• No results found

De rol van emotieregulatie bij eetgedrag

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De rol van emotieregulatie bij eetgedrag"

Copied!
23
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Rol van Emotieregulatie bij Eetgedrag

Bachelorthese

Universiteit van Amsterdam Afdeling Sociale Psychologie

Studentnummer: 10203125 Begeleider: Mw. Van den Eynde Datum: 27 juni 2014

Aantal woorden literatuuroverzicht: 4.718 Aantal woorden onderzoeksvoorstel: 1.515

(2)

Inhoudsopgave

Samenvatting p. 3

Inleiding p. 4

De Invloed van Emotieregulatie op Eetgedrag p. 7

De Rol van Attitudes bij de Invloed van Emotieregulatie op Eetgedrag p. 9 De Invloed van Emotieregulatie en de Rol van het Soort Voedsel op Eetgedrag p. 12

Conclusies en Discussie p. 14

Onderzoeksvoorstel p. 16

Literatuurlijst p. 21

(3)

Samenvatting

Een groot deel van de mensen in de huidige maatschappij is te zwaar. Één van de oorzaken hiervan is dat veel mensen eetbuien krijgen als reactie op emotionele gebeurtenissen. Het is echter gebleken dat niet direct de emoties verantwoordelijk zijn voor een toename in voedselconsumptie, maar dat de manier waarop emoties gereguleerd worden hier een grote rol bij speelt. Zo kost het onderdrukken van emoties en rumineren, ook wel responsgerichte strategieën genoemd, veel energie en door het proces van ego-depletie is men hierdoor minder goed in staat om verleidelijk voedsel te weerstaan, waardoor men meer gaat eten. Cognitieve herwaardering daarentegen, een antecedentgerichte strategie, kost weinig energie en heeft daarom geen effect op het eetgedrag. Verder blijkt dat dieetstandaarden bij gebruik van responsgerichte emotieregulatie strategieën geen rol meer spelen bij het eetgedrag, wat tevens het gevolg is van ego-depletie. Tot slot blijkt dat door het gebruik van die strategieën niet al het voedsel meer geconsumeerd wordt, maar alleen smakelijk en calorierijk voedsel, oftewel comfort voedsel.

(4)

Inleiding

Een groot deel van de Nederlandse bevolking is te zwaar. Zo blijkt in de huidige maatschappij 36% van de Nederlandse volwassenen matig overgewicht te hebben en 12% leidt zelfs aan ernstig overgewicht, wat ook wel obesitas wordt genoemd (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2012). Overgewicht kan een hoop negatieve gevolgen hebben voor zowel de geestelijke als de lichamelijke gezondheid. Mensen die met dit probleem kampen hebben onder andere een verhoogde kans op allerlei hart- en vaatziekten en gewrichtsproblemen. Bovendien leven zij gemiddeld gezien minder lang. Daarnaast voelen mensen met overgewicht zich vaak minder energiek en kunnen zich onzeker voelen over hun lichaam (www.Rijksoverheid.nl). Het is dan ook een grote noodzaak dat dit probleem wordt aangepakt. Om dit voor elkaar te krijgen is het echter wel van belang om eerst stil te staan bij de oorzaken die ertoe kunnen leiden dat mensen overgewicht krijgen.

Één van de redenen dat mensen te zwaar worden, is volgens verschillende onderzoekers dat mensen veel gaan eten wanneer zij negatieve emoties ervaren. Zo bleek uit een onderzoek van Heatherton, Herman & Polivy (1991) dat de deelnemers waarbij gevoelens van stress werden opgewekt, meer ijsjes gingen eten. Ook in de praktijk is dit terug te zien. Op televisie wordt bijvoorbeeld regelmatig een programma uitgezonden waarin mensen vertellen over hoe zij veel te zwaar geworden zijn nadat zij nare ervaringen hebben meegemaakt, zoals het overlijden van een familielid of een echtscheiding. Het is echter niet aannemelijk dat negatieve emoties de directe oorzaak vormen van een toename van voedselinname. Ieder mens ervaart namelijk weleens negatieve emoties, maar lang niet iedereen gaat in dat geval ook meer eten. Het valt daarom te verwachten dat niet direct de emoties zelf verantwoordelijk zijn voor een toename van de voedselconsumptie, maar dat de manier waarop met de emoties wordt omgegaan bepaalt of mensen wel of niet meer gaan eten. Dit wordt ook wel emotieregulatie genoemd. Door middel van emotieregulatie tracht men te

beïnvloeden welke emoties zij hebben, wanneer zij deze emoties hebben, en hoe deze emoties geuit en ervaren worden (Gross, 1998).

Indien ineffectief gebruik van emotieregulatie inderdaad een belangrijke oorzaak blijkt te zijn van een toename van de voedselconsumptie, is het belangrijk om meer inzicht te verkrijgen in de precieze werking hiervan. Deze informatie zou dan wellicht kunnen helpen bij het voorkomen van

(5)

eetbuien als reactie op negatieve emoties in de toekomst. Zo kunnen mensen die na emotionele gebeurtenissen meer gaan eten, bewust worden gemaakt van hun eetgedrag als reactie op de emoties die met deze gebeurtenissen gepaard gaan, zodat zij in staat worden gesteld om de oorzaak van hun probleem aan te pakken. Hierin zouden zij begeleid kunnen worden door deze mensen emotieregulatie strategieën aan te leren die het hun mogelijk maakt om beter met hun emoties om te gaan.

Emoties kunnen gereguleerd worden aan de hand van verschillende strategieën. Ten eerste is emotieregulatie mogelijk door middel van cognitieve herwaardering, waarbij een situatie die een bepaalde negatieve emotie opwekt op die manier wordt geherinterpreteerd dat de emotionele impact ervan veranderd (John & Gross, 2004). Een andere strategie is onderdrukking, waarbij de emotionele respons die een bepaalde situatie met zich meebrengt wordt onderdrukt (John & Gross, 2004). Sommige onderzoekers noemen ook nog een derde strategie, namelijk rumineren. Hierbij wordt er heel veel aandacht besteed aan de negatieve emotie die wordt ervaren, zonder dat er actie wordt ondernomen om het negatieve gevoel weg te nemen (Nolen-Hoeksema, 1998). Cognitieve

