• No results found

De relatie tussen uitdagend opvoedingsgedrag en sociale angst bij kinderen en de rol van warmte van de ouder

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De relatie tussen uitdagend opvoedingsgedrag en sociale angst bij kinderen en de rol van warmte van de ouder"

Copied!
22
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De relatie tussen uitdagend opvoedingsgedrag en sociale angst bij kinderen en de rol van warmte van de ouder

Masterscriptie Orthopedagogiek

Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen Universiteit van Amsterdam

A. Absil (10876022)

Begeleider: Dr. M. Majdandžić Tweede beoordelaar: M. Metz

(2)

Inhoudsopgave Abstract………... 3 Samenvatting………... 3 Inleiding………... 4 Methode………... 8 Design en procedure……… 8 Proefpersonen……….. 9 Maten………... 9 Resultaten……… 12 Beschrijvende analyses……… 12 Moderatie analyses……….. 13 Discussie……….. 14 Literatuurlijst………... 20

(3)

Abstract

Recent theories and studies suggest that fathers’ challenging parenting behavior may have a protective effect on the development of child anxiety. Challenging parenting behavior involves the playful encouragment of children to take risks. Parental warmth may have an effect on child anxiety through other parenting behaviors. The present study investigated whether parental warmth moderates the relationship between challenging parenting behavior and social anxiety of the child. Fathers and mothers from 111 families participated in this study with their child aged 4.5 years. Challenging parenting behavior and parental warmth were measured using observational tasks. Child social anxiety was measured using parental ratings and by observing the child’s response to a stranger. Contrary to expectations, fathers’ warmth did not moderate the relationship between challenging parenting behavior and social anxiety of the child. Mothers’ warmth did not moderate this relationship as well. For both fathers and mothers, no association was found between challenging parenting behavior and social anxiety of the child. Because the results are contrary to findings of previous studies and to theories, and this was the first study exploring the moderating role of parental warmth in the relation between challenging parenting behavior and social anxiety of the child, future research is needed.

Samenvatting

Recente theorieën en onderzoeken suggereren dat uitdagend opvoedingsgedrag van vaders een beschermend effect kan hebben tegen de ontwikkeling van angst bij kinderen. Uitdagend opvoedingsgedrag betreft het op een speelse manier stimuleren van kinderen om risico’s te nemen. Warmte van de ouder heeft mogelijk via andere opvoedingsgedragingen een effect op angst bij kinderen. In het huidige onderzoek werd onderzocht of warmte de relatie tussen uitdagend opvoedingsgedrag en sociale angst bij het kind modereert. Vaders en moeders van 111 gezinnen hebben deelgenomen aan dit onderzoek met hun kind van 4.5 jaar. Uitdagend opvoedingsgedrag en warmte van de ouder zijn gemeten middels observaties. Sociale angst van het kind is gemeten middels rapportage van ouders en middels observatie van de reactie van het kind op een vreemde. Tegen de verwachting in modereerde warmte van de vader niet de relatie tussen uitdagend opvoedingsgedrag en sociale angst van het kind. Voor moeders was warmte tevens geen moderator op deze relatie. Voor zowel vaders als moeders is er geen relatie gevonden tussen uitdagend opvoedingsgedrag en sociale angst van het kind. Omdat de resultaten tegenstrijdig zijn met bevindingen uit eerder onderzoek en dit het eerste onderzoek is die de modererende rol van warmte op de relatie tussen uitdagend opvoedingsgedrag en sociale angst bij het kind onderzocht heeft, is vervolgonderzoek nodig.

(4)

Inleiding

De angststoornis is een veelvoorkomende stoornis in de kindertijd (Murray, Creswell, & Cooper, 2009), waarbij de sociale angststoornis het meest voorkomt onder de

angststoornissen (Stein & Stein, 2008). Mensen met een sociale angststoornis ervaren hevige angst in sociale situaties (Zakri, 2015). Zij hebben hier voornamelijk last van in onbekende sociale situaties of bij nieuwe mensen (Stein & Stein, 2008). Iemand met een sociale

angststoornis is bang bekritiseerd te worden door anderen en probeert dit te voorkomen. Het hebben van een sociale angststoornis kan een grote impact hebben op het leven van een kind en is tevens gerelateerd aan de ontwikkeling van andere stoornissen, zoals een depressieve stoornis en andere angststoornissen (Murray et al., 2009; Zakri, 2015). Sociale angst kan deels verklaard worden door biologische factoren, zoals erfelijkheid en temperament. Zo loopt een kind een groter risico om een angststoornis te ontwikkelen als een van de ouders bekend is met een angststoornis (Turner, Beidel, & Costello, 1987). Daarnaast hebben

omgevingsfactoren invloed op de ontwikkeling van sociale angst, waaronder het

opvoedingsgedrag van ouders. Uit onderzoek is bekend dat overcontrole en afwijzing van ouders risicofactoren zijn voor de ontwikkeling van angst bij kinderen (McLeod, Wood, & Weisz, 2007; van der Bruggen, Stams, & Bögels, 2008). Bij overcontrole is er sprake van regulering van de activiteiten van het kind en het opleggen van een gewenste manier van denken, voelen of gedragen. Dit kan leiden tot angst bij het kind doordat het de perceptie van bedreiging kan verhogen, de controle over bedreiging kan verlagen en het kind minder mogelijkheden heeft om nieuwe vaardigheden te ontwikkelen zodat hij met onverwachte gebeurtenissen om kan gaan (van der Bruggen et al., 2008). Afwijzing betreft gedragingen van de ouder zoals afkeuring en een gebrek aan warmte en responsiviteit. Dit kan ertoe leiden dat het kind gevoeliger wordt voor angst doordat afwijzing zijn emotieregulatie ondermijnt (McLeod et al., 2007). Echter is voornamelijk de invloed van opvoedingsgedrag van moeders onderzocht. Studies die kijken naar opvoedingsgedrag van vaders zijn schaars (Bögels & Phares, 2008; Majdandžić et al., 2014).

Naast dat er bepaalde opvoedingsgedragingen zijn die een risico vormen voor de ontwikkeling van angst bij kinderen, zijn er ook opvoedingsgedragingen die het risico op angst verkleinen. Een voorbeeld hiervan is uitdagend opvoedingsgedrag (Majdandžić, de Vente, & Bögels, 2015). Uitdagend opvoedingsgedrag is gedrag van de ouder waarbij hij het kind op een speelse manier aanmoedigt en stimuleert om risico’s te nemen en om uit zijn comfort zone te komen (Majdandžić et al., 2014). De ouder gaat op deze manier iets over de grenzen van het kind heen. Dit kan ertoe leiden dat het kind beter leert omgaan met

(5)

onbekende situaties en dat zijn zelfvertrouwen wordt vergroot. Uitdagend opvoedingsgedrag kan opgedeeld worden in een fysieke en een sociaal-emotionele vorm. Fysiek uitdagend gedrag bestaat uit gedragingen zoals stoeien en kietelen. Bij sociaal-emotioneel uitdagend gedrag kan de ouder gedragingen laten zien zoals plagen en het kind uitdagen om een wedstrijdje aan te gaan (Majdandžić et al., 2014). Volgens Bögels en Phares (2008) kan uitdagend opvoedingsgedrag van vaders een beschermend effect hebben tegen de

ontwikkeling van sociale angst bij kinderen, in ieder geval als het kind hier gevoelig voor is. Dit komt doordat het kind een positieve ervaring opdoet met spannende stimuli (Möller, Majdandžić, de Vente, & Bögels, 2013). Op deze manier kunnen kinderen leren omgaan met zulke stimuli. Hierbij vermelden Bögels en Phares (2008) dat een gebrek aan uitdagend opvoedingsgedrag van de vader juist een rol kan spelen in de ontwikkeling van angst bij kinderen. Deze rol is mogelijk nog groter dan de rol die overcontrole hierin speelt.

