• No results found

De stiefouderlijke onderhoudsplicht : moet de wettelijke onderhoudsplicht van de stiefouder worden uitgebreid naar de feitelijke stiefouder?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De stiefouderlijke onderhoudsplicht : moet de wettelijke onderhoudsplicht van de stiefouder worden uitgebreid naar de feitelijke stiefouder?"

Copied!
35
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

D E S T I E F O U D E R L I J K E O N D E R H O U D S P L I C H T

MOET DE WETTELIJ KE O NDER HOUDSP LIC HT VAN DE S TIEFOUDER WORDEN UITGEBR EID NA AR DE FEIT ELIJ KE ST I EFOUDER?

Stasja Olejniczak Studentnummer: 5944813

Opleiding: Master Privaatrechtelijke rechtspraktijk, UvA

www.disney.com Begeleider: mr. M.I. van Drunick

(2)

1 INHOUDS OPGAVE

Inleiding ... 3

Aanleiding ... 3

Hoofdvraag ... 4

Plan van aanpak ... 4

1. De betekenis van de (stiefouderlijke) onderhoudsplicht ... 7

1.1. De totstandkoming van de onderhoudsplicht ... 7

1.2. Onderhoudsplicht in het IVRK ... 8

1.3. Onderhoudsplicht in het huidig BW ... 8

1.4. Draagkracht en behoefte... 9

1.5. Wat is een stiefouder? ... 10

2. De onderhoudsplicht van de feitelijke stiefouder ... 12

2.1. De feitelijke stiefouder in 1994 ... 12

2.2. De Hoge raad in 2014... 14

2.3. Het Hof in 2014 ... 15

3. Is het onderscheiden van soorten stiefouders in strijd met het recht op family life? ... 18

3.1. Wat is family life? ... 18

3.2. Valt er uit artikel 8 EVRM een onderhoudsplicht af te leiden? ... 19

3.3. Het EHRM over family life en ongehuwden ... 20

4. Wat zou een gelijkstelling van de feitelijke stiefouder met de juridische stiefouder betekenen?... 22

4.1. Rapport van de commissie voor de herziening van het Kinderbeschermingsrecht... 22

4.2. Een secundaire onderhoudsplicht ... 23

5. De toekomst van de stiefouderlijke onderhoudsplicht ... 27

5.1. Wet herziening kinderalimentatie ... 27

5.2. Staatscommissie herijking ouderschap... 28

(3)

2

6. Conclusie ... 29 Bronnen ... 31

(4)

3 IN LE ID ING

AANLEIDING

Een van de bekendste klassieke sprookjes is dat van Assepoester. In dit verhaal overlijdt de moeder van Assepoester. Hierna trouwt Assepoesters vader opnieuw met een andere vrouw. Door dit huwelijk krijgt Assepoester een stiefmoeder. Vervolgens gaat Assepoester gebukt onder de kwellingen van haar stiefmoeder en haar stiefzusters. Assepoesters stiefzusters worden goed verzorgd en opgevoed, maar Assepoester krijgt niet dezelfde behandeling. Met behulp van een boompje op haar moeders graf, twee witte duiven en een gouden muiltje loopt het met Assepoester uiteindelijk goed af. Haar stieffamilie moet het echter ontgelden, want Assepoesters stiefmoeder blijft achter met twee verminkte dochters.1

Als Assepoester in 1970 (of later) geboren was had het wellicht niet zo ver hoeven te komen. Assepoester had dan namelijk haar stiefmoeder kunnen wijzen op de onderhoudsplicht van haar stiefmoeder, zoals vastgelegd in boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.2 Als Assepoester haar stiefmoeder op de onderhoudsplicht had kunnen wijzen, had de kwestie wellicht op een andere manier geregeld kunnen worden.

In het geval dat Assepoester in 1970 of later geboren zou zijn, had er echter een kans bestaan dat haar vader en stiefmoeder niet getrouwd waren. In de jaren 60 was het namelijk nog de standaard dat men trouwde alvorens een gezin te vormen, maar vanaf de jaren 70 gaat een groeiend deel van de bevolking samenwonen zonder te trouwen.3 Er is dus steeds vaker sprake van samengestelde gezinnen, zonder dat er sprake is van een huwelijk of geregistreerd partnerschap. Het aantal gezinnen waarin paren ongetrouwd blijven of geen geregistreerd partnerschap aangaan is dan ook gestegen en zal naar verwachting blijven stijgen.4 Wat als Assepoesters vader dus niet hertrouwd was met haar stiefmoeder maar slechts was gaan samenwonen? In dat geval had Assepoester haar stiefmoeder niet kunnen confronteren met een wettelijke onderhoudsplicht, met als gevolg dat de door Grimm beschreven dramatische gebeurtenissen zich alsnog zouden

1

M.M. de Vries-Vogel en Prof. Dr. J. de Vries, De sprookjes van Grimm, Utrecht: W. de Haan 1940 p. 59-64.

2 Hierna: BW 1.

3 J. Latten, “Trends in samenwonen en trouwen”, www.cbs.nl (zoek op samenwonen en trouwen).

(5)

4

kunnen voltrekken. Naar de letter van de wet zou namelijk haar stiefmoeder geen juridische stiefmoeder zijn.

HOOFDVRAAG

Assepoester kan dus in twee verschillende situaties belanden, die in de praktijk nagenoeg niet van elkaar verschillen. In beide situaties is er sprake van een samengesteld gezin. In de ene situatie is haar vader met haar stiefmoeder getrouwd, maar in de andere situatie niet. Dit verschil zorgt ervoor dat Assepoester in het ene geval haar stiefmoeder op haar onderhoudsplicht kan wijzen en in het andere geval niet. Dit onderscheid is de aanleiding tot de vraag of de ongetrouwde, dus feitelijke stiefouder ook als juridische stiefouder moet worden gekwalificeerd. In deze scriptie wordt daarom de volgende hoofdvraag beantwoord door middel van klassiek juridisch onderzoek:

“Moet de wettelijke onderhoudsplicht van de stiefouder worden uitgebreid naar de feitelijke stiefouder?”

PLAN VAN AANPAK

Hoewel de stiefouderlijke onderhoudsplicht al decennia bestaat, is dit onderwerp vrij actueel. In 2014 heeft het Gerechtshof Den Haag hieromtrent een belangrijke uitspraak gedaan en in 2015 is er een initiatiefwetsvoorstel tot herziening van het stelsel van kinderalimentatie ingediend. Dit wetsvoorstel is op het moment van schrijven nog niet behandeld door de Tweede Kamer. Deze scriptie is daarom hoofdzakelijk gebaseerd op dit arrest van het Gerechtshof Den Haag.5 Daarnaast is mijn onderzoek gebaseerd op jurisprudentie en parlementaire stukken betreffende de invoer van de onderhoudsplicht van de stiefouder, om zo een duidelijk beeld te krijgen van de positie van de onderhoudsplicht van de (feitelijke) stiefouder. Om tot dit beeld te komen is ook gebruik gemaakt van wetenschappelijke publicaties op het gebied van personen- en familierecht, en rapporten van diverse commissies.

Om de hoofdvraag te kunnen beantwoorden, zullen de volgende deelvragen aan de orde komen:

(6)

5 1. Wat betekent de (stiefouderlijke) onderhoudsplicht?

Deze deelvraag wordt beantwoord door middel van een beschrijvend literatuuronderzoek naar de parlementaire geschiedenis van de invoer van het burgerlijk wetboek 1. Daarna wordt aan de hand van het IVRK de grondslag van de onderhoudsplicht bepaald. Voorts volgt een korte uitleg hoe de hoogte van de kosten van het onderhouden van een kind bepaald wordt. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een beschrijving van de totstandkoming van artikel 1:395 BW, om het begrip stiefouder te definiëren.

2. In hoeverre heeft de feitelijke stiefouder een onderhoudsplicht jegens het stiefkind?

Deze deelvraag wordt beantwoord door een vergelijkend onderzoek van drie arresten waarin een der partijen meent dat de feitelijke stiefouder een onderhoudsplicht jegens de stiefkinderen heeft.

3. Is het onderscheid tussen de juridische en de feitelijke stiefouder in strijd met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden?6

Deze deelvraag wordt beantwoord door middel van een omschrijving van artikel 8 EVRM. Daarna volgt een omschrijving van een arrest van de Hoge Raad, om te onderzoeken of er uit artikel 8 EVRM een onderhoudsplicht valt af te leiden. Hierna wordt aan de hand van een uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens7 bepaald hoe het EHRM zou denken over een stiefouderlijke onderhoudsplicht voor de feitelijke stiefouder.

4. Wat zou een gelijktrekking van feitelijke stiefouders met juridische stiefouders betekenen?

Deze deelvraag wordt beantwoord aan de hand van een rapport van de commissie voor de herziening van het Kinderbeschermingsrecht uit het jaar 1971 en publicaties van mr. P.A.J.Th. van Teeffelen, oud-vicepresident van het Hof ’s-Hertogenbosch, mr. Schrama, bijzonder hoogleraar personen, familie- en jeugdrecht aan de Rijksuniversiteit Groningen, mr. M.L.C.C. de Bruijn-Lückers, senior raadsheer van het Hof Den Haag, mr. A.N. Labohm, raadsheer van het Hof Den Haag, en mr. J. de Boer, de bewerker van “Mr. C. Assers handleiding tot de beoefening van het Nederlands burgerlijk recht”.