herwaardering kan worden beschouwd als een antecedentgerichte emotieregulatie strategie, omdat de regulatie al plaatsvindt nog voordat de negatieve emotie zich heeft ontwikkeld (John & Gross, 2004). Bij ruminatie en onderdrukking ligt de focus daarentegen op de emotionele respons, waarbij een emotie nog wel subjectief wordt ervaren, maar in het geval van onderdrukking niet wordt geuit, of juist heel veel wordt geuit in het geval van rumineren. Dit noemen de onderzoekers daarom ook wel responsgerichte emotie-regulatiestrategieën, omdat de regulatie plaatsvindt terwijl de negatieve emotie al ervaren wordt. In een onderzoek van Gross (1998) werd de mate van subjectieve ervaring van een emotie onderzocht als gevolg van een bepaalde emotie-regulatiestrategie. Deelnemers kregen een onsmakelijke film te zien om zodoende de emotie walging bij hen op te roepen. Hiervoor kregen de deelnemers de instructie om gebruik te maken van ofwel cognitieve herwaardering, ofwel

onderdrukking of ze kregen geen specifieke instructies. Hierbij bleek dat beide regulatiestrategieën effectief waren om de emotionele expressie te verminderen, maar dat de subjectieve ervaring van de emotie bij deelnemers die hun emotie onderdrukten juist sterker was, terwijl het bij de deelnemers die gebruikmaakten van cognitieve herwaardering juist minder sterk werd.

(6)

Bovengenoemde emotieregulatie-strategieën staan mogelijk in verband met eetgedrag, wat verklaart zou kunnen worden aan de hand van de ego-depletie theorie (Baumeister, Bratslavsky, Muravan & Tice, 1998). Deze theorie stelt dat mensen maar over een beperkte hoeveelheid

zelfcontrole beschikken. Wanneer men een taak moet uitvoeren waar zelfcontrole voor nodig is, zullen zij dus minder capaciteit overhouden om zelfcontrole uit te oefenen op een andere taak. Zo bleek uit een onderzoek van Baumeister et al. (1998), waarbij deelnemers verschillende taken te doen kregen die zelfcontrole vereisten, slechter presteerden op een volgende taak waar eveneens zelfcontrole voor nodig was. In het geval van emotieregulatie is het aannemelijk dat er na het toepassen van

responsgerichte regulatiestrategieën minder zelfcontrole overblijft dan wanneer er een

antecedentgerichte strategie wordt toegepast. Het vereist namelijk veel meer zelfcontrole om de bijbehorende emotionele respons te onderdrukken van een emotie die wel subjectief wordt ervaren en het herhaaldelijk denken aan een emotie wanneer gebruik wordt gemaakt van ruminatie kost eveneens veel energie. Hierdoor zal de hoeveelheid zelfcontrole waarover men beschikt afnemen, waardoor men mogelijk meer moeite zal hebben met het kunnen weerstaan van voedsel.

Op basis van bovenstaand onderzoek lijkt er dus een verband te bestaan tussen de manier waarop emoties gereguleerd worden en eetgedrag. Om meer inzicht te verkrijgen in dit mogelijke verband, is de vraagstelling die in dit literatuuroverzicht centraal staat dan ook: Wat is de invloed van emotieregulatie op eetgedrag?

Om deze vraag te kunnen beantwoorden, zal eerst gekeken worden wat er zoal voor onderzoek is gedaan naar de invloed van emotieregulatie op eetgedrag in het algemeen. Vervolgens zal gekeken worden of attitudes ten aanzien van voedsel, oftewel de evaluatieve reactie die mensen op voedsel hebben, een rol spelen in het mogelijke verband tussen emotieregulatie en eetgedrag. Zo valt bijvoorbeeld te verwachten dat mensen die willen afvallen een minder positieve attitude hebben ten aanzien van het consumeren ongezond voedsel dan mensen die geen dieet volgen. Tot slot zal er gekeken worden of de gebruikte emotieregulatie strategie van invloed is op de voedselconsumptie in het algemeen, of dat slechts de consumptie van bepaald soort voedsel beïnvloedt wordt. Het valt bijvoorbeeld te verwachten dat vooral het voedsel dat mensen smakelijk vinden meer wordt geconsumeerd.

(7)

De Invloed van Emotieregulatie op Eetgedrag

Op basis van bovengenoemde onderzoeken met betrekking tot eten als reactie op negatieve emoties, emotieregulatie en ego-depletie, lijkt er dus een invloed te bestaan van emotieregulatie op eetgedrag. Het onderdrukken en rumineren van een emotie vereist veel zelfcontrole, waardoor volgens de ego-depletie theorie minder capaciteit tot zelfcontrole overblijft voor een volgende taak waar eveneens zelfcontrole voor nodig is (Baumeister et al, 1999). Zo zou het bijvoorbeeld moeilijker worden om de verleiding van een lekkere snack te weerstaan, omdat hier meestal veel zelfcontrole voor nodig is. Het gebruik van cognitieve herwaardering als emotieregulatie strategie vereist

daarentegen weinig zelfcontrole, waardoor men naar verwachting genoeg capaciteit tot zelfcontrole zal overhouden om zich te kunnen beheersen. Om meer duidelijkheid te verkrijgen over het precieze verband tussen emotieregulatie en eetgedrag, hebben verschillende onderzoekers onderzoek gedaan naar de invloed van emotieregulatie op eetgedrag.

Svalden, Caffier & Tuschen-Caffier (2010) onderzochten het effect van emotieregulatie op het verlangen tot eten bij vrouwen met binge eating disorder. Hoewel hier mensen met een eetstoornis werden onderzocht en de gewone populatie buiten beschouwing werd gelaten, kan het wel relevant zijn om te kijken of de emotieregulatie strategie die mensen met een dergelijke eetstoornis gebruiken van invloed is op het eetgedrag. Deze informatie kan dan wellicht worden toegepast in toekomstige behandelprogramma’s voor mensen met binge eating disorder. In het onderzoek van Svalden et al. (2010) kregen de deelnemers een verdrietige filmclip te zien, waarbij deelnemers de instructie kregen om de emotie die hiermee bij hen werd opgewekt cognitief te herwaarderen of te onderdrukken. Een derde deel van de deelnemers kreeg geen specifieke instructies over hoe zij met hun emotie om dienden te gaan. Vervolgens werd aan de hand van een vragenlijst gemeten in welke mate deelnemers het verlangen hadden om veel te eten. Hierbij bleek dat deelnemers die gebruik maakten van

onderdrukking als emotieregulatie strategie, een sterker verlangen hadden om veel te eten dan deelnemers die cognitieve herwaardering als emotieregulatie strategie gebruikten.