In hun review over de evolutionaire basis van verschillen tussen vaders en moeders in opvoedingsgedrag, geven Möller et al. (2013) aan dat vaders meer uitdagend

opvoedingsgedrag vertonen dan moeders. Waar moeders zich in de interactie met hun kind vaker bezighouden met fantasiespel, gebruiken vaders meer fysiek spel. Een voorbeeld hiervan is stoeien. De ouder laat hierbij gedragingen zien zoals worstelen, beetpakken en stoeien. Deze energieke en competitieve gedragingen vinden plaats in een speelse context (Fletcher, StGeorge, & Freeman, 2013; Paquette, 2004). Dit kan ook wel omschreven worden als fysiek uitdagend gedrag (Majdandžić et al., 2014). Deze verschillen in spel en uitdagend opvoedingsgedrag tussen vaders en moeders zouden verklaard kunnen worden door de evolutionaire geschiedenis van de mens. Deze theorie stelt dat mannen en vrouwen verschillende rollen hebben ontwikkeld gedurende de evolutie en dat deze rollen terug te vinden zijn in het opvoedingsgedrag van vaders en moeders (Bögels & Perotti, 2011; Möller et al., 2013). Vaders leren hun kinderen sociale competitie, het nemen van risico’s en het overwinnen van de eigen grenzen. Dit wordt onder andere gerealiseerd door middel van fysiek spel. Dit fysieke spel geeft het kind een gevoel van opwinding, wat er toe kan leiden dat het kind een positieve associatie krijgt bij dit gevoel in plaats van een beangstigende. Vervolgens kan het kind leren omgaan met andere sociale situaties waarin hij deze gevoelens van opwinding ervaart (Bögels & Perotti, 2011; Möller et al., 2013; Paquette, 2004). Moeders hebben volgens deze theorie daarentegen een beschermende en verzorgende rol. Tevens bevorderen moeders het aangaan van intieme relaties. Dit doen moeders door fantasiespel, het uitvoeren van huishoudelijke taken samen met het kind en door het voeren van gesprekken over gevoelens (Möller et al., 2013). Ondanks dat deze theorie over de evolutie van de mens

(6)

stelt dat vaders en moeders verschillende rollen hebben, komt uit sommige onderzoeken naar voren dat vaders en moeders geen verschil laten zien in de mate van uitdagend

opvoedingsgedrag die ze vertonen (Majdandžić et al., 2014; Majdandžić et al., 2015). Uit eerder longitudinaal onderzoek met observaties komt naar voren dat uitdagend opvoedingsgedrag van vaders een beschermende rol kan hebben tegen de ontwikkeling van sociale angst bij 4-jarige kinderen (Majdandžić et al., 2014). Möller, Majdandžić en Bögels (2015) hebben ditzelfde verband gevonden voor vaders door middel van cross-sectioneel onderzoek met vragenlijsten, bij kinderen tussen de 10 en 15 maanden. Echter is in dit onderzoek gekeken naar angst in het algemeen. Ook onderzoek van Lazarus et al. (2015) laat zien dat uitdagend opvoedingsgedrag van vaders negatief samenhangt met angst bij kinderen van 3 tot 5 jaar. In deze cross-sectionele studie is uitdagend opvoedingsgedrag gemeten met een vragenlijst en angst van het kind met een diagnostisch interview en een vragenlijst. Het effect van uitdagend opvoedingsgedrag van moeders is niet eenduidig. In het eerder

genoemde onderzoek van Majdandžić et al. (2014) is gevonden dat uitdagend

opvoedingsgedrag van moeders juist lijkt te leiden tot meer sociale angst bij kinderen van 4 jaar oud. Möller et al. (2015) vonden dat uitdagend opvoedingsgedrag van moeders op trend-niveau positief samenhing met angst bij kinderen van 10 tot 15 maanden. Uit ander onderzoek komt echter naar voren dat uitdagend opvoedingsgedrag van moeders net als dat van vaders negatief samenhangt met angst bij kinderen in de leeftijd van 3 tot 5 jaar (Lazarus et al., 2015). Ten slotte hebben Fliek, Daemen, Roelofs en Muris (2015) de relatie tussen uitdagend opvoedingsgedrag, gedefinieerd als stoeien, en angst bij 2- tot 6-jarige kinderen onderzocht. Hiervoor hebben de onderzoekers vragenlijsten gebruikt. Er is in dit onderzoek voor zowel vaders als moeders geen relatie gevonden tussen fysiek uitdagend gedrag en angst bij het kind (Fliek et al., 2015). Gezien het beperkte aantal studies naar de invloed van uitdagend

opvoedingsgedrag en de tegenstrijdige resultaten die gevonden zijn voor uitdagend opvoedingsgedrag van moeders en angst bij kinderen, is meer onderzoek gewenst.

Naast uitdagend opvoedingsgedrag is warmte van de ouder een belangrijke factor in de opvoeding. Warmte kan ook wel omschreven worden als positief affect of genegenheid

(Ginsburg & Schlossberg, 2002; Majdandžić et al., 2015). Dit kan zich onder andere uiten in het complimenteren van het kind, lachen met het kind en fysieke affectie zoals een knuffel. Tevens laat de ouder door middel van warmte zien dat hij het kind accepteert. Over het algemeen wordt gesteld dat moeders meer warmte laten zien dan vaders (McKinney & Renk, 2008). Er wordt verondersteld dat warmte van de ouder een positief zelfbeeld van kinderen kan bevorderen en daardoor een beschermende rol kan hebben tegen de ontwikkeling van

(7)

sociale angst bij kinderen (Bögels, van Oosten, Muris, & Smulders, 2001). Aan de andere kant kan een gebrek aan warmte ertoe leiden dat een kind zijn omgeving als bedreigend gaat ervaren (Murray et al., 2009). Tevens kan het bijdragen aan een laag gevoel van eigenwaarde en competentie. Hierdoor kan een gebrek aan warmte een rol spelen in de ontwikkeling van angst bij kinderen. De meta-analyse van McLeod et al. (2007) toont echter aan dat warmte van de ouder maar een hele kleine invloed heeft op angst. Daarnaast komt uit de review van Yap en Jorm (2015) naar voren dat de relatie tussen warmte van de ouder en angst bij het kind nog onduidelijk is. Zij suggereren dat warmte mogelijk een meer indirect effect heeft op angst bij het kind, via andere opvoedingsgedragingen. Zo wordt geopperd dat de interactie tussen overcontrole en een gebrek aan warmte een belangrijke rol kan spelen in de ontwikkeling van angst bij kinderen, terwijl dit niet geldt voor enkel een gebrek aan warmte (Bögels &

Brechman-Toussaint, 2006; Yap & Jorm, 2015).