6 Hierna: EVRM. 7 Hierna: EHRM.

(7)

6

5. Hoe zal de onderhoudsplicht van de stiefouder zich in de toekomst ontwikkelen?

Deze deelvraag wordt beantwoord door middel van een uiteenzetting van de memorie van toelichting van het initiatiefwetsvoorstel Wet herziening kinderalimentatie. Vervolgens wordt bekeken hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt tot hetgeen de Staatscommissie herijking ouderschap op dit moment onderzoekt.

(8)

7

1.

DE BETEKEN IS VAN DE (ST IEFOUDER LIJ KE) ONDER HOUDSP LIC HT Zowel in nationaal recht als in het internationaal recht wordt ouders en stiefouders opgedragen om voor hun kinderen te zorgen. Maar wat houdt deze verplichting precies in? Dit hoofdstuk beschrijft de inhoud van deze verplichting en de definitie van de stiefouder.

1.1. DE TOTSTANDKOMING VAN DE ONDERHOUDSPLICHT

Voordat het huidige BW gecodificeerd werd, was er al sprake van een gecodificeerde onderhoudsplicht. Deze werd in het oude Burgerlijk Wetboek van 1836 als volgt omschreven:

“Een kind, van welken ouderdom ook, is eerbied en ontzag aan zijne ouders verschuldigd. De ouders zijn verpligt hunne minderjarige kinderen te onderhouden en op te voeden; ten aanzien van de meerderjarige, gelden de bepalingen in de derde afdeeling van dezen titel voorkomende.”8 Het oude BW sprak dus slechts van ouders, niet van stiefouders.

Dat juridische ouders een onderhoudsplicht hebben is altijd vanzelfsprekend geweest. Omdat de ouder verantwoordelijk is voor het bestaan van het kind heeft de ouder bestaansverantwoordelijkheid en daarmee een onderhoudsplicht. De grondslag van de wettelijke verplichting tot het onderhouden van het kind is dus de verantwoordelijkheid die de ouder heeft genomen toen hij het kind verwekte of tot zich nam.9 Voor een stiefouder is deze plicht echter niet altijd vanzelfsprekend geweest. Een stiefouder heeft namelijk geen verantwoordelijkheid voor het bestaan van het kind. De stiefouder heeft het stiefkind immers niet verwekt. De grondslag van de stiefouderlijke onderhoudsplicht is dan ook het feit dat een stiefouder het kind tot zich neemt zodra de stiefouder trouwt met de ouder. Een stiefouder heeft deze plicht pas vanaf de jaren ’70, toen het huidige BW in werking trad.10

Gedurende de parlementaire behandeling van de betreffende onderhoudsplicht is er niet gediscussieerd over de vraag of stiefouders een onderhoudsverplichting zouden moeten hebben. Het werd toen zo vanzelfsprekend gevonden dat deze plicht gecodificeerd zou worden, dat het onbegrijpelijk geacht werd dat de wettelijke regeling van de onderhoudsplicht van stiefouders

8

Wet, houdende algemeene bepalingen der wetgeving van het koningrijk, ‘S Gravenhage: ter algemeene lands drukkerij 1836, p. 75.

9 Kamerstukken II, 1955/56,3767 nr. 5 p. 20. 10 Stb. 1969, 259.

(9)

8

voor de tot hun gezin behorende stiefkinderen zo lang op zich had laten wachten.11 Opmerkelijk is echter dat na de invoering van de stiefouderlijke onderhoudsplicht een rapport verscheen van de commissie voor de herziening van het Kinderbeschermingsrecht, met het advies de onderhoudsverplichting van de stiefouder te schrappen.12 Ik zal hier in hoofdstuk 4.1 verder op ingaan.

Bij de invoering van de onderhoudsplicht voor stiefouders is vervolgens besloten om geen voorrangsregel toe te voegen. De plicht van de stiefouder om voor zijn stiefkinderen te zorgen is dus niet subsidiair aan die plicht van de ouders. Deze gelijke rang van onderhoudsplichtigen zal in hoofdstuk 4 besproken worden.

1.2. ONDERHOUDSPLICHT IN HET IVRK

Het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) is een alomvattend verdrag: het bevat burgerlijke, politieke, economische, sociale en culturele rechten van kinderen. In Nederland trad het verdrag op 8 maart 1995 in werking.13 Dit verdrag vormt de internationale grondslag voor de onderhoudsverplichting. Artikel 27 lid 2 IVRK stelt namelijk dat ouder(s) of anderen die verantwoordelijk zijn voor het kind de primaire verantwoordelijkheid hebben voor het waarborgen, naar vermogen en binnen de grenzen van hun financiële mogelijkheden, van de levensomstandigheden die nodig zijn voor de ontwikkeling van het kind. Op grond van dit verdrag hebben ouders een primaire verantwoordelijkheid en heeft de Staat een secundaire verantwoordelijkheid om te zorgen voor een kind.14

1.3. ONDERHOUDSPLICHT IN HET HUIDIG BW

De onderhoudsplicht van de stiefouder is gecodificeerd in artikel 1:392 1c BW. Dit artikel geeft aan wie er gehouden is tot het verstrekken van levensonderhoud, namelijk: ouders, kinderen, behuwdkinderen, schoonouders en stiefouders.

In artikel 1:395 BW wordt vervolgens de onderhoudsplicht van de stiefouder gespecificeerd. In dit artikel staat dat de stiefouder alleen gedurende het huwelijk (of geregistreerd partnerschap)

11

Kamerstukken II, 1955/56, 3767 nr. 5 p. 20.

12 Rapport commissie voor de herziening van het Kinderbeschermingsrecht 1971, p. 118-119. 13 Kamerstukken II, 1992/93, 22855, nr. 3, p. 3.

(10)

9

gehouden is tot het verstrekken van levensonderhoud aan de tot het gezin behorende minderjarige kinderen.

Artikel 1:395a BW voorziet in de verzorging van jongmeerderjarige kinderen. Artikel 1:395a lid 2 verplicht de stiefouder tot het voorzien in de kosten van levensonderhoud en de studie van de kinderen die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt. Dit artikel is in het leven geroepen omdat toentertijd de leeftijd waarop volgens het BW de meerderjarigheid werd bereikt werd verlaagd naar 18 jaar.15 Hoewel er in dit artikel gesproken wordt over de kosten van het levensonderhoud en studie verschilt deze plicht niet van de plicht die een stiefouder heeft ten aanzien van het minderjarige stiefkind. Er is bij de parlementaire behandeling van artikel 1:395a gekozen voor een andere bewoording van de verzorgingsplicht omdat er ten aanzien van meerderjarigen geen sprake kan zijn van een plicht tot opvoeding. Een volwassene hoeft (over het algemeen) niet meer opgevoed te worden. Daarom betekent artikel 1:395a slechts een verlenging van de duur van de onderhoudsplicht voor minderjarige kinderen.16

1.4. DRAAGKRACHT EN BEHOE FTE

Tot nu toe is er gesproken over de verplichting van (stief)ouders tot het verschaffen van het levensonderhoud van (stief)kinderen. Hoe de (stief)ouder aan deze onderhoudsplicht moet voldoen staat in artikel 1:404 lid 1. Dit artikel spreekt namelijk van de verplichting om naar draagkracht te voorzien in de kosten van de verzorging en opvoeding van het kind. In artikel 1:404 lid 2 staat dat een stiefouder een gelijke verplichting heeft. De kosten van verzorging en opvoeding worden bepaald door de draagkracht van de (stief)ouder en de behoefte van het (stief)kind vast te stellen.

Om de draagkracht van de (stief)ouder en de behoefte van (stief)kinderen in alimentatiezaken vast te stellen publiceert de Expertgroep Alimentatienormen jaarlijks een rapport dat aanbevelingen hierover bevat. In de praktijk worden deze aanbevelingen veel gebruikt.17 In deze rapporten staan tabellen die rechters vaak toepassen om de draagkracht en behoefte vast te stellen. Deze tabellen zijn echter geen wettelijke regelingen, dus de rechter kan altijd afwijken.18

15

Kamerstukken I, 1986/87, 15417, nr 55.

