• No results found

De effecten van de advertentievorm (statisch vs. dynamisch) en sponsorship disclosure in Facebook advertenties op merkattitude en koopintentie. Heeft de advertentievorm invloed op de effecten van sponsorship disclosure

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De effecten van de advertentievorm (statisch vs. dynamisch) en sponsorship disclosure in Facebook advertenties op merkattitude en koopintentie. Heeft de advertentievorm invloed op de effecten van sponsorship disclosure "

Copied!
48
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De effecten van de advertentievorm (statisch vs. dynamisch)

en sponsorship disclosure in Facebook advertenties op

merkattitude en koopintentie. Heeft de advertentievorm

invloed op de effecten van sponsorship disclosure op

merkattitude en koopintentie?

Rishi Bhaggan 11205938 Dr. S. Mollen 30 juni 2017

Master Thesis Graduate School of Communication

     

(2)

Facebook geeft merken de mogelijkheid consumenten aan verschillende

advertentievormen bloot te stellen. Merken kunnen statisch materiaal, een digitale flyer of dynamisch materiaal, een reclame filmpje, gebruiken in hun advertenties. Ook geeft Facebook merken de mogelijkheid hun doelgroep te bereiken door middel van gesponsorde berichten. Wetgeving verplicht merken gesponsorde berichten te voorzien van een sponsorship disclosure. Dit onderzoek onderzocht de hoofdeffecten van de advertentievorm (statisch vs. dynamisch) en sponsorship disclosure

(gesponsord vs. niet gesponsord) op merkattitude en koopintentie. Daarnaast is er onderzocht of de advertentievorm invloed heeft op het effect van sponsorship disclosure op merkattitude en koopintentie. Om dit te toetsen is er een experiment uitgevoerd waarbij 215 participanten werden blootgesteld aan vier condities; een statische reguliere advertentie, een statisch gesponsorde advertentie, een dynamische reguliere advertentie en een dynamische gesponsorde advertentie. Resultaten tonen aan dat de dynamische advertentievorm een positief effect heeft ten opzichte van merkattitude en koopintentie. Verder tonen de resultaten aan dat sponsorship disclosure geen direct effect heeft op merkattitude en koopintentie. Ook is er geen significant resultaat gevonden voor de interactie van advertentievorm en sponsorship disclosure.                        

(3)

Inleiding  ...  1  

Theoretisch kader  ...  4  

Online adverteren via social media: Facebook  ...  4  

Sponsorship disclosure  ...  10   Methode  ...  15   Deelnemers  ...  15   Procedure  ...  15   Design  ...  17   Stimulusmateriaal  ...  17   Meetinstrumenten  ...  18   Resultaten  ...  19   Randomisatie  ...  19   Manipulatiecheck  ...  19   Hypothese toetsing  ...  20   Conclusie  ...  21  

Discussie, implicaties en vervolgonderzoek  ...  22  

Bronnenlijst  ...  27  

Bijlage 1: Introductie vragenlijst  ...  37  

Bijlage 2: Informed consent  ...  39  

Bijlage 3: Vragenlijst  ...  40  

Bijlage 4: Debriefing  ...  43  

(4)

Inleiding

Met wereldwijd 900 miljoen gebruikers heeft Facebook het hoogste aantal actieve internet gebruikers (Coulter & Roggeneen, 2012). In Nederland is Facebook met bijna 10 miljoen gebruikers één van de meest gebruikte media (Newcom, 2016), het

medium wordt bijna 7 miljoen keer per dag gebruikt (Statista, 2015). Social media zijn voor merken prominente tools in hun marketingstrategie (Purnawirawan, De Pelsmacker, & Dens, 2012). Dehghani en Turner (2015) stellen dat bedrijven veel geld over hebben om op Facebook te adverteren; dit zou komen omdat blootstelling aan Facebook advertenties leidt tot een beter merkimago en uiteindelijk een grotere koopintentie onder consumenten. Facebook verdiende in 2014 12 miljard dollar aan advertenties, dit laat de bereidheid van bedrijven zien om te adverteren op dit platform.

De komst van social media maakt het voor adverteerders mogelijk gebruik te maken van nieuwe tools en strategieën (Mangold & Faulds, 2009). Het is nu

mogelijke nieuwe vormen van online informatie te creëren; de statische - of

dynamische advertentievorm. Een voorbeeld van een statische advertentievorm is een flyer en een voorbeeld van een dynamische advertentievorm is een filmpje (van Hooijdonk & Spooren, 2011). Een flyer bevat een illustratie al dan niet begeleid met tekst, een filmpje bevat bewegende beelden al dan niet begeleid met geluid. Ondanks dat er veel geld wordt uitgegeven door bedrijven aan adverteren op Facebook, is er nog geen onderzoek gedaan naar de effecten van het gebruik van statisch - en dynamisch materiaal binnen Facebook.

Er is wel eerder onderzoek gedaan naar het gebruik van statisch en dynamisch materiaal binnen andere media. Schnellinger, Finkelstein, Thygeson, Van der Velden, Karpas en Madhok (2010) concludeerden dat video effectiever was dan een pamflet

(5)

wat betreft educatie. Onderzoek naar de effecten van het gebruik van een geanimeerde weersvoorspelling of een statische weersvoorspelling stellen dat animatie niet altijd superieur is aan statisch. Dit zou komen omdat het verwerkingsproces van dynamisch materiaal negatieve effecten heeft op het leerproces (Lowe, 1999). Meta-analyse wijst uit dat in eerder onderzoek statisch en dynamisch oneerlijk met elkaar vergeleken zijn. In de animaties werd er meer en gedetailleerder informatie verwerkt dan in de statische vorm. Voor een eerlijke vergelijking zijn gelijkwaardige condities essentieel (Tversky, Morrison en Bétrancourt, 2002).

Aan de hand van bovenstaande literatuur kan gesteld worden dat er geen eenduidige resultaten beschikbaar zijn. Ook kan er gesteld worden dat er beter gekeken moet worden naar het gebruik van stimulusmateriaal.

Advertenties op Facebook, statisch of dynamisch, kunnen regulier of gesponsord geplaatst worden. Regulier wil zeggen dat bedrijven hun advertenties plaatsen op hun eigen pagina ervan uitgaande dat deze advertentie verspreid wordt door hun eigen netwerk van volgers, dit wordt ook wel word of mouth genoemd (Knight & Kristina, 2007). Gesponsord wil zeggen dat bedrijven besluiten om een advertentie betaald te plaatsen via het advertentieplatform van Facebook. Via het platform maakt Facebook het bedrijven makkelijker hun doelgroep efficiënter te bereiken (Smock, Ellison, Lampe & Wohn, 2011). Gesponsorde Facebook

advertenties zijn op zo een manier in de tijdlijn van Facebook geïntegreerd dat deze berichten lijken op berichten uit de eigen netwerk van de gebruiker. Dit zou het de gebruiker moeilijker maken het bericht te herkennen als een advertentie (Boerman, Reijmersdal & Neijens, 2012). Om eerlijke communicatie te garanderen en persuasie zonder awareness van de ontvanger te vermijden zijn bedrijven verplicht een

commerciële cue toe te voegen om de ontvangers van de boodschap uitdrukkelijk te informeren dat er sprake is van commerciële inhoud (Cain, 2011; Woods, 2008). Deze

(6)

cue wordt sponsorship disclosure genoemd (Lipsman, Mudd, Rich & Bruich, 2012). Onderzoek naar de effecten van het toevoegen van een sponsorship disclosure stelt dat een blootstelling aan een sponsorship disclosure leidt tot een minder gunstige merkattitude. Dit wordt verklaard door de activatie van persuasion knowledge.

Persuasion knowledge wordt gedefinieerd als de kennis die ontvangers hebben wat betreft de persuasieve intentie van de boodschap. Activatie van persuasion knowledge zorgt er ook voor dat ontvangers minder snel overgaan tot word of mouth (Boerman, Willemsen, van der Aa, 2017). In het onderzoek van Tutaj en van Reijmersdal (2013) komt naar voren dat een boodschap met een sponsorship disclosure leidt tot een hogere mate van persuasion knowledge, waardoor er weerstand kan ontstaan tegenover de boodschap en de afzender (Friestad & Wright, 1994). Weerstand kan leiden tot negatievere merkattitude en een lagere koopintentie (Jenkins & Dragojevic, 2011).

De effecten van sponsorship disclosure beschreven in de theorie komen overeen met de resultaten van de studies naar sponsorship disclosure. Het is toch interessant deze effecten opnieuw te onderzoeken omdat in eerder onderzoek ook naar voren komt dat sponsorship disclosure door het niet herkennen als zodanig geen effect heeft attitude en gedrag (Minton, Cristopher, Orth, Kim & Kahle, 2012).  

Er is tot op heden geen onderzoek gedaan naar sponsorship disclosure met betrekking tot verschillende advertentievormen (statisch vs. dynamisch). In dit onderzoek wordt gekeken of de meer verhalende dynamische advertentievorm er mogelijk voor kan zorgen dat de persuasion knowledge bij het zien van een sponsorship disclosure verminderd wordt, waardoor er minder weerstand optreedt tegen de commerciële boodschap. Het is interessant om deze effecten te onderzoeken binnen het medium Facebook. Er is nog geen onderzoek bekend met betrekking tot dit medium. Facebook verschilt qua karakter met de andere traditionele media. Het draait

(7)

op Facebook in tegenstelling tot traditionele media om het sociale karakter. Men is aanwezig op social media om zichzelf te uiten en om hun sociale netwerk met

vrienden te onderhouden (Horzum & Demirhan, 2017). Daar zit ook het grote verschil met andere media kanalen zoals websites die bezocht worden als men informatie nodig heeft of die puur als vermaak dienen (van der Heijden, 2003). Advertenties, statisch of animatie, betaald of onbetaald, kunnen dus als ongewenst ervaren worden op Facebook; zij zouden het sociale karakter aantasten (Kelly, Kerr & Drennan, 2010).

