• No results found

Aandacht & emotie : de invloed van veranderingen in aandachtsvertekening op emotieregulatie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Aandacht & emotie : de invloed van veranderingen in aandachtsvertekening op emotieregulatie"

Copied!
32
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Aandacht & Emotie

De invloed van veranderingen in aandachtsvertekening op emotieregulatie

Masterscriptie Orthopedagogiek Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen Universiteit van Amsterdam

Student: Alwine Ott Begeleider: dr. B. Van Bockstaele Tweede beoordelaar: dr. M. Majdandzic

(2)

Aandacht & Emotie

De invloed van veranderingen in aandachtsvertekening op emotieregulatie

Masterscriptie Orthopedagogiek Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen Universiteit van Amsterdam

Student: Alwine Ott Studentnummer: 6148786 Adres: J.J. Cremerplein 11-3 Woonplaats: Amsterdam Emailadres: alwine1@hotmail.com Telefoonnummer: 0630449471

Begeleider: B.Van Bockstaele Tweede beoordelaar: dr. M. Majdandzic

(3)

3

Inhoudsopgave

1 Samenvatting ... 4

2 Inleiding ... 5

2.1 Probleemstelling en theoretische achtergrond ... 5

2.2 Vraagstelling en hypothesen ... 9

3 Methode ... 11

3.1 Deelnemers ... 11

3.2 Onderzoeksdesign ... 11

3.3 Meetinstrumenten ... 11

3.3.1 State and Trait Anxiety Iventory ... 11

3.3.2 Standaard dot probe taak ... 12

3.3.3 Attentional Bias Modification (ABM) ... 12

3.3.4 Emotieregulatie paradigma ... 13 3.4 Statistische analyse ... 13 3.5 Procedure ... 14 4 Resultaten ... 16 4.1 Groepskarakteristieken ... 16 4.2 Scoring en outliers ... 16

4.3 Effect van aandachtstraining op aandachtsvertekening ... 16

4.4 Effect van aandachtstraining op emotieregulatie ... 17

4.4.1 Manipulatie checks ... 17

4.4.2 Effectiviteit van de emotieregulatie instructies ... 19

4.4.3 Effect van aandachtstraining op veranderingen in emotieregulatie ... 21

5 Discussie ... 24

(4)

4

1 Samenvatting

Studies naar aandacht tonen aan dat vertekeningen in het aandachtsproces veranderbaar zijn middels manipulatie met behulp van een computergestuurde aandachtstraining. Dit wordt Attentional Bias Modification genoemd (ABM). Recent hebben een aantal onderzoekers een link gelegd tussen vertekeningen in aandacht en het emotieregulatie-proces. Men zou in staat zijn emoties effectief te reguleren door middel van het selectief richten van aandacht. Er is echter nog nooit onderzoek gedaan naar het mogelijke effect van aandacht op emotieregulatie. In deze studie hebben 67 deelnemers een aandachtstraining (ABM) ondergaan. Met behulp van de dot probe taak werden zij getraind de aandacht ofwel op bedreigende stimuli (de focusgroep) of op neutrale stimuli te richten (de vermijdingsgroep). Vervolgens werd de emotieregulatie voor en na de training gemeten middels een emotieregulatie taak. Uit de data van Repeated Measures ANOVAs blijkt dat de aandachtstraining geen effect had op verschillende veranderingen in aandachtsvertekening en emotieregulatie. Het uitgebleven effect van ABM is niet enkel uit deze studie gebleken en zou het zoveelste bewijs kunnen vormen voor het onterecht verkopen van ABM als effectieve therapievorm.

Attentional theories hold that attentional bias is manipulative by computerized training of attention. This is called Attentional Bias Modification (ABM). Recent studies show that attention is linked to emotion regulation, in the sense that emotions can be regulated by selective attention. Still, little is known about the potential effect of ABM on emotion regulation. In this study we trained 67 participants to either attend towards or avoid threatening pictures in a dot probe task. We examined whether this attentional training influenced measures of emotion regulation. Repeated Measures ANOVAs show that the attentional training (ABM) had no effect on different outcomes of changes in attentional bias and emotion regulation. These ineffective outcomes of ABM are found in more studies. This study could contribute to the fact that ABM is unsuitable as a therapeutic intervention.

(5)

5

2 Inleiding

2.1 Probleemstelling en theoretische achtergrond

Studies naar cognitieve modellen van psychopathologie hebben aangetoond dat veel stoornissen gekenmerkt worden door vertekeningen in het informatieverwerkingsproces (Williams, Watts, MacLeod, & Matthews, 1997 in: Benas & Gibb, 2011). Zo schenken depressieve mensen meer aandacht aan bedreigende informatie en herinneren ze zich deze informatie vervolgens ook beter (Beck, Rush, Shaw, & Emery, 1979; Gotlib & Krasnoperova, 1998; Teasdale, 1993, in: Friedman & Whisman, 2004), hebben mensen met een eetstoornis een vertekening in aandacht voor lichaamsvorm- en gewicht gerelateerde stimuli (Rieger et al., 1998) en blijkt uit onderzoek dat er een associatie is tussen een aandachtsvertekening voor verslavingsgerelateerde stimuli en de ontwikkeling van verslavingsgedrag (Moss, Albery, & Rycroft, 2013). Williams et al. (1997) suggereren dat angstige personen in vergelijking met niet-angstige personen ambigue situaties sneller als bedreigend interpreteren (interpretatiebias), beter in staat zijn zich bedreigende gebeurtenissen te herinneren (geheugenbias) en hun aandacht meer richten op bedreigende informatie in hun omgeving (aandachtsvertekening). Deze vertekeningen in het informatieproces zouden niet enkel kenmerken zijn van psychopathologie, maar zelfs oorzaken of in standhoudende factoren zijn van psychopathologie (Eysenck, 1992; Mogg & Bradley, 2005; Williams et al., 1997).

Deze causaliteitsassumptie werd voor het eerst getest in het onderzoek van MacLeod, Rutherford, Campbell, Ebsworthy en Holker (2002). In deze studie werd aan de hand van een variant op de dot probe taak van MacLeod, Mattews en Tata (1986) een niet-klinische populatie getraind om ofwel hun aandacht te focussen op of af te wenden van bedreigende stimuli. In deze standaard versie van de dot probe taak verschenen steeds twee stimuli op het computerbeeldscherm; één bedreigende en één neutrale afbeelding. Na enige tijd verdwenen deze stimuli van het beeldscherm en verscheen er op de plek van één stimulus een doelstimulus. Van de deelnemers werd vervolgens gevraagd zo snel en accuraat mogelijk te reageren op de doelstimulus. Uit de test bleek dat de deelnemers een aandachtsvertekening hadden wanneer zij sneller reageerden op het moment dat de doelstimulus op dezelfde plek als de bedreigende stimulus verscheen (congruente trial) dan wanneer deze op de plek van de neutrale stimulus verscheen (incongruente trial).