Uit verschillende onderzoeken is dus naar voren gekomen dat uitdagend

opvoedingsgedrag van vaders een beschermend effect kan hebben tegen de ontwikkeling van angst bij kinderen (Bögels & Phares, 2008; Majdandžić et al., 2014; Möller et al., 2015). Voor warmte van de ouder geldt dat dit mogelijk via andere opvoedingsgedragingen een effect kan hebben op angst bij kinderen (Yap & Jorm, 2015). Wellicht is hiervan sprake bij de interactie tussen uitdagend opvoedingsgedrag en warmte. Er is nog niet eerder onderzocht of warmte van de ouder een modererend effect kan hebben op de relatie tussen uitdagend

opvoedingsgedrag en sociale angst bij het kind. Uit onderzoek van Majdandžić et al. (2015) is gebleken dat uitdagend opvoedingsgedrag positief correleert met warmte. Ouders die meer uitdagend opvoedingsgedrag laten zien zijn doorgaans ook warmer naar hun kinderen. Een kenmerk van uitdagend opvoedingsgedrag is dat ouders iets over de grenzen van het kind heen gaan. Dit moet echter wel plaatsvinden op een speelse manier (Majdandžić et al., 2014). Daarnaast is een kenmerk van stoeien dat er sprake moet zijn van positief affect (Fletcher et al., 2013). Mogelijk is de beschermende rol van uitdagend opvoedingsgedrag dan ook minder groot als het gepaard gaat met weinig warmte. Daarnaast toont onderzoek van Raudino et al. (2013) onder Italiaanse moeders naar opdringerigheid en angst bij kinderen tussen de 8 en 10 jaar oud, aan dat warmte van de moeder een modererend effect heeft op de relatie tussen opdringerigheid van de moeder en angst bij het kind. Dit betekent dat een hoge warmte van de moeder de negatieve invloed van deze opvoedingsgedragingen kan opheffen, tenminste bij Italiaanse moeders en kinderen (Raudino et al., 2013). Als een warme context ervoor kan zorgen dat schadelijke opvoedingsgedragingen geneutraliseerd worden, kan een warme context mogelijk ook leiden tot een versterkend effect van uitdagend opvoedingsgedrag. Dit

(8)

zou betekenen dat uitdagend opvoedingsgedrag beter werkt als het plaatsvindt in een warme context.

In het huidige onderzoek werd onderzocht of warmte van de ouder de relatie tussen uitdagend opvoedingsgedrag en sociale angst bij het kind op 4,5 jaar modereert. Ten eerste werd voor vaders verwacht dat warmte van de vader de relatie tussen uitdagend

opvoedingsgedrag en sociale angst versterkt. Dit betekent dat uitdagend opvoedingsgedrag van vaders een sterker effect heeft op het verminderen van sociale angst bij het kind als de vader een hoge warmte laat zien. Gezien de tegenstrijdige resultaten die gevonden zijn voor de relatie tussen uitdagend opvoedingsgedrag van de moeder en sociale angst bij het kind, werd dit verband bij moeders exploratief onderzocht. Mogelijk heeft warmte een positief effect op de invloed van uitdagend opvoedingsgedrag. Dit zou kunnen betekenen dat

uitdagend opvoedingsgedrag van moeders kan leiden tot een vermindering van sociale angst bij kinderen als er sprake is van een hoge warmte van de moeder.

Methode Design en procedure

Dit onderzoek maakt onderdeel uit van het lopende longitudinale onderzoek De Sociale Ontwikkeling van Kinderen. Dit bestond uit vijf meetmomenten. Het eerste

meetmoment was de voormeting, op het moment dat de baby nog niet geboren was. Op het eerste postnatale meetmoment was de baby 4 maanden oud; op het tweede postnatale meetmoment was de baby 1 jaar oud; op het derde postnatale meetmoment was het kind 2,5 jaar oud; en op het vierde postnatale meetmoment was het kind 4,5 jaar oud. In het huidige onderzoek is enkel het laatste meetmoment gebruikt. Vaders en moeders bezochten voor deze meting afzonderlijk van elkaar het Onderzoekscentrum voor ouder en kind van de Universiteit van Amsterdam. Door middel van verschillende taken in het laboratorium zijn onder andere uitdagend opvoedingsgedrag en warmte van ouders gemeten. Deze taken zijn opgenomen met camera’s die in de kamer hingen. Daarnaast zijn bij het kind een aantal taken van de

Laboratory Temperament Assessment Battery afgenomen (Lab-TAB; Gagne, van Hulle, Aksan, Essex, & Goldsmith, 2011). Voor het huidige onderzoek is enkel de taak Vreemde gebruikt. Hiermee is sociale angst van het kind gemeten. Ten slotte is er een set vragenlijsten afgenomen bij de ouders met vragen over temperament en angst van het kind. In dit

onderzoek is alleen de schaal sociale angst van de Preschool Anxiety Scale-Revised gebruikt (PAS-R; Edwards, Rapee, & Kennedy, 2010). Na afloop van de deelname aan het onderzoek hebben ouders een cadeaubon van 20 euro, een cadeautje voor het kind en een dvd met de

(9)

opnames van de ouder en het kind ontvangen. Dit onderzoek is goedgekeurd door de Ethische Commissie van de Universiteit van Amsterdam. Ouders hebben voorafgaand aan het

onderzoek een informed consent formulier ingevuld.

Proefpersonen

De proefpersonen waren 111 kinderen en hun ouders. De gemiddelde leeftijd van de kinderen tijdens het vierde postnatale meetmoment was 4.50 jaar, SD = 0.05. Van deze kinderen zijn er 59 meisjes en 52 jongens. De ouders zijn geworven in Amsterdam en omgeving op het moment dat de moeder in verwachting was. Folders zijn verspreid bij zwangerschapscursussen en in babywinkels en daarnaast zijn ouders geworven via

advertenties in tijdschriften en op websites. De kinderen zijn allemaal het eerstgeboren kind. Andere inclusiecriteria zijn voldoende beheersing van de Nederlandse of Engelse taal, geen neurologische beperkingen bij het kind, een geboortegewicht van minimaal 2500 gram en een Apgar-score boven de 7.

De gemiddelde leeftijd van moeders tijdens deelname aan het vierde postnatale meetmoment was 36.12 jaar, SD = 4.20. Voor vaders was de gemiddelde leeftijd 39.15 jaar, SD = 5.41. Een groot deel van de ouders had de Nederlandse nationaliteit, namelijk 91% van de moeders en 95.5% van de vaders. De sociaaleconomische status (SES) van de ouders was redelijk hoog, en is bepaald door middel van het opleidingsniveau en beroepsniveau van ouders. Het gemiddelde opleidingsniveau van moeders was 7.06, SD = 1.14; voor vaders was dit M = 6.65, SD = 1.52 (op een schaal van 1 = lagere school/basisonderwijs, tot 8 =

universiteit). Voor moeders was het beroepsniveau M = 8.77, SD = 2.08; voor vaders was dit M = 8.22, SD = 2.69 (op een schaal van 1 = nooit werkzaam geweest, tot 11 = loondienst waarvoor een wetenschappelijke opleiding vereist is).