De resultaten van deze studie kunnen inzichten verschaffen voor

beleidsmakers die consumenten willen voorlichten wat betreft advertentievormen. Ook kan er meer inzicht worden verschaft in de effecten van een sponsorship disclosure op de advertentieresultaten. Dit is voor adverteerders erg interessant.

Aan de hand van het bovenstaande wordt de volgende onderzoeksvraag opgesteld:

RQ: Wat zijn de effecten van de advertentievorm (statisch vs. dynamisch) en sponsorship disclosure op de merkattitude en de koopintentie op Facebook en wordt het effect van sponsorship disclosure op merkattitude en koopintentie beïnvloed door de advertentievorm?

Theoretisch kader

Online adverteren via social media: Facebook

Bij adverteren is het belangrijk de juiste media te vinden. Kranten, televisie, direct mail, radio, tijdschriften en outdoor zijn traditionele media, met online adverteren vormen zij samen de belangrijkste media. Televisie heeft een lange tijd de media mix van bedrijven gedomineerd. Echter zijn de kosten omhoog gegaan en zijn er minder

(8)

kijkers (Dar, Ahmed, Muzaffar, Nawaz, & Zahid, 2014) Verder vallen advertenties minder snel op doordat adverteerders juist meer reclame maken als antwoord op het ontwijkende gedrag van advertenties door de consument (Rotfeld, 2006).

Adverteerders kijken daarom naar andere strategieën die aangepast worden op kleinere segmenten binnen de markt. Dit resulteert in dat adverteerders zich steeds meer richten op alternatieve media zoals online adverteren (Dar et, al. 2014).

Online adverteren vormt een groot landschap waarbij er meerdere kanalen beschikbaar zijn voor de adverteerders namelijk direct mail, advertentiebanners op websites, zoekmachines zoals Google en social media. De middelen en strategieën om met consumenten te communiceren zijn drastisch veranderd sinds de komst van social media. Het feit dat Facebook het voor merken en consumenten mogelijk maakt met elkaar te communiceren en het feit dat consumenten onderling over de merken

kunnen communiceren (Mangold & Faulds, 2009), maakt Facebook onmisbaar in een reclamecampagne (Chau & Seshadri, 2015). Aanwezigheid van bedrijven op dit platform is dan ook gewenst wanneer zij de bekendheid en koopintentie van hun merk willen vergroten (Sakas, Dimitrios en Kavoura, 2015).

Bedrijven gebruiken social media niet alleen omdat potentiele consumenten zich daar massaal begeven, maar ook door de mogelijkheden van big data is het online adverteren op social media in een opmars geraakt. Tracking technologie, profilering en analyses van interesses van consumenten maakt het bedrijven makkelijker en financieel efficiënter hun doelgroep te bereiken (Mathews-Hunt, 2016). Bedrijven kunnen zich nu kosteneffectief richten tot een specifiek segment. Daarnaast kan de effectiviteit van advertentiecampagnes direct worden gemeten door middel van de click through en conversion (Yoo, 2008).

Facebook biedt een advertentieplatform aan waarbij big data al tot bruikbare inzichten zijn verwerkt. Adverteerders kunnen hun doelgroep bereiken met

(9)

advertenties die verschillen qua vorm, statisch en dynamisch. Voorbeelden zijn hier respectievelijk een digitale flyer of een reclame filmpje. Daarnaast is mogelijk om advertentieberichten betaald of onbetaald te plaatsen. Betaalde advertentieberichten worden voorzien van sponsorship disclosure. Sponsorship disclosure wordt later in dit onderzoek gedefinieerd.

Dit onderzoek richt zich op de effecten van een statische- of dynamische advertentie op koopintentie en merkattitude. Verder wordt er gekeken of sponsorship disclosure hier invloed op heeft.

Statisch vs. dynamisch

Op Facebook is het mogelijk consumenten bloot te stellen aan verschillende

advertentievormen. Bedrijven kunnen statische of dynamische advertenties plaatsen. Een digitale flyer geeft informatie weer aan de hand van beeld en of tekst en een filmpje bestaat uit bewegende beelden en geluid. Een filmpje kan informatie

weergeven die door middel van statisch materiaal niet of moeilijk gepresenteerd kan worden (Lowe, 2003).

Animatie en statische beelden vereisen beide verschillende belasting van het werkgeheugen. De cognitive theory of multimedia learning (CMLT) van Mayer (2005) die het verwerkingsproces van verbale en visuele informatie beschrijft, gaat uit van drie basis aannames. Als eerste selecteren, ontvangen en integreren ontvangers de informatie, visueel en verbaal. Vervolgens wordt deze informatie verwerkt. Tekst en afbeeldingen worden met respectievelijk het pictorial model en het verbal model in het geheugen tot één model gevormd waarna het geïntegreerd wordt met de

voorkennis. De derde aanname stelt dat de informatie-verwerkingscapaciteit beperkt is (Baddeley, 1992). Volgens het CMLT zorgt het verspreiden van de verkregen informatie over meerdere kanalen voor een lage belasting van het werkgeheugen

(10)

waardoor de informatie beter verwerkt kan worden. Dynamisch materiaal (visueel en verbaal) kan daarom voor een betere verwerking van de boodschap zorgen dan statisch materiaal (alleen visueel).

Het CMLT gaat uit van het modaliteitsprincipe. Een modaliteit refereert naar het kanaal waarmee ontvangers informatie verwerken. Gesproken tekst wordt verwerkt via een verbale modaliteit en beeld en tekst via een visuele modaliteit (Moreno, 2006). Het modaliteitsprincipe stelt dat de combinatie van verbaal en visueel beter is dan alleen visueel. Informatie wat alleen beeld of tekst bevat zou tot overbelasting leiden van het visuele kanaal (Moreno & Mayer, 1999).

De assumpties van CMLT worden ook ondersteund door de Cognitive Load Theory (CLT). CLT ondersteunt net als CMLT de beperkte capaciteit van het werkgeheugen (van Hooijdonk & Spooren, 2011). CTL onderscheidt drie soorten belasting, namelijk de intrinsieke, ineffectieve en effectieve cognitieve belasting (Sweller, van Merrienboer & Paas, 1998). ). Deze drie soorten belasten het

werkgeheugen respectievelijk; belasting door de structuur en intrinsieke kenmerken van de uit te voeren leertaak, belasting door presentatie wijze van de informatie en belasting als gevolg van de inspanningen die de ontvanger maakt om de informatie te verwerken en te begrijpen. Om overbelasting te vermijden mag de som van deze typen belasting niet groter zijn dan de totale verwerkingscapaciteit van het geheugen (van Hooijdonk & Spooren, 2012).

Multimodale informatie zorgt volgens CLT ervoor dat de ineffectieve

cognitieve belasting verminderd wordt en leidt tot reductie van cognitieve inspanning (Marcus, Cooper & Sweller, 1996). Uiteindelijk kan multimodale presentatie van informatie door toename van de effectieve cognitieve belasting ervoor zorgen dat ontvangers meer interesse tonen en dit de motivatie om de informatie grondig te verwerken bevordert (Harp & Mayer, 1998). Dynamische materiaal zou dus tot

(11)

positievere effecten leiden dan statisch materiaal.

In eerder onderzoek is er op educatie een positief resultaat voor dynamisch materiaal gevonden. Het onderzoek vergeleek een flyer ten opzichte van een video (Schnellinger et al., 2010). Een onderzoek naar statische – en dynamische

advertentiebanners stelt dat dynamisch materiaal een positief effect heeft op herinnering (Yoo; Kim & Stout, 2004). Deze resultaten worden ondersteund door Matthews, Benjamin en Osborne (2007). Een studie naar de effecten van dynamisch en statisch materiaal op een digitaal scherm in een supermarkt concludeert dat

dynamisch materiaal een positief effect heeft op aandacht (Harrison & Andrusiewicz, 2004; Detenber, 1996).

Deze resultaten kunnen verklaard worden door de werking van het CMLT. Door de multimodale verwerking van de informatie wordt het werkgeheugen minder belast en is de informatieverwerking beter. Dit kan leiden tot het beter begrijpen en opslaan van informatie wat resulteert tot een effectiever leerproces en een hogere mate van herinnering en aandacht.

Er is ook eerder onderzoek gedaan naar statisch en dynamisch materiaal en de effecten hiervan op attitude en gedrag. Consumenten die blootgesteld worden aan dynamisch materiaal zouden positievere gevoelens hebben tegen over de boodschap dan consumenten die zijn blootgesteld aan statisch materiaal (Kuisma, Simola. Uusitalo & Öörni, 2010). De positieve gevoelens kunnen verklaard worden met behulp van CLT. CLT stelt dat bij dynamisch materiaal door de toename van

effectieve cognitieve belasting de ontvanger gemotiveerder is de informatie grondig te verwerken (Harp & Mayer, 1998). Uit eerder onderzoek blijkt dat een hoge mate van motivatie leidt tot positieve gevoelens (Erber & Erber, 2000; Meloy 2000; Cohen & Andrade 2004). Gevoelens hebben grote impact op informatieverwerking en

(12)

gevoelens overgebracht op attitude (Nabi, 2003). Onderzoek stelt dat positieve gevoelens de merkattitude en koopintentie positief beïnvloeden (Adelaar, Chang, Lancendorfer, Lee & Morimoto, 2003).

