• No results found

Vrouwen van toen en mannen van nu : de persuasieve effecten van stereotiepe en a-stereotiepe mannen en vrouwen in advertenties

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vrouwen van toen en mannen van nu : de persuasieve effecten van stereotiepe en a-stereotiepe mannen en vrouwen in advertenties"

Copied!
55
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Vrouwen van toen en mannen van nu

De persuasieve effecten van stereotiepe en a-stereotiepe mannen en

vrouwen in advertenties.

Naam: Carien Ensing Studentnummer: 10795111 Master Thesis

Graduate School of Communication Persuasive Communication

Begeleider: Dr. Lotte Salome Datum: 25-06-2015

(2)

2 Samenvatting

In advertenties worden veel stereotiepe mannen (zoals zakenmannen) en vrouwen (zoals

huisvrouwen) weergegeven, en maar weinig a-stereotypen. Dit terwijl de traditionele rollen op

basis van geslacht in de westerse wereld veranderen en mensen aangeven een voorkeur voor

a-stereotype mannen en vrouwen in advertenties te hebben. Deze voorkeur komt naar voren in

onderzoek waarin expliciet naar attitude is gevraagd. Wanneer deze attitude echter impliciet

werd gemeten, bleek dat mannen en vrouwen een voorkeur hebben voor stereotiepe vrouwen

en a-stereotiepe mannen. Dit kan worden uitgelegd middels het Stereotype-Content Model,

dat stelt dat er een voorkeur bestaat voor warme, paternalistic stereotypen als

huisvrouwen/mannen boven envious stereotypen zoals zakenvrouwen/mannen die geen

warmte uitstralen. Middels een impliciete meetmethode, de impliciete associatietest, is voor

123 participanten advertentie-attitude en merkattitude gemeten voor advertenties met een

huisvrouw/-man en een zakenvrouw/-man en de geadverteerde merken. Daarnaast is gekeken

of effecten ook doorlopen naar de expliciete maat koopintentie en of productbetrokkenheid

een modererende rol speelt. Uit de resultaten blijkt dat mannen en vrouwen een voorkeur

hebben voor advertenties met paternalistic stereotypen. Voor mannen wordt dit effect

doorgetrokken naar de merkattitude, maar voor vrouwen niet. Ook blijkt dat er geen

hoofdeffecten op koopintentie zijn. Bij mannen speelt productbetrokkenheid een marginaal

significante rol op het effect van stereotyperingen op advertentie-attitude. Mannen met een

lage productbetrokkenheid hebben een voorkeur voor advertenties met een envious stereotype

(zakenman) en mannen met een hoge productbetrokkenheid hebben een voorkeur voor

advertenties met een paternalistic stereotype (huisman). Op merkattitude is dit effect niet

(3)

3

Inleiding

In westerse landen groeit de gelijkheid tussen mannen en vrouwen. Werk en

verantwoordelijkheden die vroeger gebaseerd werden op geslacht worden nu vaker gemixt

(Hupfer, 2002; Wolin, 2003). Vrouwen werken bijvoorbeeld meer dan vroeger en mannen

doen meer huishoudelijke taken (Hupfer, 2002). Het lijkt er echter opdat,tot nu toe,

advertenties achterblijven bij deze ontwikkeling. Al lange tijd worden stereotypen op basis

van sekse weergegeven in advertenties (Goffman, 1976; Klassen, Jasper & Schwartz, 1993).

Hoewel deze geslachtsstereotypen steeds subtieler worden door minder opvallende

kenmerken weer te geven, blijft men ze gebruiken (Döring & Pöschl, 2006; Furnham & Saar,

2005; Strieter & Weaver, 2006; Thomas & Treiber, 2000; Zawisza & Cinnirella, 2010).

Hierbij worden stereotiepe rolrepresentaties van mannen traditioneel gebaseerd op de

veronderstelling dat mannen vaker leidende rollen hebben en voor zichzelf zorgen, zoals

bijvoorbeeld zakenmannen (Zawisza & Cinnirella, 2010). Vrouwen hebben een communale

rol en zorgen ook voor anderen, wat overeenkomt met onder andere huisvrouwen (Vantomme

et al., 2005). In advertenties worden gemixte rollen van mannen en vrouwen dus maar weinig

weergegeven.

Een reden van adverteerders om die gemixte rollen niet weer te geven, kan zijn omdat

ze minder goed zouden kunnen werken dan stereotiepe rollen. Misschien zorgt een stereotiepe

man of vrouw in advertenties wel voor betere attitudes of een hogere koopintentie voor het

geadverteerde product dan wanneer een a-stereotiepe man of vrouw in de advertentie wordt

getoond. Ouder onderzoek toont aan dat a-stereotypen leiden tot negatieve effecten op attitude

(Eagly, Mladinic & Otto, 1991; Fiske & Stevens, 1993), terwijl in ander onderzoek mensen

aangeven een voorkeur voor advertenties met a-stereotypen te hebben (Vantomme et al.,

2005). Deze resultaten zijn echter naar voren gekomen door middel van expliciete maten en er

(4)

4 Uit impliciete metingen komt namelijk naar voren dat mensen een voorkeur hebben voor

stereotiepe vrouwen en voor a-stereotiepe mannen in advertenties (Vantomme et al., 2005).

Deze impliciete attitudes worden vaak niet meegenomen in onderzoek, terwijl resultaten van

expliciete meetmethodes beïnvloed kunnen worden door het geven van sociaal wenselijke

antwoorden, en is gebleken dat advertenties vaak onbewuste effecten op attitude meebrengen

die bij expliciete meetmethodes niet naar boven komen (Greenwald et al., 2002).

Ook kunnen advertenties onbewust effecten hebben op koopintentie (Vantomme,

2004), maar in onderzoek over de effectiviteit van stereotypen wordt deze variabele veel

minder vaak meegenomen dan attitudes. Dat kan komen omdat attitudes makkelijker zijn om

te meten en een positieve attitude kan leiden tot een hoge koopintentie. Een positieve attitude

geeft echter geen garantie dat de consument de intentie krijgt om het product te kopen (Ajzen,

1991), terwijl verkopen van een product wel het doel is van advertenties. Om de effectiviteit

van een advertentie te meten is het daarom belangrijk om naast de (impliciet gemeten)

attitudes ook koopintentie te meten.

Tevens is het niet duidelijk onder welke omstandigheden stereotypen wel of niet beter

werken dan a-stereotypen. Volgens het Elaboration Likelihood Model van Petty en Cacioppo

(1986) verwerken mensen die laag betrokken zijn bij het geadverteerde product een

boodschap door te kijken naar opvallende cues en verwerken mensen die hoog betrokken zijn

bij het product de boodschap door te letten op de argumenten van de boodschap. Hoog

betrokken mensen zullen de boodschap systematisch verwerken. Doordat hoog- en laag

betrokkenen dezelfde advertenties op een andere manier verwerken, kunnen stereotyperingen

verschillende effecten hebben op verschillende mensen.

Naar aanleiding van deze wisselende resultaten en gaten in de huidige

(5)

5 Wat is het effect van steretiepe en a-stereotiepe mannen en vrouwen in advertenties op de advertentie-attitude, merkattitudeen de koopintentie,en welke rol speelt

productbetrokkenheid hierin?

De resultaten kunnen implicaties naar voren brengen voor adverteerders. Het kan hen

helpen een zo effectief mogelijke advertentie te creëren. Door de modererende rol van

productbetrokkenheid te onderzoeken, kan deze informatie worden toegespitst op

verschillende soorten producten.

Theoretisch kader

Gebruik van stereotyperingen

Al sinds 1970 worden stereotyperingen op het gebied van geslacht in advertenties onderzocht

(Wolin, 2003). Lange tijd werden geslachtsstereotypen gebruikt in advertenties omdat

verondersteld werd dat rollen gebaseerd op geslacht verschillen in de evaluatie van

advertenties konden verklaren. Adverteerders houden nog steeds vast aan het gebruik van

traditionele rollen op basis van geslacht (Goffman, 1976; Millard & Grant, 2006; Mullany,

2004). Geslachtsstereotypen in advertenties worden wel subtieler, maar ze blijven bestaan

(Döring & Pöschl, 2006). Advertenties die deze rollen (vooral voor mannen) omdraaien zijn

zeldzaam en als het gebeurt worden mannen vaak op een haast ironische wijze afgebeeld

(Furnham & Saar, 2005). Volgens Furnham en Saar (2005) worden op de Britse televisie

vrouwen veel vaker in een paternalistische rol getoond dan mannen en mannen veel vaker in

een autonome, zelfstandige rol. Dit terwijl deze rollen in de maatschappij de afgelopen jaren

sterk zijn veranderd. In de westersewereld groeit de gelijkheid tussen mannen en vrouwen.

Werk en verantwoordelijkheden die vroeger gebaseerd werden op geslacht worden nu vaker

gemixt (Hupfer, 2002; Wolin, 2003). Advertenties blijven echter achter bij deze ontwikkeling

(6)

6 veranderen, omdat hun producten nog steeds verkocht worden. Daarnaast bieden stereotypen

in advertenties structuur om een boodschap snel te verwerken. Ook worden stereotypen soms

expliciet gebruikt zodat de doelgroep zich meer identificeert met het product. Tevens kunnen

de massamedia een soort sociaal wenselijke werkelijkheid creëren, waardoor stereotiepe

rollen geaccepteerd worden (Hupfer, 2002).