Maten

Sociale angst symptomen van het kind. Zowel vaders als moeders hebben de ouderversie van de PAS-R ingevuld (Edwards et al., 2010). Deze vragenlijst bestaat uit 30 items en vier schalen, namelijk gegeneraliseerde angst, sociale angst, separatie angst en specifieke angsten. In het huidige onderzoek is enkel de schaal sociale angst gebruikt (7 items). De items worden gescoord op een 5-puntsschaal (0 = helemaal niet waar, tot 4 = erg vaak waar). Een voorbeeld van een item is: “Mijn kind is bang iets te doen waardoor hij/zij zichzelf voor gek zet bij andere mensen”. De schaal sociale angst heeft met een Cronbach’s alpha van .89 een goede interne consistentie (Edwards et al., 2010). In het huidige onderzoek

(10)

was de Cronbach’s alpha van de schaal sociale angst voor zowel vaders (α = .88) als moeders (α = .87) goed. Omdat de scores van vaders en moeders goed samen hingen zijn ze

gemiddeld (r = .50, p < .001).

Geobserveerde sociale angst van het kind. Daarnaast is sociale angst van het kind gemeten met een taak uit de Lab-TAB (Gagne et al., 2011). Dit is een observatie-instrument waarmee het temperament van kinderen gemeten kan worden. Voor dit onderzoek is de taak Vreemde gebruikt. Deze taak bestaat uit een interactie tussen het kind en een onbekende man, waarbij de onbekende man het kind aanspreekt en vragen stelt. De reactie van het kind op de onbekende man werd gescoord. De gescoorde variabelen zijn latentietijd tot eerste

angstreactie, gezichtsuitdrukking van angst, blik afwenden, lichaamsuitdrukking van angst, bevriezen, vluchtgedrag, vocale uitdrukking van angst, verbale uitdrukking van angst en verbale aarzeling. De variabelen zijn gescoord op 3- en 4-puntsschalen. De variabele latentietijd tot eerste angstreactie had een lage betrouwbaarheid, daarom is deze niet

meegenomen. De overige variabelen zijn gestandaardiseerd en samengevoegd. De Cronbach’s alpha van de taak Vreemde was .77, wat betekent dat de interne consistentie voldoende was. In totaal hebben vier observatoren deze taak gescoord, waarbij 20% van de kinderen dubbel is gescoord. De interbeoordelaarsbetrouwheid is gemeten door middel van de

intraklassecorrelatie. De intraklassecorrelatie was goed, M = 0.84, SD = 0.11, range .63 – 1.00.

De correlatie tussen de taak Vreemde en de samengevoegde PAS-R van vaders en moeders was significant (r = .31, p = .001). Om die reden zijn ze gemiddeld en samen als eindmaat gebruikt voor sociale angst van het kind.

Opvoedingsgedrag. De opvoedingsgedragingen die gemeten zijn bij vaders en moeders betreffen uitdagend opvoedingsgedrag en warmte. Dit is gemeten door middel van observaties van taken in het laboratorium. In totaal zijn er acht taken afgenomen, bestaande uit vijf gestructureerde taken en drie vrij spel taken. De gestructureerde taken bestaan uit vier bewegingstaken en een klimrek. De bewegingstaken betreffen paardje rijden, rollen, koprollen en stiertje rijden. Bij paardje rijden moest de ouder het kind laten paardje rijden op een

skippybal. Bij de taak rollen kreeg de ouder de instructie om het kind twee keer op zijn buik over de skippybal te laten rollen. Bij koprollen moest de ouder het kind twee keer een koprol over de skippybal laten maken. Ten slotte was het bij de taak stiertje rijden de bedoeling dat de ouder ging stiertje rijden met het kind op zijn rug. Hierbij kreeg de ouder de instructie om te proberen het kind van zijn rug af te krijgen.

(11)

De drie soorten vrij spel taken waren vrij spel zonder speelgoed, vrij spel met

speelgoed en het opruimen van het speelgoed. Bij vrij spel zonder speelgoed lagen er kussens en een groot zitkussen op een mat. De proefleider gaf de instructie dat de ouder en het kind even samen mochten spelen. De situatie nodigde uit voor fysiek spel, al werd dit niet expliciet genoemd bij de instructie. Bij vrij spel met speelgoed kregen de ouder en het kind

verschillende soorten speelgoed waarmee ze konden spelen (een dokterskoffertje,

magnetische staven en bollen waarmee gebouwd kon worden, kralen, een puzzel, een boek, een handpop en een bal). Hierbij werd weer de instructie gegeven dat de ouder en het kind samen mochten spelen. Bij het opruimen van het speelgoed kregen de ouder en het kind een doos waar al het speelgoed in opgeruimd moest worden. Hierbij gaf de proefleider de instructie dat ze een paar minuten de tijd hadden om samen op te ruimen.

Ten slotte bestond het klimrek uit twee torens die met elkaar verbonden werden door een brug. Aan elke toren zat een trap vast zodat het kind de toren op en af kon klimmen. Het klimrek vulde de hele kamer. Bij het klimrek werd eerst de instructie gegeven dat het kind eenmaal over het klimrek moest klimmen. De proefleider bleef in de kamer totdat de ouder en het kind hiermee klaar waren. Vervolgens mochten de ouder en het kind samen spelen met het klimrek en verliet de proefleider de kamer.

Uitdagend opvoedingsgedrag is de mate waarin de ouder het kind stimuleert tot het nemen van risico’s en het verleggen van zijn/haar grenzen. Bij het scoren is uitdagend opvoedingsgedrag verdeeld in fysiek en verbaal gedrag. Fysiek uitdagend gedrag bestaat uit gedragingen zoals stoeien, kietelen en het kind achterna zitten. Verbaal uitdagend gedrag kan onder andere geuit worden door het maken van spanningsverhogende geluiden en door het kind aan te moedigen iets moeilijks te doen. In dit onderzoek zijn deze twee componenten van uitdagend opvoedingsgedrag bij elkaar genomen en als één begrip gebruikt. Uitdagend

opvoedingsgedrag is gemeten in alle taken en hier is de betrouwbaarheid over berekend. Bij moeders was de item-totaal correlatie van fysiek uitdagend gedrag bij de taak opruimen van het speelgoed -.12 en dus te laag. Daarom is deze taak zowel bij moeders als bij vaders niet gebruikt. Bij vaders was de item-totaal correlatie van fysiek uitdagend gedrag bij de taak vrij spel met speelgoed -.07 en dus te laag. Daarnaast was bij deze taak verbaal uitdagend gedrag van vaders ook laag met een item-totaal correlatie van .05. Daarom is de taak vrij spel met speelgoed tevens eruit gehaald. De maat uitdagend opvoedingsgedrag bestond dus uit de vijf gestructureerde taken en vrij spel zonder speelgoed. De Cronbach’s alpha van deze maat was .65 voor moeders en .68 voor vaders, wat betekent dat er sprake was van een redelijke interne consistentie.

(12)

Warmte betreft de mate waarin de ouder affectie en genegenheid toont aan het kind. Deze affectie kan verbaal, fysiek of via de gezichtsuitdrukking geuit worden. Uitingen van verbale affectie kunnen het aanmoedigen en complimenteren van het kind zijn. Een blijk van fysieke affectie kan bijvoorbeeld het geven van een kus of knuffel zijn. Ten slotte kan de ouder via de gezichtsuitdrukking warmte laten zien door te glimlachen naar het kind. Om warmte te meten zijn vier taken gebruikt, namelijk de drie vrij spel taken en het klimrek. Voor moeders was de Cronbach’s alpha van deze samengevoegde taken matig (α = .58). De

Cronbach’s alpha voor vaders was laag (α = .41). Echter was hier ook geen hoge interne consistentie verwacht, aangezien warmte van de ouder geobserveerd is in verschillende situaties.