Het onderdrukken van een emotie is een responsgerichte emotieregulatie strategie en zoals al eerder is besproken vergt een dergelijke strategie veel zelfcontrole, waardoor er volgens de ego-depletie theorie minder capaciteit tot zelfcontrole overblijft voor het weerstaan van verleidelijk

(8)

voedsel. Wanneer dit inderdaad het geval is, zou rumineren, de andere reponsgerichte emotieregulatie strategie, eveneens tot een toename van voedselconsumptie moeten leiden. Nolen-Hoeksema, Stice, Wade & Bohon (2007) onderzochten dit aan de hand van correlationeel onderzoek. In dit onderzoek werden vrouwelijke adolescenten op vier verschillende tijdstippen getest, met een tussenperiode van een jaar. Aan de hand van vragenlijsten werd getest in welke mate de adolescenten gebruikmaakten van ruminatie als emotieregulatie strategie, en de mate waarin zij last hadden van eetbuien. Uit de resultaten kwam naar voren dat een hogere mate van ruminatie samenhing met een grotere hoeveelheid vreetbuien.

Bovenstaande onderzoeken hebben een verband aangetoond tussen verschillende emotieregulatie strategieën en eetgedrag bij mensen met een eetstoornis. Echter hebben ook veel mensen binnen de gezonde, oftewel niet-klinische populatie ook wel eens last van een eetbui en het is nog de vraag in hoeverre emotieregulatie daar een rol bij speelt. Om dit te onderzoeken onderzocht Keenan (2014) de invloed van emotieregulatie op het eetgedrag van psychologiestudenten. Ook in dit onderzoek kregen de deelnemers een verdrietige filmclip te zien, waarbij zij de instructie kregen om de emotie die hierdoor bij hen werd opgewekt te onderdrukken, cognitief te herwaarderen of te accepteren. Een kwart van de deelnemers kreeg geen specifieke instructies. Vervolgens kregen de deelnemers drie bakjes met verschillend voedsel voorgeschoteld, namelijk crackers, M&M’s en chips. Gevraagd werd of zij deze voedselsoorten wilden testen op verschillende dimensies, zoals smaak en gezondheid. Hierbij werd hen verteld dat zij zoveel mochten eten als zij wilden. Zowel voor als na deze smaaktest werden verschillende voedselsoorten gewogen, zodat de hoeveelheid

voedselconsumptie kon worden vastgesteld. Uit de resultaten bleek dat de deelnemers die de instructie kregen om hun emotie te onderdrukken, meer van het voedsel hadden geconsumeerd dan de

deelnemers die de instructie kregen om hun emotie cognitief te herwaarderen of te accepteren. Uit bovenstaande onderzoeken kan geconcludeerd worden dat mensen die gebruikmaken van een responsgerichte emotie-regulatiestrategie, oftewel rumineren of onderdrukken van emoties, meer gaan eten in vergelijking met mensen die gebruikmaken van een antecedentgerichte emotie-regulatie strategie, zoals cognitieve herwaardering en acceptatie. Dit blijkt zowel het geval te zijn voor mensen met een eetstoornis als voor mensen die tot de gezonde populatie behoren. De ego-depletie theorie

(9)

biedt ondersteuning voor deze resultaten. Mogelijk spelen er ook nog andere factoren een rol bij de invloed van emotieregulatie op eetgedrag. Zo verschillen mensen bijvoorbeeld in de attitudes die zij hebben ten aanzien van voedsel. In de volgende paragraaf zal daarom worden gekeken naar de rol van attitudes bij de invloed van emotieregulatie op eetgedrag.

De Rol van Attitudes bij de Invloed van Emotieregulatie op Eetgedrag

Uit de vorige paragraaf is gebleken dat naarmate het veel zelfcontrole vereist om een emotie te reguleren, zoals het geval is bij een responsgerichte emotieregulatie strategie, mensen meer gaan eten. Echter zijn er ook binnen de gezonde populatie verschillen waar te nemen die mogelijk een invloed uitoefenen op dit effect. Zo kunnen mensen bijvoorbeeld verschillen in de attitudes die ze hebben ten aanzien van voedsel. In eerste instantie zullen de meeste mensen voedsel dat er smakelijk uitziet of lekker smaakt positief evalueren. Dit wordt ook wel een automatische attitude genoemd, omdat deze evaluatieve reactie wordt opgeroepen zonder dat er voor geredeneerd hoeft te worden (Strack & Deutsch, 2004). Mensen kunnen echter wel verschillen in hun attitude ten aanzien van het consumeren van dat voedsel. Zo zullen mensen die graag gewicht willen verliezen waarschijnlijk beredeneren dat het opeten van dat voedsel niet bijdraagt aan het bereiken van dat doel en zij zullen daarom

logischerwijs een negatieve attitude ten aanzien van het consumeren van dat voedsel hebben. Echter vereist het cognitieve capaciteit om deze redenatie te maken waar men door diverse oorzaken lang niet altijd over beschikt. Hierdoor kan het gebeuren dat iemand het voedsel toch consumeert, ook al heeft diegene een negatieve attitude ten aanzien van dat gedrag. Dit principe sluit goed aan bij het MODE model (Fazio, 1990). Dit model gaat ervan uit dat attitudes die automatisch geactiveerd worden

bepalen welk gedrag men uitvoert, tenzij men over genoeg motivatie en mogelijkheden beschikt om de invloed van deze automatische attitudes te controleren (Fazio & Olson, 2003). Wanneer men wordt blootgesteld aan verleidelijk voedsel, zal de automatische positieve attitude die dit voedsel oproept ervoor zorgen dat zij het voedsel gaan consumeren, tenzij de motivatie sterk genoeg is om het voedsel te weerstaan. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer zij een dieet volgen en gemotiveerd zijn om zich daar aan te houden. Echter lukt dit niet wanneer men hier de mogelijkheid niet toe heeft, wat

bijvoorbeeld het geval is wanneer men onder cognitieve druk staat. Zoals de ego-depletie theorie al 9

(10)

verklaarde, gaat het uitvoeren van een taak waar zelfcontrole voor nodig is ten koste van de mogelijkheid om zelfcontrole uit te oefenen op een volgende taak. Wanneer men bijvoorbeeld een vervelende gebeurtenis heeft meegemaakt, en vervolgens gebruikmaakt van een responsgerichte strategie om de negatieve emoties die hieruit voortkomen te reguleren, zal men naar verwachting dus meer moeite hebben om zichzelf te controleren wanneer zij verleidt worden met aantrekkelijk voedsel. Zij zullen zich in dat geval laten leiden door automatische attituden en waarschijnlijk maakt het in dit geval dus niet uit of zij een dieet volgen of niet. Wanneer men echter een antecedentgerichte

emotieregulatie strategie gebruikt, wat weinig zelfcontrole vereist, zullen naar verwachting hun dieetstandaarden bepalen hoeveel zij gaan eten. Verschillende onderzoekers hebben deze hypothese getoetst.