Volgens Zawisza en Cinnirella (2010) zijn stereotiepe rollen geassocieerd met werken

voor mannen (bijvoorbeeld zakenman) en met het huis voor vrouwen (bijvoorbeeld

huisvrouw). Voor a-stereotiepe mannen en vrouwen zijn deze rollen omgekeerd, dus het huis

voor mannen (bijvoorbeeld huisvader) en werken voor vrouwen (bijvoorbeeld zakenvrouw).

Deze rollen worden vaak weergegeven in advertenties (Vantomme et al., 2005). De

mannelijke rol is daarbij gekenmerkt door zelfstandigheid en status. De vrouwelijke rol

bestaat vooral uit het zorgen voor anderen en het huishouden (Zawisza & Cinnirella, 2010).

Het is echter niet duidelijk of het gebruik van zulke stereotiepe mannen en vrouwen in

advertenties wel of niet leidt tot effectievere advertenties dan wanneer er a-stereotypen

gebruikt worden (Vantomme et al., 2005).

Traditie of stereotype content

Er zijn twee tegenstrijdige theorieën met betrekking tot de effectiviteit van stereotypen in

advertenties. De klassieke theorie stelt dat elke afwijking van de traditionele stereotypen het

risico loopt om negatief beoordeeld te worden (Brescoll & Uhlman, 2005). Eagly et al. (1991)

toonden bijvoorbeeld aan dat vrouwen in hun onderzoek als positief worden gezien vanwege

hun interpersoonlijke kenmerken (ze zijn vriendelijk en zorgzaam). Dit noemen ze het “women are wonderful effect”. Dit positieve effect verdwijnt als vrouwen niet volgens de

traditionele manier getoond worden, wanneer zij rollen die traditioneel gezien voor mannen

(7)

7 zijn niet alleen gevonden voor vrouwen, maar ook voor mannen (Brescoll & Uhlman, 2005).

Omdat zij breken met de traditie, wekken zij negatieve emoties op.

Een andere theorie is het Stereotype-Content Model van Fiske et al. (2002). Het model

focust op de content van stereotypen, bestaande uit twee onderdelen: competentie (C) en

warmte (W). Stereotypen ontstaan uit interacties met personen en groepen. Wanneer mensen

andere individuen of groepen ontmoeten, willen zij weten wat de intenties en doelen zijn van

die ander en hoe effectief zij zijn in het bereiken van die doelen. Mensen willen weten wat de

intentie van de ander is (positief of negatief) en wat hun bekwaamheid is. Deze kenmerken

hangen samen met de percepties van warmte en competentie (Fiske, 2002). Afhankelijk van

hun content (de combinatie van W en C), kunnen stereotypen verschillende affectieve

responsen veroorzaken. Zawisza en Cinnirella (2010) omschrijven mensen die veel warmte,

maar weinig competentie uitstralen als paternalistic stereotypen. Deze stereotypen hebben een

lage status, worden vaak leuk gevonden vanwege de warmte die ze uitstralen, maar niet

gerespecteerd vanwege hun lage competentie. Voor envious stereotypen geldt het

tegenovergestelde. Ze hebben een hoge status en zijn competitief. Ze hebben veel

competentie, maar stralen weinig warmte uit, waardoor zij als minder leuk en aardig worden

gezien. Ze worden echter vaker als leider gezien vanwege hun competentie en worden daarom

gerespecteerd. Envious stereotypen gaan gepaard met gevoelens van bewondering en jaloezie.

Zawisza en Cinnirella (2010) identificeren zakenmannen en zakenvrouwen als envious

stereotypen en huismannen en huisvrouwen als paternalistic stereotypen.

Uit eerder onderzoek blijkt dat paternalistic stereotypen inderdaad leuker worden

gevonden dan envious stereotypen (Fiske et al., 2002). Warmte in de advertentie heeft een

grotere invloed op attitudes dan competentie (Fiske, Cuddy & Glick, 2007). Daarom zullen

paternalistic stereotypen in advertenties een positiever effect hebben op attitude ten opzichte

(8)

8 factor voor het bepalen van de effectiviteit van een advertentie (Du Plessis, 2005). Positieve

attitudes die ontstaan tegenover de advertentie zelfkunnen worden overgedragen naar attitude

tegenover een merk. Dit is het spill-over effect, waarbij de effecten van een gewaardeerde

context overgedragen worden naar de commerciële boodschap (Shimp, 1981). Het merk

profiteert dan van de positieve gevoelens die opgewekt worden door de context, bijvoorbeeld

door een paternalistic stereotype in de advertentie dat warmte uitstraalt. Ook kan het gevoel

bij dit warme stereotype overlopen naar de evaluatie van het product dat die persoon gebruikt

in de advertentie.

Vanuit het Stereotype-Content Model kan worden gesteld dat een a-stereotiepe vrouw,

zoals een zakenvrouw, minder effectief zal zijn in advertenties dan een stereotiepe huisvrouw.

Een a-stereotiepe man, zoals een huisman, zal echter effectiever zijn dan een stereotiepe

zakenman, omdat hij als meer warm dan competent wordt gezien. Dit leidt tot positievere

attitudes ten opzichte van de advertentie en het merk. Dit komt overeen met de resultaten van

Zawisza en Cinnirella (2010) en de resultaten van de impliciete associatietest van Vantomme

et al. (2005). Uit andere resultaten uit het onderzoek van Vantomme et al. (2005) blijkt echter

dat participanten een voorkeur hebben voor a-stereotiepe mannen en vrouwen boven

stereotiepe mannen en vrouwen. Die resultaten zijn tot stand gekomen door zelfrapportage

van attitudes van de participanten, in tegenstelling tot het gebruik van de impliciete

associatietest. Bij twee verschillende metingen van attitude verschillen de resultaten dus van

elkaar. Dit impliceert dat de impliciete attitude van mensen niet altijd gelijk is aan hun

expliciete attitude.

Impliciete stereotyperingen, attitudes en koopintentie

In veel onderzoek wordt gebruik gemaakt van expliciete meetmethodes, terwijl is gebleken

(9)

9 stereotypen kunnen verschillen: wanneer expliciet naar attitude gevraagd werd, waren

a-stereotypen effectiever dan a-stereotypen in het creëren van positieve attitudes. Het bleek echter

dat dit voor de impliciete attitude niet het geval was, daar waren stereotiepe vrouwen en

a-stereotiepe mannen effectiever. Dit kan verklaard kan worden door het Stereotype-Content

Model (Vantomme et al., 2005).

Zelfgerapporteerde attitudes geven slechts gedeeltelijk inzicht in de totale evaluatie

van attitude.Expliciete meetmethodes kunnen worden beïnvloed door sociaal wenselijke

antwoorden en ze geven vaak niet de echte spontane evaluaties weer (Kardes et al., 1993).

Proefpersonen moeten namelijk eerst terugdenken aan de advertentie wanneer zij een

vragenlijst invullen. De meeste verwerking van productkenmerken en boodschappen in

advertenties gebeurt onbewust, impliciet en intuïtief. Vele activiteiten zijn het resultaat van

onbewuste processen. (Greenwald et al., 2002).

Onbewust stereotyperen mensen ook veel verschillende groepen. Devine (1989) stelt

dat iedereen impliciet sekse stereotypeert, omdat men door eerdere ervaringen met

verschillende mensenverschillende kwaliteiten toeschrijft aan leden van een bepaalde sociale

groep (Greenwald et al., 2002). Daarnaast kan ook de cultuur waarin iemand leeft de content

van stereotyperingen vormen. Belangrijke kenmerken van de cultuur zijn ook belangrijke

karaktertrekken van personen (Cuddy et al., 2010). Deze belangrijke waarden worden ook

weerspiegeld in de media en dit heeft weer impact op de waarden van mensen. Mensen

worden beoordeeld op de kenmerken die in hun cultuur het belangrijkst zijn (Cuddy et al.,

2010).

Ook geslacht van mensen zelf lijkt een rol te spelen in het gebruik van stereotypen. Uit

eerder onderzoek bleek dat vrouwen minder stereotyperen op basis van geslacht dan mannen,

en dat zij meer positieve overtuigingen hebben over sociale gelijkheid (Ashmore, Del Boca &

(10)

10 en komen niet overeen met resultaten uit later onderzoek waar de impliciete attitude getest is.

Uit onderzoek van Banaji en Greenwald (1995) bleek dat mannen énvrouwen autoriteit meer

toeschrijven aan namen voor mannen dan voor vrouwen. Deze resultaten zijn later meerdere

malen bevestigd en uitgebreid (Rudman & Kilianski, 2000; Rudman, Greenwald & McGhee,

2001; Rudman & Glick, 2001; Rudman & Goodwin, 2004). Mannen en vrouwen hebben

dezelfde stereotyperingen. Beiden associëren ze mannen impliciet meer met eigenschappen

gerelateerd aan macht en vrouwen meer met communale eigenschappen, ondanks verschillen

in expliciete attitudes (Greenwald et al., 2002). Geconcludeerd kan worden dat impliciete

overtuigingen met betrekking tot geslacht en attitudes waarschijnlijk niet van elkaar

verschillen door de sekse van de participant of bewuste overtuigingen, in tegenstelling tot

zelfgerapporteerde attitudes (Rudman et al., 2001). Expliciete overtuigingen van vrouwen

verschillen van die van mannen, maar de impliciete overtuigingen zijn gelijk. Expliciete

meetmethodes geven dus vaak niet de dieper liggende attitudes weer, terwijl deze wel

belangrijk kunnen zijn. Impliciete attitudes beïnvloeden namelijk vaak bewuste acties, zoals

de aankoop van een bepaald product (Rudman, 2004).