Coderen van opvoedingsgedrag. Voor het scoren zijn de taken verdeeld in intervallen. De vrij spel taken en het klimrek zijn gescoord in intervallen van één minuut. De duur van de bewegingstaken was afhankelijk van het verloop van de taak. Een uitzondering hierop was de taak stiertje rijden, waarbij het eerste interval 30 seconden duurde en het tweede interval afhankelijk was van het verloop van de taak. Alle taken zijn gescoord op een 5-puntsschaal. Een score van 1 staat voor een lage frequentie en/of intensiteit van het betreffende gedrag en een score van 5 geeft een hoge frequentie en/of intensiteit van het gedrag aan.

Voor het coderen van uitdagend opvoedingsgedrag en warmte zijn acht studenten getraind, verdeeld in twee groepen. Vier studenten hebben de gestructureerde taken gecodeerd en de andere vier studenten hebben de vrij spel taken gecodeerd. Elke observator heeft in totaal 86 ouders gecodeerd. Tijdens het coderen hebben bijeenkomsten plaatsgevonden voor het bespreken van gecodeerde ouders. Voor elke bijeenkomst werd tevens de

interbeoordelaarsbetrouwbaarheid berekend. In totaal is 19.37% van de ouders door alle observatoren gecodeerd. De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid is berekend over deze ouders door middel van de intraklassecorrelatie. De intraklassecorrelatie voor uitdagend

opvoedingsgedrag was goed (M = 0.83, SD = 0.08, range .71 – .95) en voor warmte voldoende (M = 0.77, SD = 0.06, range .72 – .83).

Resultaten Beschrijvende analyses

Tabel 1 laat de correlaties zien tussen de gemeten variabelen, namelijk uitdagend opvoedingsgedrag en warmte van ouders en sociale angst van het kind. Voor zowel moeders als vaders is er een significant positieve correlatie gevonden tussen uitdagend

(13)

angst van het kind waren voor moeders en vaders niet significant. De correlaties tussen warmte en sociale angst van het kind waren tevens niet significant voor zowel moeders als vaders.

Tabel 1

Correlatiematrix met uitdagend gedrag ouders, warmte ouders en sociale angst kind Uitdagend gedrag Warmte Sociale angst

Uitdagend gedrag 1.00 .31** -.14

Warmte .36** 1.00 -.11

Sociale angst -.03 .10 1.00

Noot. Correlaties voor moeder onder de diagonaal en voor vader boven de diagonaal **p < .01

Er is een gepaarde t-toets uitgevoerd om de mate van uitdagend opvoedingsgedrag en warmte te vergelijken tussen moeders en vaders. Voor uitdagend opvoedingsgedrag is er geen significant verschil gevonden tussen moeders (M = 2.22, SD = 0.32) en vaders (M = 2.26, SD = 0.36), t (109) = -0.87, p = .386. Er is wel een significant verschil gevonden voor warmte, waarbij moeders (M = 2.69, SD = 0.32) hoger scoren op warmte dan vaders (M = 2.54, SD = 0.27), t (109) = 4.15, p < .001.

Warmte van de ouder als moderator op de relatie tussen uitdagend opvoedingsgedrag en sociale angst van het kind

Om vast te stellen of warmte van de ouder de relatie tussen uitdagend

opvoedingsgedrag en sociale angst bij het kind op 4.5 jaar modereert zijn er twee multipele regressieanalyses uitgevoerd, namelijk voor vaders en moeders. Voorafgaand aan de analyses zijn de waardes van alle variabelen gestandaardiseerd. Voor het uitvoeren van de multipele regressieanalyses is het programma PROCESS voor SPSS gebruikt, ontworpen door Hayes (2013). Het model voor vaders was niet significant met een verklaarde variantie van 4%, F (3, 106) = 1.39, p = .250 (Tabel 2). Het interactie effect tussen warmte van de vader en uitdagend opvoedingsgedrag van de vader was tevens niet significant, β = .11, p = .230. Omdat de interactie niet significant was, is vervolgens een enkelvoudige lineaire regressieanalyse uitgevoerd om vast te stellen of uitdagend opvoedingsgedrag van de vader sociale angst bij het kind voorspelt. Deze regressie bleek niet significant, F (1, 108) = 2.22, β = -.14, p = .139,

(14)

met een verklaarde variantie van 2%. Uit deze analyses komt dus naar voren dat uitdagend opvoedingsgedrag van vaders sociale angst bij kinderen op 4.5 jaar niet voorspelt, en dat er geen modererend effect van warmte van de vader op deze relatie is.

Daarnaast is een multipele regressieanalyse uitgevoerd om te kijken of er een modererend effect was van warmte van de moeder op de relatie tussen uitdagend

opvoedingsgedrag van de moeder en sociale angst bij het kind (Tabel 2). Het model was met een verklaarde variantie van 2% niet significant, F (3, 107) = 0.57, p = .636. Daarnaast kwam er geen significant interactie effect naar voren, β = -.01, p = .880. De enkelvoudige lineaire regressieanalyse die vervolgens is gedaan liet met een verklaarde variantie van 0.1% zien dat uitdagend opvoedingsgedrag van moeders geen significante voorspeller is van sociale angst bij kinderen, F (1, 109) = 0.08, β = -.03, p = .781. Dus uitdagend opvoedingsgedrag van moeders voorspelt geen sociale angst bij kinderen op 4.5 jaar en er is geen modererend effect van warmte van de moeder op deze relatie.

Tabel 2

Voorspellers van het moderatie model met uitdagend gedrag en warmte van vaders en moeders

β SE t p

Uitdagend gedrag vaders -.13 .09 -1.53 .128

Uitdagend gedrag moeders -.06 .08 -.72 .470

Warmte vaders -.02 .09 -.19 .851

Warmte moeders .11 .08 1.27 .208

UG vaders × WA vaders .11 .09 1.21 .230

UG moeders × WA moeders -.01 .08 -.15 .880

Noot. UG = uitdagend gedrag, WA = warmte.

Discussie

Het doel van het huidige onderzoek was om te onderzoeken of warmte van zowel vaders als moeders de relatie tussen uitdagend opvoedingsgedrag en sociale angst bij het kind op 4.5 jaar modereert. Allereerst werd gevonden dat er geen verschil is tussen vaders en moeders in de hoeveelheid uitdagend opvoedingsgedrag die zij vertonen naar hun 4.5-jarige kind. Wel lieten moeders meer warmte zien dan vaders op deze leeftijd. Wat betreft de hoofdvraag werd er tegen de verwachting in voor vaders geen modererend effect van warmte

(15)

gevonden op de relatie tussen uitdagend opvoedingsgedrag en sociale angst bij het kind. Daarnaast was uitdagend opvoedingsgedrag van vaders geen voorspeller van sociale angst bij kinderen. Warmte van de moeder modereerde tevens niet de relatie tussen uitdagend

opvoedingsgedrag en sociale angst bij het kind. Uitdagend opvoedingsgedrag van moeders bleek ook niet sociale angst bij kinderen te voorspellen.