Ward & Mann (2000) onderzochten de invloed van cognitieve belasting op het eetgedrag van ingehouden eters en normale eters. Ingehouden eters worden door de onderzoekers omschreven als mensen die altijd aan de lijn doen. Deze mensen zullen daarom een negatieve attitude hebben ten aanzien van het consumeren van ongezond voedsel, omdat dit gedrag niet bijdraagt aan hun wens om gewicht te verliezen. Normale eters houden zich daarentegen weinig bezig met hun gewicht en zullen daarom juist een positieve of geen specifieke attitude hebben ten aanzien van het consumeren

ongezond voedsel. De automatische attitude van de ingehouden eters ten aanzien van het verleidelijke voedsel, die wordt opgeroepen zonder daarvoor te redeneren, zal daarentegen wel positief zijn omdat het voedsel smakelijk is en er lekker uitziet. In het onderzoek van Ward et al. (2000) kreeg de helft van zowel de ingehouden eters als de normale eters een geheugentaak te doen waarbij ze 60 plaatjes moesten onthouden. Tegelijkertijd moesten zij zo snel mogelijk reageren wanneer zij een piepje hoorden. De deelnemers die deze taken moesten uitvoeren bevonden zich in de hoog cognitief belastende conditie. De andere helft van de deelnemers hoefden alleen maar te reageren wanneer zij een piepje hoorden en zij bevonden zich dan ook in de laag cognitief belastende conditie. Ondertussen lag er bij alle condities een bakje chips, M&M’s en koekjes op tafel waarvan de deelnemers zoveel mochten eten als zij wilden. Ook in dit onderzoek werden de bakjes met voedsel zowel voor als na het onderzoek gewogen, zodat de hoeveelheid voedselconsumptie kon worden vastgesteld. Uit de

resultaten kwam naar voren dat ingehouden eters die de cognitief belastende taak hadden uitgevoerd, 10

(11)

meer gingen eten, terwijl de normale eters juist meer gingen eten in de weinig cognitief belastende taak.

Cognitieve belasting blijkt er dus verantwoordelijk voor te zijn dat mensen meer gaan eten. Om echter na te gaan of de strategie die wordt gebruikt om emoties te reguleren eveneens een

dergelijk effect laat zien, onderzochten Hofmann, Rauch & Gawronski (2006) de rol van attituden ten aanzien van snoep bij de invloed van emotieregulatie op eetgedrag. In dit onderzoek kregen de deelnemers een emotionele filmclip te zien, waarbij de helft van de deelnemers de instructie kreeg om de emoties die hierdoor werden opgeroepen te onderdrukken, terwijl de andere helft juist de instructie kreeg om hun emoties te laten stromen. Vervolgens kregen de deelnemers 125 gram M&M’s

voorgeschoteld, waarbij hen werd gevraagd om de M&M’s te testen op verschillende dimensies. Tevens werd aan de hand van een vragenlijst gekeken naar de eetgewoonten van de deelnemers. Er werd tot slot gemeten hoeveel gram de deelnemers hadden gegeten door de M&M’s zowel voor als na het onderzoek te wegen. Hierbij bleek dat de deelnemers die hun emoties moesten onderdrukken meer M&M’s hadden gegeten, ongeacht of zij op dieet waren of niet. Deelnemers die hun emoties

daarentegen mochten laten stromen consumeerden minder M&M’s. Echter was dit vooral het geval wanneer zij op dieet waren.

Uit bovenstaande onderzoeken kan geconcludeerd worden dat wanneer mensen een

antecedentgerichte emotie-regulatiestrategie gebruiken en dus over veel zelfcontrole beschikken, hun dieetstandaarden bepalen of zij wel of niet meer gaan eten. Wanneer men een dieet volgt en

gemotiveerd is om zich daaraan te houden, zullen zij in dit geval dus in staat zijn om de verleiding van het voedsel te weerstaan. Wanneer mensen daarentegen een responsgerichte emotie-regulatiestrategie gebruiken en dus over weinig zelfcontrole beschikken, zullen zij zich laten leiden door automatische, meestal positieve attituden ten aanzien van voedsel en daardoor meer gaan eten. Hierbij maakt het niet uit of zij een dieet volgen of niet. Deze bevindingen sluiten aan bij het MODE model (Fazio, 1990), omdat men enkel in staat blijkt te zijn om voedsel te weerstaan wanneer zij hier de mogelijkheid toe hebben. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer zij over voldoende capaciteit tot zelfcontrole

beschikken. Ook dient men gemotiveerd te zijn om het voedsel te weerstaan, wat bijvoorbeeld het geval is wanneer men een dieet volgt waaraan zij zich willen houden.

(12)

Tot nu toe werd de mate van voedselconsumptie echter steeds gemeten aan de hand van ongezonde snacks, zoals M&M’s, koekjes en chips. Het is daardoor nog niet duidelijk geworden of mensen die gebruikmaken van een responsgerichte emotie-regulatiestrategie in het algemeen meer gaan eten, of dat alleen bepaald soort voedsel meer geconsumeerd wordt. Daarom zal in de volgende paragraaf onderscheid worden gemaakt in het soort voedsel.

De Invloed van Emotieregulatie en de Rol van het Soort Voedsel op Eetgedrag Het is dus gebleken dat mensen die gebruikmaken van een responsgerichte

emotie-regulatiestrategie, zich laten leiden door positieve automatische attitudes ten aanzien van ongezond voedsel en daardoor meer gaan eten. Het is echter nog onduidelijk of het toepassen van deze emotieregulatie strategie ook tot een toename van de consumptie van gezond voedsel leidt. In deze paragraaf zal daarom gekeken worden of mensen die gebruikmaken van een responsgerichte emotie-regulatiestrategie in het algemeen meer gaan eten, of dat alleen bepaald soort voedsel meer

geconsumeerd wordt. In de vorige paragraaf werd genoemd dat mensen over het algemeen positieve automatische attituden hebben ten aanzien van smakelijk en calorierijk voedsel, wat ook wel comfort voedsel wordt genoemd. Het valt dan te verwachten dat wanneer mensen door het gebruik van een responsgerichte emotieregulatie strategie over minder capaciteit tot zelfcontrole beschikken en zich daardoor laten leiden door automatische attituden, vooral moeite zullen hebben met het weerstaan van dit ongezonde voedsel waar zij een positieve automatische attitude over hebben. Een andere

mogelijkheid is dat mensen die gebruikmaken van ruminatie of onderdrukking als emotieregulatie strategie, meer behoefte hebben aan voedsel dat veel energie bevat om zodoende de energie die door het gebruik van die strategieën verbruikt is weer aan te vullen. Uit een onderzoek van Gailliot, Baumeister, DeWall, Maner, Plant, Tice & Brewer (2007) bleek namelijk dat de glucoselevels van deelnemers die een cognitief belastende taak moesten uitvoeren lager waren dan de glucoselevels van deelnemers die een taak moesten uitvoeren die nauwelijks cognitief belastend was. Het is aannemelijk dat mensen in een dergelijke situatie een voorkeur hebben voor comfort voedsel, omdat dit voedsel veel glucose bevat. Enkele onderzoekers hebben hier onderzoek naar gedaan.