(6)

6 Om deze aandachtsvertekening te veranderen manipuleerden MacLeod et al. (2002) de verdeling van de congruente en incongruente trials tussen de verschillende deelnemers. Deze gemanipuleerde verandering van aandachtsvertekening wordt ook wel Attention Bias

Modification (ABM) genoemd. De deelnemers werden ingedeeld in een groep die getraind

werd hun aandacht op de bedreigende stimuli te richten (de “focusgroep”) of een groep die getraind werd de aandacht juist van de bedreigende stimuli af te wenden (de “vermijdingsgroep”). De training bestond eruit dat deelnemers in de focusgroep meer congruente trials kregen, terwijl deelnemers in de vermijdingsgroep meer incongruente trials kregen. Na deze aandachtstraining ontwikkelden deelnemers uit de focusgroep niet alleen een aandachtsvertekening voor bedreigende stimuli, maar rapporteerden zij ook meer bedreigende emoties gedurende een stressvolle taak dan de deelnemers uit de vermijdingsgroep. Deze bevindingen geven aan dat een verandering in aandachtsvertekening voor bedreigende informatie een verandering in de kwetsbaarheid voor angst kan veroorzaken. Dit idee werd recent ook bevestigd. Zo toonden onder andere Amir, Beard, Burns en Bomyea (2009a) en Schmidt, Richey, Buckner en Timpano (2009) aan dat een computergestuurde training van verandering in aandachtsvertekening bij een klinische populatie effectief is. Uit de resultaten van beide studies bleek dat het veranderen van aandachtsvertekening zorgde voor een afname van pathologische angstsymptomen.

Ook zou een computergestuurde training voordelen bieden. Voornamelijk voor kinderen en adolescenten zou de training toegankelijker zijn dan de traditionele één-op-één therapeutische setting (Pine, Helfinstein, Bar-Haim, Nelson, & Fox, 2009). Het is namelijk gemakkelijk verkrijgbaar via internet of door middel van het installeren van voorgeprogrammeerde software (MacLeod, Soong, Rutherford, & Campbell, 2007) en is het bovendien goedkoper dan de traditionele één-op-één therapie (Chu et al., 2004). Ook biedt het voordelen tegenover traditionele therapievormen omdat de blootstelling aan bedreiging op een systematische wijze gedaan kan worden waarbij de aandacht gestuurd en gecontroleerd wordt. Door middel van computergestuurde ABM kan aan deelnemers geleerd worden hun aandacht impliciet te controleren zonder expliciete instructies (Pine et al., 2009). De training gaat echter in tegen het idee dat een behandeling enkel succesvol kan zijn wanneer het gegeven wordt door getrainde clinici (Chu et al., 2004).

(7)

7 ABM blijkt echter niet altijd effectief. Zo vonden Reese, McNally, Najmi en Amir (2010) geen verschil in angst voor spinnen tussen deelnemers die getraind waren spinnen te vermijden en deelnemers uit de controle groep die geen training kregen. Ook zijn er verschillende andere studies op te noemen waarin er niet geslaagd werd aandachtsvertekening middels ABM te veranderen en de symptomen van angststoornissen te bestrijden (Boettcher, Berger, & Renneberg, 2012; Boettcher et al., 2013; Bunnell, Beidel, & Mesa, 2013; Carlbring et al., 2012; Neubauer et al., 2013, in: Clarke, Notebaert, & MacLeod, 2014). In recentelijke reviews met betrekking tot deze studies is naar voren gekomen dat de onderzoekers er niet in geslaagd zijn de patronen van selectieve aandacht, die verantwoordelijk zijn voor het onderdrukken van emotionele kwetsbaarheid, te veranderen. Met andere woorden, als deze vorm van aandacht niet veranderd is, kan er ook geen verandering in emoties plaatsvinden. Uit de resultaten van de studies zou nu echter niet geconcludeerd moeten worden dat ABM ineffectief is. Zij zouden fungeren als een gebrek aan bewijs voor de effectiviteit van ABM (Emmelkamp, 2012, in: Clarke et al., 2014).

Naast het gegeven dat niet elke studie erin slaagt een verandering in aandachtsvertekening en een afname van onder andere angstsymptomen te bewerkstelligen, is er ook nog niet veel bekend over het onderliggende proces ervan. Hoe zou een verandering in aandachtsvertekening kunnen leiden tot een afname van angst? (Van Bockstaele, Koster, Verschuere, Crombez, & de Houwer, 2012) Een mogelijkheid zou kunnen zijn dat een verandering in de aandachtsvertekening leidt tot een verandering in het reguleren van emoties en dat deze verandering zorgt voor verminderde angst (MacLeod & Bucks, 2011).

De term ‘emotieregulatie’ duidt op de intrinsieke en extrinsieke processen die verantwoordelijk zijn voor het monitoren, evalueren en aanpassen van emotionele reacties (Todd, Cunningham, Anderson, & Thompson, 2012). Het doel van emotieregulatie bestaat niet alleen uit het beperken van bedreigende emoties en het vergroten van positieve emoties. Het gaat er om hoe succesvol een persoon zijn of haar emoties kan afstemmen op een gegeven situatie en dus een gewenste emotionele toestand behoudt, terwijl ongewenste emoties uitgeschakeld worden (Wadlinger & Isaacowitz, 2011). Het vermogen om en de manier waarop men zijn of haar emoties moduleert, zouden een verklaring vormen voor de ontwikkeling en het in stand houden van angststoornissen (Cisler & Olatunji, 2012).

Aandacht speelt een belangrijke rol binnen het emotieregulatie-proces en wordt beschouwd als één van de vijf emotieregulatie strategieën in het procesmodel van Gross

(8)

8 (1998; 2002) waarin het omschreven wordt als het selectief richten van aandacht op een bepaalt situationeel aspect. Selectieve aandacht zou in vergelijking met de andere regulatie-strategieën een meer automatische en onbewuste strategie zijn, waarbij minder cognitieve inspanning gebruikt hoeft te worden (Mauss, Bunge, & Gross, 2007). Om deze reden zou de strategie gebruikt kunnen worden als het eerste verdedigingsmechanisme van binnenkomende emoties. Wanneer men zijn of haar emoties reguleert aan de hand van het selectief richten van aandacht, zou dit ervoor kunnen zorgen dat bepaalde ongewenste emoties niet geheel tot ontwikkeling komen (Wadlinger & Isaacowitz, 2011). Ook in het onderzoek van Ochsner en Gross (2005) komt de belangrijke rol van aandacht binnen het emotieregulatie-proces naar voren. Uit hun studie bleek namelijk dat wanneer aandacht voor emotionele stimuli verminderd wordt, de fysiologische reacties op deze stimuli (bijvoorbeeld in de amygdala) afnemen.

Recent hebben een aantal onderzoekers een link gelegd tussen vertekeningen in aandacht en het emotieregulatie-proces. Zo stellen Todd et al. (2012) dat aandachtsvertekening een vorm van emotieregulatie is. Zij definiëren aandachtsvertekening als ‘het proces van selectieve aandacht waarbij het sensorisch systeem bepaalde stimuli

boven andere stimuli verkiest en de voorkeur bovendien gebaseerd is op de affectiviteit voor die stimuli’ (p. 365). Aandachtsvertekening zou een regulerende rol spelen voordat een emotie

geuit wordt. Wanneer men doorgaans bijvoorbeeld meer aandacht schenkt aan bedreigende of juist positieve stimuli zal deze aandachtsvertekening invloed hebben op de emotionele reactie in een stressvolle gebeurtenis. Als deze vertekening gericht is op positieve stimuli zal men namelijk minder snel bedreigende gevoelens vormen en minder psychofysiologische activiteit vertonen in stressvolle situaties dan wanneer de aandachtsvertekening gericht is op bedreigende stimuli. Ook Wadlinger en Isaacowitz (2011) stellen dat men in staat is zijn of haar emoties effectief te reguleren door middel van het selectief richten van aandacht en dat dit tevens succesvol getraind zou kunnen worden. Wanneer iemand na een aandachtstraining beter in staat is zijn of haar emoties te reguleren zal hij of zij meer positieve emoties ervaren en met behulp van deze emoties ook weer betere controle hebben over zijn of haar aandacht. Op deze manier zou een aandachtstraining kunnen zorgen voor een toename van de emotionele gezondheid (Fredrickson & Joiner, 2002). Het ervaren van meer positieve dan bedreigende emoties zou bovendien een voorspeller zijn van algeheel geluk. Mensen die getraind worden hun aandacht op het positieve te richten kunnen zich op den duur namelijk op

(9)

9 natuurlijke, automatische wijze gaan richten op belonende, positieve dingen uit hun omgeving (Fredrickson & Losada, 2005).