De bevinding dat er geen verband is gevonden tussen uitdagend opvoedingsgedrag van vaders en sociale angst bij het kind is tegenstrijdig met de theorie van Bögels en Phares (2008) die stelt dat uitdagend opvoedingsgedrag van vaders een beschermend effect kan hebben tegen de ontwikkeling van sociale angst bij kinderen. Deze bevinding is tevens tegenstrijdig met eerdere studies die laten zien dat uitdagend opvoedingsgedrag van vaders een voorspeller is van minder angst bij het kind (Lazarus et al., 2015; Majdandžić et al., 2014; Möller et al., 2015). Majdandžić et al. (2014) hebben dit gevonden voor 4-jarige kinderen door middel van observaties, waarbij gekeken is naar sociale angst van het kind. Möller et al. (2015) hebben dit verband met vragenlijsten onderzocht bij kinderen van 10 tot 15 maanden en gekeken naar angst in het algemeen. Ook Lazarus et al. (2015) hebben gevonden dat uitdagend opvoedingsgedrag van vaders negatief samenhangt met angst bij kinderen van 3 tot 5 jaar. Dit is de enige studie waarbij angst van het kind gemeten is met een diagnostisch interview. Er is ook een onderzoek dat geen verband gevonden heeft tussen fysiek uitdagend gedrag van vaders en angst bij kinderen in de leeftijd van 2 tot 6 jaar, gemeten met

vragenlijsten (Fliek et al., 2015). Uit voorgenoemde studies komt geen consistent beeld naar voren wat betreft de leeftijd van de kinderen waarop uitdagend opvoedingsgedrag van vaders een beschermend effect heeft op angst. In twee studies wordt een negatieve samenhang gevonden tussen uitdagend opvoedingsgedrag van vaders en angst van het kind, waarbij kinderen tussen de 3 en 5 jaar onderzocht zijn (Lazarus et al., 2015; Majdandžić et al., 2014). Möller et al. (2015) hebben ook een negatief verband gevonden, maar bij jongere kinderen. Fliek et al. (2015) vonden geen verband tussen uitdagend opvoedingsgedrag van vaders en angst van het kind, terwijl zij deels naar dezelfde leeftijd hebben gekeken als Majdandžić et al. (2014) en Lazarus et al. (2015). Het huidige onderzoek heeft gekeken naar kinderen van 4.5 jaar en heeft tevens geen verband gevonden, wat gezien de leeftijd van de kinderen niet consistent is met de resultaten van Majdandžić et al. (2014) en Lazarus et al. (2015).

Concluderend kan gesteld worden dat er geen specifieke leeftijd lijkt te zijn waarop uitdagend opvoedingsgedrag van vaders een beschermend effect kan hebben tegen de ontwikkeling van angst bij kinderen.

(16)

Uit recent onderzoek van Majdandžić, De Vente, Colonnesi en Bögels (2016) komt naar voren dat geobserveerd uitdagend opvoedingsgedrag van vaders op 2.5 jaar minder angst bij het kind op 4.5 jaar voorspelde, maar alleen bij kinderen die een hoog angstig

temperament hadden. In deze studie van Majdandžić et al. (2016) zijn uitdagend

opvoedingsgedrag en angstig temperament van het kind gemeten met observaties en angst van het kind is gemeten door middel van een vragenlijst. Een mogelijke verklaring voor het ontbreken van een significant verband tussen uitdagend opvoedingsgedrag van vaders en sociale angst bij kinderen in het huidige onderzoek, is dus dat het beschermende effect van uitdagend opvoedingsgedrag mogelijk alleen geldt voor kinderen die een angstig temperament hebben. Dit betekent dat uitdagend opvoedingsgedrag van vaders enkel leidt tot een

vermindering van angst bij het kind als er sprake is van gevoeligheid voor de ontwikkeling van angst. Dit is in de huidige studie niet onderzocht. Voor toekomstig onderzoek wordt dan ook aanbevolen om temperament van het kind mee te nemen. Daarnaast is in het huidige onderzoek gekeken naar sociale angst van het kind, terwijl de studie van Majdandžić et al. (2016) angst in het algemeen heeft onderzocht. Mogelijk heeft uitdagend opvoedingsgedrag een sterker effect op angst in het algemeen dan op specifieke vormen van angst.

Voor moeders werd het verband tussen uitdagend opvoedingsgedrag en sociale angst bij kinderen exploratief onderzocht gezien de tegenstrijdige resultaten uit eerdere

onderzoeken (Fliek et al., 2015; Lazarus et al., 2015; Majdandžić et al., 2014; Möller et al., 2015). Uit het onderzoek van Majdandžić et al. (2014) komt naar voren dat uitdagend opvoedingsgedrag van moeders leidt tot meer sociale angst bij kinderen van 4 jaar oud. Daarnaast laat de studie van Möller et al. (2015) een positieve samenhang zien op trend-niveau voor de relatie tussen uitdagend opvoedingsgedrag van moeders en angst bij kinderen van 10 tot 15 maanden. Echter hebben Lazarus et al. (2015) gevonden dat uitdagend

opvoedingsgedrag van moeders negatief samenhangt met angst bij kinderen van 3 tot 5 jaar. Fliek et al. (2015) vonden geen relatie tussen fysiek uitdagend gedrag van moeders en angst bij kinderen van 2 tot 6 jaar. De resultaten van het huidige onderzoek laten geen verband zien tussen uitdagend opvoedingsgedrag van moeders en sociale angst bij het kind op 4.5 jaar. Mogelijk geldt voor moeders hetzelfde als voor vaders, namelijk dat uitdagend

opvoedingsgedrag alleen een effect heeft op angst bij kinderen als zij een angstig temperament hebben (Majdandžić et al., 2016).

Een andere verklaring dat er voor zowel vaders als moeders geen relatie gevonden is tussen uitdagend opvoedingsgedrag en sociale angst bij het kind, is dat uitdagend

(17)

uitdagend gedrag zijn in dit onderzoek samengevoegd en gebruikt als één construct. Echter komt uit onderzoek naar voren dat vaders meer fysiek spel gebruiken in de interactie met hun kind dan moeders (Fletcher et al., 2013; Paquette, 2004), en dus mogelijk ook fysiek

uitdagender zijn naar hun kinderen. Dat vaders meer fysiek uitdagend gedrag vertonen dan moeders naar hun kind van 2.5 jaar, wordt bevestigd in de studie van Majdandžić et al. (2015). Aan de andere kant laten moeders wellicht meer verbaal uitdagend gedrag zien. Deze verschillen tussen vaders en moeders in die componenten van uitdagend gedrag suggereren dat de componenten te onderscheiden zijn. Mogelijk werken ze dus ook anders en hebben ze een ander effect op angst van het kind. Als fysiek en verbaal uitdagend gedrag opgesplitst zouden worden, geeft het mogelijk een betere indicatie van het uitdagende gedrag van vaders en moeders. Het is goed om hier in toekomstig onderzoek naar te kijken.

Voor zowel vaders als moeders is geen modererend effect gevonden van warmte op de relatie tussen uitdagend opvoedingsgedrag en sociale angst bij het kind op 4.5 jaar. Dit

betekent dat warmte van de ouder de relatie tussen uitdagend opvoedingsgedrag en sociale angst van het kind niet versterkt. Dit wil zeggen dat uitdagend opvoedingsgedrag geen sterker effect heeft op het verminderen van sociale angst bij kinderen als de ouder een hoge warmte laat zien. Majdandžić et al. (2014) gaven aan dat uitdagend opvoedingsgedrag op een speelse manier moet plaatsvinden om een goed effect te hebben op de ontwikkeling van angst bij het kind. Uit het huidige onderzoek blijkt dat hierbij geen sprake hoeft te zijn van een hoge warmte van de ouder.