16 MvA1 Kamerstukken I, 1986/87, 15417, nr 55b p. 5.

17 Rapport alimentatienormen 2015, p. 3, www.rechtspraak.nl (zoek op expertgroep alimentatienormen) 18www.rechtspraak.nl (zoek op expertgroep alimentatienormen)

(11)

10

In het rapport alimentatienormen 2015 staat dat de verplichting van (stief)ouders om voor hun (stief)kinderen te zorgen bestaat, ongeacht de vraag of het kind behoeftig is. Dat betekent dat de (stief)ouder, ook als het kind de middelen heeft om in zijn eigen behoefte te voorzien, moet voorzien in de behoefte van het kind.19 Het rapport geeft aan hoe de behoefte van het kind berekend moet worden. De alimentatie mag niet meer zijn dan de behoefte van het kind of de draagkracht van de onderhoudsplichtige, het laagste bedrag van deze twee componenten is dus het maximum van de vast te stellen alimentatie.20

De behoefte van het kind wordt vastgesteld door een bepaald percentage te nemen van het gezamenlijk besteedbare inkomen van de ouders plus het kindgebonden budget. Wat dat percentage op het moment is blijkt uit de behoeftetabel 2015.21

Bij de draagkrachtberekening wordt ook gebruik gemaakt van een tabel.22 De draagkracht van de (stief)ouder is een bepaald percentage (draagkrachtpercentage) van de draagkrachtruimte (de inkomsten die overblijven nadat het draagkrachtloos inkomen is afgetrokken van het netto inkomen).23

1.5. WAT IS EEN STIEFOUDER?

Nu duidelijk is wat de onderhoudsplicht is en dat de stiefouder een onderhoudsplicht heeft, is het de moeite waard om het begrip “stiefouder” te onderzoeken. De wet geeft namelijk geen definitie van het begrip “stiefouder”. Tijdens de parlementaire behandeling is de vraag gesteld of het niet gewenst is om het begrip “stiefouder” te definiëren. Het antwoord van de Minister van Justitie was dat uit de wettelijke bepaling waarin aan de stiefouder een onderhoudsverplichting wordt opgelegd blijkt wanneer iemand stiefouder is.24

Artikel 1:395 BW geeft namelijk een impliciete definitie. In artikel 1:395 BW staat immers dat de stiefouder alleen gedurende zijn huwelijk of zijn geregistreerd partnerschap onderhoud dient te verstrekken aan de tot zijn gezin behorende minderjarige kinderen van zijn echtgenoot of zijn geregistreerde partner. Dit artikel geeft dus drie vereisten om een stiefouder te zijn:

19 Rapport alimentatienormen 2015, p. 6. 20 Rapport alimentatienormen 2015, p. 6. 21

Behoeftetabel 2015, www.rechtspraak.nl (zoek op expertgroep alimentatienormen)

22 Draagkrachttabel 2015, te raadplegen op www.rechtspraak.nl (zoek op expertgroep alimentatienormen) 23 Rapport alimentatienormen 2015, p. 12.

(12)

11

 De persoon moet getrouwd zijn of een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan.

 Degene met wie de persoon getrouwd is/een geregistreerd partnerschap is aangegaan moet een ouder zijn van een kind dat nog geen 21 is (zie artikel 1:395a BW).

 Het kind moet deel uitmaken van het gezin. Dit moet ruim worden opgevat: een kind dat in een andere stad woont behoort bijvoorbeeld ook nog tot het gezin.25

(13)

12

2.

DE ONDER HOUDSP LIC HT VAN DE FE ITELIJ KE S T IEFOUDER

Men is dus alleen (juridisch) stiefouder indien er sprake is van een huwelijk of geregistreerd partnerschap. Hoe zit het dan indien er sprake is van een samengesteld gezin, maar de ouder niet gehuwd is of een geregistreerd partnerschap is aangegaan? Er is dan strikt juridisch bekeken geen sprake van een stiefouder, maar feitelijk is er weinig verschil. Een feitelijke stiefouder is namelijk juridisch gezien geen stiefouder, maar functioneert in de praktijk wel als stiefouder. Een feitelijke stiefouder dus is de slechts samenwonende stiefouder, een stiefouder die samenleeft met een partner die een kind heeft dat niet het zijne is, maar wel tot het gezin behoort.26 Op grond van de hiervoor besproken wetsartikelen is het duidelijk dat de feitelijke stiefouder geen zorgplicht jegens zijn stiefkind heeft. Maar hoe werkt dit in de praktijk; past de rechter deze regel zo letterlijk toe? Aan de hand van een aantal rechterlijke uitspraken zal ik de huidige stand van zaken met betrekking tot de onderhoudsplicht van de feitelijke stiefouder uiteenzetten.

2.1. DE FEITELIJKE STIEFOUDER IN 1994

Op 8 april 1994 bepaalde de Hoge Raad dat de ongehuwde, niet-geregistreerde partner van de ouder geen onderhoudsplicht heeft tegenover het stiefkind. De vader van de kinderen verzocht in dit arrest om de nieuwe partner van de moeder van zijn kinderen mee te laten betalen in de kosten van de verzorging en opvoeding van zijn kinderen. Hij was van mening dat het er niet toe deed dat de moeder en haar nieuwe partner niet getrouwd waren en ook geen geregistreerd partnerschap waren aangegaan. Er zou namelijk ook zonder huwelijk sprake zijn van “een feitelijke gezinsband van zekere duur met de daarbij behorende zorg voor de minderjarigen”, aldus de vader.27 Ter onderbouwing van zijn standpunt stelde hij dat er sprake was van een effectief gezinsleven tussen de moeder, haar nieuwe partner (de feitelijke stiefvader), en de (stief)kinderen. Bij het dagelijkse genot dat de stiefvader heeft van de aanwezigheid van de (stief)kinderen hoort een onderhoudsplicht, aldus de vader. Dat de stiefvader volgens artikel 1:392 BW geen onderhoudsplicht had tegenover de (stief)kinderen achtte de vader in strijd met artikel 8 en artikel 14 EVRM. In artikel 8 EVRM is het recht op family life vastgelegd, en artikel

26 Vlaardingerbroek 2014 (Deze benaming voor dit type stiefouder gebruikt Prof. mr. P. Vlaardingerbroek in zijn

artikel “Stiefkinderen hebben weinig te kiezen” en zal ik in deze scriptie ook gebruiken.).

(14)

13

14 houdt het discriminatieverbod in. De vader stelde dus dat artikel 1:392 BW in strijd is met het EVRM.

Het standpunt van de vader strandde zowel in eerste aanleg, als in hoger beroep en cassatie. De Hoge Raad stelde de nieuwe partner van de moeder niet gelijk met stiefouder in de zin van artikel 1:392 BW. Ook al zou er sprake zijn van family life in de zin van artikel 8 EVRM, dan is er nog geen sprake van discriminatie in de zin van artikel 14 EVRM:

“Naar uit art. 1:395 BW volgt kan alleen als 'stiefouder' in de zin van art. 1:392 lid 1 onder c worden aangemerkt degeen die gehuwd is met de ouder van een wettig of natuurlijk kind, dat tot zijn gezin behoort maar waarvan hij niet de ouder is. Derhalve kan, anders dan het onderdeel wil, niet worden aanvaard dat de nieuwe partner van de moeder, hoewel hij niet met haar is gehuwd, naar analogie van het bepaalde in art. 1:392 lid 1 sub c dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. Zulks is niet anders, indien er, zoals het onderdeel aanvoert, sprake is van een 'familie- en gezinsleven' als bedoeld in art. 8 EVRM tussen de nieuwe partner en de kinderen. Een en ander is ook niet strijdig met deze verdragsbepaling in verbinding met art. 14 EVRM.”28

Uit de conclusie van advocaat-generaal mr. Strikwerda blijkt dat Strikwerda moeite heeft met het beroep van de vader op family life van zijn ex-partner en haar nieuwe partner: “Het middel maakt niet geheel duidelijk wiens recht op welk family life dwingt tot de door het middel voorgestane ruime uitleg van het begrip “stiefouder.”” De vader maakt in het hierboven besproken arrest dus geen deel uit van het gezin van de moeder, maar beroept zich wel op het family life van dat gezin. Dit zorgt voor verwarring: “Het recht van de kinderen van partijen op “family life” met hun moeder en haar nieuwe partner wordt niet geschonden door bij vaststelling van de alimentatieplicht van de vader geen rekening te houden met de beweerde onderhoudsplichten van de nieuwe partner van de moeder. Integendeel, per saldo zou voor de kinderen minder beschikbaar zijn””, aldus Strikwerda.29

Toch lijkt het mij in een situatie als deze voor de vader die geen deel uitmaakt van het gezin mogelijk om zich te beroepen op family life omdat hij belanghebbende is in de zaak. Na de

28 ECLI:NL:HR:1994:ZC1330 ro. 3.2.

(15)

14

vaststelling van de draagkracht van de onderhoudsplichtigen (zie hoofdstuk 1.2.3.), vindt er namelijk een draagkrachtvergelijking plaats. De hoogte van de alimentatie van de vader kan worden verlaagd nadat er deze draagkrachtvergelijking is gemaakt. Middels deze vergelijking wordt ieders aandeel berekend.30 Ieders aandeel in de behoefte van het kind wordt immers kleiner naarmate er meer mensen de behoeftevoorziening delen. Doordat de vader belang heeft bij een onderhoudsplicht voor de stiefvader, heeft hij dus mijns inziens de mogelijkheid om een eventueel family life te gebruiken in zijn poging om zijn alimentatie te verlagen.