Hoewel de verschillende studies met betrekking tot ABM en emotieregulatie een sterke overlap laten zien, namelijk dat aandachtsprocessen een belangrijke rol spelen in de ontwikkeling van respectievelijk psychopathologie en emotieregulatie, is er tot op heden geen onderzoek gedaan naar het mogelijke effect van ABM op emotieregulatie. De twee stromingen zijn nog niet eerder in een zelfde studie bij elkaar gebracht. In dit onderzoek wordt daarom getracht aan te tonen dat ABM en emotieregulatie niet enkel in de literatuur samenhangen, maar dat dit in de praktijk ook zo is. Het effect van een aandachtstraining op emotieregulatie wordt namelijk onderzocht.

2.2 Vraagstelling en hypothesen

Vraagstelling: Hebben veranderingen in aandachtsvertekening invloed op emotieregulatie?

Hypothesen:

1. Een aandachtstraining zorgt voor een verandering in aandachtsvertekening (MacLeod et al, 2002).

1.1. Mensen die getraind worden meer aandacht te geven aan bedreigende stimuli (focusgroep) zullen een grotere aandachtsvertekening hebben na de training dan ervoor.

1.2. Mensen die getraind worden meer aandacht te geven aan neutrale stimuli (vermijdingsgroep) zullen een kleinere aandachtsvertekening hebben na de training dan ervoor.

2. Een aandachtstraining waarbij een verandering in aandachtsvertekening heeft plaatsgevonden zorgt voor een verandering in emotieregulatie.

2.1. De bedreigende afbeeldingen zullen door alle deelnemers als meer negatief (valentie), opwindend (arousal) en bedreigend worden beoordeeld dan de neutrale afbeeldingen.

2.2. De emotieregulatie-instructies zullen voor alle deelnemers een effect hebben op de beoordeling van de bedreigende afbeeldingen op valentie, arousal en dreigwaarde.

(10)

10 2.3. De focusgroep zal na de training beter in staat zijn tot het versterken van bedreigende emoties, terwijl de vermijdingsgroep hiertoe minder goed in staat zal zijn.

2.4 De focusgroep zal na de training minder goed in staat zijn tot het onderdrukken van bedreigende emoties, terwijl de vermijdingsgroep hiertoe beter in staat zal zijn.

(11)

11

3 Methode

3.1 Deelnemers

De deelnemers zijn random geselecteerd. Geïnteresseerden konden zich via de website www.lab.uva.nl inschrijven om deel te nemen aan het experiment en bestonden hoofdzakelijk uit psychologie studenten van de Universiteit van Amsterdam. Omdat de website toegankelijk was voor iedereen was een gedeelte van de deelnemers geen student of studeerde hij of zij aan een andere universiteit dan de UvA. Er werd geen onderscheid gemaakt in sekse of leeftijd. Op deze wijze namen 67 deelnemers deel aan het experiment (46 vrouwen, 21 mannen, gemiddelde leeftijd = 23,37, SD = 6,79) in ruil voor €10 of één proefpersoonspunt. Alle deelnemers werden vooraf geïnformeerd dat er in het experiment bloederige afbeeldingen getoond zou worden en hebben allen een toestemmingsverklaring getekend.

3.2 Onderzoeksdesign

Dit onderzoek heeft een experimenteel design. Er werd namelijk gekeken of de onafhankelijke variabele ‘aandachtstraining’ invloed had op de afhankelijke variabelen ‘aandachtsvertekening’ en ‘emotieregulatie’. Beide afhankelijke variabelen zijn op twee meetmomenten gemeten, namelijk voor (t1) en na de aandachtstraining (t2). De deelnemers zijn na t1 random verdeeld over twee groepen, namelijk de ‘focusgroep’ en de ‘vermijdingsgroep’. Aan de focusgroep werd met behulp van de aandachtstraining geleerd hun aandacht te focussen op bedreigende stimuli, terwijl de vermijdingsgroep juist getraind werd hun aandacht van bedreigende stimuli af te houden en zich op de neutrale stimuli te richten. Op deze wijze is een vergelijking gemaakt tussen aandachtsvertekening en emotieregulatie voor en na de aandachtstraining.

3.3 Meetinstrumenten

3.3.1 State and Trait Anxiety Iventory

De toestandsangst (state anxiety) en de angstdispositie (trait anxiety) van de deelnemers is gemeten middels de Nederlandse vertaling van de State and Trait Anxiety Inventory (STAI-S en STAI-T; Spielberger, Gorsuch, Lushene, Vagg, & Jacobs, 1983; van der Ploeg, Defares, & Spielberger, 1980: in Van Bocskstaele et al., 2011). Toestandsangst refereert hier naar de gemoedstoestand van de deelnemer op het moment dat hij of zij de vragenlijst maakte, terwijl met behulp van de STAI-T de persoonlijkheid gemeten werd. Deze

(12)

12 keek meer naar de mate van angst over een lange periode. In de vragenlijsten werden 20 stellingen gegeven die de deelnemers moesten beoordelen op een 4-punt Likert-schaal.

3.3.2 Standaard dot probe taak

In de standaard dot probe taak (MacLeod et al., 2002) werden 20 neutrale en 20 bedreigende afbeeldingen gebruikt uit het International Affective Picture System (IAPS; Lang, Bradley, & Cuthbert, 2005; afbeeldingen uit de IAPS zijn gevalideerd voor de huidige onderzoekspopulatie, Verschuere, Crombez, & Koster, 2001). In totaal waren er 104 trials waarin er steeds twee van deze afbeeldingen op het computerscherm verschenen, één boven een fixatiekruisje en één eronder. De afbeeldingen werden even vaak aangeboden en kwamen even vaak boven of onder het fixatiekruisje. Na 500 ms verdwenen de afbeeldingen van het beeldscherm en verscheen op één van de twee locaties de letter ‘E’ of ‘F’. Aan de deelnemers werd gevraagd zo snel en accuraat mogelijk te reageren door, afhankelijk van welke letter er verscheen, één van de twee responsknoppen in te drukken. Van de 104 trials waren 40 trials congruent en 40 trials incongruent. In de congruente trials verscheen er een bedreigende en een neutrale afbeelding en verscheen de doelstimulus op dezelfde plek als de bedreigende afbeelding. Op de incongruente trials verscheen er eveneens een bedreigende en neutrale afbeelding, maar verscheen de doelstimulus op dezelfde plek als de neutrale afbeelding. Het verschil in reactietijd tussen congruente en incongruente trials gaf een maat van de aandachtsvertekening. Daarnaast verschenen er in de overige 24 trials enkel neutrale afbeeldingen en verscheen de doelstimulus dus steeds op de plaats van een neutrale afbeelding. Tevens was er een oefenblok van 12 neutrale trials. Hiervoor zijn 6 extra afbeeldingen toegevoegd die enkel in dit oefenblok gebruikt zijn. De data uit deze trials is niet meegenomen in de meting.