Wanneer mensen impliciet sekse stereotyperen, is het aannemelijk dat ook attitudes

tegenover advertentie en merk impliciet opgeroepen worden. Men vormt immers niet bewust

een attitude naar aanleiding van een stereotype.

Daarnaast kan ook koopgedrag onbewust tot stand komen. Naast effecten op de

impliciete attitude (Vantomme et al., 2005), kunnen effecten op de koopintentie van

producten worden gemeten. Uit onderzoek van Vantomme (2004) blijkt dat koopintentie

beïnvloed kan worden door onbewuste processen, ook wanneer bij expliciete methodes geen

effecten gevonden worden. In onderzoek naar de effectiviteit van stereotypen is hier echter

nauwelijks aandacht aan besteed. Ook wordt vaak alleen attitude gemeten, terwijl een

(11)

11 gevormd door meerdere factoren (Ajzen, 1991). Daarom zullen in de huidige studie attitudes

op een impliciete manier worden gemeten, en zal worden gekeken of effecten op attitudes

doorgetrokken kunnen worden naar de expliciete maat koopintentie.

Naar aanleiding van het Stereotype-Content Model en de informatie over impliciete

meetmethodes worden de volgende hypotheses opgesteld:

H1a: Een stereotiepe vrouw in een advertentie zorgt voor een positievere advertentie-attitude

dan een a-stereotiepe vrouw.

H1b: Een stereotiepe vrouw in een advertentie zorgt voor een positievere merkattitude dan

een a-stereotiepe vrouw.

H1c: Een stereotiepe vrouw in een advertentie zorgt voor een hogere koopintentie dan een

a-stereotiepe vrouw.

H2a: Een a-stereotiepe man in een advertentie zorgt voor een positievere advertentie-attitude

dan een stereotiepe man.

H2b: Een a-stereotiepe man in een advertentie zorgt voor een positievere merkattitude dan

een stereotiepe man.

H2c: Een a-stereotiepe man in een advertentie zorgt voor een hogere koopintentie dan een

stereotiepe man.

Productbetrokkenheid en stereotypen

In het onderzoek dat tot nu toe is uitgevoerd, is maar weinig aandacht besteed aan de

verschillende omstandigheden waarin stereotypen in advertenties wel of niet beter werken dan

a-stereotypen. Vantomme et al. (2005) stellen in hun discussie dat de effecten van stereotypen

(12)

12 Productbetrokkenheid gaat over de connectie tussen een product en een consument.

Het omvat de waargenomen persoonlijke relevantie van een product voor een consument

(Petty & Cacioppo, 1986). Volgens het Elaboration Likelihood Model van Petty en Cacioppo

(1986) zorgt een hoge productbetrokkenheid voor een hoge motivatie om de boodschap

systematisch te verwerken. Dat wil zeggen dat men in het evaluatieproces af zal gaan op

argumenten en minder op cognitieve, oppervlakkige en opvallende cues (heuristieke cues),

zoals stereotypen. Bij een lage productbetrokkenheid zal men de boodschap niet systematisch

verwerken, maar afgaan op die heuristieke cues, zoals stereotypen. Uit de impliciete

associatietest van Vantomme (2005) blijkt dat mensen inderdaad onbewust afgaan op de

warme stereotypen in advertenties, maar als attitude expliciet gemeten wordt blijkt dat

mensen een voorkeur hebben voor a-stereotypen. Wanneer mensen hoog betrokken zijn bij

een product, zullen zij bewust de advertentie verwerken en zullen zij daarom niet afgaan op

stereotypen die getoond worden. Wanneer productbetrokkenheid hoog is, zou een

a-stereotiepe persoon in de advertentie dus tot positievere attitudes moeten leiden dan een

stereotiepe persoon. Bij een lage productbetrokkenheid zal men wel afgaan op oppervlakkige

kenmerken van een advertentie die snel te verwerken zijn. Dan zullen stereotiepe mannen en

vrouwen beter werken dan de a-stereotypen. Uit het Stereotype-Content Model (Fiske et al al.,

2002) blijkt echter dat het wellicht niet om de mate van stereotyperen gaat, maar om de

warmte die de stereotype of a-stereotype uitstraalt. Een stereotiepe vrouw (huisvrouw) straalt

volgens het model meer warmte uit dan een a-stereotiepe vrouw. Een stereotiepe vrouw als

model in een advertentie zal daarom het beste werken voor laag betrokken mensen. Hoog

betrokken mensen zullen meer nadenken over de boodschap en daarom zal hun expliciete

attitude boven komen: een voorkeur voor a-stereotiepe vrouwen boven stereotiepe vrouwen.

Voor mannen straalt de a-stereotiepe man (huisman) echter meer warmte uit dan de

(13)

13 evaluatieproces: Een stereotiepe man en een warme a-stereotiepe man. De vraag is welke cue

(stereotype of warmte)beslissend is voor laag betrokken personen in het vormen van attitudes

en koopintentie.

Productbetrokkenheid kan dus een modererende rol spelen op het effect van de mate

van stereotyperen in advertenties op attitudes en koopintentie. Gurhan-Canli en Maheswaran

(2000) hebben in hun onderzoek de modererende rol van productbetrokkenheid aangetoond.

Uit hun onderzoek naar country of origin stereotypen blijkt dat deze stereotypenminder effect

hebben op mensen met hoge productbetrokkenheid dan op mensen met lage

productbetrokkenheid. Voor stereotypen op basis van geslacht is echter maar weinig bekend

over de modererende rol van productbetrokkenheid, terwijl ook deze stereotypen als

heuristieke cues gebruikt kunnen worden.

Vantomme et al. (2005) hebben hier in hun onderzoek kort aandacht aan besteed. Ze

noemen in hun discussie dat voor producten waar mensen hoog betrokken bij zijn,

advertenties stereotypen moeten vermijden. Hoog betrokken mensen zijn namelijk

gemotiveerd om de advertentie bewust te verwerken (Petty & Cacioppo, 1986). En personen

die de advertentie bewust verwerken, keuren het gebruik van stereotypen af, zo blijkt uit de

resultaten van Vantomme et al. (2005). Vantomme et al. (2005) concluderen dat voor laag

betrokken personen warme, stereotiepe vrouwen in advertenties zullen zorgen voor een

positieve attitude, omdat men af zal gaan op oppervlakkige en opvallende cues. Er wordt

echter geen informatie gegeven over stereotiepe en a-stereotiepe mannen. Ook hebben ze in

hun onderzoek geen onderscheid gemaakt tussen hoge- en lage betrokkenheidsproducten en

niet tussen hoog- en laag betrokken personen. Om verschillen in effectiviteit tussen

stereotiepe-en a-stereotiepe vrouwen in advertenties te meten hebben zij in het

stimulusmateriaal gebruik gemaakt van mobiele telefoons. Voor de mannelijke rollen

(14)

14 gemeten en deze producten zijn niet met elkaar te vergelijken, dus kunnen er geen conclusies

worden getrokken over de rol van productbetrokkenheid. Het is daarom van belang te testen

of de effectiviteit van stereotypen in advertenties daadwerkelijk afhangt van

productbetrokkenheid door gebruik te maken van dezelfde producten voor alle advertenties en

de betrokkenheid hierbij te meten.

H3a: Bij een lage productbetrokkenheid zal het positieve effect van de stereotiepe vrouw in

een advertentie op advertentie-attitude, merkattitude en koopintentie versterkt worden. Bij een

hoge productbetrokkenheid zal dit effect verminderen.

H3b: Bij een hoge productbetrokkenheid zal het positieve effect van de a-stereotiepe man in

een advertentie op advertentie-attitude, merkattitude en koopintentie versterkt worden.

RQ1: Wat voor effect heeft productbetrokkenheid op het effect van de stereotiepe en

a-stereotiepe man in een advertentie op advertentie-attitude, merkattitude en koopintentie, bij

een lage productbetrokkenheid?

(15)

15

Methode

Design en deelnemers

Voor dit onderzoek is een 2 (mate stereotypering: stereotiepe vrouw vs. a-stereotiepe vrouw

of stereotiepe man vs. a-stereotiepe man) x 2 (productbetrokkenheid: hoog vs. laag)

mixed-proefpersonen design gebruikt. Het onderzoek is uitgevoerd in het online programma

Qualtrics. Voor het online experiment werden 123 deelnemers geworven via sociale media en

e-mail. Er hebben 63 mannen en 60 vrouwen deelgenomen. Participanten waren gemiddeld 32

jaar (SD= 14,68). Van alle participanten had 0,8% basisonderwijs als hoogst genoten

opleiding, 4,7% middelbaar onderwijs, 8,8% middelbaar beroepsonderwijs, 39,9% hoger

beroepsonderwijs en 45,0% wetenschappelijk onderwijs.

Mannen en vrouwen kregen verschillende versies van het stimulusmateriaal, omdat

adverteerders vaak een specifieke doelgroep hebben en mensen zich kunnen vergelijken met

iemand van hetzelfde geslacht. Vrouwen kregen om die reden advertenties te zien van een

stereotiepe en stereotiepe vrouw en mannen kregen advertenties waarin stereotiepe en

a-stereotiepe mannen te zien zijn.