De suggestie van Yap en Jorm (2015) dat warmte van de ouder mogelijk via andere opvoedingsgedragingen een effect heeft op angst bij het kind, wijst mogelijk meer op een mediatie effect dan op een moderatie effect. Dat warmte van de ouder misschien eerder een mediator is, verklaart mogelijk waarom in het huidige onderzoek geen sprake was van een modererend effect van warmte. Daarnaast wordt in het huidige onderzoek bevestigd dat warmte van de ouder slechts een minimale invloed heeft op angst bij het kind (McLeod et al., 2007), gezien de niet-significante correlaties tussen warmte van de ouder en sociale angst van het kind. Deze correlaties laten een zwak verband zien tussen warmte en sociale angst.

Mogelijk heeft de aanwezigheid van meer of minder warmte van de ouder dus maar een heel klein effect op angst bij het kind, en is het vooral een sterk gebrek aan warmte dat een negatief effect kan hebben op angst. Uit onderzoek komt naar voren dat afwijzing door de ouder, wat gekenmerkt wordt door een gebrek aan warmte, een risicofactor is voor de ontwikkeling van angst bij kinderen (McLeod et al., 2007). In het huidige onderzoek is afwijzing, ofwel een gebrek aan warmte, echter niet onderzocht. Wellicht heeft warmte wel

(18)

een grotere invloed op angst als er sprake is van kinderen met klinische angst of gezinnen met een lage SES. In dit onderzoek is een niet-klinische groep onderzocht en hadden de gezinnen een vrij hoge SES, dus hier is niet naar gekeken. Voor vervolgonderzoek wordt aangeraden om ook kinderen met klinische angst en gezinnen met een minder hoge SES in de

onderzoeksgroep te betrekken.

Dit onderzoek heeft een aantal beperkingen. Allereerst zijn de gezinnen die deel hebben genomen een vrij homogene onderzoeksgroep. Er was sprake van een relatief hoge SES bij de gezinnen. Het is dan ook de vraag of de bevindingen van dit onderzoek

gegeneraliseerd kunnen worden naar een meer heterogene populatie. Daarnaast hadden veel ouders de Nederlandse nationaliteit. Mogelijk worden uitdagend opvoedingsgedrag en warmte in andere culturen op een andere manier of in een andere mate geuit. Van een aantal

Aziatische landen is bekend dat vaders daar in mindere mate gebruik maken van fysiek spel met hun kind (Paquette, 2004). Daarnaast laat onderzoek zien dat warmte van de vader ook kan verschillen tussen culturen (Boehnke et al., 2014). Gezien de mogelijke verschillen tussen culturen en tussen gezinnen binnen een cultuur, is het aan te raden om in toekomstig

onderzoek een meer heterogene onderzoeksgroep te gebruiken.

Een tweede beperking is dat warmte van de ouder slechts met vier taken is gemeten. Daarnaast weerspiegelden deze taken verschillende situaties. Dit heeft ertoe geleid dat de interne consistentie van de maat warmte laag is. Om te zorgen voor een hogere

betrouwbaarheid wordt voor toekomstig onderzoek aanbevolen om gedrag met meer taken te meten. Een derde beperking van dit onderzoek is dat opvoedingsgedrag enkel is gemeten in het laboratorium. Hierdoor kan de ecologische validiteit in twijfel getrokken worden. Het is de vraag of het gedrag dat ouders laten zien in het laboratorium overeenkomt met hun gedrag in alledaagse situaties. Mogelijk wordt hun gedrag beïnvloed door de kunstmatige setting in het laboratorium (Lo, Vroman, & Durbin, 2015). Een suggestie voor vervolgonderzoek is om naast observaties in het laboratorium ook observaties uit te voeren bij de gezinnen thuis. Een laatste beperking is dat dit onderzoek maar één meetmoment heeft gebruikt. Als er gebruik gemaakt wordt van een longitudinaal onderzoeksdesign kan vastgesteld worden hoe angst van het kind zich over de tijd ontwikkelt (Bryman, 2012). Er kunnen dan tevens uitspraken gedaan worden over causaliteit tussen de variabelen. Voor toekomstig onderzoek wordt dan ook aanbevolen om longitudinaal onderzoek te doen.

Ondanks de beperkingen zijn er ook sterke punten te noemen met betrekking tot het huidige onderzoek. Ten eerste is er gebruik gemaakt van observaties in meerdere situaties om uitdagend opvoedingsgedrag en warmte van de ouders te meten. Er worden sterkere effecten

(19)

van opvoedingsgedrag op angst bij het kind gevonden als opvoedingsgedrag gemeten wordt door middel van observaties in plaats van met vragenlijsten (McLeod et al., 2007). Een ander sterk punt is dat sociale angst van de kinderen gemeten is met zowel observaties als met een vragenlijst. Veel onderzoekers zijn van mening dat voor het meten van temperament het beste een combinatie van observaties en vragenlijsten gebruikt kan worden (Majdandžić, van den Boom, & Heesbeen, 2008). De twee meetmethoden meten gedrag in verschillende situaties en door ze te combineren wordt mogelijk het meest realistische beeld van het gedrag verkregen. Ten slotte is het sterk dat in dit onderzoek het opvoedingsgedrag van vaders onderzocht is en dat de beoordeling van vaders over angst bij hun kind meegenomen is. Veel eerder onderzoek heeft voornamelijk naar het opvoedingsgedrag en de mening van moeders gekeken.

Dit is het eerste onderzoek dat heeft gekeken naar een mogelijk modererend effect van warmte van de ouder op de relatie tussen uitdagend opvoedingsgedrag en sociale angst bij kinderen van 4.5 jaar. Dit moderatie effect is niet gevonden, wat wil zeggen dat warmte van de ouder geen belangrijke invloed lijkt te hebben op de relatie tussen uitdagend

opvoedingsgedrag van ouders en sociale angst bij kinderen. Daarnaast lijkt er voor zowel vaders als moeders geen directe relatie te zijn tussen uitdagend opvoedingsgedrag en sociale angst bij het kind op de leeftijd van 4.5 jaar. Mogelijk wordt deze relatie wel gevonden als gekeken wordt naar kinderen met een angstig temperament. Om hier meer duidelijkheid over te verkrijgen is toekomstig onderzoek hiernaar gewenst.

(20)

Literatuurlijst

Boehnke, K., Arnaut, C., Bremer, T., Chinyemba, R., Kiewitt, Y., Koudadjey, A. K., . . . Neubert, L. (2014). Toward emically informed cross-cultural comparisons: A suggestion. Journal of Cross-Cultural Psychology, 45, 1655-1670. doi: 10.1177/0022022114547571

Bögels, S. M., & Brechman-Toussaint, M. L. (2006). Family issues in child anxiety: Attachment, family functioning, parental rearing and beliefs. Clinical Psychology Review, 26, 834-856. doi: 10.1016/j.cpr.2005.08.001

Bögels, S. M., & Perotti, E. C. (2011). Does father know best? A formal model of the paternal influence on childhood social anxiety. Journal of Child and Family Studies, 20, 171-181. doi: 10.1007/s10826-010-9441-0

Bögels, S. M., & Phares, V. (2008). Fathers’ role in the etiology, prevention and treatment of child anxiety: A review and new model. Clinical Psychology Review, 28, 539-558. doi: 10.1016/j.cpr.2007.07.011

Bögels, S. M., Van Oosten, A., Muris, P., & Smulders, D. (2001). Familial correlates of social anxiety in children and adolescents. Behaviour Research and Therapy, 39, 273-287. doi: 10.1016/S0005-7967(00)00005-X

Bryman, A. (2012). Social research methods. New York: Oxford University Press.