Een meta-analyse waarin eerder onderzoek naar dynamisch – en statisch materiaal naast elkaar is gelegd, concludeerde dat dynamisch positiever wordt

gewaardeerd dan statisch (Tversky, Morrison & Bétrancourt, 2002). De onderzoekers concludeerden wel dat verder en beter onderzoek noodzakelijk is vanwege fouten in meerdere studies wat betreft het stimulusmateriaal. De onderzochte studies

beschreven in hun experiment de informatie in de animatieconditie uitgebreider en duidelijker dan in de statische conditie.

Er zijn ook bevindingen van onderzoeken die juist statisch materiaal ondersteunen. In een onderzoek naar statische – en dynamische advertenties op led schermen, komt naar voren dat een overvloed aan animatie zorgt voor negatieve attitudes voor dynamisch materiaal (Van Loock, Vermeir, & Geuens, 2010b). Teveel animaties in een advertentie verhogen de complexiteit met als gevolg dat de

ontvanger meer mentale inspanning en tijd nodig heeft om de boodschap te verwerken (Kuisma et. al., 2010). In een ander onderzoek werd aan de hand van blootstelling aan een dynamische weersvoorspelling versus een statische weersvoorspelling eveneens geconcludeerd dat dynamische materiaal door te veel animatie te complex wordt en zo negatieve effecten kan hebben op het leerproces (Löwe, 2003).

Ook deze resultaten kunnen verklaard worden door CMLT. De derde aanname van CMLT stelt dat het werkgeheugen een beperkte verwerkingscapaciteit heeft. In deze studies worden de eisen van de verwerkingscapaciteit van het werkgeheugen overschreden. Dit wordt ook wel cognitive overload genoemd (Mayer, 2005). Eén of beide kanalen kunnen teveel en/ of complexe informatie bevatten, als één kanaal teveel- en complexe informatie bevat, noemen we dit het split-attention effect, de

(13)

visuele aandacht wordt gesplitst tussen tekst lezen en animaties bekijken.

Uit de besproken literatuur blijkt dat de CMLT en CLT dynamisch materiaal ondersteunen. Echter laten eerdere studies wisselende resultaten zien wat betreft het ondersteunen van dynamisch materiaal. De besproken studies die dynamisch

materiaal niet ondersteunden, hadden echter te maken met cognitive overload. Ook wees de meta-analyse uit dat dynamisch – en statisch materiaal oneerlijk is

vergeleken. In dit onderzoek zullen zowel het dynamisch - als het statisch materiaal dezelfde voorwaarden bevatten. Dit wil zeggen dat de boodschap binnen hetzelfde medium getoond zal worden, namelijk Facebook. Verder zullen de condities hetzelfde onderwerp, dezelfde boodschap en dezelfde hoeveelheid informatie bevatten. Alleen de manipulatie per conditie, statisch vs. dynamisch, zal verschillen. Op deze manier wordt oneerlijke vergelijking zoveel mogelijk uitgesloten. Ook zal er gewaakt worden voor cognitive overload die kan ontstaan bij blootstelling aan het stimulusmateriaal.

Omdat de CMLT en CLT dynamisch materiaal ondersteunen en er in dit onderzoek wordt uitgegaan wordt van stimulusmateriaal met gelijkwaardige condities, zonder cognitive overload, worden de volgende hypotheses opgesteld:

H1: Een reclame filmpje op Facebook zorgt voor een positievere merkattitude dan een digitale flyer op Facebook.

H2: Een reclame filmpje op Facebook zorgt voor een hogere koopintentie dan een digitale flyer op Facebook.

Sponsorship disclosure

Wanneer bedrijven besluiten te adverteren op Facebook kunnen zij ervoor kiezen dit betaald of onbetaald te doen. Beide type berichten worden in principe geplaatst als

(14)

reguliere berichten, enkel zijn bij betaalde berichten een toevoeging van een commerciële cue verplicht. Reden hiervoor is dat het voor ontvangers moeilijker is deze berichten te onderscheiden van elkaar. Ontvangers verwerken namelijk de boodschap minder kritisch als ze niet bewust zijn van een advertentiebericht

(Nebenzahl & Jaffe, 1998). Dit kan leiden tot een ongewilde overreding aan de kant van de consument (Cain, 2011; Nebenzahl & Jaffe, 1998). De toevoeging van een commerciële cue ter onderscheiding van betaalde en onbetaalde boodschappen wordt sponsorship disclosure genoemd (Cain, 2011). Op Facebook worden betaalde, ofwel gesponsorde, berichten gekenmerkt met de cue ‘gesponsord’. Deze wordt vermeld onder de naam van de afzender.

 Sponsorship disclosure moet de ontvanger helpen bij herkenning van de persuasieve intentie van de boodschap. Deze bewustwording wordt persuasion knowledge genoemd. Het activeren van persuasion knowledge zorgt voor een andere verwerking van de boodschap, namelijk het change of meaning principle. (Friestad & Wright, 1994).

Weerstand kan zich op verschillende manieren uiten. Irritatie of

verontwaardiging bij blootstelling aan een persuasieve boodschap kan leiden tot een negatief affect (Zuwerink Jacks & Cameron, 2003), wat kan leiden tot een negatievere merkattitude en lagere koopintentie (Petty, Cacioppo & Kasmer, 1988).

Eerder onderzoek laat ook zien dat sponsorship disclosure door middel van persuasion knowledge leidt tot weerstand ten opzichte van de boodschap. In een studie met de factoren sponsorship disclosure (sponsorship disclosure vs. geen sponsorship disclosure ) en bron (celebritity endorser vs. brand) wordt gesteld dat sponsorship disclosure zorgt voor de herkenning van persuasieve intentie, activatie van persuasion knowledge en wat leidt tot weerstand. Ontvangers ontwikkelen negatieve attitudes ten opzichte van de boodschap waardoor de intentie voor word of

(15)

mouth wordt verlaagd (Boerman et al. 2017). Een lage mate van word of mouth kan leiden tot een negatievere merkattitude en een lagere koopintentie (Hogan, Lemon & Libai, 2004).  Onderzoek naar de effecten van een sponsorship disclosure in blogs stelt dat de sponsorship disclosure persuasion knowledge activeert en dat dit leidt tot weerstand (Reijmersdal, Fransen, van Noort, Opree, Van de Berg, Reusch, van Lieshout & Boerman, 2016).

Volgens toepassing van de bovenstaande theorie zal een boodschap op Facebook die een sponsorship disclosure bevat leiden tot negatieve merkattitude en lagere koopintentie. De volgende hypothese kan worden opgesteld:

H2a: Een sponsorship disclosure in een Facebook bericht zorgt voor een negatievere merkattitude dan een Facebook bericht zonder sponsorship disclosure.

H2b: Een sponsorship disclosure in een Facebook bericht zorgt voor een lagere koopintentie dan een Facebook bericht zonder sponsorship disclosure.

Sponsorship disclosure en de advertentievorm

Er is tot op heden weinig onderzoek gedaan naar persuasion knowledge met betrekking tot verschillende vormen van advertentie (statisch vs. dynamisch) in Facebook. Deze studie tracht hier de wetenschappelijke kloof te dichten. Volgens de Entertainment – education theorie van Moyer-Gusé (2008) kan de narratieve

betrokkenheid de weerstand door de persuasion knowledge verminderen door het narratieve aspect van een dynamisch bericht.

Entertainment-education is een populaire strategie om verschillende type boodschappen in populaire entertainment media te verwerken met het doel bewustzijn, kennis, attitudes en gedrag positief te beïnvloeden (Kaiser Family

(16)

beïnvloeden dan traditionele persuasieve boodschappen zoals reguliere

televisiereclames. Het unieke aan entertainment-education is dat haar verhalende structuur weerstand tegen persuasie kan verminderen (Moyer-Gusé, 2008). In de entertainment-education liggen twee vormen van betrokkenheid ten grondslag; de betrokkenheid tot personages en de narratieve betrokkenheid.

Volgens de extended elaboration likelihood model (E-ELM) kunnen de verschillende vormen van betrokkenheid elk op hun eigen manier attitude en gedrag beïnvloeden (Slater & Rouner, 2002). De betrokkenheid tot personages definieert hoe de ontvanger van de boodschap zich betrokken voelt tot de personages in de

boodschap. Door identificatie, similarity, parasociale interactie en liking kunnen weerstand, tegenargumenten en het ontwijken van de persuasieve boodschap

verminderen. De narratieve betrokkenheid kan de weerstand tot de persuasieve inhoud van de boodschap kan verminderen. Dit kan door drie mechanismen worden

verklaard. Ten eerste kan de focus op het verhaal negatieve cognitieve reacties verminderen (Green & Brock, 2000; Slater & Rouner, 2002), ten tweede kan de narratieve structuur een grotere impact hebben omdat ze meer overeenkomt met bestaande situaties (Green, 2004). Tenslotte is de narratieve structuur in staat emotie los te maken als gevolg van gebeurtenissen in het verhaal (Polichak & Gerrig, 2002). Emoties beïnvloeden attitude en gedrag (Nabi, 2002). Aangezien de filmpjes in het stimulusmateriaal van deze studie geen personages bevatten is juist het effect van de narratieve betrokkenheid van belang om te onderzoeken.