(13)

Zellner, Loaiza, Gonzalez, Pita, Morales, Pecora & Wolf (2006) onderzochten de invloed van stress op de voedselkeuze van ingehouden eters en normale eters. Emotieregulatie werd in dit

onderzoek nog buiten beschouwing gelaten. Bij de helft van de deelnemers werd stress opgewekt door hen tien onoplosbare anagrammen te geven, terwijl de andere helft van de deelnemers tien

anagrammen kreeg die wel oplosbaar waren. Tegelijkertijd stonden er viel schaaltjes gevuld met voedsel op tafel, namelijk: M&M’s, chips, geroosterde pinda’s en druiven. De deelnemers werd verteld dat dit voedsel bedoelt was als bedankje voor hun deelname en dat zij vrij waren om zoveel van dit voedsel te pakken als zij wilden. De onderzoekers hielden bij hoeveel de deelnemers van elk voedsel consumeerden door het zowel voor als na het onderzoek te wegen. Uit de resultaten kwam naar voren dat de deelnemers waarbij stress was opgewekt, meer van de M&M’s hadden opgegeten dan de deelnemers waarbij geen stress was opgewekt. Deze laatste groep hadden daarentegen meer van de druiven opgegeten. Dit effect was echter het sterkste bij de ingehouden eters.

Negatieve emoties zoals stress lijken dus verantwoordelijk te zijn voor een voorkeur voor comfort voedsel. Om te kijken of emotieregulatie een rol speelt bij dit verband, onderzochten Evers, Stok & De Ridder (2010, studie 3) de invloed van emotieregulatie op de consumptie van comfort en non-comfort voedsel. De deelnemers kregen een gewelddadige filmclip te zien, met de bedoeling om bij de deelnemers negatieve emoties op te wekken. Hierbij kregen zij de instructie om hun emoties te onderdrukken of cognitief te herwaarderen. Een derde deel van de deelnemers kreeg geen specifieke instructies. Vervolgens kregen zij een bakje met non-comfort voedsel voorgeschoteld, bestaande uit gezouten en ongezouten crackers, en een bakje met comfort voedsel, bestaande uit chips en chocola. De deelnemers kregen hierbij de opdracht om het voedsel te testen op verschillende dimensies, waarbij hen verteld werd dat zij zoveel mochten eten als zij wilden. De mate van voedselconsumptie werd weer bijgehouden door het voedsel voor en na de smaaktest te wegen. Uit de resultaten bleek dat deelnemers de die de instructie kregen om hun emoties te onderdrukken, meer van het comfort-voedsel consumeerden, maar niet meer van het non-comfort voedsel. Er was dus geen toename van

voedselconsumptie in het algemeen waar te nemen.

Uit bovenstaand onderzoek kan geconcludeerd worden dat wanneer mensen een

responsgerichte emotieregulatie strategie gebruiken, meer comfort voedsel gaan consumeren, maar 13

(14)

niet meer non-comfort, oftewel gezond voedsel. Dit resultaat zou verklaard kunnen worden doordat mensen zich door controlegebrek niet meer laten leiden door hun dieetstandaarden, maar door automatische positieve attituden ten aanzien van smakelijk voedsel. Een andere mogelijke verklaring zou kunnen zijn dat mensen die een responsgerichte emotieregulatie strategie gebruiken, hun verloren energie willen aanvullen en daardoor een voorkeur hebben voor het energierijke comfort voedsel. Deze voorkeur voor voedsel waar men dik van wordt, zou weer kunnen verklaren waarom zoveel mensen te zwaar zijn in de maatschappij.

Conclusie en Discussie

Een groot deel van de mensen in de huidige maatschappij zijn te zwaar en dit brengt een hoop gezondheidsrisico’s met zich mee. Één van de oorzaken van dit probleem is dat veel mensen meer gaan eten als reactie op vervelende gebeurtenissen. Het is echter duidelijk geworden dat de negatieve emoties die met dergelijke gebeurtenissen gepaard gaan niet de directe oorzaak vormen van de toegenomen voedselconsumptie. Het blijkt namelijk dat de manier waarop emoties gereguleerd worden bepaalt of men wel of niet meer gaat eten. Responsgerichte emotieregulatie strategieën vereisen veel zelfcontrole en volgens de ego-depletie theorie gaat het gebruik van deze strategieën ten koste van de mogelijkheid om zelfcontrole uit te oefenen op een volgende taak, zoals het kunnen weerstaan van voedsel. Verschillende onderzoeken hebben inderdaad aangetoond dat mensen meer voedsel consumeren wanneer zij hun emotie hebben onderdrukt of gebruik hebben gemaakt van ruminatie. Zelfs wanneer men negatieve attituden heeft ten aanzien van het consumeren van voedsel, wat bijvoorbeeld het geval is wanneer men een dieet volgt waaraan hij of zij zich wilt houden, gaan mensen meer eten wanneer zij hun emotie reguleren aan de hand van responsgerichte strategieën. Deze bevindingen worden ondersteund door het MODE model, die stelt dat mensen zich laten leiden door automatische attituden wanneer zij niet over de capaciteit en motivatie beschikken om verdere redenaties te maken. Tot slot is gebleken dat mensen die gebruikmaken van een responsgerichte strategie om hun emoties te reguleren, enkel comfort voedsel, oftewel smakelijk en calorierijk voedsel, meer gaan consumeren en dus niet alle soorten voedsel. Deze bevinding zou kunnen verklaren waarom

(15)

zoveel mensen overgewicht hebben in de maatschappij, omdat zij door ineffectieve emotieregulatie dus kiezen voor voedsel waar zij dik van worden.