Stimulusmateriaal

Voor het onderzoek is een advertentie ontwikkeld. Voor deze advertentie zijn acht

verschillende varianten gemaakt: vier voor mannen en vier voor vrouwen. Een advertentie

bevat een stereotiepe vrouw en de andere advertenties een stereotiepe man, a-stereotiepe

vrouw en a-stereotiepe man. De stereotiepe vrouw is afgebeeld als een huisvrouw, de

stereotiepe man als een zakenman, de stereotiepe vrouw als een zakenvrouw en de

a-stereotiepe man als huisman. Dit komt overeen met de a-stereotiepe rollen beschreven door

Zawisza en Cinnirella (2010). In de advertenties werden budget smartphones van twee

(16)

16 zijn twee vergelijkbare bestaande budget smartphones, waar alle merknamen- en tekens uit

zijn gehaald. Beide merken werden in het experiment willekeurig in één van de advertenties

getoond, zodat alle advertenties met stereotypen en a-stereotypen evenveel met beide merken

werden getoond. Op deze manier worden eventuele effecten niet door de getoonde telefoons

veroorzaakt. Beide advertenties bevatten dezelfde tekst: “Merknaam Voor de drukke mens.

De meest toegankelijke budgettelefoon”. Overige kenmerken van de advertenties kwamen

zoveel mogelijk met elkaar overeen, zoals houding van de afgebeelde personen en het

kleurgebruik.

In totaal zijn er dus vier versies van elke advertentie (stereotype + Norden, stereotype

+ Tectron, a-stereotype + Norden, a-stereotype + Tectron). Participanten werden via Qualtrics

willekeurig ingedeeld in één van de twee condities per geslacht: stereotype Norden +

a-stereotype Tectron of a-stereotype Tectron + a-a-stereotype Norden. De advertenties werden in

willekeurige volgorde getoond. De advertenties zijn te vinden in bijlage 2.

Pretests

Voor de ontwikkeling van het stimulusmateriaal zijn verschillende pretests (N=12)

uitgevoerd. Ten eerste is getest welk product het beste gebruikt kon worden in de

advertenties. Om de modererende rol van productbetrokkenheid te onderzoeken is het

namelijk nodig dat een deel van de participanten hoog betrokken is bij het product, maar ook

een deel laag betrokken. Uit de pretest (N=12) met verschillende producten bleek dat de mate

van productbetrokkenheid het meest verschilt bij budget smartphones (Mdn= 3,00, Laagste

score= 1,625, hoogste score= 6,250). Daarom zijn budget smartphones gekozen om te tonen

in de advertenties. Productbetrokkenheid is gemeten door middel van de herziene versie van

de Personal Involvement Inventory van Zaichowsky (1994). Er is gekozen voor deze schaal omdat deze in eerder onderzoek betrouwbaar is gebleken met een Cronbach’s alpha van

(17)

17 boven 0,90 (Zaichowsky, 1994; Foxal & Pellister, 1998). Uit de pretest bleek ook dat de schaal betrouwbaar is (Cronbach’s alpha= 0,98). De schaal bestaat uit tien items, waarvan er

acht zijn overgenomen om de productbetrokkenheid te meten, aangezien er voor één item geen juiste Nederlandse vertaling was (“involving”) en één item niet relevant gevonden werd

voor het product (“exciting”). De volgende vraag werd aan de deelnemers voorgelegd: “Een

budget smartphone is op dit moment voor mij…”. De stellingen die hier op volgden zijn:

belangrijk versus onbelangrijk (item 1), saai versus interessant (item 2), relevant versus niet

relevant (item 3), betekenisloos versus betekenisvol (item 4), aantrekkelijk versus niet

aantrekkelijk (item 5), fascinerend versus niet fascinerend (item 6), waardeloos versus

waardevol (item 7) en niet nodig versus hard nodig (item 8). Deze stellingen werden gemeten

op een zevenpuntsschaal. De items zijn ook te vinden in bijlage 4.

Ten tweede moesten de telefoons twee verschillende merknamen krijgen om

verschillen in merkattitude en koopintentie te kunnen meten. Deze namen moesten niet

klinken als bestaande merken en geen productkenmerken of voordelen bevatten (zoals

PicturePerfect), zodat ze zo neutraal mogelijk bleven. Een lijst van mogelijke merknamen

(Martin, Lang & Wong, 2004) is in een pretest (N=12) getest. Attitude tegenover de

verschillende merknamen werd gemeten door middel van de zevenpuntsschaal van vijf items

die Martin, Lang en Wong (2004) ook hebben gebruikt. Uit een t-test bleek dat de merknamen

Norden NT (M=4,16, SD= 0,59) en Tectron TZ (M=4,10, SD= 0,87) het minst van elkaar

verschilden en een neutrale score hadden (t(11)= 0,307, p= 0,765). Deze merknamen zijn

daarom gekozen voor de advertenties, zodat de merknamen geen effect zouden hebben op de

resultaten. In eerder onderzoek (Martin, Lang & Wong, 2004) zijn dezelfde twee merknamen

gebruikt.

Verder is door middel van een pretest (N= 12) gecontroleerd of men de advertenties

(18)

18 deze te beoordelen. Er werd gebruik gemaakt van de manipulatiecheck van Zawisza en

Cinnirella (2010) over stereotypen en a-stereotypen en over traditioneel en niet-traditioneel.

De vragen over in hoeverre participanten de mannen en vrouwen in de advertenties als

traditioneel of niet-traditioneel beoordeelden, werden soms niet goed begrepen. Deelnemers

vonden een traditionele vrouw niet hetzelfde als een stereotiepe vrouw. Die vraag is daarom

uit de vragenlijst verwijderd. De items werden beoordeeld op een zevenpuntsschaal van

helemaal mee oneens (1) tot helemaal mee eens (7). Deze vragen zijn ook te vinden in bijlage

4. Uit een t-toets is gebleken dat de stereotiepe vrouw inderdaad als meer stereotiep werd

beoordeeld (M=4,58, SD= 1,08) dan de a-stereotiepe vrouw (M=2,92, SD= 0,90); t(11)=4,69,

p= 0,001. De a-stereotiepe vrouw werd als meer a-stereotiep beoordeeld (M= 5,17, SD= 0,83)

dan de stereotiepe vrouw (M= 3,58, SD= 1,08); t(11)= -4,42, p= 0,001. Ook de stereotiepe

man is beoordeeld als meer stereotiep (M= 5,17, SD= 1,19) dan de a-stereotiepe man (M=

2,00, SD= 1,04); t(11)= -5,64, p< 0,001 en de a-stereotiepe man is als meer a-stereotiep

beoordeeld (M= 6,00, SD= 0,85) dan de stereotiepe man (M=2,83, SD= 1,03);

t(11)= 7,18, p< 0,001. De manipulatie van stereotyperingen voor advertenties met mannen en

vrouwen is dus geslaagd.

Meting afhankelijke variabelen

Attitude advertentie. Uit eerder onderzoek komt naar voren dat expliciete en impliciete

gemeten attitudes van mensen vaak verschillen. De meeste verwerking van productkenmerken

en boodschappen in advertenties gebeurt onbewust, impliciet en intuïtief. Vele activiteiten

zijn het resultaat van onbewuste processen. (Greenwald et al., 2002). Het is daarom van

belang om attitudes op een impliciete manier te testen. De attitude ten opzichte van de

advertentie is daarom gemeten door middel van een impliciete associatie test (IAT). Dat is een

(19)

19 meten (Greenwald, McGhee & Schwartz, 1998). Deze test meet reactietijden in

milliseconden. De reactietijden geven de sterkte van associaties tussen de advertenties en

positieve en negatieve woorden aan. Hoe lager de reactietijd, hoe sterker de associatie, en hoe

positiever of negatiever de attitude tegenover de advertentie (Greenwald et al., 2002).

Afbeeldingen van de IAT zijn te vinden in bijlage 3.

De test bestaat uit vijf fases. In de eerste fase moeten participanten woorden die relevant

zijn voor de attitude objecten categoriseren. Wanneer attitudes tegenover insecten en planten

worden gemeten, moet men woorden (zoals kakkerlak en roos) categoriseren als insect of

plant door op toetsen links of rechts te klikken. In de tweede fase worden andere woorden

gecategoriseerd als fijne of nare woorden. Deze eerste fases zijn bedoeld om de participanten

te leren hoe de test werkt. In de derde fase worden de geleerde taken gecombineerd. Ze

moeten de linker toets indrukken als het een insect of naar woord is en de rechter toets als het

een plant of fijn woord is. In de vierde fase worden de toetsen voor de attitude objecten

omgekeerd en in de laatste fase wordt fase vier gecombineerd met fase twee. Participanten

moeten de linker toets indrukken als het gegeven woord een bloem of naar woord is en de

rechter toetsals het een insect of fijn woord is. Dan wordt er een score berekend op basis van

de responstijden. Responstijden worden gemeten in milliseconden. Een lage reactietijd

impliceert een sterke associatie (Greenwald et al., 2002). Deze associaties kunnen worden

omgevormd naar attitudes. Participanten die sneller reageren op de combinatie van bloemen

en fijne woorden dan insecten en fijne woorden hebben bijvoorbeeld positievere attitudes

tegenover bloemen dan insecten.

Ook attitude ten opzichte van de advertenties kon op deze manier gemeten worden. In plaats van de woorden “insecten” en “bloemen” werden twee advertenties getoond

(Vantomme et al, 2005). Bij de eerste taak werden de beide advertenties in willekeurige

(20)

20 rechtsboven stonden waren “advertentie met een huisman/vrouw” en “advertentie met een

zakenman/vrouw”. Telkens als er een advertentie werd getoond, moesten participanten ze bij

de linker- of rechter categorie indelen. De verdere fases verliepen net zoals het voorbeeld met

de insecten en de planten. Er werden 16 woorden gebruikt als stimuli; acht slechte en acht

goede woorden. Ze zijn gekozen uit een woordendatabase van Greenwald et al. (1998). Als

goede woorden werden cadeau, vrede, lachen, eerlijk, regenboog, trouw, blij en mooi

gebruikt. De negatieve woorden waren dood, pijn, haat, ramp, gif, ongeluk, vreselijk en vies.