2.2. DE HOGE RAAD IN 2014

Er zijn ook arresten waarin de vader zich beroept op artikel 8 EVRM, omdat hijzelf in een nieuw gezinsverband is gaan samenleven. Een beroep op artikel 8 EVRM is dan makkelijker te begrijpen, omdat de vader in dat geval wel deel uitmaakt van het gezin met family life. Op 2 mei 2014 doet de Hoge Raad een dergelijke uitspraak.31

De vader woont samen met een nieuwe partner en de kinderen van zijn nieuwe partner. Hij draagt in casu bij aan de kosten van de opvoeding van de kinderen van zijn nieuwe partner en hij stelt dat er daardoor minder beschikbaar is voor zijn eigen kinderen die bij de moeder leven. Hij beroept zich dus ook op family life. Hijzelf is namelijk in een zodanig gezinsverband gaan samenleven met zijn nieuwe partner en haar kinderen, dat hij zich verplicht voelt om de kinderen van zijn nieuwe partner te onderhouden. In dit geval lijkt een beroep op family life dus logischer dan in de vorige gevallen, omdat in de vorige uitspraken de vader geen deel uitmaakte van het gezin waar er sprake zou zijn van family life.

De rechtbank en het Hof beslisten beiden in het voordeel van de moeder: ze houden bij de bepaling van de alimentatie geen rekening met de kosten van het levensonderhoud van de twee kinderen van de nieuwe partner van de vader. De vader is namelijk niet getrouwd met zijn nieuwe partner en hij is met haar ook geen geregistreerd partnerschap aangegaan. Hij is dus geen juridische stiefouder. Het Hof overwoog daartoe dat het enkele feit dat er sprake is van family life tussen de vader en de kinderen van zijn nieuwe partner er niet voor zorgt dat hij een wettelijke alimentatieplicht jegens deze kinderen heeft. Bovendien is er in artikel 1:400 lid 1 BW

30 Rapport alimentatienormen 2015, p. 16. 31 ECLI:NL:HR:2014:1066.

(16)

15

vastgelegd dat wanneer er een samenloop bestaat tussen twee onderhoudsverplichtingen en de draagkracht onvoldoende is om aan beide onderhoudsverplichtingen te voldoen, de kinderen en formele stiefkinderen voorrang hebben boven alle andere onderhoudsgerechtigden.

De vader stelt in cassatie dat artikel 1:400 lid 1 BW geen antwoord geeft op de vraag of bij de bepaling van de alimentatie van de vader rekening moet worden gehouden met de kosten die de vader maakt ten behoeve van zijn nieuwe gezin. Er is namelijk in deze situatie sprake van een samenloop van een morele verplichting en een wettelijke verplichting: de verplichting die de vader voelt om zijn nieuwe partner en haar kinderen te onderhouden, en de verplichting die de vader heeft ten opzichte van zijn eigen kinderen. Artikel 1:400 lid 1 BW zou geformuleerd zijn voor het geval dat alleen wettelijke verplichtingen samenlopen, aldus de vader.

Ook anno 2014 verwerpt de Hoge Raad het beroep van de vader op het bestaan van een onderhoudsplicht van de feitelijke stiefouder jegens zijn stiefkinderen. De voorrang die de wet geeft aan kinderen en formele stiefkinderen geldt ook in gevallen als deze, waarin er sprake is van feitelijk stiefouderschap. De beoordeling van deze gevallen dient dus volgens de Hoge Raad te geschieden met overeenkomstige toepassing van artikel 1:400 lid 1 BW. De Hoge Raad volgt in casu dus de redenering van de Hoge Raad in 1994.

2.3. HET HOF IN 2014

Bijna twintig jaar na de uitspraak van de Hoge Raad in 1994 oordeelde het Gerechtshof Den Haag in een soortgelijk geval net iets anders.32 Deze uitspraak lijkt in het kader van de onderhoudsplicht van de stiefouder van belang: zij zou een opening naar een ruimere uitleg van het begrip “stiefouder” in de zin van artikel 1:392 BW kunnen betekenen.

De onderhoudsplichtige vader stelt in dit arrest dat de relatie van de moeder met haar nieuwe partner een familierechtelijke betrekking is en dat de kinderen dus deel uitmaken van een familie zoals bedoeld in artikel 8 EVRM.

Ook in dit arrest oordeelde het Hof Den Haag dat artikel 8 EVRM in casu niet zou leiden tot een onderhoudsverplichting van de niet-geregistreerde, ongetrouwde nieuwe partner van de vrouw.

(17)

16

De uitkomst van dit arrest verschilt dus in zoverre niet met de hiervoor besproken arresten. Waarom is dit arrest dan toch zo opzienbarend?

Het is belangrijk om te weten hoe het Hof Den Haag tot dit oordeel is gekomen. Bij de vaststelling van de kosten van de kinderen zag het Hof Den Haag namelijk aanleiding om een onderhoudsplicht voor de feitelijke stiefouder te overwegen. Dat de moeder en haar nieuwe partner ongetrouwd waren en geen geregistreerd partnerschap waren aangegaan was voor het Hof Den Haag dus geen reden om de overweging of de feitelijke stiefouder een onderhoudsverplichting jegens de stiefkinderen heeft te passeren.

De feitelijke stiefouder zou namelijk een nieuwe mate van welstand hebben gecreëerd waar de stiefkinderen profijt van hadden.33 De stiefkinderen hoorden immers tot het gezin van de moeder en haar nieuwe partner. Het Hof Den Haag is in deze overwegingen gaan onderzoeken of er in dit gezin sprake was van family life zoals bedoeld in artikel 8 EVRM. Uit de beweringen van de moeder bleek uiteindelijk dat van family life geen sprake was, want zij had met haar partner (de feitelijke stiefvader) afgesproken dat ieder verantwoordelijk is voor de eigen kinderen. Daarbij zou vooral de familie van de moeder hebben bijgedragen aan de kosten van de kinderen, en niet de feitelijke stiefvader. Op basis van deze omstandigheden kon het Hof Den Haag dus niet aannemen dat er in casu sprake was van family life.

Het bijzondere aan deze uitspraak is dat het Hof in deze uitspraak aangegeven heeft dat wanneer er wel sprake zou zijn van “Family Life” het onderscheid tussen de feitelijke en de juridische stiefouder voor strijd met het EVRM zou kunnen zorgen. In overweging 13 oordeelde het Hof namelijk als volgt:

“Gelet op de maatschappelijke ontwikkelingen ten aanzien van samenwonen, gezinnen en

relaties is het hof van oordeel dat onderscheid tussen een formele stiefouder en een nieuwe partner die samenleeft met de verzorgende ouder en diens minderjarige kinderen - en in feite als stiefouder functioneert - mogelijk leidt tot ongelijkheid tussen beiden en daarmee strijd met artikel 8 EVRM kan opleveren. Immers gelijke gevallen dienen op gelijke wijze te worden toegepast, hetgeen kan leiden tot een doorbreking van het in de wet neergelegde stelsel.”34

33 ECLI:NL:GHDHA:2014:943, ro 12. 34 ECLI:NL:GHDHA:2014:943, ro 13.

(18)

17

Het Hof Den Haag volgt in deze uitspraak dus de redenering van de vader uit het arrest van 1994, die toen door zowel de advocaat-generaal als de Hoge Raad volledig gepasseerd werd, maar komt alsnog niet tot de conclusie dat de feitelijke stiefouder ook tot het begrip “stiefouder” in de zin van artikel 1:392 BW behoort.

Uit de annotatie van mr. drs. J.P.M. Bol bij deze uitspraak blijkt dat deze uitspraak opmerkelijk is.35 Het Hof Den Haag zet in deze uitspraak de deur open voor een ruimere uitleg van het begrip “stiefouder”. Het gevolg hiervan is dat de feitelijke stiefouder in de toekomst eventueel een onderhoudsverplichting opgelegd kan worden. Partijen zijn niet in cassatie gegaan, dus er zal geen oordeel komen van de Hoge Raad over de overwegingen van het Hof Den Haag.36

Twintig jaar geleden was enkel samenleven met een partner zonder huwelijk minder populair dan nu.37 Waarschijnlijk is daarom het oordeel van Het Hof Den Haag in 2014 anders dan het oordeel van de Hoge Raad in 1994, hoewel de uitkomst hetzelfde is. Het Hof Den Haag spreekt in de uitspraak namelijk over “maatschappelijke ontwikkelingen ten aanzien van samenwonen, gezinnen en relaties.”38 Deze ontwikkelingen zouden er dus voor kunnen zorgen dat in toekomstige vergelijkbare gevallen strijd met het EVRM wordt aangenomen.

Deze uitspraak van het Hof Den Haag is dus bijzonder omdat zij, mijns inziens, een opening geeft naar een doorbreking van het wettelijk stelsel.

35 ECLI:NL:GHDHA:2014:943, m. nt. J.P.M.Bol .

36 Dit blijkt uit een telefoongesprek met het advocatenkantoor “Houwing Keijzerwaard &Spigt advocaten &

bemiddelaars. Advocaat mr. M.C. Houwing, werkzaam bij dit kantoor, was de advocaat van de vader in casu.

37J. Latten, “Trends in samenwonen en trouwen”, www.cbs.nl (zoek op samenwonen en trouwen. 38 ECLI:NL:GHDHA:2014:943 ro 13.

(19)

18

3.

IS HET ONDERSC HEIDEN VAN S O OR TEN S TIEFOUDERS IN S TR IJ D MET HET R ECHT OP FAM ILY LIFE?