Er zijn echter wel enkele kanttekeningen te noemen bij de gevonden resultaten. Om te beginnen is er nog geen duidelijk onderscheid gemaakt in het soort emotie en de invloed van de strategie waarmee deze emotie gereguleerd wordt op eetgedrag. In de besproken onderzoeken werd er voornamelijk verdriet en walging opgewekt, terwijl woede ook een zeer negatieve emotie is en het zou interessant kunnen zijn om ook te kijken naar de invloed van emotieregulatie bij woede op het

eetgedrag. Daarnaast blijkt dat men ook meer kan gaan eten na het ervaren van positieve emoties. Zo vonden Bongers, Jansen, Havermans, Roefs & Nederkoorn (2013) dat er ook na het opwekken van een positieve emotie meer voedsel werd geconsumeerd. Het is de vraag in welke mate emotieregulatie processen hierbij een rol spelen en welk effect de verschillende strategieën dan precies hebben op eetgedrag. Toekomstig onderzoek zou dit uit moeten wijzen. Daarnaast zijn de deelnemers in de besproken onderzoeken allemaal in het lab getest en het is de vraag in hoeverre de gevonden resultaten te generaliseren zijn naar de praktijk. Het zou bijvoorbeeld kunnen dat mensen zich in het lab minder vrij voelen om uitgebreid te gaan eten, omdat het voedsel niet van hun is en er op hen wordt gelet. Thuis is er daarentegen lang niet altijd iemand die hen in de gaten houdt en bovendien is het voedsel door henzelf aangeschaft. Hierdoor zijn ze vrij om zoveel te eten als zij willen. Er werd weliswaar al een effect gevonden, maar mogelijk zou dit effect in de praktijk dus nog sterker kunnen zijn. Tot slot zijn in de genoemde onderzoeken zijn voornamelijk vrouwelijke proefpersonen getest. Het is echter de vraag of de gevonden effecten voor mannen hetzelfde zijn. Zo is het bijvoorbeeld bekend dat vrouwen meer geneigd zijn dan mannen om meer te gaan eten in reactie op negatieve emoties (Tanofsky, Wilfley, Spurrel, Welch & Brownell, 1997). Het is echter niet duidelijk of dit komt doordat mannen en vrouwen verschillende strategieën gebruiken om emoties te reguleren, of dat mannen dezelfde

strategieën gebruiken zonder dat dit al te veel invloed heeft op hun eetgedrag. In vervolgonderzoek zou daarom gekeken kunnen worden naar de invloed van emotieregulatie op eetgedrag bij mannen en vrouwen.

Al met al is er dankzij de bevindingen in de besproken onderzoeken een hoop meer duidelijk geworden over de mogelijke oorzaken waarom mensen te zwaar worden. Wellicht is het nog te vroeg

(16)

om te zeggen dat de manier waarop emoties gereguleerd worden de enige reden is dat sommige mensen als reactie op negatieve emoties meer gaan eten, maar er kan in ieder geval gesteld worden dat emotieregulatie hier een grote rol bij speelt. Met deze nieuwe inzichten heeft de maatschappij weer nieuwe troeven in handen gekregen om het probleem van overgewicht en obesitas onder de bevolking aan te pakken. Zo kunnen mensen die in reactie op emotionele gebeurtenissen meer gaan eten, bewust worden gemaakt van de manier waarop zij met hun emoties omgaan. Deze bewustwording maakt het hen mogelijk om met de oorzaak van hun probleem aan de slag te gaan. De maatschappij zou hierbij een handje kunnen helpen door haar bevolking te informeren over alle emotieregulatie strategieën die er zijn en welke het beste kunnen worden toegepast. Wellicht kan er op deze manier worden

toegewerkt naar een maatschappij waarin overgewicht en de ziektes die daar vaak mee gepaard gaan steeds minder voorkomen.

Onderzoeksvoorstel Inleiding

Uit diverse onderzoeken is gebleken dat emoties die aan de hand van een responsgerichte strategie gereguleerd worden, een toename van de consumptie van smakelijk en ongezond voedsel tot gevolg kunnen hebben. Tot nu toe heeft onderzoek naar de invloed van emotieregulatie op eetgedrag zich echter alleen gericht op de regulatie van negatieve emoties, zoals verdriet, walging en stress, terwijl emotieregulatie ook regelmatig wordt toegepast bij positieve emoties (Gross, 1999). Zo gebeurt het weleens dat men zijn of blije gevoelens moet onderdrukken, omdat het uiten van die blijdschap niet gepast is in die situatie. Wanneer iemand bijvoorbeeld blijdschap ervaart na te zijn aangenomen voor een droombaan, terwijl een vriend van die persoon juist op dat moment te horen heeft gekregen dat hij ontslagen is, zal deze persoon waarschijnlijk uit respect voor de ander zijn of haar blijdschap niet of minder sterk uiten.

Het verband tussen positieve emoties en eetgedrag is door verschillende onderzoekers al eerder onderzocht. De resultaten hiervan zijn echter niet eenduidig. Zo bleek uit een onderzoek van Bongers, Jansen, Havermans, Roefs & Nederkoorn (2013) dat de deelnemers meer voedsel

consumeerden nadat er een positieve emotie bij hen was opgewekt. In een ander onderzoek kwam 16

(17)

daarentegen naar voren dat deelnemers die normaal gesproken meer gaan eten als reactie op negatieve emoties, niet meer gingen eten nadat er een positieve emotie bij hen werd opgewekt (Van Strien, Cebolla, Etchemendy, Gutierrez-Maldonado, Ferrer-García, Botella & Baños, 2013). Door deze tegenstrijdige bevindingen lijkt het aannemelijk dat er andere processen dan emotieregulatie een rol spelen bij de invloed van positieve emoties op het eetgedrag.

Tevens kan een eventueel verband tussen de regulatie van positieve emoties en eetgedrag, in tegenstelling tot de regulatie van negatieve emoties, waarschijnlijk niet worden ondersteund door de ego-depletietheorie (Baumeister et al, 1998). Zo bleek bijvoorbeeld uit een onderzoek dat deelnemers die een taak moesten uitvoeren waar zelfcontrole voor nodig was, net zo goed in staat waren om zelfcontrole uit te oefenen op een volgende taak waar zelfcontrole voor nodig was wanneer er een positieve emotie bij hen werd opgewekt (Tice, Baumeister, Shmueli & Muraven, 2006). Het proces van ego-depletie lijkt dus niet op te gaan wanneer mensen positieve emoties ervaren. Het valt daarom te verwachten dat mensen ook na het toepassen van een responsgerichte strategie om hun positieve emoties te reguleren nog prima in staat zijn om verleidelijk voedsel te weerstaan, ondanks dat het zelfcontrole kost om deze actie uit te voeren.