Alle woorden werden in willekeurige volgorde getoond in taak 2 en taak 4. Participanten moesten ze indelen bij de labels “goed woord” en “slecht woord”. In taak 3 en taak 5 van de

test verschenen de advertenties en de woorden in willekeurige volgorde en waren de labels

rechts- en linksboven in het scherm “advertentie huisman/vrouw of goed woord” en

“advertentie zakenman/vrouw en slecht woord” (taak 3) . In taak 5 werden “goed woord” en

“slecht woord” omgedraaid. Verder werden taak 3 en 5 in willekeurige volgorde getoond, om

uit te sluiten dat effecten veroorzaakt werden door snellere reacties met de linker-of rechter

hand. De IAT is in Qualtrics geïmporteerd. Voor elke taak was in Qualtrics een timer

geïnstalleerd, zodat participanten niet verder konden klikken zonder aan de taken te beginnen.

Attitude merk. De attitude ten opzichte van het geadverteerde merk is ook gemeten door

middel van een impliciete associatie test. In plaats van afbeeldingen van de gehele advertentie

werden de telefoons uit de advertentie in willekeurige volgorde getoond. Bij de eerste taak

werden deze telefoons in willekeurige volgorde 16 keer als stimuli getoond in het midden van

het scherm. Participanten moesten ze indelen bij de labels “Norden NT” of “Tectron TZ”. De

rest van de test verliep hetzelfde als de eerste test voor advertentie-attitude, alleen werden er

een aantal andere positieve (vrolijk, plezier, humor, aardig, cadeau, mooi, zon, vrede) en

(21)

21 voorkomen dat resultaten beïnvloed zouden worden doordat proefpersonen al bekend waren

met de andere woorden.

Voor beide IAT’s zijn voor de analyses taken 5 gehercodeerd, zodat deze taak net als

taak 3 de positieve associaties voor de huisvrouwen en huismannen weergaf en negatieve

associaties voor zakenvrouwen en zakenmannen.

Koopintentie. Om koopintentie te meten kregen participanten in willekeurige

volgorde een afbeelding te zien van de telefoons en moesten ze zich vervolgens inbeelden dat

ze op zoek waren naar een nieuwe telefoon. Daarna moesten ze op een zevenpuntsschaal

onder de afbeelding aangeven in hoeverre ze het eens waren met de stelling: “Ik heb de intentie om deze telefoon te kopen” (Helemaal mee oneens-helemaal mee eens). Dit deden ze

voor beide telefoons, zodat ze net zoals de attitudes uit de IAT met elkaar vergeleken konden

worden.

Meting moderator productbetrokkenheid

In een vragenlijst werd participanten gevraagd naar hun betrokkenheid bij het geadverteerde

product (budget smartphone). De productbetrokkenheid van deelnemers is met dezelfde

schaal gemeten die gebruikt is in de pretest, de herziene versie van de Personal Involvement

Inventory (PII) van Zaichowsky (1994). Middels een mediaansplit werden participanten

verdeeld in een hoge- en lage-betrokkenheidsgroep. Voor vrouwen lag de mediaan op 3,625

(1= hoge productbetrokkenheid, 7= lage productbetrokkenheid), voor mannen lag de mediaan

op 4,875. 30 vrouwen en 32 mannen werden ingedeeld bij lage productbetrokkenheid en 30

vrouwen en 31 mannen bij hoge productbetrokkenheid.

Betrouwbaarheid. Een principale componentenanalyse (PCA) geeft aan dat de acht

items uit de PII een eendimensionale schaal vormen voor productbetrokkenheid. Er is slechts

(22)

22 in het scree plot na dit component. Alle items hebben een positieve correlatie met het eerste

component. Het totale percentage verklaarde variantie van component 1 is 70,04%, waarbij

item 1 (Een budget smartphone is voor mij: Belangrijk-Onbelangrijk) de hoogste samenhang

heeft (componentenlading is 0,90). De betrouwbaarheid van de schaal is goed, met een Cronbach’s alpha van 0,94. De schaal meet dus daadwerkelijk productbetrokkenheid. Een

hoge score op de schaal betekent dat er lage productbetrokkenheid is en een lage score

betekent hoge productbetrokkenheid. De gemiddelde productbetrokkenheid is 4,23, met een

standaardafwijking van 1,39.

Controlevariabelen en manipulatiecheck

Voorafgaand aan het experiment moesten participanten hun geslacht, leeftijd en

opleidingsniveau invullen in een vragenlijst. Afhankelijk van hun geslacht werden ze in een

versie ingedeeld. Aan het eind van het experiment, na de meting van productbetrokkenheid, is

een manipulatiecheck toegevoegd. Deze bevat dezelfde vragen als de pretest en is toegevoegd

om te achterhalen of de manipulatie geslaagd is.

Procedure

Deelnemers ontvingen een uitnodiging om deel te nemen aan het online experiment via

sociale media of e-mail. Als eerst kregen ze een introductie te lezen, waarin stond dat het

onderzoek zou gaan over advertenties en kregen de deelnemers instructies over het

experiment. Hiervoor moesten ze toestemming geven. Vervolgens vulden ze hun geslacht,

leeftijd en educatieniveau in. Daarna kregen ze, afhankelijk van hun geslacht, na elkaar

willekeurig twee van de advertenties te zien. De volgorde van deze advertenties werd

gerandomiseerd. Vervolgens werd de impliciete associatietest ingeleid en uitgevoerd. Na de

(23)

23 koopintentie gemeten. Daarbij moesten de deelnemers zich inbeelden dat ze op zoek zijn naar

een nieuwe telefoon. Ze kregen afbeeldingen van de telefoons en moesten daaronder

aangeven wat hun koopintentie voor de desbetreffende telefoon was. Tot slot volgden er een

aantal vragen over productbetrokkenheid. Tevens kregen ze vragen voor de manipulatiecheck.

Na afloop werd het doel van het experiment bekendgemaakt in een debriefing.

Resultaten

Manipulatiecheck

Uit een t-toets blijkt dat de manipulatie geslaagd is. Vrouwen beoordelen de advertentie met

de huisvrouw als meer stereotiep (M= 4,89, SD= 1,36) dan de advertentie met de zakenvrouw

(M= 4,18, SD= 1,43), t(59)= 3,33, p=0,002. Ze beoordelen de zakenvrouw als meer

a-stereotiep (M= 3,69, SD= 1,39) dan de huisvrouw (M= 2,82, SD= 1,14), t(59)= -4,30,

p<0,001. Ook voor mannen is de manipulatiecheck geslaagd. Ze beoordelen de zakenman als

meer stereotiep (M= 4,10, SD= 1,72) dan de huisman (M= 2,97, SD= 1,60); t(62)= -3,96,

p<0,001. De huisman is meer a-stereotiep (M= 4,70, SD= 1,60) dan de zakenman (M= 3,67,

SD= 1,60), t(62)= 3,58, p=0,001.

Controlevariabelen

Om te testen of de randomisatie geslaagd is en of er controlevariabelen correleren met één of

meerdere afhankelijke variabelen zijn verschillende analyses uitgevoerd.

Randomisatie. Uit een eenwegs-variantieanalyse blijkt dat de controlevariabele

leeftijd gelijk verdeeld is onder de twee versies voor vrouwen (F(1,58)= 0,07, p= 0,788) en

ook onder de twee versies voor mannen (F(1,61)= 0,02, p= 0,884). Uit een chi-kwadraat test

blijkt dat voor vrouwen ook educatieniveau gelijk verdeeld is onder de condities (χ²(3)= 2,11,

(24)

24 versies (χ²(3)=16,30, p=0,001). Er zit een verschil tussen het aantal participanten met een

HBO en WO opleiding. Omdat uit verdere analyse blijkt dat voor mannen educatie niet

correleert met de afhankelijke variabelen, zal dit verschil geen of nauwelijks effect hebben op

de resultaten. Daarom is besloten educatie niet mee te nemen als covariaat in de analyses. Er

is niet gecontroleerd op geslacht, omdat er verschillende versies waren voor vrouwen en

mannen en men op basis van geslacht bij een versie werd ingedeeld.

Correlatie. Om te toetsen of de controlevariabelen correleren met één of meerdere

afhankelijke variabelen is een Pearson correlatie uitgevoerd tussen leeftijd en educatie en

advertentie-attitude, merkattitude en intentie. Geslacht is niet meegenomen, omdat de versies

voor mannen en vrouwen verschillend waren en ze apart werden getest. Uit de Pearson

correlatie blijkt dat leeftijd in alle versies (voor mannen en vrouwen) correleert met

advertentie attitude (Vrouwen: r= 0,410, p=0,002), Mannen: r= 0,301, p=0,016) en

merkattitude (Vrouwen: r= 0,411, p=0,002, Mannen: r= 0,508, p<0,001) . Dit komt

waarschijnlijk omdat deze variabelen gemeten werden door reactietijden en jongere mensen

sneller zijn in hun reactie dan ouderen. Leeftijd is echter gelijk verdeeld onder de versies, dus

zal dit geen of weinig effect hebben op verschillen tussen de resultaten. Leeftijd correleert

voor mannen (r= -0,055, p= 0,672) en vrouwen (r= 0,125, p= 0,422) niet met koopintentie.