In eerder onderzoek naar twee vormen van narratieve betrokkenheid, namelijk engagement en transportation, wordt gesteld dat beide vormen een positief effect hebben op attitude en gedrag. Interessante bevindingen waren dat transportation gerelateerd was aan plezier en dat het onderwerp van de verhalende boodschap persoonlijk interessant moest zijn voor de kijker. Engagement voorspelde plezier en

(17)

verminderde de weerstand (Johnson & Sangalang, 2017). Een meta- analyse vond eveneens positieve effecten van narratieve betrokkenheid op attitude en gedrag (Braddock & Dillard, 2016). Ook enkele andere onderzoeken stellen dat narratieve betrokkenheid leidt tot positieve attitude en gedrag; narratieve betrokkenheid leidt tot minder tegenargumenten jegens de boodschap (Green & Brock, 2002) en leidt tot betere verwerking van de informatie in de boodschap (Slater, 2002; Slater, Rouner & Long, 2006).

Aan de hand van de hierboven besproken theorie en resultaten kan gesteld worden dat de narratieve betrokkenheid bij dynamisch materiaal de persuasion knowledge kan verminderen. Sponsorship disclosure zou bij de dynamische vorm minder effect hebben op op merkattitude en koopintentie. De volgende hypothese wordt opgesteld:

H3: Het verschil van de effecten op attitude en koopintentie tussen gesponsord dynamisch materiaal en niet gesponsord dynamisch materiaal is kleiner dan het verschil van de effecten op attitude en koopintentie tussen gesponsord statisch materiaal en niet gesponsord statisch materiaal.

Figuur 1. Conceptueel model Typen advertentie Facebook -Gesponsord

-Regulier

Merkattitude

Koopintentie

Vorm advertentie Facebook - Statisch

(18)

Methode Deelnemers

In totaal hebben 220 participanten van achttien jaar en ouder deelgenomen aan het onderzoek (Mleeftijd = 32,05; SD leeftijd = 9,87, range 18-65, 50,9% man).

Van de totaal 220 participanten hadden in totaal 90 een HBO opleiding, gevolgd door een WO opleiding, n= 27 en MBO, n = 26. De rest had ofwel een vmbo (n = 3), havo (n = 8), vwo (n = 3) of geen opleiding (n = 1). Van deze groep maakte het merendeel meerdere keren per dag gebruik van Facebook (n = 152), gevolgd door een groep die dagelijks gebruik maakte van Facebook (n = 25). De rest werd verdeeld onder

wekelijks, n = 5 en minder vaak, n = 1. Van de steekproef werden er 54 participanten (24,5 %) blootgesteld aan de statische reguliere advertentie, 57 participanten (25,9 %) aan de statische gesponsorde advertentie, 54 participanten (24,5%) aan de dynamische reguliere advertentie en 55 participanten (25%) aan de dynamische gesponsorde advertentie.

Procedure

De participanten (N=220) werden benaderd op Facebook middels het verspreiden van de link naar het onderzoek op de persoonlijke Facebook pagina, Facebook Messenger, LinkedIn pagina en Whatsapp van de onderzoeker. Participanten werden van tevoren verteld dat er kaarten voor een muziekfestival werden verloot onder de deelnemers. Dit is gedaan om hen aan te zetten tot deelname.

Voordat de participanten deelnamen aan het onderzoek werden zij op de hoogte gebracht van het onderwerp van het onderzoek, namelijk de effecten van Facebook berichten. (zie bijlage 1). Na akkoord zijn te gaan met de voorwaarden voor deelname in het informed consent formulier (participanten wordt de mogelijkheid gegeven elk moment zonder reden van opgaaf te kunnen stoppen met het onderzoek.

(19)

De deelname verloopt ten allen tijde vrijwillig). (zie bijlage 2) worden de

participanten gevraagd enkele demografische vragen te beantwoorden. Er is gevraagd naar leeftijd, geslacht, opleiding en bezit en gebruik van een Facebook account. Voordat participanten worden blootgesteld aan het stimulusmateriaal wordt er in een korte tekst aangegeven dat er op het volgende scherm een bericht wordt getoond omtrent het caraïbisch festival Zsa Zsa Su!. Als men de berichten niet kan zien wordt er gevraagd de vragenlijst niet verder in te vullen en het op een laptop of computer te proberen. Participanten krijgen één van de vier condities te zien. groep 1 bevat een regulier statische advertentie, groep 2 bevat een gesponsorde statische advertentie, groep 3 bevat een reguliere dynamische advertentie en groep 4 bevat een gesponsorde dynamische advertentie. De statische conditie bevat een flyer van het festival,

begeleid met tekst als aanvullende informatie. De dynamische conditie bevat een promofilmpje van het festival, begeleid met een tekst als aanvullende informatie. De reguliere conditie bevat geen sponsorship disclosure. De gesponsorde conditie bevat wel een sponsorship disclosure. Na blootstelling aan één van de vier Facebook reclames volgden enkele vragen met betrekking tot het stimulusmateriaal, het eerste tabel bevat 4 items met een zevenpunts Likertschaal die de merkattitude meten. Het tweede tabel bevat 3 items met een zevenpunts Likertschaal die de koopintentie meten. Vervolgens worden er enkele controlevragen gesteld; het bericht wat ik te zien kreeg bevatte…, de participant kreeg twee antwoordopties, een flyer of een filmpje. het bericht wat ik te zien kreeg bevatte een…, de participant kreeg twee

antwoordopties, gesponsorde advertentie of reguliere advertentie. Heeft u eerder van het evenement Zsa Zsa Su! gehoord? De participant kreeg twee antwoordopties, ‘ja’ of ‘nee’. Houdt u van caraïbische muziek? De participant kreeg twee antwoordopties, ‘ja’ of ‘nee’. Na het invullen van de controlevragen is de participant aan het einde gekomen van de vragenlijst. Participanten worden bedankt voor deelname en er wordt

(20)

kort uitgelegd wat het doel van het onderzoek was. Verder wordt aangegeven dat ze de onderzoeker kunnen mailen als er vragen zijn omtrent het onderzoek. Als de participant in aanmerking wil komen voor de verloting van twee kaartjes voor het Zsa Zsa Su festival wordt er verzocht hun email adres achter te laten. De participant wordt er ook nog op gewezen om op de button te drukken zodat alle data wordt opgeslagen en het onderzoek definitief wordt afgerond (Zie bijlage 4).

Design

Het experiment is een 2 (Vorm: statisch vs. dynamisch) x 2 (Sponsorship disclosure: gesponsord vs. regulier) between subjects factorial design. Participanten worden willekeuring blootgesteld aan één van deze vier condities: Statisch regulier, statisch gesponsord, dynamisch regulier en dynamisch gesponsord.

Stimulusmateriaal

Door middel van Photoshop en Adobe Première wordt het stimulusmateriaal zo opgemaakt dat het zo veel mogelijk overeen komt met echte Facebook berichten. De inhoud en het uiterlijk van de reclameboodschap zijn aangepast. De statische

condities bevatten een flyer geplaatst op Facebook. Hiervoor is een screenshot genomen van een echt Facebook bericht. Het bericht bevat een flyer met informatie over het Zsa Zsa Su! festival. Bij de statische gesponsorde conditie is de sponsorship disclosure ‘gesponsord’ toegevoegd onder de naam van de afzender, Zsa Zsa Su. De dynamische condities zijn bevatten filmpjes geplaatst op Facebook. Dit is gedaan door een bestaande promofilm van het festival Zsa Zsa Su! van Youtube te rippen. In Adobe Première is in het filmpje een Facebook omgeving gebouwd door een frame toe te voegen. Het filmpje is vervolgens upgeload op Youtube en via een ingesloten

(21)

link weergegeven in de vragenlijst. Ook hier bevat de gesponsorde conditie een sponsorship disclosure ‘gesponsord’ onder de naam van de afzender, Zsa Zsa Su.

Er is getracht de condities zoveel mogelijk overeen te laten komen

De naam van de afzender en het onderwerp zijn binnen alle condities hetzelfde (Zie bijlage 4).

Meetinstrumenten

Merkattitude. Merkattitude wordt gemeten aan de hand van vier items ( ik vind het Zsa Zsa Su! festival leuk, het festival Zsa Zsa Su is een goed festival, ik zal het festival Zsa Zsa Su! aan anderen aanraden en het festival Zsa Zsa Su is een fijn festival ). Er is een zevenpunts semantisch differentiaalschaal toegepast (zeer mee oneens, mee oneens, beetje mee oneens, neutraal, beetje mee eens, mee eens en zeer mee eens). (Cronbach’s Alpha = 0,95; M = 5,08; SD = 1,43)

Koopintentie. De intentie om producten van het merk te kopen, werd gemeten op basis van een schaal bestaande uit een drietal items ( Ik koop een kaartje voor het Zsa Zsa Su! festival, Ik heb de intentie een kaartje te kopen voor het Zsa Zsa Su! festival en ik heb interesse een kaartje te kopen voor het Zsa Zsa Su! festival). (Cronbach’s Alpha = 0,95; M = 4,25; SD = 1,72) (Wang, Minor & Wei, 2011). Deze items werden gemeten met een zevenpunts Likertschaal (helemaal niet mee eens, niet mee eens, beetje niet mee eens, neutraal, beetje mee eens, mee eens en helemaal mee eens). De vragen hebben betrekking op iemands intentie tot aankoop, de

waarschijnlijkheid tot aankoop en de kans tot aanschaf.

Manipulatiecheck. Als manipulatiecheck is gevraagd aan participanten of zij een flyer of een filmpje hebben gezien. 96,79% van de participanten heeft correct de juiste vorm van de advertentie aangegeven .Ook is aan de participanten gevraagd of zij een regulier of een gesponsord bericht hebben gezien. 52,29% van de participanten

(22)

heeft correct de juiste sponsorship disclosure van de advertentie aangegeven. Beide vragen worden beantwoord met ‘ja’ of ‘nee’.