In deze studie zal deze hypothese worden getoetst door aan de hand van experimenteel onderzoek in het laboratorium te kijken naar de invloed van de regulatie van positieve emoties op eetgedrag. Hierbij zal tevens gekeken worden of het effect voor comfort en non-comfort voedsel verschillend is en of dieetstandaarden een rol spelen in dit effect.

Methode Design

Er zal een experimenteel onderzoek worden uitgevoerd met conditie als onafhankelijke variabele en consumptie van comfort en non-comfort voedsel als afhankelijke variabelen.

Deelnemers

75 eerstejaars mannelijke en vrouwelijke psychologiestudenten van de Universiteit van Amsterdam zullen worden uitgenodigd om mee te doen aan dit onderzoek. Zij zullen worden

(18)

geworven aan de hand van posters die in de universiteit worden opgehangen en via een advertentie die op de website van de Universiteit van Amsterdam wordt geplaatst. De deelnemers krijgen in ruil voor deelname één proefpersoonpunt. Door middel van randomnisatie zullen de deelnemers worden toegewezen aan de cognitieve herwaarderingsconditie, onderdrukkingsconditie of de controleconditie.

Materialen

In alle condities zal positief affect worden opgewekt door middel van een scène uit een bekende komediefilm, genaamd Mister Bean’s Holiday. Hierin komen veel komische scènes waarbij een man van middelbare leeftijd zichzelf in allerlei vreemde situaties brengt. Het eerste kwartier van de film zal worden afgespeeld.

Om na te gaan of de film inderdaad positieve emoties bij de deelnemers heeft opgeroepen, zal de emotionele ervaring zowel voor als na het zien van de filmclip worden gemeten aan de hand van de Post Film Questionnaire (Rottenberg, Ray & Gross, 2007). Deze vragenlijst bestaat uit 19

verschillende emoties waarvan met behulp van een Likert schaal kan worden aangegeven in welke die emotie op dat moment van toepassing is. Deze schalen lopen van 0 (helemaal niet van toepassing) tot 6 (heel erg van toepassing).

De mate van voedselconsumptie zal worden gemeten aan de hand van twee verschillende schaaltjes met voedsel. Het ene schaaltje bevat 250 gram M&M’s, wat ook wel tot de comfort voeding kan worden gerekend, en het andere schaaltje bevat 250 gram crackers, wat tot de non-comfort

voeding kan worden gerekend. De schaaltjes worden na iedere onderzochte deelnemer opnieuw gewogen om zodoende de mate van voedselconsumptie vast te kunnen stellen.

Het voedsel zal worden beoordeeld aan de hand van een productevaluatievragenlijst,

bestaande uit 9 items die verschillende dimensies van het voedsel behandelen, zoals smaak, uiterlijk, gezondheid en verzadigend effect. Aan de hand van een 7-punts Likert schaal die loopt van 0 (zeer slecht) tot 6 (zeer goed) kan aan elke dimensie een score worden toegekend.

De eetgewoonten van de deelnemers zullen worden gemeten aan de hand van de Dutch Eating Behaviour Questionnaire (Van Strien, Frijters, Bergers & Defares, 1986). De uitgebreide versie van deze vragenlijst bevat drie subschalen, maar voor de huidige studie zal enkel de subschaal restrained

(19)

eating worden afgenomen, aangezien de interesse voor de huidige studie alleen uitgaat naar de

attitudes die de deelnemers ten aanzien van voedsel hebben. Van deze vragenlijst is bekend dat het een goede construct en voorspellende validiteit heeft. De subschaal bevat tien vragen met betrekking tot eetgedrag. Voor elke vraag zijn er vijf antwoordmogelijkheden waarbij de deelnemers moeten aangeven in welke mate het genoemde gedrag op hen van toepassing is, variëren van ‘nooit’ tot ‘heel vaak’.

Procedure

Alle deelnemers worden individueel uitgenodigd naar het psychologisch laboratorium van de Universiteit van Amsterdam tussen drie en vijf uur in de middag. Om ervoor te zorgen dat alle deelnemers evenveel verzadigd zijn ten tijde van het onderzoek, zal hen worden verzocht om in de twee uur voorafgaand aan het onderzoek niets te eten en enkel water te drinken wanneer zij dorst hebben. Verder zal hen van tevoren worden verteld dat het onderzoek betrekking heeft op

entertainment en productevaluatie. In het laboratorium zullen de deelnemers worden ontvangen door de experimentator, die hen als eerste zal vragen om een informed consent formulier te tekenen. Daarna zal de huidige emotionele toestand van de deelnemers worden gemeten aan de hand van de Post Film Questionnaire, waarvoor de deelnemers vijf minuten de tijd krijgen. Vervolgens zullen de deelnemers de eerste 15 minuten van de film Mister Bean’s Holiday te zien krijgen. Hieraan voorafgaand geeft de experimentator de deelnemers de instructie om de emoties die tijdens het filmfragment in hen worden opgeroepen te onderdrukken of cognitief her te waarderen. De deelnemers die hun emoties moeten onderdrukken zal worden verteld dat zij niets mogen laten merken van de emoties die zij ervaren, terwijl de deelnemers die hun emoties cognitief moeten herwaarderen zal worden verteld dat de film in scène is gezet en dat er in werkelijkheid ruzie was tussen de verschillende castleden. De deelnemers in de controleconditie zullen daarentegen geen specifieke instructies krijgen. Na het zien van de film zal de Post Film Questionnaire opnieuw worden afgenomen, waarvoor de deelnemers eveneens vijf minuten de tijd krijgen. Vervolgens krijgen de deelnemers een schaaltje met M&M’s en een schaaltje met crackers voorgeschoteld. Hierbij krijgen de deelnemers de opdracht om aan de hand van een vragenlijst het voedsel te beoordelen op verschillende dimensies, zoals smaak, uiterlijk en verzadigend

(20)

effect. Er zal hen worden verteld dat zij vrij zijn om zoveel van het voedsel te proeven als zij willen. Voor het evalueren van het voedsel krijgen de deelnemers 15 minuten de tijd. Buiten het oog van de deelnemers om zal de experimentator zowel voor als na de productevaluatietest de schaaltjes met voedsel wegen, om zodoende de mate van voedselconsumptie vast te kunnen stellen. Na het afronden van de productevaluatietest zal tot slot de Dutch Eating Behaviour Questionnaire worden afgenomen, waarna de deelnemers zullen worden bedankt voor hun deelname. Het onderzoek zal in totaal

ongeveer 50 minuten duren. Een paar weken later, wanneer de dataverzameling compleet is, zal aan alle deelnemers een e-mail worden gestuurd met daarin informatie over het werkelijke doel van het onderzoek.