Educatie correleert bij mannen niet met advertentie-attitude (r= 0,145, p= 0,258),

merkattitude (r= 0,058, p= 0,650) en intentie (r= -0,017, p= 0,895). De ongelijke verdeeldheid

van educatie binnen de versies voor mannen zal dus geen of nauwelijks effect hebben op de

resultaten. Opvallend is dat in de versies voor vrouwen educatie wel correleert met

advertentie-attitude (r=-0,401, p=0,002) en merkattitude (r= -0,328, p= 0,015). Binnen de

versies voor vrouwen is educatie gelijk verdeeld. De correlatie zal daarom geen invloed

hebben op verschillen tussen die versies. Er is geen correlatie gevonden voor educatie en

(25)

25 Analyse hypotheses

Advertenties voor en met vrouwen

Effecten advertentie-attitude. Om de effecten van de twee condities op attitude ten

opzichte van de advertenties te meten is een ANOVA uitgevoerd met de impliciete

associatietest taken 3 en 5 als binnen-proefpersonen variabelen. Uit de analyse blijkt dat de

mate van stereotypering een significant en sterk effect heeft op de attitude tegenover de

advertentie (F(1,59)= 32,80, p<0,001, ƞ²= 0,38). De advertentie met een stereotiepe vrouw

(huisvrouw) zorgde voor een positievere attitude (Mmilliseconden= 946,58, SD= 204,22) dan de

advertentie met een a-stereotiepevrouw (zakenvrouw) (Mmilliseconden= 1085,91, SD= 251,18).

Een laag gemiddelde geeft een positieve attitude aan, want hoe lager de gemiddelde

reactietijd, hoe positiever de associaties. De resultaten komen overeen met hypothese 1a.

Deze wordt daarom aangenomen: een stereotiepe vrouw zorgt voor een positievere

advertentie-attitudesdan een a-stereotiepe vrouw.

Effecten merkattitude. Om de effecten van de condities op merkattitude te meten is

weer een ANOVA uitgevoerd, met taak 3 en taak 5 van de tweede impliciete associatietest als

binnen-proefpersonen variabalen. Uit de analyse blijkt dat de mate van stereotypering geen

significant effect heeft op de merkattitude (F(1,59)= 0,267, p=0,608, ƞ²= 0,005). Voor het

geadverteerde product in de advertentie met de stereotiepe vrouw heeft men geen positievere

attitudes (Mmilliseconden= 993,35, SD= 252,02) dan voor het product in de a-stereotiepe

vrouw-advertentie (Mmilliseconden=981,00, SD=213,28). Dit komt niet overeen met hypothese 1b, die

daarmee wordt verworpen.

Effecten koopintentie. Uit een ANOVA met koopintenties voor de telefoons uit beide

advertenties als binnen-proefpersonen variabelen blijkt dat de mate van stereotypering geen

significant effect heeft op de koopintentie van het geadverteerde product (F(1,59)= 0,446,

(26)

26 in een advertentie met een stereotiepe vrouw (M= 3,00, SD= 1,64) dan voor het product dat

geadverteerd wordt in een advertentie met een a-stereotiepe vrouw (M=3,15, SD= 1,72). Dat

komt niet overeen met hypothese 1c, die daarmee wordt verworpen.

Effecten productbetrokkenheid. Om de modererende rol van productbetrokkenheid op

advertentie-attitude te onderzoeken is eerst een mediaansplit uitgevoerd om een hoge- en lage

betrokkenheidsgroep te creëren. Vervolgens is productbetrokkenheid toegevoegd als

tussen-proefpersonen variabele aan de ANOVA voor advertentie-attitude. Uit de analyse blijkt dat er

geen significant interactie-effect is van productbetrokkenheid op het hoofdeffect van

stereotypering op advertentie-attitude (F(1,58)= 0,131, p= 0,719, ƞ²= 0,002). Bij lage

productbetrokkenheid is er geen significant positievere attitude voor de advertentie met de

huisvrouw (Mmilliseconden= 930,82, SD= 222,69) dan bij hoge productbetrokkenheid

(Mmilliseconden= 962,93, SD= 185,94). Hoog betrokken personen hebben geen significant

positievere attitude voor de advertenties met a-stereotiepe vrouwen (Mmilliseconden= 1039,22,

SD= 139,22) dan personen met een lage productbetrokkenheid (Mmilliseconden= 1078,86, SD=

266,08).

Voor merkattitude en koopintentie is geen hoofdeffect gevonden, dus is er ook geen modererende rol voor productbetrokkenheid. Uit analyse blijkt dat productbetrokkenheid bij merkattitude (F(1,58)= 0,622, p= 0,434) en koopintentie (F(1,58)= 0,426, p= 0,517) ook geen rol speelt. H3a en h3b kunnen daarom worden verworpen. Alle resultaten zijn te vinden in tabel 1 en tabel 2.

Tabel 1

Gemiddelde scores vrouwen

Advertentie huisvrouw (stereotype) Advertentie zakenvrouw (a-stereotype) Lage product-betrokkenheid (n=30) Hoge product-betrokkenheid (n=30) Totaal (N=60) Lage product-betrokkenheid (n=30) Hoge product-betrokkenheid (n=30) Totaal (N=60) Variabele M SD M SD M SD M SD M SD M SD Ad-attitude (in ms) 931 223 963 186 947 204 1079 266 1039 139 1086 251 Merkattitude (in ms) 982 269 1006 237 993 252 951 201 1012 225 981 213 Koopintentie (1-7) 2,55 1,55 3,52 1,60 3,00 1,64 2,79 1,64 3,52 1,74 3,15 1,72

(27)

27

Tabel 2

ANOVA resultaten vrouwen

Onafhankelijke variabele Afhankelijke variabele F (1,59) p ŋ² Mate stereotypering Advertentie-attitude 32,80 <0,001 0,38 Mate stereotypering Merkattitude 0,267 0,608 0,005 Mate stereotypering Koopintentie 0,446 0,507 0,008 Mate stereotypering * productbetrokkenheid Advertentie-attitude 0,131 0,719 0,002 Mate stereotypering * productbetrokkenheid Merkattitude 0,622 0,434 0,012 Mate stereotypering * productbetrokkenheid Koopintentie 0,426 0,517 0,008

Advertenties voor en met mannen

Effecten advertentie-attitude. Net zoals bij de advertenties voor vrouwen is er een

ANOVA met de taken 3 en 5 van de eerste impliciete associatietest als binnen-proefpersonen

variabelen uitgevoerd. Uit de analyse blijkt dat er een significant en sterk effect is van de mate

van stereotypering op de attitude tegenover de advertentie (F(1,62)= 14,44, p<0,001, ƞ²= 0,19). De advertentie met de a-stereotiepe man (huisman) heeft snellere positieve

associaties en dus positievere attitudes (Mmilliseconden= 942,03, SD=197,67) dan de advertentie

met de stereotiepe man (zakenman) (Mmilliseconden=1048,22, SD= 203,21). Dit komt overeen

met hypothese 1a, die daarom aangenomen kan worden.

Effecten merkattitude. Uit de ANOVA met taak 3 en taak 5 van de tweede impliciete

associatietest als binnen-proefpersonen variabelen blijkt dat er een significant en matig sterk

effect is van de mate van stereotypering op merkattitude (F(1,62)= 4,15, p= 0,046, ƞ²= 0,06).

Participanten hebben positievere attitudes tegenover het merk dat getoond wordt in

advertenties met a-stereotiepe mannen (Mmilliseconden= 957,41, SD= 233,57) dan tegenover het

(28)

28 198,97). Deze resultaten zijn in lijn met de voorspelling van hypothese 2b. Deze kan daarom

worden aangenomen.

Effecten koopintentie. Uit een ANOVA met koopintenties voor de telefoons uit beide

advertenties als binnen-proefpersonen variabelen blijkt dat er geen significant effect is van de

stereotyperingen op koopintentie (F(1,62)= 0,239, p= 0,626, ƞ²= 0,004). De koopintentie voor

de telefoons in de advertentie met de a-stereotiepe man (huisman) is niet significant hoger

(M= 3,35, SD= 1,87) dan de koopintentie voor het merk in de advertentie met de stereotiepe

man (zakenman) (M= 3,23, SD= 1,83). Dat komt niet overeen met hypothese 2c, die daarom

wordt verworpen.

Effecten productbetrokkenheid. Voor mannen is, net zoals bij de versies voor

vrouwen, eerst een mediaansplit uitgevoerd om een groep met hoge betrokkenheid en een

groep met lage betrokkenheid te creëren. Vervolgens is productbetrokkenheid toegevoegd als

tussen-proefpersonen variabele aan de ANOVA voor advertentie-attitude.Uit de analyse

blijkt dat er een marginaal significant en matig sterk effect is van productbetrokkenheid op het

hoofdeffect van de stereotypering op advertentie-attitude (F(1,60)= 3,65, p= 0,060, ƞ²= 0,06).

Laag betrokken participanten hebben positievere attitudes voor advertenties met stereotiepe

mannen (Mmilliseconden= 1014,38, SD= 184,69) dan hoog betrokken personen (Mmilliseconden=

1075,70, SD= 217,88). Hoog betrokken personen hebben positievere attitudes tegenover

advertenties met a-stereotiepe mannen (Mmilliseconden= 917,51, SD= 158,29) dan laag betrokken

personen (Mmilliseconden= 961,98, SD= 231,11). RQ1 (“Wat voor effect heeft

productbetrokkenheid op het effect van de stereotiepe en a-stereotiepe man op advertentie-attitude, merkattitude en koopintentie, bij lage productbetrokkenheid?”) is daarmee

gedeeltelijk beantwoord.