Demografische variabelen. Er is gevraagd naar leeftijd (range: 0-99), geslacht (man of vrouw), opleiding (WO, HBO, MBO, VWO, HAVO, VMBO, Basisonderwijs en geen opleiding), bezit (ja of nee) en gebruik van Facebook account (Meerdere keren per dag, dagelijks, wekelijks, maandelijks, minder vaak en nooit).

Controle vragen. Er is gevraagd of de participanten bekend waren met het festival Zsa Zsa Su! (ja of nee) en of de participanten van caraïbische muziek houden (ja of nee).

Resultaten Randomisatie

Aan de hand van verschillende One-way ANOVA’s en Chi-kwadraattoetsen is de gelijke verdeling van de participanten over de condities gecontroleerd. De resultaten geven aan dat er tussen de condities geen significante verschillen zijn met betrekking tot leeftijd, F (1, 219) = 0,70 p = 0,890, opleidingsniveau, F (1, 219) = 0,47, p = 0,833, geslacht, Χ!  (3) = 2,44, p = 0,486, gebruiksfrequentie van Facebook, F (1, 219)

= 1,37, p = 0,245. De bovenstaande analyses tonen de randomisatie met betrekking tot de demografische karakteristieken van de steekproef populatie.

Manipulatiecheck

Ter controle van de manipulatie zijn er twee vragen gesteld met betrekking tot de vorm van de advertentie en ‘sponsorship disclosure’. Uit een Chi-kwadraat toets is gebleken dat de manipulatie (blootstelling) qua vorm (statisch vs. dynamisch)

significant is, Χ! (1) = 191,04, p = 0,00. 96,79% van de participanten heeft correct de

juiste vorm van de advertentie aangegeven. Uit een Chi-kwadraat toets is gebleken dat de manipulatie (blootstelling) sponsorship disclosure (wel vs. niet) niet significant is,

(23)

Χ! (1) = 0,57, p = 0,451. 52,29% van de participanten heeft correct de juiste

sponsorship disclosure van de advertentie aangegeven. Uit deze analyse is er een indicatie dat sponsoring door de participanten niet als zodanig wordt waargenomen.

Hypothese toetsing

Er is een MANOVA uitgevoerd om de eerste twee hypotheses te toetsen, namelijk Een reclame filmpje op Facebook zorgt voor een positievere merkattitude dan een digitale flyer op Facebook en Een reclame filmpje op Facebook zorgt voor een hogere koopintentie dan een digitale flyer op Facebook. Uit de MANOVA blijkt dat er een significant effect is van de vorm van de advertentie op de merkattitude en

koopintentie. Wilk's Λ = 0,97, F (2, 215) = 3,35, p = 0,050, 𝑝𝑎𝑟𝑡𝑖𝑎𝑙  𝜂! =   .026. De

merkattitude van participanten die zijn blootgesteld aan een statische Facebook advertentie (M = 4,85; SD = 1,53) is significant lager dan de merkattitude van participanten die zijn blootgesteld aan een dynamische Facebook advertentie (M = 5,32; SD = 1,27), F(1, 219) = 5,18, p = 0,024 , 𝑝𝑎𝑟𝑡𝑖𝑎𝑙  𝜂! =   .024. Daarnaast is de

koopintentie van participanten die blootgesteld zijn aan het statische Facebook advertentie (M = 4,00; SD = 1,77) significant lager dan de koopintentie van participanten die blootgesteld zijn aan de dynamische Facebook-advertentie (M = 4,51; SD = 1,63), F(1, 219) = 4,00, p = 0,047, 𝑝𝑎𝑟𝑡𝑖𝑎𝑙  𝜂! =   .018. Met deze

resultaten worden hypothese 1 en 2 bevestigd.

Ten tweede blijkt uit de MANOVA, dat er geen significant effect is van de sponsorship disclosure op de merkattitude en koopintentie. Wilk's Λ = 1,00, F (2, 215) = 0,31, p = 0,737, 𝑝𝑎𝑟𝑡𝑖𝑎𝑙  𝜂! = 0,03. De merkattitude van participanten die

zijn blootgesteld aan een advertentie zonder sponsorship disclosure (M = 5,16; SD = 1,38) verschilt niet significant van de merkattitude van participanten die zijn

(24)

219) = 0,316, p = 0,575,  𝑝𝑎𝑟𝑡𝑖𝑎𝑙  𝜂! = 0,01  . Daarnaast is de koopintentie van

participanten die blootgesteld zijn aan een advertentie zonder sponsorship disclosure (M = 4,27 ; SD = 1,60) niet significant verschillend van de koopintentie van

participanten die blootgesteld zijn aan advertentie met sponsor disclosure (M = 4,29; SD = 1,80), F(1, 219) = 0.05, p = 0,944, 𝑝𝑎𝑟𝑡𝑖𝑎𝑙  𝜂! = 0,00

Er is een MANOVA uitgevoerd om de derde hypotheses te toetsen, namelijk Het verschil van de effecten op attitude en koopintentie tussen gesponsord dynamisch materiaal en niet gesponsord dynamisch materiaal is kleiner dan het verschil van de effecten op attitude en koopintentie tussen gesponsord statisch materiaal en niet gesponsord statisch materiaal. Uit de MANOVA blijkt dat er geen significant effect is van de interactie tussen de advertentievorm en sponsorship disclosure op de merkattitude en koopintentie, Λ = 0,99, F (2, 215) = 0,86, p = 0,547. Er is geen significant verschil in de merkattitude gevonden tussen de participanten die

blootgesteld zijn aan; statische reguliere advertentie (M = 5,05; SD = 1,50), statische gesponsorde advertentie (M = 4,66; SD = 1,55), dynamische reguliere advertentie (M = 5,27; SD = 1,25), en dynamische gesponsorde advertenties (M = 5,37; SD = 1,31), F(1, 219) = 1.10, p = 0.295, 𝑝𝑎𝑟𝑡𝑖𝑎𝑙  𝜂! = 0,05. Er is geen significant verschil in de

koopintentie gevonden tussen de participanten die blootgesteld zijn aan een statische reguliere advertentie (M = 4,15; SD = 1,67), statische gesponsorde advertentie (M = 3,87; SD = 1,87), dynamische reguliere advertentie (M = 4,40; SD = 1,55), en

dynamische gesponsorde advertenties (M = 4,62; SD = 1,72) , F(1, 219) = 0.857, p = 0,356, 𝑝𝑎𝑟𝑡𝑖𝑎𝑙  𝜂! = 0.04. Op basis van deze resultaten moet Hypothese 3 worden

verworpen.  

Conclusie

In dit onderzoek is er onderzocht welke effecten de advertentievorm (dynamisch of statisch) en sponsorship disclosure (gesponsord of niet gesponsord) hebben op

(25)

merkattitude en koopintentie. Verder is er onderzocht of de advertentievorm invloed heeft op de effecten van sponsorship disclosure op merkattitude en koopintentie. Dit onderzoek is gedaan in een Facebook omgeving.

Deze onderzoeksvraag is onderzocht aan de hand van een experiment. Uit de analyses van dit onderzoek is gebleken dat de vorm van de advertentie een significant effect heeft op de merkattitude en koopintentie. Dynamische Facebook advertenties leiden tot een positievere merkattitude en hogere koopintentie. Daarentegen bleek dat sponsorship disclosure geen significant effect heeft op de merkattitude en

koopintentie. Daarnaast modereert de advertentievorm ook niet het effect van de de sponsorship disclosure op merkattitude en koopintentie.

Discussie, implicaties en vervolgonderzoek

De resultaten van dit onderzoek komen gedeeltelijk overeen met eerdere bevindingen. Zo blijkt dat de advertentievorm (statisch vs. dynamisch) de merkattitude en

koopintentie beïnvloedt. Een filmpje op Facebook zorgt voor een positievere

merkattitude en een hogere koopintentie dan een digitale flyer. Deze resultaten zijn in lijn met de besproken theorie (Mayer, 2005; Marcus, Cooper, Sweller, 1996;

Schnellinger et al., 2010; Yoo, Kim & Stout, 2004; Matthews, Benjamin & Osborne, 2007; Harrison & Andrusiewicz, 2004; Denteber, 1996).

De cognitive multimedia learning theory van Mayer (2005) stelt dat

dynamisch materiaal positievere effecten heeft dan statisch materiaal. Het verspreiden van de verkregen informatie over meerdere kanalen zorgt voor een lagere belasting van het werkgeheugen waardoor de informatie beter verwerkt kan worden. Het modaliteitsprincipe stelt dat informatie wat verbaal en visueel gepresenteerd wordt, beter wordt verwerkt dan alleen visueel (Moreno & Mayer, 1999). Volgens de cognitive load theory leidt dynamisch materiaal ten opzichte van statisch materiaal

(26)

ook tot een positievere attitude en gedrag. Dat wordt verklaard door de toename van de effectieve cognitieve belasting, Effectieve cognitieve belasting betreft het beslag op het werkgeheugen als gevolg van de inspanningen die de ontvanger maakt om de informatie te verwerken en te begrijpen. Effectieve cognitieve belasting leidt tot meer interesse en motivatie voor de verwerking van de informatie. Motivatie leidt tot positieve gevoelens (Erber & Erber, 2000; Meloy 2000; Cohen & Andrade 2004). Positieve gevoelens kunnen vervolgens de merkattitude en koopintentie positief beïnvloeden.