3.3.3 Attentional Bias Modification (ABM)

In de aandachtstraining (AT) is getracht de aandachtsvertekening te veranderen door het manipuleren van de verdeling van de congruente- en incongruente trials (MacLeod et al. 2002). De deelnemers zijn random verdeeld in twee gelijke groepen, namelijk de ‘focusgroep’ (enkel congruente trials), die getraind werden hun aandacht op bedreigende stimuli te richten en de ‘vermijdingsgroep’ (enkel incongruente trials), die getraind werden hun aandacht van de bedreigende stimuli af te houden en zich op neutrale stimuli te richten. De training bestond uit 3 blokken. Ieder blok bestond uit 104 trials, waarvan 80 congruent of incongruent (afhankelijk van de trainingsgroep) en 24 neutraal waren.

(13)

13

3.3.4 Emotieregulatie paradigma

Op t1 en t2 werd de emotieregulatie gemeten. De taak zelf was gebaseerd op de paradigma’s van Urry (2010) en Jackson, Malmstadt, Larson en Davidson (2000). In de taak werd telkens één afbeelding getoond die ofwel neutraal of bedreigend was en afbeeldingen werden ofwel lang (5000 ms), ofwel kort (500 ms) aangeboden. Op t1 bestond te taak uit 8 blokken. In de eerste twee blokken werd de instructie “het behouden van een emotie” gegeven, waarbij de afbeelding die de deelnemer te zien kreeg neutraal was en deze in het eerste blok kort- en in het tweede blok lang aangeboden werd. Dit werd herhaald voor de resterende drie instructies “het behouden van een emotie”, “het versterken van een emotie” en “het onderdrukken van een emotie” (hierbij werden enkel bedreigende afbeeldingen getoond in plaats van neutrale afbeeldingen in het eerste en tweede blok). Op t2 bestond de taak uit 4 blokken. Alleen de instructies “het onderdrukken van een emotie” en “het versterken van een emotie” (met korte en lange aanbiedingsduur van de afbeeldingen) zijn gemeten. Dit omdat enkel deze relevant zijn voor het onderzoek. Op zowel t1 als t2 bestond ieder blok uit 11 afbeeldingen, waarvan de eerste afbeelding als buffer voor foutmetingen fungeerde en niet geanalyseerd werd. Bovendien is enkel op de blokken waarin de deelnemers hun emoties moesten versterken of onderdrukken counterbalance toegepast. Na het verdwijnen van de afbeelding beoordeelden de deelnemers met behulp van een 7-punt Likert-schaal de emotie die de afbeelding bij hen opriep en ging het volgende blok van start. De afbeeldingen werden beoordeeld op valentie, arousal en dreigwaarde en de bijbehorende Likert-schalen zagen er als volgt uit: “Hoe positief (gelukkig) of negatief (ongelukkig, ontevreden) voelde je, je bij het zien van de afbeelding?” (1= “positief”, 3= “eerder positief”, 5= “eerder negatief”, 7= “negatief”), “Hoe rustig (kalm, relaxed) of hoe opgewonden (gestimuleerd) was je bij het zien van de afbeelding?” (1= “rustig, kalm”, 3= “een beetje opgewonden, 5= “matig opgewonden”, 7 = “heel opgewonden”), “Hoe intens was de angst/bedreiging die je voelde bij het zien van de afbeelding?” (1= “helemaal niet intens”, 3= “weinig intens”, 5= “redelijk intens”, 7= “heel intens”). Met behulp van deze beoordelingen werd emotieregulatie gemeten.

3.4 Statistische analyse

Alle hypothesen werden getest met behulp van Repeated Measures ANOVAs. Voor de analyse van de veranderingen in aandachtsvertekening werd de trainingsgroep (focus versus vermijding) als between-subject factor en meetmoment (t1 versus t2) als within-subject factor opgenomen, waarbij een significante interactie tussen meetmoment en trainingsgroep verwacht werd. Ook werd er verwacht dat er geen verschil in aandachtsvertekening tussen de

(14)

14 groepen voor de training zou zijn, maar dat de focusgroep een grotere en de vermijdingsgroep een kleinere aandachtsvertekening voor bedreigende stimuli zou hebben na de training. Voor de analyse van het effect van aandachtstraining op emotieregulatie werd de trainingsgroep opnieuw als between-subjects variabele opgenomen, maar nu met meetmoment en instructie (versterk versus onderdruk) als within-subjects factoren. Hierbij werd een significante driewegsinteractie verwacht: voor de training is er voor beide instructies geen verschil tussen de groepen. Na de training werd verwacht dat de focusgroep er beter in zou slagen emoties te versterken dan de vermijdingsgroep. Omgekeerd werd er verwacht dat de vermijdingsgroep er na de training beter in zou slagen emoties te onderdrukken dan de focusgroep. Exploratief hebben we ook de aanbiedingsduur van de afbeeldingen gemanipuleerd, omdat aandachtsprocessen vroeg in het emotieregulatie-proces zouden voorkomen (Wadlinger & Isaacowitz, 2011). Veranderingen in aandacht zouden dus mogelijk enkel vroeg in het emotieregulatie-proces een effect kunnen hebben, dus bij afbeeldingen die slechts kort werden aangeboden. Aanbiedingsduur (kort versus lang) werd dan ook mee opgenomen als within-subject factor in de analyses van de emotieregulatie data.

3.5 Procedure

Het onderzoek is door de deelnemers uitgevoerd op computers in de daarvoor bestemde laboratoria van de Universiteit van Amsterdam. Elke deelnemer heeft ongeveer een uur aan het experiment besteed. Tijdens het experiment werden ten eerste de toestandsangst en de angstdispositie bepaald. Vervolgens werden de deelnemers geïnstrueerd hun emotie te behouden bij het zien van achtereenvolgens neutrale- en bedreigende afbeeldingen. Daarna werden de deelnemers in twee groepen verdeeld, waarbij aan de ene groep gevraagd werd eerst hun emoties te versterken en daarna te onderdrukken, terwijl de andere groep geïnstrueerd werd hun emoties eerst te onderdrukken en daarna te versterken. Dit om foutmetingen te voorkomen (counterbalance). Hierna werd de dot probe taak geoefend zodat de deelnemers kennis konden maken met de taak voordat zij deze in het echt uitvoerden. Na de oefening werd de standaard dot probe taak uitgevoerd en werd de aandachtsvertekening gemeten. Vervolgens vond de dote probe training plaats. Hiermee is getracht de aandachtsvertekening te veranderen om deze na de training middels de standaard dot probe taak nogmaals te meten. In de laatste fase van het experiment werden de deelnemers, afhankelijk van de groep waarin zij zaten, nogmaals geïnstrueerd hun emoties eerst te versterken of te onderdrukken. Tot slot werden de deelnemers na deelname aan het

(15)

15 experiment beloond met betaling of een proefpersoonspunt en mochten zij een debrief formulier meenemen.

(16)

16

4 Resultaten

4.1 Groepskarakteristieken

Gemiddelde toestandsangst van de totale steekproef van 67 proefpersonen was 34,84 (SD = 8,76); gemiddelde angstdispositie was 40,88 (SD = 9,73). Er is geen significant verschil van STAI-state en STAI-trait gevonden tussen de focusgroep en de vermijdingsgroep, F(1,65) < 1, p = .35.