Voor het hoofdeffect van stereotyperingen op de merkattitude is geen significant

(29)

29 Laag betrokken participanten hebben gemiddeld wel een positievere attitude voor het merk uit

de advertenties met stereotiepe mannen (zakenmannen) (Mmilliseconden= 980,19, SD= 206,61)

dan mannen met een hoge productbetrokkenheid (Mmilliseconden= 1012,93, SD= 191,90). Hoog

betrokken mannen hebben gemiddeld positievere attitudes tegenover de merken uit

advertenties met a-stereotiepe mannen (Mmilliseconden= 940,33, SD=172,78) dan laag betrokken

mannen (Mmilliseconden= 974,22, SD= 283,88). Deze gemiddelden verschillen echter niet

significant van elkaar.

Ook voor intentie is er geen interactie-effect gevonden tussen stereotyperingen en

productbetrokkenheid (F(1,60)= 0,390, p= 0,535, ƞ²= 0,006). Alle resultaten zijn te vinden in

tabel 3 en tabel 4.

Tabel 3

Gemiddelde scores mannen

Advertentie huisman (a-stereotype) Advertentie zakenman (stereotype) Lage product-betrokkenheid (n=32) Hoge product-betrokkenheid (n=31) Totaal (N=63) Lage product-betrokkenheid (n=32) Hoge product-betrokkenheid (n=31) Totaal (N=63) Variabele M SD M SD M SD M SD M SD M SD Ad-attitude (in ms) 962 231 918 158 942 198 1014 185 1076 218 1048 203 Merkattitude (in ms) 974 284 940 173 957 234 980 207 1013 192 999 199 Koopintentie (1-7) 2,97 1,91 3,77 1,78 3,35 1,87 3,00 1,88 3,47 1,78 3,23 1,83 Tabel 4

ANOVA resultaten mannen

Onafhankelijke variabele Afhankelijke variabele F (1,62) p ŋ² Mate stereotypering Advertentie-attitude 14,44 <0,001 0,190 Mate stereotypering Merkattitude 4,15 0,046 0,060 Mate stereotypering Koopintentie 0,24 0,626 0,004 Mate stereotypering * productbetrokkenheid Advertentie-attitude 3,65 0,060 0,060 Mate stereotypering * productbetrokkenheid Merkattitude 2,68 0,107 0,043 Mate stereotypering * productbetrokkenheid Koopintentie 0,39 0,535 0,006

(30)

30

Conclusie en discussie

Conclusie

Uit eerder onderzoek (Vantomme et al., 2005)is gebleken dat a-stereotiepe mannen en

vrouwen (huisman en zakenvrouw) in advertenties zorgen voor positievere expliciete attitudes

dan stereotiepe mannen en vrouwen (zakenman en huisvrouw). Wanneer attitude tegenover de

advertentie echter op een impliciete manier werdgemeten, bleekdat er een voorkeur voor

stereotiepe vrouwen (huisvrouwen) en a-stereotiepe mannen (huismannen) bestaat

(Vantomme et al, 2005). Volgens het Stereotype-Content Model komt dit omdat zij meer

warmte uitstralen dan zakenmannen- en vrouwen. Zij worden daarom paternalistic

stereotypen genoemd (Fiske et al., 2002).

In dit experiment is onderzocht of deze positieve effecten van de paternalistic

stereotypen naast advertentie-attitude ook gelden voor merkattitude en koopintentie voor het

geadverteerde product. In de advertenties zijn twee verschillende merken budget smartphones

getoond. Omdat er een verschil bestaat tussen expliciet en impliciet gemeten attitude

(Greenwald et al., 2002; Vantomme et al., 2005) is er voor de attitudemetingen gekozen voor

een impliciete meetmethode: de impliciete associatietest (IAT). Deze test meet reactietijden in

milliseconden. Deze reactietijden geven de sterkte van associaties tussen de advertenties en

positieve en negatieve woorden aan en associaties tussen de merken en positieve en negatieve

woorden. Hoe lager de reactietijd, hoe sterker de associatie en hoe positiever of negatiever de

attitude tegenover de advertentie of het merk.

Uit de resultaten blijkt dat vrouwen een significante positievere attitude hebben

tegenover de advertenties met stereotiepe vrouwen (huisvrouwen) dan advertenties met een

a-stereotiepe vrouw (zakenvrouw). Mannen hebben een significante positievere attitude

tegenover advertenties met a-stereotiepe mannen (huismannen) dan advertenties met

(31)

31 paternalistic stereotypen. Dit komt overeen met de theorie van het Stereotype-Content Model.

Die theorie stelt dat afhankelijk van de content van stereotypen in advertenties, kunnen er

verschillende affectieve responsen worden veroorzaakt. Paternalistic stereotypen

(huismannen en huisvrouwen) stralen veel warmte uit maar weinig competentie. Envious

stereotypen (zakenmannen en zakenvrouwen) hebben hoge status en veel competentie, maar

stralen weinig warmte uit, waardoor zij als minder leuk en aardig worden gezien. Omdat

paternalistic stereotypen meer warmte uitstralen dan envious stereotypen, worden die

advertenties leuker gevonden. Warmte heeft dus meer invloed op advertentie-attitude dan

competentie van de stereotypen in de advertentie. Dit werd voorspeld door het

Stereotype-Content Model en komt overeen met eerder onderzoek (Fiske et al., 2002; Fiske, Cuddy &

Glick, 2007).

Ook blijkt dat voor mannen de a-stereotiepe man (huisman) leidt tot een significant

positievere merkattitude dan de stereotiepe man (zakenman). Dit kan verklaard worden door

het spill-over effect. Positieve attitudes die ontstaan tegenover de advertentie zelf worden

overgedragen naar attitude tegenover het geadverteerde merk. De effecten van een

gewaardeerde context worden overgedragen naar de commerciële boodschap (Shimp, 1981).

Het merk profiteert van de positieve gevoelens die opgewekt worden door het paternalistic

stereotype die warmte uitstraalt.

Voor vrouwen is dit spill-over effect echter niet aan de orde. Zij hadden geen

positievere merkattitude voor het merk in de advertentie met de paternalistic stereotype dan

voor het merk in de advertentie met de envious stereotype. Dit komt niet overeen met eerder

onderzoek dat concludeerde dat mannen en vrouwen dezelfde attitudes hebben (Brescoll &

Uhlman, 2005). Het kan zijn dat vrouwen bij de meting van merkattitude meer hun expliciete

(32)

32 of dat bepaalde onderdelen in het ontwerp van het experiment zorgen voor het uitblijven van

deze effecten.

Ook zijn er, voor mannen en vrouwen, geen effecten op koopintentie gevonden. Een

positieve attitude leidt in dit geval dus niet tot een hoge koopintentie.

Verder blijkt dat voor mannen productbetrokkenheid een rol speelt op het effect van

stereotypering op advertentie-attitude. Mannen met een lage productbetrokkenheid hebben

een marginaal significante positievere attitude tegenover de advertentie met de stereotiepe

man (zakenman) dan mannen met een hoge productbetrokkenheid. Dit wijst erop dat

laagbetrokken mannen de stereotiepe man gebruiken als cue om de boodschap te verwerken.

Dit komt overeen met de klassieke theorie over stereotypen, die stelt dat afwijkingen van

stereotypen negatief worden beoordeeld. Het is in dit geval niet de warmte van het

paternalistic stereotype die voor een positieve attitude zorgt, maar het envious stereotype

omdat hij een traditionele stereotype is en daardoor snel herkenbaar. Deze theorie wordt

echter niet volledig ondersteund, omdat er voor de overige variabelen geen effect is gevonden.

Voor vrouwen had productbetrokkenheid nergens een modererende rol.

Bij vrouwen zijn dus minder effecten gevonden dan bij mannen. Een reden daarvoor

kan zijn dat vrouwen misschien toch wel anders tegenover stereotypen staan dan mannen

(Ashmore, Del Boca & Bilder, 1995; Glick & Fiske, 1996). Ook kan het aan de limitaties

liggen van het onderzoek. Zo blijkt uit de manipulatiecheck dat er bij vrouwen minder

verschil zit in gemiddelde scores op mate van stereotypering dan bij mannen. Tevens lag de

productbetrokkenheid bij vrouwen hoger dan bij mannen, waardoor de groep met lage

productbetrokkenheid een relatief hoge betrokkenheid had in vergelijking met mannen.

Verder onderzoek kan worden gericht op verschillen tussen mannen en vrouwen.

Er kan dus gesteld worden dat in dit onderzoek een paternalistic stereotype bij

(33)

33 Voor mannen wordt dit positieve effect doorgetrokken naar merkattitude, maar niet naar

koopintentie. Voor vrouwen zijn er geen effecten gevonden op merkattitude en koopintentie.

Bij mannen speelt daarnaast productbetrokkenheid een modererende rol. Laag betrokken

mannen vinden advertenties met envious stereotiepe mannen leuker dan advertenties met

paternalistic stereotiepe mannen. Op de overige variabelen is geen interactie-effect gevonden.

Discussie

Uit dit onderzoek vloeien een aantal praktische implicaties voort. Voor mannen en vrouwen

zorgen paternalistic stereotypenvoor positievere advertentie-attitudes dan envious

stereotypen. Het is daarom voor adverteerders van belang om niet alleen te kijken naar

stereotypen, maar ook naar de warmte die die stereotypen uitstralen. Een a-stereotiepe man

blijkt namelijk effectiever te zijn dan een stereotiepeman, omdat de a-stereotiepe man

(huisman) meer warmte uitstraalt. Een paternalistische man zorgt er daarnaast ook voor dat

de positieve attitude tegenover de advertentie overgaat op het geadverteerde merk.