De resultaten van de huidige studie komen ook overeen met de bevindingen van eerder besproken studies. Dynamisch materiaal heeft vergeleken met statisch materiaal, volgens de studies positievere effecten voor herkenning, educatie en aandacht (Schnellinger, Finkelstein, Thygeson, Van der Velden, Karpas & Madhok, 2010; Matthews, Benjamin & Osborne, 2007; Harrison & Andrusiewicz, 2004; Detenber, 1996).

De meta-analyse van Tversky, Morrison en Bétrancourt (2002) gaf ook aan dat de positieve effecten voor dynamisch materiaal waarschijnlijk zijn verkregen door een oneerlijke vergelijking van het stimulatiemateriaal. Deze studie heeft in de

condities zoveel mogelijk de voorwaarden gelijk gehouden. Cognitive overload is ook tegengegaan door in beide condities niet te veel visuele of verbale informatie aan te bieden. Deze studie bevestigt dat dynamisch materiaal positievere effecten heeft op merkattitude en koopintentie vergeleken met statisch materiaal.

De resultaten van deze studie bevestigen de eerder gevonden effecten van sponsorship disclosure op merkattitude en koopintentie niet (Boerman et al., 2017, Hogan, Lemon & Libai 2004, Reijmersdal et al., 2016). Dit is niet in lijn met de theorie over sponsorship disclosure. Sponsorship disclosure zou door herkenning van de persuasieve intentie leiden tot persuasion knowledge. De activatie van persuasion

(27)

knowledge leidt tot weerstand ten opzichte van de boodschap en afzender. Weerstand beïnvloedt vervolgens de attitude en het gedrag negatief (Friestad & Wright, 1994).

In deze studie komt echter naar voren dat sponsorship disclosure geen invloed heeft op merkattitude en koopintentie. De hoge mate van transportation kan dit verklaren. De hoge mate van transportation zorgt ervoor dat kijkers zo opgaan in het verhaal dat ze het bekijken van het verhaal als een plezierige ervaring beschouwen (Green & Brock, 2000). Eerder onderzoek stelt dat als een advertentie het

transportation proces niet verstoort, dit kan leiden tot betere adverteerresultaten (Wang & Calder, 2006). Het verstoren van de advertentie gebeurt op Facebook minder dan bij andere media zoals televisie vanwege de vage grenzen tussen

informatie, entertainment en advertenties. Dit zorgt ervoor dat de persuasieve intentie niet wordt herkend, waardoor de persuasion knowledge niet wordt geactiveerd. (Minton, Cristopher, Orth, Kim & Kahle, 2012).  

Een andere oorzaak kan sampling bias zijn. De steekproef is verzameld onder het netwerk van de onderzoeker, waaronder familie, vrienden en kennissen. Het is goed voor te stellen dat deze participanten een hoge mate van betrokkenheid hebben met het onderwerp, omdat de onderzoeker zelf onderdeel is van het onderwerp. Door een hoge mate van betrokkenheid zijn kijkers gemotiveerd informatie te verwerken. Motivatie leidt tot positieve gevoelens (Erber & Erber, 2000; Meloy, 2000; Cohen & Andrade, 2004). Gevoelens zijn motivaties van gedrag en worden overgebracht op attitude (Nabi, 2003). Positieve gevoelens leiden tot positieve merkattitude en koopintentie (Adelaar, Chang, Lancendorfer, Lee & Morimoto, 2003).

Daarentegen is deze sample valide gezien de aard van Facebook advertenties. Facebook advertenties zijn inherent verbonden aan karakteristieken en interesses van de gebruikers. Het advertentieplatform van Facebook biedt adverteerders, door middel van interesses van gebruikers, netwerken aan. Adverteerders kunnen zo zich richten

(28)

op hun respectievelijke segmenten. Deze studie laat zien dat sponsorship disclosure minder snel leidt tot activatie van persuasion knowledge Dit komt doordat de hoge mate van transportation en betrokkenheid tot de boodschap de weerstand tot de boodschap vermindert, waardoor er positieve effecten ontstaan voor merkattitude en koopintentie.

De resultaten van deze studie bevestigen de interactie tussen factoren sponsorship disclosure en vorm van de advertentie op merkattitude en koopintentie niet. De interactie zou betekenen dat het verschil van de twee groepen die

blootgesteld zijn dynamisch materiaal significant kleiner is dan het verschil van de twee groepen die zijn blootgesteld zijn aan statisch materiaal bij merkattitude en koopintentie. Volgens de theorie zorgt de aanwezigheid van de narratieve structuur bij dynamisch materiaal ervoor dat sponsorship disclosure minder effect heeft op attitude en intentie op dynamisch materiaal dan bij statisch materiaal. De narratieve structuur van een boodschap zorgt dat de weerstand van ontvanger door middel van

betrokkenheid tot de gebeurtenissen van het verhaal minder is. Bevindingen in eerdere studies wijzen ook uit dat de narratieve structuur weerstand ten opzichte van de advertentie kan verminderen (Johnson & Sangalang, 2017; Braddock & Dillard, 2016; Green & Block, 2002; Slater, 2002; Slater, Rouner & Long, 2006).

Een reden dat de interactie niet resulteert in significante verschillen kan liggen aan het feit dat de kijker zich zeer betrokken voelt bij het onderwerp, ongeacht de aanwezigheid van een sponsor disclosure. Eerder onderzoek toont aan dat interesse in het onderwerp van de boodschap leidt tot een hoge mate van transportation. Hierdoor wordt de sponsorship disclosure niet waargenomen (Johnson & Sangalang, 2017). De resultaten op items van merkattitude en koopintentie zijn positief, en daarbij blijkt uit de controle vraag ‘ houdt u van caraïbische muziek’ dat bijna 90% ‘ja’ heeft

(29)

beantwoordt. Aangezien het festival caraïbische muziek verzorgt, kunnen we stellen dat er een hoge mate van interesse aanwezig was bij de participanten.

Implicaties en limitaties

Een belangrijke bevinding van deze studie is het feit dat de manipulatie van sponsorship disclosure niet heeft gewerkt. Bijna de helft van de participanten die blootgesteld zijn aan sponsorship disclosure ( 47,71%) herkenden de sponsorship disclosure niet. Dit is in lijn met bevindingen van eerder onderzoek (Boerman, Van Reijmersdal & Neijens, 2012; Campbell, Mohr & Verlegh, 2013; Wojdynski & Evans, 2016) en laat nieuw bewijs zien dat er weinig aandacht is voor sponsorship disclosure. Facebook gebruikers zullen de sponsorship disclosure niet opmerken en er zal geen sprake zijn van de activatie van persuasion knowledge. Dit betekent dat de negatieve effecten van sponsorship disclosure alleen van toepassing kan zijn wanneer de sponsorship disclosure wordt opgemerkt. Het is belangrijk dat hier rekening mee gehouden moet worden bij de interpretatie van de resultaten.

Een ander oorzaak kan het ontwerp van het stimulusmateriaal zijn, aangezien niet alle sponsorship cues zijn weergegeven zoals bij Facebook. Er is voor deze opzet gekozen om het contrast te duiden tussen wel en geen sponsorship disclosure. De sponsorship disclosure kan zich ook openbaren in de vorm van aankoopbuttons en links naar de website. Deze worden onder de boodschap vermeld. Omdat deze vormen duidelijker aanwezig zijn kan er de mogelijkheid zijn dat de persuasieve intentie eerder wordt herkend. Het is van groot belang dat er meer onderzoek wordt gedaan naar sponsor disclosure cues binnen het medium Facebook. Daarbij moet worden gekeken naar de plaatsing en de hoeveelheid van de cues en het effect op en bewustheid, herkenbaarheid en waarneembaarheid.

(30)

In dit onderzoek is er alleen gekeken naar één evenement in het bijzonder, het is interessant voor komend onderzoek om te kijken of dezelfde resultaten gevonden worden bij andere evenementen, andere genre evenementen en zelfs naar andere producten. De effecten van sponsorship disclosure kunnen verschillen voor verschillende evenementen, type evenementen en producten omdat de attitude en perceptie van de boodschap beïnvloed kan zijn door het onderwerp en inhoud van de boodschap. (Bergvist & Zhou, 2016; Erdogan, 1999; Wood & Burkhalter, 2014). Verder onderzoek is gewenst te concluderen of de resultaten als algemeen kunnen worden beschouwd voor meerdere evenementen en producten.

Uit deze studie kunnen we concluderen dat de dynamische advertentievorm positieve resultaten heeft op merkattitude en koopintentie en dat de aanwezigheid van sponsorship disclosure geen invloed heeft op merkattitude en koopintentie. Ook is er geen interactie gevonden dus advertentievorm en sponsorship disclosure. Er valt echter nog veel terrein te winnen op dit vlak door beter onderzoek te doen naar de steekproef en het stimulusmateriaal.

Merken kunnen het beste investeren in dynamische reclames. De multimodale presentatie en narratieve betrokkenheid van dynamisch materiaal zorgt voor betere advertentieresultaten. Daarbij kunnen ze gebruik maken van het advertentieplatform van Facebook zonder dat de sponsorship disclosure die dan wordt toegevoegd, negatieve effecten veroorzaakt voor merkattitude en koopintentie.

Bronnenlijst  

(31)

of media formats on emotions and impulse buying intent. Journal of   Information Technology, 18(4), 247-266.

Ainsworth, S., & VanLabeke, N. (2004). Multiple forms of dynamic representation.   Learning and instruction, 14(3), 241-255.  

Baddeley,  A.  D.  (1992).  Working  memory.  Science,  255,  556Ð559.  