De voorgaande arresten hebben één ding gemeen: een beroep op artikel 8 EVRM, waarin het recht op family life gewaarborgd wordt. In het ene geval beroept de vader zich op family life van zijn eigen gezin. In het andere geval beroept de vader zich op family life van het nieuwe gezin van de vrouw waar de vader feitelijk gezien niet bij hoort.

3.1. WAT IS FAMILY LIFE?

Nu duidelijk is waarom de vader zich beroept op family life is het belangrijk om te onderzoeken wat dat begrip inhoudt. Het recht op family life staat gecodificeerd in artikel 8 EVRM. In dit artikel is bepaald dat iedereen recht heeft op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. Vervolgens staat in lid 2 dat bij de uitoefening van dit recht geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, onder voorbehoud van de uitzonderingsgronden die erna gegeven zijn: de inmenging moet bij wet zijn voorzien en noodzakelijk zijn in een democratische samenleving in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economische welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Volgens het EHRM geldt het recht op family life voor zowel de feitelijke families als de juridische families, dus kan een feitelijke stiefouder family life hebben met zijn gezin.39

Als blijkt dat er uit artikel 8 een onderhoudsplicht valt af te leiden zou artikel 8 de staat dus een positieve verplichting kunnen bieden om feitelijke stiefouders dezelfde verplichting toe te kennen als formele stiefouders.

(20)

19

3.2. VALT ER UIT ARTIKEL 8 EVRM EEN ONDERHOUDSPLICHT AF TE

LEIDEN?

De vraag of er uit artikel 8 EVRM een onderhoudsplicht valt af te leiden kan gedeeltelijk beantwoord worden met behulp van een uitspraak van de Hoge Raad uit 2011.40 In dit arrest was de vraag aan de orde of de biologische vader van twee kinderen, naast de juridische vader, onderhoudsplichtig is jegens die kinderen op grond van artikel 8 EVRM.

De vrouw die de biologische vader van haar kinderen om kinderalimentatie verzoekt is stelselmatig seksueel misbruikt door deze man. Uit dit misbruik zijn haar kinderen voortgekomen. Zij verzoekt de Hoge Raad om de man op grond van artikel 8 EVRM een alimentatieplicht op te leggen, aangezien hij de biologische vader is en dus family life heeft met zijn kinderen.

Omdat de juridische vader als wettelijke vader in staat zou zijn om voor het levensonderhoud van de kinderen te kunnen voorzien wijst de rechtbank het verzoek af. Het Hof is van oordeel dat er weliswaar sprake is van family life tussen de vader en de kinderen, maar dat “in dit geval zich geen feiten of omstandigheden voordoen die maken dat uit het door artikel 8 EVRM beschermde “family life” de positieve verplichting voortvloeit die maakt dat de minderjarigen jegens de man aanspraak op alimentatie kunnen maken voor wat betreft de hier bedoelde periode.”41

De Hoge Raad overweegt als volgt:

“Aan art. 1:394 lid 1 BW kan het kind derhalve geen aanspraak jegens de biologische vader

ontlenen, zolang het een ander tot wettige vader heeft. Ook het hof is terecht daarvan uitgegaan. Het hof heeft echter miskend dat - indien tussen het kind en zijn biologische vader een als familie- en gezinsleven in de zin van art. 8 EVRM aan te merken betrekking bestaat - voormelde regel wordt doorbroken, voorzover art. 8 zulks eist omdat het in zoverre een positieve verplichting oplegt om het kind een aanspraak op levensonderhoud jegens zijn biologische vader toe te kennen. Uit de beschikking van de Hoge Raad van 8 april 1994, [LJN ZC1330,] NJ 1994, 439, valt anders dan het hof heeft overwogen niet af te leiden dat dit uitgesloten is. Een zodanige doorbreking van het in de wet neergelegde stelsel moet met name worden aangenomen voor het

40ECLI:NL:HR:2011:BO9841.

(21)

20

geval dat blijkt dat de wettige vader niet in staat is om in het levensonderhoud van het kind te voorzien of dat zulks op andere grond niet in rechte kan worden afgedwongen dan wel dat van de moeder redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat zij hem ter zake aanspreekt.”42

De Hoge Raad verwijst hier naar het hiervoor besproken arrest van de Hoge Raad uit 1994, waarin de Hoge Raad aangaf dat een feitelijke stiefouder geen onderhoudsplicht heeft op grond van family life. De Hoge Raad geeft echter aan dat hij het aannemen van een onderhoudsplicht op grond van artikel 8 EVRM in dat arrest niet helemaal uitgesloten heeft. In dit geval was de biologische vader onderhoudsplichtig jegens zijn kind op grond van artikel 8 EVRM omdat de juridische vader onvoldoende draagkrachtig was.

Uit artikel 8 EVRM valt dus inderdaad in zeer specifieke gevallen een onderhoudsplicht af te leiden. De eisen voor deze doorbreking van het wettelijk stelsel zijn echter streng. Ten eerste ging het in dit geval om de biologische ouder die onderhoudsplichtig werd gesteld. Ten tweede was de biologische vader slechts onderhoudsplichtig in het geval dat de draagkracht van de juridische ouder ontoereikend was. Het is dus niet aannemelijk dat het hebben van family life automatisch een onderhoudsplicht met zich meebrengt, dit geldt slechts in zeer bijzondere gevallen, zoals het hiervoor genoemde.

3.3. HET EHRM OVER FAMILY LIFE EN ONGEHUWDEN

Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens heeft in de zaak Şerife Yiğit/Turkije een uitspraak gedaan over de vraag of een gezin waarvan de ouders niet gehuwd waren op grond van artikel 8 EVRM gelijk gesteld kan worden met een gehuwd gezin.43

In deze zaak was de vrouw op religieuze wijze getrouwd met haar man in Turkije. Zij krijgen zes kinderen, waarna haar man overlijdt. De vrouw vraagt vervolgens aan de Turkse rechter om haar religieuze huwelijk te erkennen en haar jongste dochter op te nemen in de burgerlijke stand als de juridische dochter van haar overleden partner. De rechtbank wijst haar verzoek ten aanzien van haar dochter toe, waardoor deze in aanmerking komt voor een wezenpensioen. Haar huwelijk wordt echter niet erkend door de Turkse rechter, waardoor de vrouw niet in aanmerking

42 ECLI:NL:HR2011:BO9841 RO 3.4.1.

(22)

21

komt voor een weduwenpensioen. Ook in bezwaar en cassatie verklaart de Turkse rechter haar beroep ongegrond. Vervolgens heeft de vrouw een klacht ingediend bij het EHRM.

Met betrekking tot de vraag of er een inbreuk is gemaakt op artikel 8 EVRM beslist het EHRM het volgende:

“Accordingly, the Court is of the view that Article 8 cannot be interpreted as imposing an

obligation on the State to recognize religious marriage. In that regard it is important to point out, as the Chamber did (see paragraph 29 of its judgment), that Article 8 does not require the State to establish a special regime for a particular category of unmarried couples (see Johnston and Others, cited above, § 68). For that reason the fact that the applicant does not have the status of heir, in accordance with the provisions of the Civil Code governing inheritance and with the domestic social security legislation, does not imply that there has been a breach of her rights under Article 8.”44

In deze paragraaf maakt het EHRM duidelijk dat het recht op family life geen positieve verplichting aan de staat oplegt om aan ongetrouwde koppels een bepaalde regeling toe te kennen. Het EHRM trekt hier een grens en geeft duidelijk aan dat het geen voorstander is van een gelijkstelling van getrouwde en ongetrouwde koppels. Daaruit is volgens mij af te leiden dat het EHRM een gelijkstelling in het licht van artikel 8 EVRM van feitelijke stiefouders met juridische stiefouders niet zal steunen.

(23)

22

4.

WAT ZOU EEN GELIJ KS T E LLING VAN DE FEITE LIJ KE ST IEFOUDER

MET DE J UR ID ISC HE S T IEFOUDER BETEKENEN?

Uit het hiervoor besprokene blijkt dat rechters niet op een lijn zitten wanneer het gaat om de stiefouderlijke onderhoudsplicht. Het Hof Den Haag geeft namelijk aan dat in de toekomst een onderhoudsplicht voor de feitelijke stiefouder mogelijk kan zijn. Uit literatuur blijkt echter dat een gelijktrekking van de feitelijke stiefouder met de juridische stiefouder bij juristen veel weerstand zal ondervinden, Veel rechtskundigen hebben al laten blijken geen voorstander te zijn van de stiefouderlijke onderhoudsplicht in haar huidige vorm.