Wat het beste werkt hangt echter ook af van het type product in de advertentie.

Mannen met een lage productbetrokkenheid hebben positievere attitudes tegenover

advertenties met zakenmannen dan tegenover advertenties met huismannen. Wanneer een

product voor mannen geadverteerd moet worden waar men waarschijnlijk laag betrokken bij

zal zijn, is het daarom wel een goed idee om een stereotiepe man (zakenman) te gebruiken.

Deze dient dan als opvallende heuristieke cue, die de consument gebruikt om de boodschap te

verwerken. Voor hoogbetrokken mannen werkt een a-stereotiepe man (huisman) het beste,

omdat zij de boodschap systematisch verwerken en daarbij hun expliciete attitude aanspreken.

Opvallend is dat voor vrouwen niet hetzelfde effect plaatsvindt. Er zit geen verschil in

(34)

34 van adverteerders bestaat uit vrouwen, een paternalistic stereotiepe vrouw (huisvrouw) altijd

de beste keus is.

Er moet echter wel rekening worden gehouden met de limitaties van dit onderzoek. Zo

hebben voornamelijk hoger opgeleiden deelgenomen aan het experiment. Dit is niet

representatief voor de populatie en hoger opgeleiden zijn zich misschien meer bewust van het

doel van het onderzoek.

Een andere beperking is dat voor dit onderzoek alleen een print advertentie is gebruikt

en geen andere mediavormen. Conclusies van dit onderzoek gelden daarom misschien niet

voor bijvoorbeeld reclames op televisie, omdat bij reclame mensen maar beperkt de tijd

hebben om de boodschap te verwerken. In dit onderzoek kon men zo lang als men wilde de

advertenties bekijken. Omdat het een onderzoek betreft, heeft men waarschijnlijk

aandachtiger gekeken dan wanneer men de advertentie bijvoorbeeld in een tijdschrift tegen

zou komen en dit kan ook effect hebben op de resultaten.

Ook zijn de resultaten niet te generaliseren naar niet-westerse landen, omdat

bijvoorbeeld ook cultuur een rol kan spelen bij de waarde die gehecht wordt aan stereotiepes.

Wel zijn de resultaten te generaliseren voor de populatie van dit onderzoek. De gebruikte

meetmethode maakt het mogelijk om onbewuste attitudes naar boven te halen. Er zijn geen

sociaal wenselijke antwoorden mogelijk, omdat de reactietijden gemeten worden. De

resultaten zeggen zo meer over de werkelijkheid dan wanneer attitudes op een expliciete

manier gemeten worden.

Koopintentie is echter wel op een expliciete manier gemeten. Voor vervolgonderzoek

is het goed om te kijken om koopintentie ook impliciet te meten, omdat er verschillen bestaan

tussen impliciete en expliciete attitudes (Vantomme et al., 2005). Dit kan ook het geval zijn

(35)

35 Daarnaast zijn de advertenties gemaakt voor dit onderzoek. Er zijn afbeeldingen van

internet gebruikt, het zijn daarom geen professionele advertenties. Hoewel de advertenties zo

weinig mogelijk van elkaar verschillen, zou het kunnen dat bepaalde elementen (zoals een

baby in de advertentie van de huisman en huisvrouw) zorgen voor een andere attitude.

Toekomstig onderzoek zou daaromandere advertenties en andere producten kunnen

gebruiken.

Dit onderzoek is een eerste stap om de effecten van stereotiepe en a-stereotiepe

mannen en vrouwen in advertenties te onderzoeken met behulp van een impliciete

meetmethode. Deze methode en de limitaties van dit onderzoek zijn interessante en

belangrijke kwesties waar toekomstig onderzoek op gericht moet worden. Verder is het voor

adverteerders aan te bevelen om goed na te denken over het gebruik van stereotypen in hun

advertenties,en daarbij ook rekening houden met de warmte die stereotypen uitstralen en in

hoeverre consumenten betrokken zijn met hun product.

Literatuurlijst

Ajzen, I. (1991). The theory of planned behavior. Organizational Behavior and Human

Decision Processes, 50(2), 179-211.

Ashmore, R. D., Del Boca, F. K., & Bilder, S. M. (1995). Construction and validation of the Gender Attitude Inventory, a structured inventory to assess multiple dimensions of gender attitudes. Sex Roles, 32(11-12), 753-785.

Banaji, M. R., & Greenwald, A. G. (1995). Implicit gender stereotyping in judgments of fame. Journal of Personality and Social Psychology, 68(2), 181-198.

Brescoll, V. L., & Uhlmann, E. L. (2005). Attitude toward traditional and nontraditional

(36)

36 Devine, P. G. (1989). Stereotypes and prejudice: Their automatic and controlled components.

Journal of Personality and Social Psychology, 56(1), 5-18.

Döring, N., & Pöschl, S. (2006). Images of men and women in mobile phone advertisements:

A content analysis of advertisements for mobile communication systems in selected

popular magazines. Sex Roles 55(3-4), 173-185.

Du Plessis, E. (2005). The advertised mind: Groundbreaking insights into how our brains respond to advertising. Londen: Kogan Page Publishers.

Eagly, A. H., Mladinic, A., & Otto, S. (1991). Are women evaluated more favorably than

men?: An analysis of attitudes, beliefs, and emotions. Psychology of Women

Quarterly, 15(2), 203-216.

Fiske, S. T., Cuddy, A. J., & Glick, P. (2007). Universal dimensions of social cognition:

Warmth and competence. Trends in Cognitive Sciences, 11(2), 77-83.

Fiske, S. T., Cuddy, A. J., Glick, P., & Xu, J. (2002). A model of (often mixed) stereotype

content: Competence and warmth respectively follow from perceived status and

competition. Journal of Personality and Social Psychology, 82(6), 878-902.

Fiske, S. T., & Stevens, L. E. (1993). What’s so special about sex? Gender stereotyping and

discrimination. Los Angeles: Sage Publications.

Furnham, A., & Saar, A. (2005). Gender-role stereotyping in adult and children’s television

advertisements: A two-study comparison between Great Brittain and Poland.

Communications, 30(1), 73-90.

Glick, P., & Fiske, S. T. (1996). The Ambivalent Sexism Inventory: Differentiating hostile

and benevolent sexism. Journal of Personality and Social Psychology, 70(3), 491-512.

(37)

37 Greenwald, A. G., Banaji, M. R., Rudman, L. A., Farnham, S. D., Nosek, B. A., & Mellott,

D.S. (2002). A unified theory of implicit attitudes, stereotypes, self-esteem, and self-

concept. Psychological Review, 109(1), 3-25.

Gürhan-Canli, Z., & Maheswaran, D. (2000). Cultural variations in country of origin

effects. Journal of Marketing Research, 37(3), 309-317.

Hupfer, M. (2002). Communicating with the agentic woman and the communal man: Are

stereotypic advertising appeals still relevant. Academy of Marketing Science Review,

3(1), 1-15.

Kardes, F. R., Kalyanaram, G., Chandrashekaran, M., & Dornoff, R. J., (1993). Brand

retrieval, consideration set composition, consumer choice, and the pioneering

advantagage. Journal of Comsumer Research, 20(1), 62-75.

Klassen, M., Jasper, C., & Schwartz, A. (1993). Men and women: Images of their

relationships in magazine advertisements. Journal of Advertising Research, 33(2),

30-39.

Martin, B. A. S., Lang, B., & Wong, S. (2004). Conclusion explicitness in advertising: The

moderating role of need for cognition (NFC) and argument quality (AQ) on

persuasion. Journal of Advertising, 32(4), 57-65.

Millard, J. E., & Grant, P. R. (2006). The stereotypes of Black and White women in fashion

magazine photographs: The pose of the model and the impression she creates. Sex

Roles, 54(9-10), 659-673.

Mullany, L. (2004). Gender, politeness and institutional power roles: Humour as a tactic to

gain compliance in workplace business meetings. Multilingua, 23(1-2), 13-37.

Petty, R. E., Cacioppo, J. T., & Schumann, D. (1986). Central and peripheral routes to

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Waar de loonkloof en het verschil in toelages nog relatief klein is onder UDs en UHDs (rond de €40 euro per maand en 3 tot 5 procentpunten minder kans op een toelage), is er

De klap op 58-jarige leeftijd vindt zijn oorsprong voor een belangrijk deel bij het brugpensioen en de daling op 60-jarige leeftijd is een gevolg van de mogelijkheid om op

Dus, hoewel de oor- zaken van stress meer aanwezig zijn in jobs en sec- toren waar vrouwen oververtegenwoordigd zijn en hoewel vrouwen naast hun job ook nog vaak in- staan voor de

In tegenstelling tot de verschillen tussen mannen en vrouwen in ervaren hulp vanuit gemeenten, zijn er tussen mannen en vrouwen in de WW geen significante verschil- len in

Als in de praktijk de druk om meer informele hulp te verlenen toeneemt, is er – gegeven de huidige verdeling van arbeid en zorg tussen vrouwen en mannen – een kans dat vrouwen meer

Deze studie combineert beide onderzoekslijnen door te onderzoeken of er een interactie- effect is tussen het effect van complexiteit van visuele tropen in advertenties en

Als die stereotiepe beelden van mannen en vrouwen in de reclame niet overeenkomen met waarden, normen, ervaring van de kinderen die naar reclame kijken dan hebben

Als die stereotiepe beelden van mannen en vrouwen in de reclame niet overeenkomen met waarden, normen, ervaring van de kinderen die naar reclame kijken dan hebben