4.2 Scoring en outliers

Voor de dot probe taak werd ten eerste de data van de oefenblokken verwijderd. Vervolgens zijn de gemiddelde reactietijden berekend en zijn de trials waarvan de reactietijden meer dan drie SDs van het groepsgemiddelde afweken verwijderd. Tevens werd de gemiddelde reactietijd per deelnemer berekend en zijn de trials waarvan de reactietijd meer dan drie SDs van het individuele gemiddelde afweek ook verwijderd. Vervolgens zijn de trainingsblokken en de neutrale trials verwijderd omdat deze niet nodig zijn om aandachtsvertekening te meten. Daarna zijn de aandachtsvertekening scores berekend (gemiddelde van RT incongruente trials – gemiddelde RT congruente trials) per deelnemer en per blok. Voor de emotieregulatie taak berekenden we de gemiddelde rating voor angst, valentie, en arousal per blok, per aanbiedingsduur en per instructie. De data van één deelnemer werd niet opgenomen in de verdere analyses omdat het foutenpercentage van deze deelnemer op de dot probe taak meer dan drie SDs afweek van het groepsgemiddelde, wat er op wijst dat deze deelnemer de taak niet ernstig uitvoerde.

4.3 Effect van aandachtstraining op aandachtsvertekening

Met behulp van een Repeated Measures ANOVA, met experimentfase (pre-training versus post-training) als within-subject factoren en training (focusgroep versus vermijdingsgroep) als between-subject factor, is onderzocht of een aandachtstraining zorgt voor een verandering in aandachtsvertekening. We vonden hierbij een significant hoofdeffect van de between-subject factor training, F(1,65) = 14,57, p < .001, wat erop duidt dat de focusgroep een sterkere aandachtsvertekening heeft voor bedreigende afbeeldingen dan de vermijdingsgroep. Het hoofdeffect van experimentfase was niet significant, F(1,65) = 2,96, p = .09. Het verwachte interactie-effect tussen experimentfase en training was niet significant,

F(1,65) < 1. Hieruit kan gesteld worden dat de aandachtstraining niet heeft geleid tot een

(17)

17 beide meetmomenten voor iedere trainingsgroep afzonderlijk toonden aan dat de verandering in aandachtsvertekening in de focusgroep in de verwachte richting lijkt te gaan, F(1,36) = 2,53 p = .12, maar dat de vermijdingsgroep geen verandering in aandachtsvertekening vertoont, F(1,29) < 1. De gemiddelde aandachtsvertekening voor de aandachtstraining lag bij de focusgroep op 3,46 (SE = 3,03) en bij de vermijdingsgroep lag deze op -9,43 (SE = 3,36). De gemiddelde aandachtsvertekening na de aandachtstraining lag bij de focusgroep op 14,50

(SE = 4,93) en bij de vermijdingsgroep lag deze tenslotte op -5,62 (SE = 5,47) (zie Figuur 1).

4.4 Effect van aandachtstraining op emotieregulatie

4.4.1 Manipulatie checks

Met behulp van een Repeated Measures ANOVA is onderzocht of de deelnemers in de pre-trainingsfase de bedreigende afbeeldingen als meer negatief, opwindend en bedreigend beschouwden dan de neutrale afbeeldingen.

Uit de Repeated Measures ANOVA op de valentieratings, met afbeelding (neutraal vs. negatief) en aanbiedingsduur (lang vs. kort) als within-subject factoren, bleek dat er een significant hoofdeffect van de afbeelding was, F(1,66) = 503,96, p < .001. Dit wijst erop dat bedreigende afbeeldingen als meer negatief werden beoordeeld (gemiddelde = 5,64, SE = .08) dan neutrale afbeeldingen (3,31, SE = .07) (zie Figuur 2). De analyse toonde aan dat er een significant interactie-effect was tussen de afbeelding en de aanbiedingsduur, F(1,66) = 13,03,

Fig. 1. Scores aandachtsvertekening ( +1 en -1 standaarderror) in de focusgroep vs.

(18)

18

p < .05. Follow-up contrasten toonden aan dat er geen verschil was tussen kort en lang

aangeboden neutrale afbeeldingen, F(1,66) = 1,86, p = .18, maar dat er wel een verschil was tussen kort en lang aangeboden bedreigende afbeeldingen, F(1,66) = 12,75 p < .05.

Vervolgens werd dezelfde analyse uitgevoerd op de arousal-ratings. Uit de analyse bleek dat er een significant hoofdeffect aanwezig was van zowel de afbeelding, F(1,66) = 261,50, p < .001, als de aanbiedingsduur van de afbeelding, F(1,66) = 10,55, p < .05. Deze effecten geven weer dat bedreigende afbeeldingen als meer opwindend werden beoordeeld (gemiddelde = 3,98, SE = .16) dan neutrale afbeeldingen (1,97, SE = .09) (zie Figuur 2) en dat kort aangeboden afbeeldingen minder opwindend werden beoordeeld dan lang aangeboden afbeeldingen. Deze hoofdeffecten werden echter gekwalificeerd door het significante interactie-effect tussen de afbeelding en de aanbiedingsduur, F(1,66) = 7,43, p < .05. Uit follow-up contrasten bleek dat er geen verschil was tussen lang en kort aangeboden neutrale afbeeldingen, F(1,66) < 1, maar dat de aanbiedingsduur wel een significant effect had op bedreigende afbeeldingen, F(1,66) = 13,33, p < .05.

Tot slot is de analyse nogmaals uitgevoerd voor de ratings op dreigwaarde. Uit de analyse bleek dat er een significant hoofdeffect van de afbeelding aanwezig was, F(1,66) = 510,82 p < .001. Ook dit effect geeft weer dat bedreigende afbeeldingen als meer bedreigend werden beoordeeld (gemiddelde = 4,56, SE = .14) dan neutrale afbeeldingen (gemiddelde = 1,73, SE = .10) (zie Figuur 2). Tevens toonde de analyse een marginaal significant interactie-effect tussen de afbeelding en de aanbiedingsduur, F(1,66) = 3,39, p = .07. Follow-up contrasten toonden aan dat er zowel geen verschil was tussen kort en lang aangeboden neutrale afbeeldingen, F(1,66) = 1,09, p = .30, als tussen kort en lang aangeboden bedreigende afbeeldingen, F(1,66) = 2,72, p = .10.

Er kan dus gesteld worden dat bedreigende afbeeldingen inderdaad als meer negatief, opwindend en bedreigend werden beoordeeld en dat aanbiedingsduur hierbij enkel effect had wanneer er bedreigende afbeeldingen getoond werden. De ratings van de bedreigende afbeeldingen op valentie en arousal waren namelijk meer bedreigend wanneer de afbeeldingen lang getoond werden dan wanneer deze kort in beeld kwamen. Op de valentie, arousal en dreigwaarde ratings van neutrale afbeeldingen had de aanbiedingsduur geen effect.

(19)

19

4.4.2 Effectiviteit van de emotieregulatie instructies

Met behulp van afzonderlijke Repeated Measures ANOVAs is onderzocht of de deelnemers in de pre-trainingsfase de emotieregulatie-instructies opvolgden. In de instructies werd onderscheid gemaakt tussen het onderdrukken, het behouden en het versterken van een emotie. De afbeeldingen werden hierna beoordeeld op valentie, arousal en dreigwaarde.