4.1. RAPPORT VAN DE COMMISSIE VOOR DE HERZIENING VAN HET

KINDERBESCHERMINGSRECHT

Zoals gezegd werd de stiefouderlijke onderhoudsplicht ingevoerd in 1970, terwijl op dat moment een commissie bezig was met het onderzoeken van de wetgeving op het terrein van de kinderbescherming met het oog op het, toen nog in ontwikkeling zijnde, civiele recht. In 1965 was namelijk door de Minister van Justitie een commissie ingesteld, met de opdracht hem van advies te dienen over de volgende vraag: Moet de wetgeving op het terrein van de kinderbescherming, met het oog op de ontwikkeling van het civiele recht, wijzigingen ondergaan, en zo ja, welke?45

Het was voor deze commissie duidelijk dat de stiefouderlijke onderhoudsplicht nadelig uitwerkt. Het doel van deze onderhoudsplicht, ervoor zorgen dat stiefkinderen niets tekort komen, zou niet worden bereikt, en de commissie betwijfelde dan ook of er van een verbetering gesproken kon worden. De commissie constateerde dat er conflicten ontstonden tussen de stiefouder en de alimentatieplichtige ouder over het betalen en/of over de hoogte van het bedrag van de alimentatie. Vervolgens concludeerde de commissie dat kinderen het risico zouden lopen dat ze tussen wal en schip terecht komen. “De eigen ouder wil vermindering van zijn bijdrage in verband met de verplichting van de stiefouder; de stiefouder wenst geen bijdrage te geven, omdat de eigen ouder nalatig is. (…) Uit de praktische toepassing van de thans geldende bepaling is reeds gebleken dat zij slechts aanleiding geeft tot financiële touwtrekkerij vaak ten koste van het

(24)

23

kind.”, aldus de commissie.46 Wanneer er een juridische stiefouder in het spel is zal de alimentatieplichtige ouder dus een verlaging wensen, waardoor het gezin waarin het kind verblijft minder te besteden zal hebben aan het onderhoud van het kind.

In de jaren na het verschijnen van het rapport van de Commissie voor de herziening van het kinderbeschermingsrecht hebben op grond van deze redenering meerdere rechtskundigen zich negatief uitgelaten over de stiefouderlijke onderhoudsplicht.

4.2. EEN SECUNDAIRE ONDERHOUDSPLICHT

Een van de meest uitgesproken tegenstanders van de onderhoudsplicht van de stiefouder in zijn huidige vorm is mr. P.A.J.Th. van Teeffelen, oud-vicepresident van het Hof ’s-Hertogenbosch. Hij pleit namelijk voor een zodanige aanpassing van de stiefouderlijke onderhoudsplicht, dat stiefouders pas kunnen worden aangesproken op hun onderhoudsplicht wanneer de juridische ouders niet in staat zijn om hun kinderen te onderhouden.47 Hij constateert dat de wettelijke regeling die de onderhoudsplicht van de stiefouder regelt niet overeenkomt met de manier waarop de meeste praktijkjuristen vinden dat de betreffende onderhoudsplicht geregeld moet zijn.48 Van Teeffelen vindt dat de huidige wijze waarop alimentatie berekend wordt in de praktijk zeer complex blijkt en daarnaast, omdat de uitslag bijna niet te voorspellen is, afbreuk doet aan de rechtszekerheid. Van Teeffelen concludeert dat in praktisch elke alimentatiezaak waarbij stiefkinderen betrokken zijn een afweging wordt gemaakt tussen enerzijds het gegeven dat tussen ouder en kind een nauwere verwantschap bestaat dan tussen de stiefouder en stiefkind, en anderszijds de draagkracht en de feitelijke verhouding van de onderhoudsplichtigen. De complexiteit van het berekenen van de alimentatie noemt hij daarom “voer voor rekenwonders en superspecialisten”.

Ook mr. dr. Schrama, bijzonder hoogleraar personen- familie- en jeugdrecht aan de Rijksuniversiteit Groningen, pleit voor het invoeren van een wettelijke voorrangsregel. Zij wil, net als Van Teeffelen, dat bij het onderhouden van een kind de juridische ouders een primaire aansprakelijkheid krijgen, en dat de onderhoudsplicht van de stiefouder pas ter sprake komt als

46

Rapport commissie voor de herziening van het Kinderbeschermingsrecht 1971, p. 118-119.

47 Van Teeffelen 2014.

48 Mr. Van Teeffelen trok deze conclusie nadat hij een secundaire onderhoudsplicht voor de stiefouder voorlegde op

(25)

24

de ouders het onderhoud niet kunnen opbrengen. Zij ziet in deze “eigen ouders eerst-methode” meer rechtszekerheid. Aan de basis van deze voorrangsregel ziet zij de procreationele verantwoordelijkheid van de juridische ouders. Stiefouders hebben deze verantwoordelijkheid niet, aldus Schrama.49

Van Teeffelen en Schrama zijn niet de enigen die pleiten voor een secundaire onderhoudsplicht voor de stiefouder. Ook mr. M.L.C.C. de Bruijn-Lückers, senior raadsheer van het Hof Den Haag (zij was overigens niet de raadsheer die het hiervoor genoemde arrest van het Hof Den Haag50 gewezen heeft), vindt dat het tijd is voor een verandering van de stiefouderlijke onderhoudsplicht. Zij constateert dat de complexiteit van de berekeningen het grootste probleem is van het berekenen van de kinderalimentatie, en vindt dat Nederland te ver is doorgeschoten in de stiefouderlijke onderhoudsplicht.51 Zij stelt, net als Schrama, dat de verantwoordelijkheid voor de onderhoudsbijdrage van kinderen als eerste bij de ouders van die kinderen ligt.

De Bruijn-Lückers geeft ook commentaar op het arrest van het Hof Den Haag52 en voorziet problemen wanneer een feitelijke stiefouder onderhoudsplichtig wordt jegens zijn stiefkind. De plicht leidt namelijk tot de vraag wanneer de feitelijke stiefouder als onderhoudsplichtige kan worden aangewezen. “Dient er sprake te zijn van samenwonen en hoe lang moeten de partners hebben samengewoond? Zijn er kinderen geboren uit de nieuwe relatie? De problemen die nu spelen ten aanzien van artikel 1:160 BW mogen een waarschuwing zijn”, aldus De Bruijn-Lückers.53 In artikel 1:160 staat dat de verplichting tot het verschaffen van levensonderhoud aan de ex-partner eindigt wanneer deze partner opnieuw huwt, een geregistreerd partnerschap aangaat of gaat samenleven als ware zij gehuwd. Het zal De Bruijn-Lückers voornamelijk gaan om de laatste omstandigheid: samenleven als waren zij gehuwd. Deze zinsnede blijkt een enorme belasting voor de rechterlijke macht, die besloten heeft de zinsnede uiteindelijk zeer restrictief te interpreteren en zodoende bijna nooit tot het oordeel komt dat een koppel samenwoont als waren zij gehuwd.54 De Bruijn-Lückers geeft aan dat er een kans bestaat dat het vormen van criteria die bepalen wanneer iemand een feitelijke stiefouder is en wanneer niet, op eenzelfde manier zal 49 Schrama 2012. 50 ECLI:NL:GHDHA:2014:943. 51 De Bruijn-Lückers 2014. 52 ECLI:NL:GHDHA:2014:943. 53 De Bruijn- Lückers 2014.

(26)

25

verlopen als de bepaling van wanneer een koppel samenleeft als waren zij gehuwd. Het vormen van deze criteria zal zorgen voor een belasting van de rechterlijke macht.

Een van de bezwaren van een gelijktrekking van juridische stiefouders met feitelijke stiefouders is dus het vormen van criteria die aangeven wanneer iemand een feitelijke stiefouder is. Dit zorgt namelijk voor een verzwaring van de werkdruk van de rechterlijke macht. Uit een onderzoek naar de werkdruk van de rechterlijke macht blijkt dat die werkdruk erg hoog is: de rechterlijke macht heeft een grote hoeveelheid werk en gecombineerd met de zwaarte van dat werk ervaren veel rechters een hoge werkdruk.55

Deze belasting van de rechterlijke macht staat ook op gespannen voet met de toenemende populariteit van mediation. Er is momenteel namelijk een wetsvoorstel56 ingediend om het gebruik van mediation bij relationele geschillen te makkelijker te maken om zo de rechtelijke macht te ontlasten.57 Het ingediende initiatiefwetsvoorstel “Wet scheiden zonder rechter”58 gaat nog een stap verder en streeft naar een scheiding die geheel zonder tussenkomst van een rechter geschiedt. Deze wetsvoorstellen geven aan dat men er naar streeft om het werk van de rechterlijke macht juist te verlichten.

Mr. A.N. Labohm, een van de raadsheren die het hierboven besproken arrest van het Hof Den Haag59 gewezen hebben, heeft een artikel geschreven met commentaar op twee proefschriften op het gebied van alimentatie.60 Dit artikel is verschenen voordat het desbetreffende arrest verscheen. Hij oppert in dit artikel eerst voorzichtig dat artikel 8 EVRM een juridisch kader kan bieden bij de vaststelling van kinderalimentatie. Tot zover is er dus weinig nieuws.

Opmerkelijk is dan dat Labohm vervolgens een voorstander lijkt van het schrappen van de stiefouderlijke onderhoudsplicht. Hij noemt namelijk het schrappen van de plicht een snelle vereenvoudiging van het berekenen van kinderalimentatie en een directe kostenbesparing. Hij stelt dat er aan de gemiddelde burger niet valt uit te leggen dat een juridische stiefouder wel een onderhoudsverplichting heeft en een feitelijke stiefouder niet. Hij vindt ook dat de

55

Werkdruk bewezen, eindrapport werkdrukonderzoek rechterlijke macht, Hogeschool Utrecht/Radboud Universiteit Nijmegen, 2013. 56 Kamerstukken II, 2012/13, 33723, nr 2. 57 Kamerstukken II, 2012/13, 33723, nr 3 (MvT) p. 3. 58 Kamerstukken II,2014/15, 34118, nr 2. 59 ECLI:NL:GHDHA:2014:943. 60 Labohm 2014.