Bergkvist,  L.,  &  Zhou,  K.  Q.  (2016).  Celebrity  endorsements:  a  literature  review     and  research  agenda.  International  Journal  of  Advertising,  35(4),  642-­‐663   Boerman, S. C., Reijmersdal, E. A., & Neijens, P. C. (2012). Sponsorship disclosure:

Effects of duration on persuasion knowledge and brand responses. Journal of Communication, 62(6), 1047-1064.

Boerman, S. C., Willemsen, L. M., & Van Der Aa, E. P. (2017). ‘This Post Is Sponsored’: Effects of Sponsorship Disclosure on Persuasion Knowledge and Electronic Word of Mouth in the Context of Facebook. Journal of Interactive Marketing, 38, 82-92.

Braddock, K., & Dillard, J. P. (2016). Meta-analytic evidence for the persuasive effect of narratives on beliefs, attitudes, intentions, and behaviors. Communication Monographs, 83(4), 446-467.

Broekemier, G., Chau, N. N., & Seshadri, S. (2015). Social media practices among small business-to-business enterprises. Small Business Institute Journal, 11(1), 37.

Cain, R. M. (2011). Embedded advertising on television: Disclosure, deception and free speech rights. Journal of Public Policy & Marketing, 30(2), 226-238. Campbell, K. Mohr, & Verlegh (2013) Campbell, MC, Kirmani, A., Mohr, GS, &

Verlegh, PWJ (2013). Can disclosures lead consumers to resist covert persuasion? The important roles of disclosure timing and type of response. Journal of Consumer Psychology, 23(4), 483-495.

(32)

Carmichael, D., & Cleave, D. (2012, December). How effective is social media advertising? A study of Facebook Social Advertisements. In Internet

Technology And Secured Transactions, 2012 International Conference for (pp. 226-229). IEEE.

Cauberghe, V., Pelsmacker, P. De, Hudders, L., Panic, K., & Karl, D. (2012).

Reclamewijsheid bij kinderen en jongeren: onderzoeksrapport in opdracht van Vlaams ministerie van cultuur, jeugd, sport en media.

http://www.cjsm.vlaanderen.be/media/downloads/onderzoeksrapport-

reclamewijsheid-bij-kinderen-en-jongeren.pdf: Vlaams ministerie van Cultuur, Jeugd, Sport en Media. kinderen en jongeren: onderzoeksrapport in opdracht van Vlaams ministerie van cultuur, jeugd, sport en media.

http://www.cjsm.vlaanderen.be/media/downloads/onderzoeksrapport-

reclamewijsheid-bij-kinderen-en-jongeren.pdf: Vlaams ministerie van Cultuur, Jeugd, Sport en Media.

Cohen, J. B., & Andrade, E. B. (2004). Affective intuition and task-contingent affect regulation. Journal of Consumer Research, 31(2), 358-367.

Coulter, K.S. & Roggevenn, A. (2012). “Like it or not”: Consumer responses to word-of-mouth communication in on-line social networks. Management Research Review, Vol. 35, No. 9, pp. 878-899.

Dar, N., Ahmed, M., Muzaffar, M., Nawaz, K., & Zahid, Z. (2014). Facebook versus Television: Advertising Value Perception Among Students. International Journal of Business and Management Invention, 3(9), 61-70.

De Bakker, S. (2016, 19 april). Native advertising: ‘disclosures’ en het herkennen van commerciële content. Geraadpleegd van

http://www.marketingfacts.nl/berichten/native-advertising-disclosures-en-het-herkennen-van-commerciele-content

(33)

Dehghani, M., & Tumer, M. (2015). A research on effectiveness of Facebook advertising on enhancing purchase intention of consumers. Computers in Human Behavior, 49, 597-600. doi: 10.1016/j.chb.2015.03.051

Detenber, B. H. (1996). The effects of motion and image size on affective responses to and memory for pictures.

Ellison, N.B., Steinfield, C. & Lampe, C. (2007). The benefits of Facebook "friends": social capital and college students' use of online social network sites. Journal of Computer- Mediated Communication, 12(4), 1143Ð1168.

Erber, R., & Erber, M. W. (2000). The self-regulation of moods: Second thoughts on the importance of happiness in everyday life. Psychological Inquiry, 11(3), 142-148.

Erdogan, B. Z. (1999). Celebrity endorsement: A literature review. Journal of marketing management, 15(4), 291-314.

Estrada-Jiménez, J., Parra-Arnau, J., Rodríguez-Hoyos, A., & Forné, J. (2017). Online advertising: Analysis of privacy threats and protection approaches. Computer Communications, 100, 32-51.

Friestad, M., & Wright, P. (1994). The persuasion knowledge model: How people cope with persuasion attempts. Journal of consumer research, 21(1), 1-31. doi: 10.1086/209380

Gerrig, R. J. (1993). Experiencing narrative worlds. New Haven, CT: Yale University.

Green, M. C., & Brock, T. C. (2000). The role of transportation in the persuasiveness of public narratives. Journal of Personality and Social Psychology, 79, 701– 721.

Green, M. C., & Brock, T. C. (2002). In the mind's eye: Transportation-imagery model of narrative persuasion.

(34)

Harp, S. F., & Mayer, R. E. (1998). How seductive details do their damage: A theory of cognitive interest in science learning. Journal of educational psychology, 90(3), 414.

Harrison, J. V., & Andrusiewicz, A. (2004). A virtual marketplace for advertising narrowcast over digital signage networks. Electronic Commerce Research and Applications, 3(2), 163-175.

Hogan, J. E., Lemon, K. N., & Libai, B. (2004). Quantifying the ripple: Word-of-mouth and advertising effectiveness. Journal of Advertising Research, 44(3), 271-280.

Horzum, M. B., & Demirhan, E. (2017). The role of chronotype on Facebook usage aims and attitudes towards Facebook and its features. Computers in Human Behavior, 73, 125-131.

Jenkins, M., & Dragojevic, M. (2011). Explaining the process of resistance to persuasion: A politeness theory-based approach. Communication Research, 40(4), 559-590.

Kaiser Family Foundation. (2004). Entertainment education and health in the United States. A report to the Kaiser Family Foundation. Menlo Park, CA: Henry J. Kaiser Family Foundation.

Kelly, L., Kerr, G., & Drennan, J. (2010). Avoidance of advertising in social networking sites: The teenage perspective. Journal of interactive advertising, 10(2), 16-27.

Knight, & Kristina (2007). Forecast, WOM to exceed $1 billion in 2007. Biz report. Kuisma, J., Simola, J., Uusitalo, L., & …šrni, A. (2010). The effects of animation and

format on the perception and memory of online advertising. Journal of Interactive Marketing, 24(4), 269-282.

(35)

Lipsman, A., Mudd, G., Rich, M., & Bruich, S. (2012). The power of “Like”. Journal of Advertising research, 52(1), 40-52.

Lowe, R. K. (2003). Animation and learning: selective processing of information in dynamic graphics. Learning and instruction, 13(2), 157-176.

M. C. Green, J. J. Strange, & T. C. Brock (Eds.), Narrative impact: Social and cognitive foundations (pp. 157Ð182). Mahwah, NJ: Lawrence Erlbaum. Mangold, W. G., & Faulds, D. J. (2009). Social media: The new hybrid element of the

promotion mix. Business horizons, 52(4), 357-365.

Marcus, N., Cooper, M., & Sweller, J. (1996). Understanding instructions. Journal of educational psychology, 88(1), 49.

Mathews-Hunt, K. (2016). CookieConsumer: Tracking online behavioural advertising in Australia. Computer Law & Security Review, 32(1), 55-90.

Mayer, R. E. (2009). Multimedia learning (2nd edition). Cambridge: Cambridge University Press.

Mayer, R. E. (Ed.). (2005). The Cambridge handbook of multimedia learning. Cambridge university press.

Meloy, M. G. (2000). Mood-driven distortion of product information. Journal of Consumer Research, 27(3), 345-359.

Minton, E., Lee, C., Orth, U., Kim, C. H., & Kahle, L. (2012). Sustainable marketing and social media: A cross-country analysis of motives for sustainable

behaviors. Journal of Advertising, 41(4), 69-84.

Moreno, R. (2006). Does the modality principle hold for different media? A test of the method‐affects‐learning hypothesis. Journal of Computer Assisted

Learning, 22(3), 149-158.

Moreno, R., & Mayer, R. E. (1999). Cognitive principles of multimedia learning: The role of modality and contiguity. Journal of educational psychology, 91(2), 358.

(36)

Moyer-Gusé, E. (2008). Toward a theory of entertainment persuasion: Explaining the persuasive effects of entertainment?education messages. Communication Theory, 18(3), 407-425.

Nabi, R. (2002). Anger, fear, uncertainty, and attitudes: A test of the cognitive-functional model. Communication Monographs, 69(3), 204-216.

Nabi, R. L. (2003). Exploring the framing effects of emotion: do discrete emotions differentially influence information accessibility, information seeking, and policy preference?. Communication Research, 30(2), 224-247.

Nabi, R. L., & Green, M. C. (2015). The role of a narrative's emotional flow in promoting persuasive outcomes. Media Psychology, 18(2), 137-162.

Nadkarni, A., & Hofmann, S. G. (2012). Why do people use Facebook?. Personality and individual differences, 52(3), 243-249.

Nebenzhal, I. D., & Jaffe, E. D. (1998). Ethical dimensioins of advertising executions. Journal of Business Ethics, 17(7), 805-815.

Neff, C. (2010). What happens when Facebook trumps your brand site? Advertising Age, Vol.81, No. 30, pp. 2.

NewCom (2016). Social media onderzoek 2016. Geraadpleegd op 28 maart 2017 van http://www.newcom.nl/socialmedia2016

Pempek, T. A., Yermolayeva, Y. A., & Calvert, S. L. (2009). College students' social networking experiences on Facebook. Journal of applied developmental psychology, 30(3), 227-238.