In de analyse op de valentieratings, met instructie en aanbiedingsduur als within-subject factoren, werd onderzocht hoe negatief de afbeeldingen beoordeeld werden door de deelnemers tijdens de verschillende emotieregulatie-instructies. Uit deze analyse bleek dat er een significant hoofdeffect was van zowel de instructie, F(2,65) = 94,67, p < .001, als de aanbiedingsduur, F(1,66) = 8,70, p < .05. Dit geeft weer dat zowel de verschillende instructies, als de aanbiedingsduur een effect hadden op het gevoel van negativiteit van de deelnemers. De gemiddelde beoordelingsscores van de afbeeldingen tijdens de instructies lagen op 4,85 (SE = .08) voor het onderdrukken, op 5,64 (SE = .08) voor het behouden en op 5,81 (SE = .08) voor het versterken van een emotie (zie Figuur 3). Tevens is er een significant interactie-effect gevonden tussen de instructie en de aanbiedingsduur, F(2,65) = 7,98, p < .05. Follow-up contrasten toonden aan dat er een significant effect was van aanbiedingsduur op zowel de behoud-instructie, F(1,66) = 12,75 p < .05, als op de versterk-instructie, F(1,66) = 11,31, p < .05. Er was geen effect van aanbiedingsduur op de valentie bij de instructie onderdruk-emotie, F(1,66) = 2,53, p = .12. Dit geeft weer dat zowel de verschillende instructies als de aanbiedingsduur een effect hadden op het gevoel van valentie van de deelnemers en dat het verschil in aanbiedingsduur effect had wanneer aan de deelnemers geïnstrueerd was hun emoties te behouden of te versterken.

Fig.2. Gemiddelde beoordelingsscores ( +1 en -1 standaarderror) van neutrale versus bedreigende

(20)

20 In de analyse op de arousalratings werd vervolgens onderzocht hoe opwindend de deelnemers de bedreigende afbeeldingen ervoeren tijdens de verschillende emotieregulatie-instructies. De analyse toonde een significant hoofdeffect aan van zowel de instructie, F(2,65) = 129,51, p < .001, als de aanbiedingsduur, F(1,66) = 11,31, p < .05. Dit geeft weer dat zowel de verschillende instructies, als de aanbiedingsduur een effect hadden op het gevoel van opwinding van de deelnemers. De gemiddelde beoordelingsscores van de afbeeldingen tijdens de instructies lagen op 2,75 (SE = .15) voor het onderdrukken, op 3,98 (SE = .16) voor het behouden en op 4,54 (SE = .16) voor het versterken van een emotie (zie Figuur 3). Tevens is er een significant interactie-effect gevonden tussen de instructie en de aanbiedingsduur,

F(2,65) = 4,69, p < .05. Follow-up contrasten toonden aan dat er een significant effect was

van aanbiedingsduur op zowel de behoud-instructie, F(1,66) = 9,54 p < .05, als op de versterk-instructie, F(1,66) = 11,31, p < .05. Er was geen effect van aanbiedingsduur op arousal bij de onderdruk-instructie, F(1,66) = < 1. Dit geeft weer dat zowel de verschillende instructies, als de aanbiedingsduur een effect hadden op het gevoel van arousal van de deelnemers en dat het verschil in aanbiedingsduur effect had wanneer aan de deelnemers geïnstrueerd was hun emoties te behouden of te versterken.

Tenslotte is de Repeated Measures ANOVA nogmaals uitgevoerd voor de ratings op dreigwaarde en is onderzocht hoe bedreigend de afbeeldingen beoordeeld zijn door de deelnemers. Uit de analyse bleek dat er een significant hoofdeffect was van instructie, F(2,65) = 144,62, p < .001. De analyse toonde geen significant hoofdeffect aan van aanbiedingsduur,

F(1,66) = 3,48, p = .07. Dit geeft weer dat enkel de verschillende instructies een effect hadden

op het gevoel van dreigwaarde van de deelnemers. De gemiddelde beoordelingsscores van de afbeeldingen tijdens de instructies lagen op 3,37 (SE = .13) voor het onderdrukken, op 4,56 (SE = .14) voor het behouden en op 4,97 (SE = .14) voor het versterken van een emotie (zie Figuur 3). Tevens is er een significant interactie-effect gevonden tussen de instructie en de aanbiedingsduur, F (2,65) = 3,65, p < .05. Follow-up contrasten toonden aan dat er een significant effect was van aanbiedingsduur op de versterk-instructie, F(1,66) = 8,61, p < .05. Er is geen significant effect gevonden van aanbiedingsduur op zowel de behoud-instructie,

F(1,66) = 2,72, p = .10, als de onderdruk-instructie, F(1,66) = .347, p = .56. Dit geeft weer dat

de instructies effect hadden op het gevoel van dreigwaarde van de deelnemers en dat het verschil in aanbiedingsduur effect had wanneer aan de deelnemers geïnstrueerd was hun emoties te versterken.

(21)

21 Er kan dus gesteld worden dat alle drie de emotieregulatie instructies inderdaad zinvol waren en zijn opgevolgd. Hierbij bleek ook dat de afbeeldingen als meer negatief, opwindend en bedreigend werden beoordeeld wanneer de aanbiedingsduur van de afbeelding lang in plaats van kort was en de deelnemers geïnstrueerd waren hun emoties te behouden of te versterken. De aanbiedingsduur van de afbeeldingen had geen effect wanneer de deelnemers gevraagd werden hun emotie te onderdrukken.

4.4.3 Effect van aandachtstraining op veranderingen in emotieregulatie

Met behulp van een Repeated Measures ANOVA, met emotieregulatie-instructie (versterken vs. onderdrukken), aanbiedingsduur (lang vs. kort) en experimentfase (pre-training vs. post-(pre-training) als within-subject factoren en (pre-training (focus- vs. vermijdingsgroep) als between-subject factor, is onderzocht of er per groep veranderingen in emotieregulatie zijn opgetreden na de aandachtstraining ten opzichte van de emotieregulatie voor de aandachtstraining.

Ten eerste toont de analyse, waarin de afbeeldingen beoordeeld zijn op valentie, aan dat er een significant hoofdeffect was van zowel de instructie, F(1,65) = 133,04, p < .001, als de experimentfase, F(1,65) = 41,29, p < .001. Deze hoofdeffecten tonen aan dat de instructies effect hadden op de beoordeling van de afbeeldingen op valentie en dat de emotieregulatie van de gehele steekproef positief veranderd is na de training. Er werden echter geen cruciale significant interactie-effecten gevonden tussen instructie, experimentfase en training, F(1,65)

Fig.3. Gemiddelde beoordelingsscores (+1 en -1 standaarderror) van neutrale vs. bedreigende

(22)

22 < 1 en tussen instructie, aanbiedingsduur, experimentfase en training, F(1,65) < 1. Dit toont aan dat er geen verschil in emotieregulatie is opgetreden tussen de groepen over tijd. De daling in de ratings van de afbeeldingen op valentie wordt dus niet beïnvloed door de aandachtstraining.

Vervolgens is dezelfde analyse uitgevoerd, maar is er nu gekeken naar de arousalratings. Deze toont aan dat er een significant hoofdeffect aanwezig was van zowel de instructie, F(1,65) = 209,95, p < .001, als de experimentfase, F(1,65) = 16,57, p < .001. Deze hoofdeffecten tonen aan dat de instructies effect hadden op de beoordeling van de afbeeldingen op arousal en dat de emotieregulatie van de gehele steekproef positief veranderd is na de training. De verwachte interactie-effecten tussen instructie, experimentfase en training, F(1,65) < 1, en tussen instructie, duur, experimentfase en training, F(1,65) < 1, waren niet significant. Dit toont aan dat er geen verschil in emotieregulatie is opgetreden tussen de groepen over tijd. De daling in de ratings van de afbeeldingen op arousal wordt dus niet beïnvloed door de aandachtstraining.