(27)

26

verantwoordelijkheid van het onderhouden van kinderen bij de ouders van die kinderen ligt. Het is dus opmerkelijk dat Labohm enerzijds pleit voor een verruiming van de onderhoudsplicht op grond van artikel 8 EVRM, en anderzijds pleit voor een beperking van de diezelfde onderhoudsplicht.

De opsomming van rechtskundigen die het oneens zijn met de manier waarop de onderhoudsplicht van de stiefouder op dit moment in het recht geregeld is, kan nog langer zijn dan de opsomming hierboven. Van Teeffelen beweert in 2012 zelfs dat er, op mr. J. de Boer (de bewerker van “Mr. C. Assers handleiding tot de beoefening van het Nederlands burgerlijk recht”) na, geen auteurs te vinden zijn die zich positief uitlaten over de stiefouderlijke onderhoudsplicht zoals deze er nu uitziet.61 De Boer ziet als voordeel van het huidige stelsel dat de rechter per individueel geval kan bepalen in hoeverre de stiefouder een onderhoudsplicht heeft jegens zijn stiefkind. 62 Als de stiefouder pas voor het kind hoeft te zorgen zodra de ouder daar geen middelen toe heeft, dan zou dat volgens De Boer ertoe leiden dat er steeds gesteld en eventueel bewezen moet worden dat de ouder de benodigde middelen om het kind te onderhouden niet heeft. 63 De Boer stelt dat, nu de onderhoudsverplichting van de ouders en stiefouders gelijk van rang is, de rechter de onderhoudsverplichting van de stiefouder van geval tot geval kan beoordelen. Zo kan de rechter alle omstandigheden van het geval in aanmerking nemen.64 De Boer gaat niet in op het feit dat dit stelsel leidt tot een grotere belasting van de rechterlijke macht. 61 Van Teeffelen 2012. 62 Asser/ De Boer p. 1092. 63 Kamerstukken II, 1967/68, 8436, nr. 10, p. 9. 64 Asser/De Boer p. 1092.

(28)

27

5.

DE TOEKOMST VAN DE S TIEFOUDER LIJ KE ONDER HOUDSP LIC HT

Hiervoor is onderzocht of het wenselijk is om, met betrekking tot de onderhoudsplicht, een feitelijke stiefouder gelijk te trekken met de juridische stiefouder. Ook de toekomst van de onderhoudsplicht van de juridische stiefouder is echter onzeker.

5.1. WET HERZIENING KINDERALIMENTATIE

Op 17 februari 2015 hebben Kamerlid Jeroen Recourt en (toen nog) Kamerlid Ard van der Steur een initiatiefwetsvoorstel ingediend bij de Tweede Kamer. Dit wetsvoorstel kent de naam “Wet herziening kinderalimentatie”.65

Naast een wettelijke regel voor het berekenen van de hoogte van de kinderalimentatie, een verandering van leeftijd van de alimentatiegerechtigden en een invoering van een minimum bijdrage, is een ander belangrijk punt dat de stiefouderlijke onderhoudsplicht komt te vervallen.

Recourt en Van der Steur betogen in hun voorstel dat een kind twee ouders heeft die de financiële verantwoordelijkheid voor het kind dragen; zodoende kiezen zij voor maximaal twee onderhoudsplichtigen. Dit is een ingrijpende verandering ten opzichte van hoe de onderhoudsplicht nu geregeld is. Nu zijn er in sommige gevallen vier onderhoudsplichtigen namelijk twee ouders en twee stiefouders. Als het wetsvoorstel wet wordt, zal de stiefouder echter geen rol meer spelen bij deze onderhoudsplicht. Hiermee hopen Recourt en Van der Steur te bereiken dat er minder conflictsituaties zullen voorkomen met betrekking tot wijziging ten aanzien van de hoogte van de kinderalimentatie. Het gevolg dat dit voor sommige alimentatieplichtigen zeer nadelig kan uitvallen wordt erkend door Recourt en Van der Steur. De initiatiefnemers vinden het echter “principieel onjuist om anderen dan de beide ouders verantwoordelijk te maken voor de zorg voor hun kinderen.”66 Waarom het principieel onjuist is om anderen dan de ouders verantwoordelijk te maken voor de zorg van hun kinderen wordt verder in de Memorie van Toelichting niet toegelicht. Er wordt in de Memorie van Toelichting ook geen oplossing gegeven voor de negatieve financiële gevolgen die vele alimentatieplichtige

65

Volledige naam: “Voorstel van wet van de leden Recourt en Van der Steur tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en van enige andere wetten in verband met de herziening van het stelsel van kinderalimentatie”. Kamerstukken II, 2014/15, 34154, nr. 2.

(29)

28

ouders na invoer van dit wetsvoorstel zullen ondervinden. Het wetsvoorstel is nog niet behandeld door de ministerraad, de Raad van State en de Tweede Kamer.

5.2. STAATSCOMMISSIE HERIJKING OUDERSCHAP

Het is de vraag hoe het voornemen van Recourt en Van der Steur om het aantal onderhoudsplichtigen terug te dringen tot maximaal twee zich verhoudt tot hetgeen de Staatscommissie herijking ouderschap op het moment van schrijven onderzoekt. Deze commissie ouderschap is in 2014 ingesteld door de (toenmalige) Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, de heer Teeven en onderzoekt onder andere de vraag of het maximaal aantal juridische ouders dat een kind kan hebben, moet veranderen.67 Nu is het zo dat een kind maximaal twee juridische ouders kan hebben, en daarop is het wetsvoorstel van Recourt en Van der Steur ook gebaseerd. Recourt en Van der Steur pleiten immers voor maximaal twee onderhoudsplichtigen. Mocht het wetsvoorstel van Recourt en Van der Steur uiteindelijk wet worden en vervolgens heeft een kind drie of meer juridische ouders, dan zou dat betekenen dat maar twee van deze ouders onderhoudsplichtig zijn jegens het kind. Dit zou op gespannen voet komen te staan met de bedoeling van Recourt en Van der Steur, namelijk de juridische ouders verantwoordelijk maken voor de zorg van hun kinderen.

5.3. GEVOLG SCHRAPPEN ONDERHOUDSPLICHT

Het schrappen van de stiefouderlijke onderhoudsplicht zal overigens weinig gevolgen hebben als artikel 1:82 blijft bestaan,68 De stiefouder zal namelijk ingevolge artikel 1:82 BW jegens de ouder verplicht blijven om de tot het gezin behorende minderjarige kinderen te verzorgen en op te voeden en de kosten daarvan te dragen. Dit artikel wordt niet genoemd in het initiatiefwetsvoorstel. De stiefouder blijft dus niet jegens het kind, maar wel jegens de juridische ouder de verplichting houden om te voorzien in de kosten van de verzorging en opvoeding.69

67 Zie instellingsbesluit staatscommissie Herrijking ouderschap van 6 mei 2014, stcrt. 2014, 12 556 68 Schrama 2009.

(30)

29

6.

CONC LUS IE

In 2014 deed het Hof Den Haag een merkwaardige uitspraak, door te stellen dat in de toekomst, met het oog op de algemene ontwikkelingen ten aanzien van samenwoners, een onderhoudsplicht op grond van artikel 8 EVRM kan worden aangenomen.70 Het opmerkelijke aan deze uitspraak is dat zij haaks staat op wat de Hoge Raad in 1994 heeft bepaald, en wat tot dan toe ook werd aangenomen in vergelijkbare gevallen, namelijk dat uit artikel 8 EVRM geen onderhoudsplicht voor stiefkinderen voortvloeit. Het Hof Den Haag geeft namelijk aan dat in de toekomst een gelijktrekking van feitelijke stiefouders met juridische stiefouders mogelijk kan zijn.

Met oog op wat hiervoor is besproken kleven er een aantal bezwaren aan deze verruiming van de stiefouderlijke onderhoudsplicht. Uit de hiervoor besproken artikelen blijkt dat een gelijktrekking van de feitelijke stiefouder met de juridische stiefouder veel weerstand zal ondervinden. Het leeuwendeel van deskundigen pleit juist voor een beperking van de onderhoudsplicht voor de stiefouder, en niet voor een verruiming. Het is namelijk erg lastig en vooral tijdrovend om van geval tot geval te bepalen of de feitelijke stiefouder family life heeft met zijn feitelijke stiefkinderen. Er zijn geen maatstaven om te kijken of er sprake is van family life, en het zal problematisch zijn om die maatstaven te ontwikkelen: moet er sprake zijn van samenwonen en hoe lang moeten de partners dan samenwonen? Zijn er uit die nieuwe relatie nieuwe kinderen geboren?71 Er is geen manier om objectief regels vast te stellen omtrent de waardering van relaties tussen stiefouders en stiefkinderen. Het is bekend dat de werklast van de rechterlijke macht erg hoog ligt. Het vormen van nieuw maatwerk om te bepalen wanneer iemand een feitelijke stiefouder is, zal juist weer een verzwaring van de werklast van de rechterlijke macht opleveren. Dit is een ongewenst effect van het aannemen van een onderhoudsplicht van de feitelijke stiefouder.