Resultaten

-Een Chi-Square toets worden uitgevoerd, om na te gaan of mannen en vrouwen gelijk verdeeld zijn over de verschillende condities.

-Om te kijken of de film inderdaad de bedoelde positieve emoties heeft opgewekt, zal een

paarsgewijze t-toets worden uitgevoerd. Hiertoe worden de scores op de Post Film Questionnaire van zowel voor als na het kijken van de film met elkaar vergeleken.

-Met behulp van een eenwegs variantieanalyse zal de voedselconsumptie van de M&M’s en crackers afzonderlijk worden onderzocht. Hierbij is conditie de onafhankelijke variabele en het aantal gram geconsumeerde voedsel de afhankelijke variabele.

-Om te kijken of dieetstandaarden een rol spelen bij het effect, zal een covariantieanalyse worden uitgevoerd. Hiertoe zullen de deelnemers op basis van hun scores op de Dutch Eating Behaviour Questionnaire door middel van een mediaansplit worden onderverdeeld in ‘normale eters’ en

‘ingehouden eters’. Conditie is hierbij de onafhankelijke variabele en het aantal gram geconsumeerde voedsel de afhankelijke variabele, met dieetstandaarden als covariaat.

(21)

Literatuurlijst

Baumeister, R.F., Bratslavsky, E., Muraven, M., & Tice, D.M. (1998). Ego depletion: Is the active self a limited resource? Journal of Personality & Social Psychology, 74, 1252- 1265.

Evers, C, Stok, M.F., & De Ridder, D. (2008). Feeding your feelings? Reexamining the relation between emotions and eating. Personality and Social Psychology Bulletin, 36, 792-804.

Fazio, R.H. (1990). Multiple processes by which attitudes guide behavior: the MODE model as an integrative framework. See Zanna 1990, 23, 75–109.

Fazio, R. H., & Olson, M. A. (2003). Implicit measures in social cognition research: Their meaning and uses. Annual Review of Psychology, 54, 297–327.

Gaillot, M.T., Baumeister, R.F., DeWall, C.N., Maner, J.K., Plant, E.A., Tice, D.M., et al. (2007). Self- control relies on glucose as a limited energy source: Willpower is more than a metaphor. Journal of Personality and Social Psychology, 92, 325-336.

Gross, J. J. (1998). Antecedent- and response-focused emotion regulation: Divergent consequences for experience, expression and physiology. Journal of Personality and Social Psychology, 74, 224-237.

Heatherton, T.F., Herman, C.P., & Polivy, J. (1991). Effects of physical threat and ego threat on eating behavior. Journal of Personality and Social Psychology, 60, 138-143.

Hofmann, W., Rauch, W., & Gawronski, B. (2007). And deplete us not into temptation: Automatic attitudes, dietary restraint, and self-regulatory resources as determinants of eating behavior. Journal of Experimental Social Psychology, 43, 497–504.

John, O. P., & Gross, J. J. (2004). Healthy and Unhealthy Emotion Regulation: Personality Processes, Individual Differences, and Life Span Development. Journal of Personality, 72, 1301-1335. Keenan, N.K. (2014). Emotion regulation and health behavior: Effects of negative affect and emotion

regulation strategies on eating and smoking. Dissertation Abstracts International: Section B: The Sciences and Engineering, 74, pagina’s onbekend.

Nolen-Hoeksema, S. (1998). The other end of the continuum: The costs of rumination. Psychological

(22)

Inquiry, 9, 216-219.

Nolen-Hoeksema, S., Stice, E., Wade, E., & Bohon, C. (2007). Reciprocal relations between rumination and bulimic, substance abuse, and depressive symptoms in female adolescents. Journal of Abnormal Psychology, 116, 198-207.

Rottenberg, J., Ray, R. D., & Gross, J. J. (2007). Emotion elicitation using films. In J. A. Coan & J. J. B. Allen (Eds.), The handbook of emotion elicitation and assessment (pp. 9–28). London: Oxford University Press.

Strack, F., & Deutsch, R. (2004). Reflective and impulsive determinants of social behavior. Personality and Social Psychology Review, 8, 220–247.

Svalden, J., Caffier, D., & Tuschen-Caffier, B. (2010). Emotion suppression but not reappraisal increases desire to binge in women with binge eating disorder. Psychotherapy and Psychosomatics, 79, 188-190.

Tanofsky, M.B., Wilfley, D.E., Spurell, E.B., Welch, R. et al., (1997). Comparison of men and women with binge eating disorder. International Journal of Eating Disorders, 21, 49-54.

Tice, D.M., Baumeister, R.F., Shmueli, D., & Muraven, M. (2007). Restoring the self: Positive affect helps improve self-regulation following ego depletion. Journal of Experimental Social Psychology, 43, 379-384.

Van Strien, T., Cebolla, Etchemendy, A., Gutierrez-Maldonado, E., Ferrer-García, J., Botella, C. & Baños, R., (2013). Emotional eating and food intake after sadness and joy. Appetite, 66, 20-25.

Ward, A., & Mann, T. (2000). Don't mind if I do: Disinhibited eating under cognitive load. Journal of Experimental and Social Psychology, 78, 753-763.

Zellner, D.A, Loaiza S, Gonzalez, ., Pita, J., Morales, J. &, Pecora, D. (2006) Food selection changes under stress. Psychological Behaviour, 87, 789-793.

(23)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Door een duidelijk overzicht te geven van de representatie van de Gallische intelligentie door de Romeinen hoop ik een beter beeld te geven van de positie van

In de twee brainstormsessies is gebleken dat de deelnemers het probleem van de decentrale crisismanagementorganisatie (h)erkenden. De belangrijkste functies voor de

Only near the outer wall, an increase in both concentrations is measured by EDX (figure A4, Appendix A), likely, because the outer alumina wall is directly exposed to the

The long axis (r 3 ) of the prolate ellipsoids is parallel to the surface normal of the carbon fibers; (b) XRD particle size distributions for acetone and water-based Ni particles

More specifically, at a tactical level we optimize the batch completion times in order to spread the workload, and at an operational level we reschedule the orders in

(right panel) Poly(POSS- imide) refractive index (red, open circles) and layer thickness (black, closed squares) as function of POSS concentration of the aqueous POSS solution

Using the observation of the density ρ, we reformulate problem (i) as a linear inverse problem, and we investigate Tikhonov regularization for its stable solution; the identification

Voor een deel zijn de genoemde discussies inherent aan een pilot waarin juist kennis opgedaan moet worden over aspecten die nog niet genoeg onderbouwd zijn of kunnen worden..