Tot slot toont de analyse op de gerapporteerde dreigwaarde van de afbeeldingen opnieuw aan dat er significant hoofdeffect aanwezig was van zowel de instructie, F(1,65) = 204,65, p < .001, als de experimentfase, F(1,65) = 25,08, p < .001. Deze hoofdeffecten tonen aan dat de instructies effect hadden op de beoordeling van de afbeeldingen op dreigwaarde en dat de emotieregulatie van de gehele steekproef positief veranderd is na de training. Er is geen significant interactie-effect gevonden tussen instructie, experimentfase en training, F(1,65) < 1 en tussen instructie, duur, experimentfase en training, F(1,65) < 1. Dit toont aan dat er geen verschil in emotieregulatie is opgetreden tussen de groepen over tijd. De daling in de ratings van de afbeeldingen op dreigwaarde wordt dus niet beïnvloed door de aandachtstraining.

Er kan dus gesteld worden dat er wel degelijk een algehele verandering in emotieregulatie opgetreden is. De veranderingen in emotieregulatie verschillen echter niet per groep, maar gaan exact dezelfde richting op (zie Figuur 4). Hieruit blijkt dat veranderingen in emotieregulatie dus niet toe te schrijven zijn aan de aandachtstraining.

(23)

23

Fig.4. De veranderingen in de gemiddelde beoordelingsscores (+1 en -1 standaarderror) van de afbeeldingen

(24)

24

5 Discussie

In dit onderzoek is getrac mht een antwoord te vinden op de vraag: “Hebben

veranderingen in aandachtsvertekening invloed op emotieregulatie?”. Om deze vraag te

kunnen beantwoorden is allereerst onderzocht of de aandachtstraining daadwerkelijk zorgde voor een verandering in aandachtsvertekening (MacLeod et al., 2002). A-priori werd verwacht dat mensen die getraind werden om meer aandacht te geven aan bedreigende stimuli (focusgroep) een grotere aandachtsvertekening zouden hebben na de training dan ervoor. Van de mensen die getraind werden meer aandacht te geven aan neutrale stimuli (vermijdingsgroep) werd daarentegen verwacht dat zij een kleinere aandachtsvertekening na de training zouden hebben dan ervoor. De resultaten zijn echter strijdig met de hypothesen en de literatuur. De aandachtstraining heeft namelijk niet geleid tot een verschillende verandering in aandachtsvertekening bij beide groepen. Uit de resultaten van dit onderzoek is wel gebleken dat de verandering in aandachtsvertekening in het geval van de focusgroep min of meer de richting van de gestelde hypothese op gaat. De aandachtsvertekening is bij beide groepen groter na de aandachtstraining dan ervoor. In het geval van de vermijdingsgroep werd echter een daling in aandachtsvertekening verwacht.

Ten tweede is onderzocht of de aandachtstraining zorgt voor een verandering in emotieregulatie. Hiervoor is er eerst een manipulatie check gedaan van de afbeeldingen die gebruikt werden in het experiment. Er is namelijk onderzocht of de bedreigende afbeeldingen door alle deelnemers als meer negatief, opwindend en bedreigend werden beoordeeld dan de neutrale afbeeldingen. Uit die resultaten bleek dat dit inderdaad het geval was. Tevens kwam uit de resultaten van zowel de valentieratings, als de arousalratings naar voren dat de duur van het aanbieden van de afbeeldingen geen effect had op neutrale afbeeldingen, maar wel op bedreigende afbeeldingen. Dit betekent dat wanneer bedreigende afbeeldingen langer getoond werden deze als meer negatief en opwindend werden beoordeeld dan wanneer diezelfde afbeeldingen kort getoond werden. Voor de ratings op dreigwaarde gold dit effect van aanbiedingsduur op bedreigende afbeeldingen niet. Tot slot had aanbiedingsduur ook geen effect op neutrale afbeeldingen. De afbeeldingen werden onafhankelijk van de aanbiedingsduur hetzelfde beoordeeld op valentie, arousal en dreigwaarde.

Daarna is er nogmaals een manipulatie check gedaan, echter is nu onderzocht of de emotieregulatie-instructies zinvol waren. Er is namelijk onderzocht of de instructies het onderdrukken, het behouden en het versterken van een emotie effect hadden op de

(25)

25 beoordeling van de afbeeldingen op valentie, arousal en dreigwaarde. Uit de resultaten bleek dat de instructies inderdaad zinvol waren en door de deelnemers zijn opgevolgd. Wanneer de afbeeldingen hierbij lang getoond werden en de deelnemers geïnstrueerd waren hun emoties te behouden of te versterken beoordeelden de deelnemers de afbeeldingen als meer negatief, opwindend en bedreigend dan wanneer de aanbiedingsduur kort was.

Tenslotte is onderzocht of de aandachtstraining effect heeft gehad op veranderingen in emotieregulatie. We verwachtten hierbij dat de focusgroep na de training beter in staat zou zijn tot het versterken van bedreigende emoties, terwijl de vermijdingsgroep hiertoe minder goed in staat zou zijn. Tevens werd verwacht dat de focusgroep na de training minder goed in staat zou zijn tot het onderdrukken van bedreigende emoties, terwijl de vermijdingsgroep hiertoe beter in staat zou zijn. Hiervoor is gekeken naar de beoordeling van de afbeeldingen op valentie, arousal en dreigwaarde. Er is een aparte analyse per groep uitgevoerd en daarin zijn de emotieregulatie-instructies, het verschil in aanbiedingsduur en de experimentfases meegenomen. De hypothesen zijn echter enigszins strijdig met de resultaten. Er zijn namelijk wel degelijk veranderingen in emotieregulatie opgetreden, maar deze verschillen niet per groep. Zowel de focusgroep, als de vermijdingsgroep is iets minder goed in het onderdrukken van emoties na de training dan ervoor en beiden scoren vrijwel hetzelfde op de versterk-instructie. Hieruit kan gesteld worden dat de veranderingen in emotieregulatie niet toe te schrijven zijn aan de aandachtstraining.

Wanneer naar de overkoepelende vraagstelling “Hebben veranderingen in

aandachtsvertekening invloed op emotieregulatie?” gekeken wordt, kunnen de huidige

resultaten geen eenduidig antwoord geven op deze vraag. Omdat we er niet in geslaagd zijn veranderingen in aandachtsvertekening teweeg te brengen, is het ook erg moeilijk om sterke uitspraken te kunnen doen over de nog niet eerder onderzochte link tussen aandachtsvertekening en het emotieregulatie-proces (Todd et al., 2012; Wadlinger & Isaacowitz, 2011; Fredrickson & Joiner, 2002; Fredrickson & Losada, 2005). Omdat uit de resultaten is gebleken dat de instructies uit de emotieregulatie taak zinvol waren kan gesteld worden dat de uitgebleven verandering in emotieregulatie per groep niet aan de emotieregulatie taak lag, maar waarschijnlijk te wijten is aan het uitblijven van effectiviteit van ABM.

De aandachtstraining heeft niet geleidt tot een verschillende verandering in aandachtsvertekening bij beide groepen, terwijl dit vanuit de literatuur wel verwacht werd.