Edwards, S. L., Rapee, R. M., & Kennedy, S. J. (2010). The assessment of anxiety symptoms in preschool-aged children: The revised preschool anxiety scale. Journal of Clinical Child & Adolescent Psychology, 39, 400-409. doi: 10.1080/15374411003691701 Fletcher, R., StGeorge, J., & Freeman, E. (2013). Rough and tumble play quality: Theoretical

foundations for a new measure of father-child interaction. Early Child Development and Care, 183, 746-759. doi: 10.1080/03004430.2012.723439

Fliek, L., Daemen, E., Roelofs, J., & Muris, P. (2015). Rough-and-tumble play and other parental factors as correlates of anxiety symptoms in preschool children. Journal of Child and Family Studies, 24, 2795-2804. doi: 10.1007/s10826-014-0083-5

Gagne, J. R., Van Hulle, C. A., Aksan, N., Essex, M. J., & Goldsmith, H. H. (2011). Deriving childhood temperament measures from emotion-eliciting behavioral episodes: Scale construction and initial validation. Psychological Assessment, 23, 337-353. doi: 10.1037/a0021746

(21)

Ginsburg, G. S., & Schlossberg, M. C. (2002). Family-based treatment of childhood anxiety disorders. International Review of Psychiatry, 14, 143-154. doi:

10.1080/09540260220132662

Hayes, A. F. (2013). Introduction to mediation, moderation, and conditional process analysis: A regression-based approach. New York: Guilford Press.

Lazarus, R. S., Dodd, H. F., Majdandžić, M., De Vente, W., Morris, T., Byrow, Y., . . . Hudson, J. L. (2016). The relationship between challenging parenting behaviour and childhood anxiety disorders. Journal of Affective Disorders, 190, 784-791. doi: 10.1016/j.jad.2015.11.032

Lo, S. L., Vroman, L. N., & Durbin, C. E. (2015). Ecological validity of laboratory

assessments of child temperament: Evidence from parent perspectives. Psychological Assessment, 27, 280-290. doi: 10.1037/pas0000033

Majdandžić, M., De Vente, W., Colonnesi, C., & Bögels, S. M. (2016). Fathers’, but not mothers’, challenging parenting behavior predicts less subsequent anxiety symptoms in fearful children. Submitted.

Majdandžić, M., De Vente, W., & Bögels, S. M. (2015). Challenging parenting behavior from infancy to toddlerhood: Etiology, measurement, and differences between fathers and mothers. Infancy, 1-30. doi: 10.1111/infa.12125

Majdandžić, M., Möller, E. L., De Vente, W., Bögels, S. M., & Van den Boom, D. C. (2014). Fathers’ challenging parenting behavior prevents social anxiety development in their 4-year-old children: A longitudinal observational study. Journal of Abnormal Child Psychology, 42, 301-310. doi: 10.1007/s10802-013-9774-4

Majdandžić, M., Van den Boom, D. C., & Heesbeen, D. G. M. (2008). Peas in a Pod: Biases in the measurement of sibling temperament? Developmental Psychology, 44, 1354-1368. doi: 10.1037/a0013064

McKinney, C., & Renk, K. (2008). Differential parenting between mothers and fathers: Implications for late adolescents. Journal of Family Issues, 29, 806-827. doi: 10.1177/0192513X07311222

McLeod, B. D., Wood, J. J., & Weisz, J. R. (2007). Examining the association between parenting and childhood anxiety: A meta-analysis. Clinical Psychology Review, 27, 155-172. doi: 10.1016/j.cpr.2006.09.002

Möller, E. L., Majdandžić, M., & Bögels, S. M. (2015). Parental anxiety, parenting behavior, and infant anxiety: Differential associations for fathers and mothers. Journal of Child and Family Studies, 24, 2626-2637. doi: 10.1007/s10826-014-0065-7

(22)

Möller, E. L., Majdandžić, M., De Vente, W., & Bögels, S. M. (2013). The evolutionary basis of seks differences in parenting and its relationship with child anxiety in western societies. Journal of Experimental Psychopathology, 4, 88-117. doi:

http://dx.doi.org/10.5127/jep.026912

Murray, L., Creswell, C., & Cooper, P. J. (2009). The development of anxiety disorders in childhood: An integrative review. Psychological Medicine, 39, 1413-1423. doi: 10.1017/S0033291709005157

Paquette, D. (2004). Theorizing the father-child relationship: Mechanisms and developmental outcomes. Human Development, 47, 193-219. doi: 10.1159/000078723

Raudino, A., Murray, L., Turner, C., Tsampala, E., Lis, A., De Pascalis, L., & Cooper, P. J. (2013). Child anxiety and parenting in england and italy: The moderating role of maternal warmth. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 54, 1318-1326. doi: 10.1111/jcpp.12105

Stein, M. B., & Stein, D. J. (2008). Social anxiety disorder. The Lancet, 371, 1115-1125. doi: 10.1016/S0140-6736(08)60488-2

Turner, S. M., Beidel, D. C., & Costello, A. (1987). Psychopathology in the offspring of anxiety disorders patients. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 55, 229-235. doi: 10.1037/0022-006X.55.2.229

Van der Bruggen, C. O., Stams, G. J. J. M., & Bögels, S. M. (2008). Research review: The relation between child and parent anxiety and parental control: A meta-analytic review. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 49, 1257-1269. doi: 10.1111/j.1469-7610.2008.01898.x

Yap, M. B. H., & Jorm, A. F. (2015). Parental factors associated with childhood anxiety, depression, and internalizing problems: A systematic review and meta-analysis. Journal of Affective Disorders, 175, 424-440. doi: 10.1016/j.jad.2015.01.050 Zakri, H. (2015). Social anxiety disorder. InnovAiT, 8, 677-684. doi:

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Purposeful procurement instrument management is not a common notion in the literature. It is not common in practice either. Yet these four words accurately capture what this thesis

Understanding the Ethical Debate Regarding SST The risk-benefit considerations polarize the discussion concerning sex selection in two camps: those who con- sider that the

Based on these literature- driven dimensions (Table 1), the conceptual framework was developed with six key dimensions and multiple indicators that were identified as being relevant

eHealth heeft invloed op de manier waarop geëvalueerd wordt: steeds meer onderzoekers geven aan dat we verder dan de RCT moeten gaan om te bepalen welke interventieonderdelen

Finally, the optimally-tuned classifier was used to assess the performance of each combination k of animal data with the test set V k.. Each of the steps is

Method VAR assumes two independent sources of error, a propor- tional and an additive component, and the variance of the residual error is the sum of both components, resulting in

This leads, finally, to the main research question: Are internal integration of the functions within the buying firm and the accumulation of social capital

In this study, we compared the transcriptome profiles of an endophytic strain and a soil strain of B. mycoides in response to potato root exudates. The aim was to