Het Hof Den Haag deed deze uitspraak met het oog op gelijke behandeling van gelijke gevallen, maar heeft blijkbaar niet beseft wat de uitwerking van de toepassing van een stiefouderlijke onderhoudsplicht voor de feitelijke stiefouder zal zijn. Deze kan namelijk zeer nadelig zijn voor het kind, nu de alimentatie van de niet-verzorgende ouder minder zal worden als een onderhoudsplicht voor de feitelijke stiefouder wordt aangenomen. Voor dit (onbedoelde) gevolg

70 ECLI:NL:GHDHA:2014:943. 71 De Bruijn-Lückers, 2014.

(31)

30

van de onderhoudsplicht voor de stiefouder waarschuwde de commissie voor de herziening van het kinderbeschermingsrecht al in 1971, vlak na de invoering van de stiefouderlijke onderhoudsplicht. Uiteindelijk zal er minder overblijven voor het kind. Het idee om feitelijke stiefkinderen gelijk te stellen aan juridische stiefkinderen is dus weliswaar op het eerste gezicht het eerlijkste voor het kind: op deze manier wordt er geen onderscheid gemaakt tussen kinderen uit een feitelijk gezin, en kinderen uit een juridisch gezin. De gevolgen van een dergelijke gelijktrekking zijn echter dat er per saldo minder voor het kind overblijft, aangezien bij een stiefouderlijke onderhoudsplicht de alimentatie van de vader bijgesteld zal worden.

Alle overwegingen in aanmerking genomen kom ik tot de conclusie dat de wettelijke onderhoudsplicht van de juridische ouder niet moet worden uitgebreid naar de feitelijke stiefouder. Dit zal voor het stiefkind weinig gevolgen hebben: in de gevallen dat een stiefouder voldoende draagkrachtig is, profiteert een kind namelijk, of die stiefouder nou onderhoudsplichtig is of niet, toch van de betere welstand van dit samengestelde gezin.

In het belang van het kind lijkt mij daarom het beste om de zorg van een stiefouder voor zijn stiefkind te kwalificeren als een natuurlijke verbintenis (artikel 6:3 lid 2b BW). De feitelijke stiefouder heeft namelijk geen juridisch afdwingbare, maar wel een dringende morele verplichting om voor zijn stiefkinderen te zorgen. Naar maatschappelijke opvattingen zal de zorg van een feitelijke stiefouder voor zijn stiefkind namelijk worden opgevat als een prestatie die het stiefkind toekomt. Op een natuurlijke verbintenis zijn de wettelijke bepalingen van verbintenissen van toepassing (artikel 6:4 BW), dus de onderhoudsplicht kan dan niet meer worden teruggevorderd. Op deze manier blijven de belangen van het kind gewaarborgd: de alimentatie van de wettelijke onderhoudsplichtigen gaat niet omlaag, terwijl het kind in de praktijk door meerdere (stief)ouders verzorgd wordt.

(32)

31 BR ONNEN

Literatuur:

Asser & de Boer 2010

J. de Boer, ‘Assers handleiding tot de beoefening van het Nederlands burgerlijk

recht/1. Personen- en familierecht’, Deventer: Kluwer 2010. De Bruijn-Lückers 2014

M.L.C.C. de Bruijn-Lückers, “De complexiteit van het samengestelde gezin” EB 2014/62

Draaisma 2001

M.C.E.M. Draaisma, De stiefouder, stiefkind van het recht: een onderzoek naar de juridische

plaatsbepaling van de stiefouder, Amsterdam: VU uitgeverij, 2001 De Graaf e.a. 2012

J.H. de Graaf, M.M.C Limbeek, N.N. Bahadur en N. van der Meij, De toepassing van het

Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind in de Nederlandse rechtspraak,

Nijmegen: Ars Aequi Libri 2012

Jonker 2011

M. Jonker, Het recht van kinderen op levensonderhoud, een gedeelde zorg, Boom juridische uitgevers, 2011

Labohm 2014

A.N. Labohm, “Onderhoudsverplichtingen voortvloeiende uit het familierecht” FJR 2014/19

Schrama 2009

(33)

32 Teeffelen 2012

P.A.J.Th. van Teeffelen, “Vereenvoudigen van het kinderalimentatiestelsel: manoeuvreren tussen rechtvaardigheid en eenvoud”, EB 2012/27

Teeffelen 2012

P.A.J.Th van Teeffelen, “De onderhoudsplicht van de stiefouder, bezien in nationaal en internationaal perspectief”, FJR 2012/46

Teeffelen 2014

P.A.J.Th van Teeffelen, “Het (stief)kind van de rekening”, FJR 2014/25

Vlaardingerbroek 2014

P. Vlaardingerbroek, “Stiefkinderen hebben weinig te kiezen”, FJR 2014/38

M.A. Zon 2011

M.A. Zon, “Kinderalimentatie in samengestelde gezinnen, EB 2011/75

Wetteksten:

Burgerlijk Wetboek Boek 1 Burgerlijk Wetboek Boek 6

Europees Verdrag voor Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden Internationaal Verdrag Inzake de Rechten van het Kind

Wet, houdende algemeene bepalingen der wetgeving van het koningrijk, ‘S Gravenhage: ter algemeene lands drukkerij 1836

(34)

33 Parlementaire stukken: Kamerstukken II, 1955/56, 3767 nr. 5 Kamerstukken II, 1967-68, 8436, nr. 9 Kamerstukken II, 1967/68, 8436, nr. 10 Kamerstukken I, 1986/87, 15417, nr. 55 Kamerstukken I, 1986/87, 15417, nr. 55b Kamerstukken II, 1992/93, 22855, nr. 3 Kamerstukken II, 2000/01, 27084, nr. 5 Kamerstukken II, 2012/13, 33723, nr 2 Kamerstukken II, 2012/13, 33723, nr 3 Kamerstukken II, 2014/15, 34118, nr 2 Kamerstukken II, 2014/15, 34154, nr. 1 Kamerstukken II, 2014/15, 34154, nr. 2 Kamerstukken II, 2014/15, 34154, nr. 3 Rapporten

Commissie voor de herziening van het kinderbeschermingsrecht (voorzitter J. Wiarda) 1971

“Rapport van de commissie voor de herziening van het Kinderbeschermingsrecht”, ’s-Gravenhage: Staatsuitgeverij 1971

Expertgroep alimentatienormen (voorzitter E.P. de Beij) 2014

(35)

34

Hogeschool Utrecht/Radboud Universiteit Nijmegen 2013

“Werkdruk bewezen, eindrapport werkdrukonderzoek rechterlijke macht”

Jurisprudentie:

EHRM 18 december 1986, nr 9697/82, Johnston and Others v. Ireland EHRM 2 november 2010, nr. 3776/06 Şerife Yiğit/Turkije

HR 8 april 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1330 HR 18 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO9841. HR 13 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012: BX1295 HR 15 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY1882 HR 20 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2058 HR 2 mei 2014, ECLI:NL:HR:2014:1066.

Hof Leeuwarden 10 september 2009, ECLI:NL:GHLEE:2009:BJ8018 Hof Arnhem 24 november 2009, ECLI:NL:GHARN:2009:BK9069 Hof ’s-Hertogenbosch 4 mei 2010, ECLI:NL:GHSHE:2010:BM3532 Hof Leeuwarden 17 februari 2011, ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ8148 Hof ’s-Hertogenbosch, 11 oktober 2012, ECLI:NL:GHSHE:2012:BY1150 Hof Den Haag 19 maart 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:943

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het Hof oordeelt dat Doedijns International een redelijk belang heeft bij het aangaan van de Waiver Agreement en dat de min der heids aan deel- hou ders niet in

Verder bevat het derde lid de bevoegdheid voor de Minister van SZW tot definitieve verwijdering van de gegevens uit het register indien de ge(her)registreerde met zijn

In Esmilo/Mediq zijn door de Hoge Raad vier gezichtspunten geformuleerd die door de rechter ten minste dienen te worden betrokken in de beoordeling of een overeenkomst die verplicht

Bij brief van 18 augustus 2015 heeft ap- pellante de minister aansprakelijk gesteld voor de door haar te lijden materiële en immateriële schade als gevolg van het ongeval, op de

1 Een biologische ouder die zijn/haar kind niet erkend heeft, alsook een pleegouder en een stiefouder, zijn ouders die geen juridische band hebben met het kind en dus geen

55 De Hoge Raad spreekt hier van partijen, waardoor de vraag of kenbaarheid bij een der partijen van de motieven voldoende is voor toepasselijkheid van lid 1 nog steeds niet

- opruimen/schoonmaken van de werkplek, afvoeren van restmaterialen - uitvoeren van dagelijks onderhoud aan (hand)gereedschappen, machines Verantwoord functioneren - naleven van

, vrouwen. Over de jaarlijkse aantallen alimentatieontvangende vrouwen zijn echter geen gegevens voorhanden. Wel beschikbaar zijn recente ge- gevens over de aantallen