Petty, R. E., Cacioppo, J. T., & Kasmer, J. A. (1988). The role of affect in the elaboration likelihood model of persuasion. Chicago

Pinto, M.B. & Mansfield, P. (2011). Facebook as a complaint mechanism: An

investigation of millennials. Journal of Behavioral Studies in Business, Vol. 4, pp. 1-12. Product & Brand Management, pp. 33 – 42.

(37)

Polichak, James W. and Richard J. Gerrig (2002), ÒÔGet Up and Win!Õ: Participatory Responses to Narrative,Ó in Narrative Im- pact: Social and Cognitive Foundations, ed. Melanie C. Green, Jeffrey J. Strange, Timothy C. Brock, Mahwah, NJ: Erlbaum, 71-95.

Purnawirawan, N. et al. (2012). Balance and sequence in online review: How perceived usefulness affects attitudes and intentions. Journal of Interactive Marketing, Vol. 26, pp. 244-255.

Quintero Johnson, J. M., & Sangalang, A. (2017). Testing the explanatory power of two measures of narrative involvement: An investigation of the influence of transportation and narrative engagement on the process of narrative

persuasion. Media Psychology, 20(1), 144-173.

Reinwein, J. (2012). Does the modality effect exist? And if so, which modality effect?. Journal of psycholinguistic research, 41(1), 1-32.

Sakas, D. P., Dimitrios, N. K., & Kavoura, A. (2015). The Development of Facebook's Competitive Advantage for Brand Awareness. Procedia Economics and Finance, 24, 589-597.

Schnellinger, M., Finkelstein, M., Thygeson, M. V., Vander Velden, H., Karpas, A., & Madhok, M. (2010). Animated video vs pamphlet: comparing the success of educating parents about proper antibiotic use. Pediatrics, 125(5), 990-996. Seraj, M. (2012). We create, we connect, we respect, Therefore we are: Intellectual,

social, and cultural value in online communities. Journal of Interactive Marketing, Vol. 26, pp. 209- 222.

Slater, M. D., & Rouner, D. (2002). Entertainment-education and elaboration likelihood: Understanding the processing of narrative persuasion. Communication Theory, 12(2), 173-191.

(38)

Slater, M. D., Rouner, D., & Long, M. (2006). Television dramas and support for controversial public policies: Effects and mechanisms. Journal of

Communication, 56, 235 Ð 252.

Smock, A. D., Ellison, N. B., Lampe, C., & Wohn, D. Y. (2011). Facebook as a toolkit: A uses and gratification approach to unbundling feature use. Computers in Human

Statista (2015). Facebook’s advertising revenu worldwide from 2009 to 2015 (in million U.S. dollars). Geraadpleegd op 28 maart 2017 van

https://www.statista.com/statistics/271258/facebooks-advertising-revenue-worldwide/

Sweller, J., Van Merrienboer, J. J., & Paas, F. G. (1998). Cognitive architecture and instructional design. Educational psychology review, 10(3), 251-296.

Tversky, B., Morrison, J. B., & Betrancourt, M. (2002). Animation: can it facilitate?. International journal of human-computer studies, 57(4), 247-262.

Vallor, S. (2012). Flourishing on Facebook: Virtue friendship & new social media. Ethics and Information Technology, Vol. 14, No. 3, pp. 185-199.

van Hooijdonk, C., & Spooren, W. (2011). De rol van beeld in tekstverwerking-Een overzicht van bestaand onderzoek. Tijdschrift voor Taalbeheersing, 33(3), 233-248.

Van Loock, N., Vermeir, I., & Geuens, M. (2010). The effectiveness of digital versus traditional signage in a retail environment.

Van Reijmersdal, E. A., Fransen, M. L., van Noort, G., Opree, S. J., Vandeberg, L., Reusch, S., & Boerman, S. C. (2016). Effects of Disclosing Sponsored

Content in Blogs How 34the Use of Resistance Strategies Mediates Effects on Persuasion. American Behavioral Scientist, 60(12), 1458-1474

(39)

Van Reijmersdal, E. A., Tutaj, K., & Boerman, S. C. (2013). The effects of brand placement disclosures on scepticism and brand memory. Communications. the European Journal of Communication Research, 38(2), 127-147.

Wallace, E., Buil, I. and de Chernatony, L., 2014. Consumer engagement with self-expressive brands: brand love and WOM outcomes, Journal of

Wallace, E., Buil, I., & De Chernatony, L. (2012). Facebook ‘friendship’and brand advocacy. Journal of Brand Management, 20(2), 128-146.

Wang, J., & Calder, B. J. (2006). Media transportation and advertising. Journal of Consumer Research, 33(2), 151-162.

Wang, Y. J., Minor, M. S., & Wei, J. (2011). Aesthetics and the online shopping environment: Understanding consumer responses. Journal of Retailing, 87(1), 46-58.

Wojdynski, B. W., & Evans, N. J. (2016). Going native: Effects of disclosure position and language on the recognition and evaluation of online native advertising. Journal of Advertising, 45(2), 157-168.

Wood, N. T., & Burkhalter, J. N. (2014). Tweet this, not that: A comparison between brand promotions in microblogging environments using celebrity and

company-generated tweets. Journal of Marketing Communications, 20(1-2), 129-146.

Yan, J., Liu, N., Wang, G., Zhang, W., Jiang, Y., & Chen, Z. (2009). How Much Can Behavioral Targeting Improve Online Advertising? In Proceedings of the 18th International Conference on World Wide Web (pp. 261-270). ACM.

Yoo C. Y., Kim, K. & Stout, P. A., (2004) Assessing the effects of animation in online banner advertising: Hierarchy of effects model. Journal of Interactive Advertising(4)2 49-60.

(40)

Yoo, C. Y. (2008). Unconscious processing of web advertising: Effects on implicit memory,attitude toward the brand, and consideration set. Journal of interactive marketing, 2-18.22(2)

Yousif, R.O. & Alsamydai, M.J. (2012). The impact of the political promotion via Facebook on individuals’ political orientations. International Journal of Business and Management, Vol. 7, No. 10, pp. 85-98.

Zuwerink Jacks, J. & Cameron, K. A. (2003), Strategies for resisting persuasion. Basic and Applied Social Psychology, 25(2), 145-161.  

(41)

Bijlage 1: Introductie vragenlijst

Bedankt voor je deelname en interesse in dit onderzoek. Dit onderzoek wordt gedaan in het kader van mijn thesis voor de Master Persuasive Communication aan de Universiteit van Amsterdam. Het onderzoek heeft betrekking tot Facebook berichten. Zo meteen zal je een Facebook bericht zien, aan de hand van dit bericht zullen er enkele vragen worden gesteld. Met behulp van de resultaten van dit onderzoeken wordt er getracht meer informatie te verkrijgen over de effecten van deze berichten. Door deelname aan dit onderzoek maak je automatisch kans op een twee

toegangskaarten voor een leuk feestje. Voor deelname aan dit onderzoek geldt een minimum leeftijd van 18 jaar.

Met vriendelijke groet, Rishi Bhaggan

(42)

Bijlage 2: Informed consent

Ik heb de informatie zoals vermeld gelezen en begrepen. Ik heb de mogelijkheid gehad vragen te stellen over de aard van het onderzoek en mijn deelname. Ik zal vrijwillig deelnemen aan dit onderzoek. Ik ben duidelijk ingelicht over de procedures omtrent privacy. Ik ben duidelijk ingelicht omtrent het gebruik van de data in dit onderzoek en eventuele andere publicaties. Mijn persoonsgegevens worden niet door derden ingezien zonder mijn uitdrukkelijke toestemming. Ik behoud daarbij het recht deze instemming weer in te trekken zonder dat ik daarvoor een reden hoef op te geven. Ik besef dat ik op elk moment mag stoppen met het onderzoek. Als ik meer informatie wil, nu of in de toekomst, dan kan ik me wenden tot Rishi Bhaggan (Rishibhaggan78@gmail.com).

(43)

Bijlage 3: Vragenlijst 1. Wat is uw leeftijd?

2. Wat is uw geslacht? o Man

o Vrouw

3. Wat is uw hoogst afgeronde opleiding? o geen o basisonderwijs o vmbo o havo o vwo o mbo o hbo o wo

4. Heeft u een Facebook-account? o Ja

o Nee

5. Hoe vaak gebruikt u Facebook? o Meerdere keren per dag

o Dagelijks o Wekelijks o Maandelijks

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

As noted in section 3.4, I predict that that high-performance funding bonuses can negatively affect racial achievement gaps for both black and Hispanic students. Due to positive

Static Meaningful Representation Learning Static Meaningful Representation Learning (SRML) lets networks learn new tasks in the context of existing knowledge without changing

example can be seen in listing 2.4. The variable Flocks would be a list of lists of integers, each representing the IDs of the sheep in a flock. This would then be used

Op basis van de vijf gebruikte indicatoren binnen dit onderzoek is het volgens de auteur goed mogelijk een driedimensionaal beeld te krijgen van hoe een samenleving relatief gezien

Municipal language policy documents might deal with internal and external communication within the municipality, the use of languages in the city, language classes,

This study shows that the geometric parameters of cor- onary arteries change significantly between the ES and ED phase except for the tortuosity at the artery level, which means

The spatial relation between early and delayed responses evoked by single pulse electrical stimulation in pre-surgical evaluation of epilepsy patients.. 31st International

We have demonstrated an early technical prototype from Council of Coaches, which in- corporates a dialogue and argumentation framework for structured, mixed-initiative in-