(26)

26 MacLeod et al. (2002) , die een gelijkaardige aandachtstraining en een gelijkaardige verdeling van congruente- en incongruente trials tussen de verschillende deelnemers gebruikten in hun onderzoek, slaagden er namelijk wel in een verandering in aandachtsvertekening te bewerkstelligen. Na de aandachtstraining ontwikkelden de deelnemers uit de focusgroep niet alleen een aandachtsvertekening voor bedreigende stimuli, maar ervoeren zij ook meer bedreigende emoties gedurende een stressvolle taak dan de deelnemers uit de vermijdingsgroep. Het effect van ABM op veranderingen in aandachtsvertekening is echter vaker uitgebleven. Zo vonden Reese, McNally, Najmi en Amir (2010) geen effect van een aandachtstraining op angst voor spinnen en zijn er verschillende andere studies aan te wijzen waarin er niet geslaagd werd aandachtsvertekening middels ABM te veranderen en symptomen van angststoornissen te bestrijden (Carlbring et al., 2012; Boettcher et al., 2012;

Boettcher et al., 2013; Bunnell et al., 2013; Neubauer et al., 2013 in: Clarke et al., 2014). Uit de uitgebleven effectiviteit van ABM in zowel onze studie, als vele andere studies zou dus geconcludeerd kunnen worden dat ABM een niet consistent werkend therapeutisch hulpmiddel is. Toch wordt ABM verkocht als een therapievorm met vele voordelen. Het zou gemakkelijk toegankelijk (Pine et al., 2009), gemakkelijk verkrijgbaar via internet (MacLeod et al., 2007), en bovendien goedkoper zijn (Chu et al., 2004) dan meer traditionele therapievormen. Is deze verkoop van ABM-programma’s aan mensen met onder andere angstproblemen wel terecht wanneer ABM er niet eens altijd in slaagt het basisresultaat (namelijk een verandering in aandachtsvertekening) te behalen? In plaats van het blijven verkopen van ABM-programma’s is de tijd wellicht daar om meer aandacht te schenken aan verbetering van ABM zodat in de toekomst gesproken kan worden van een wel consistent werkend therapeutisch hulpmiddel.

Zo werden er in dit experiment telkens dezelfde afbeeldingen gebruikt. Verschillende deelnemers gaven aan dat omdat dezelfde afbeeldingen steeds opnieuw getoond werden, ze op een gegeven moment geen emotie meer voelden bij de afbeelding. In een vervolgonderzoek zou er daarom rekening gehouden kunnen worden met meer diversiteit tussen de verschillende afbeeldingen. De afbeeldingen die getoond worden voor, tijdens en na ABM zouden dan bijvoorbeeld van elkaar kunnen verschillen. Ook zou er in het vervolg nagedacht kunnen worden over het gebruik van bedreigende versus neutrale videofragmenten in de emotieregulatie taak in plaats van afbeeldingen. Ten eerste is er op deze wijze meer diversiteit dan wanneer er ook op deze taak weer gebruik wordt gemaakt van afbeeldingen en wekken fragmenten wellicht meer emoties op dan afbeeldingen. Ook zouden mensen bij het zien van

(27)

27 fragmenten misschien beter zelf kunnen bepalen of zij meer aandacht willen schenken aan de bedreigende of juist de neutrale delen van het fragment dan bij het zien van een afbeelding (waar eigenlijk niet aan bedreiging onderuit te komen is). Op deze wijze zouden de emoties misschien betrouwbaarder in kaart kunnen worden gebracht dan wanneer van deze vrije keuze minder sprake is. Tevens bleek uit de resultaten dat wanneer de aanbiedingsduur van de afbeeldingen lang was deze meer effect had op zowel de beoordeling van (bedreigende) afbeeldingen als de instructies. In een vervolgonderzoek zou daarom gekozen kunnen worden voor het enkel lang aanbieden van bedreigende en neutrale stimuli.

(28)

28

6 Literatuur

Amir, N., Beard, C., Burns, M., & Bomyea, J. (2009a). Attention modification program in individuals with generalized anxiety disorder. Journal of Abnormal Psychology, 118, 28-33. doi: 10.1037/a0012589

Amir, N., Beard, C., Taylor, C. T., Klumpp, H., Elias, J., Burns, M., & Chen, X. (2009b). Attention training in individuals with generalized social phobia: a randomized controlled trial. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 77, 961-973. doi: 10.1037/a0016685

Bar-Haim, Y. (2010). Research review: attention bias modification (ABM): a novel treatment for anxiety disorders. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 51, 859-870. doi: 10.1111/j. 1469-7610.2010.02251.x

Beck, A. T., Emery, G., & Greenberg, R. (1985). Anxiety disorders and phobias: A cognitive

perspective. New York: Basic Books.

Beck, A. T., Rush, A.J., Shaw, B.F., & Emery, G. (1979). Cognitive therapy of depression: A

treatment manual. New York: The Guilford Press.

Benas, J.S., & Gibb, B.E. (2011). Cognitive Biases in Depression and Eating Disorders.

Cognitive Therapy Research, 35, 68-78. doi: 10.1007/s10608-009-9279-1

Boettcher, J., Berger, T., & Renneberg, B. (2012). Internet-based attention training for social anxiety: a randomized controlled trial. Cognitive Therapy and Research, 36, 522-536. doi: 10.1007/s10608-011-9374-y

Boettcher, J., Leek, L., Matson, L., Holmes, E., Browning, M., MacLeod, . . . Carlbring, P. (2013). Internet-based attention bias modification for social anxiety: a randomized controlled comparison of training towards negative and training towards positive cues.

Plos ONE, 8, 1-14. doi: 10.1371/journal.pone.0071760

Bunnell, B.E., Beidel, D.C., & Mesa, F. (2013). A randomized trial of attention training for generalized social phobia: does attention training change social behavior? Behavior

(29)

29 Carlbring P., Apelstrand, M., Sehlin, H., Amir, N., Rousseau, A., Hoffman, S.G., & Andersson, G. (2012). Internet-delivered attention bias modification training in individuals with social anxiety disorder - a double blind randomized controlled trial.

BMC Psychiatry, 12, 1-9. doi: 10.1186/1471-244X-12-66

Chu, B.C., Choudhury, M.S., Shortt, A.L., Pincus, D.B., Creed, T.A., & Kendall, P.C. (2004). Alliance, Technology, and Outcome In the Treatment of Anxious Youth. Cognitive

and Behavioral Practice, 11, 44-55. doi: 10.1016/S1077-7229 (04)80006-3

Cisler, J.M., & Olatunji, B.O. (2012). Emotion Regulation and Anxiety Disorders. Current

Psychiatry Reports, 14, 182-187. doi: 10.1007/s11920-012-0262-2

Eysenck, M. W. (1992). Anxiety: The cognitive perspective. Hove: Erlbaum.

Faul, F., Erdfelder, E., Lang, A.-G., & Buchner, A. (2007). G*Power 3: A flexible statistical power analysis program for the social, behavioral, and biomedical sciences. Behavior

Research Methods, 39, 175-191. doi: 10.3758/BF03193146

Field, A. (2009). Discovering Statistics Using SPSS. Third edition. Sage Publications.

Fredrickson, B.L., & Joiner, T. (2002). Positive emotions trigger upward spirals toward emotional well-being. Psychological Science, 13, 172-175. doi: 10.1111/1467-9280.00431

Fredrickson, B.L., & Losada, M.F. (2005). Positive affect and the complex dynamics of human flourishing. American Psychologist, 60, 678-686. doi: 10.1037/0003-066X.60.7.678

Friedman, M.A., & Whisman, M.A. (2004). Implicit Cognition and the Maintenance and Treatment of Major Depression. Cognitive and Behavioral Practice, 11, 168-177. doi: 10.1016/S1077-7229(04)80028-2

Gotlib, I.H., & Krasnoperova, E. (1998). Biased information processing as a vulnerability factor for depression. Behavior Therapy, 29, 603-617. doi: 10.1016/S0005-7894(98)80020-8

(30)

30 Gross, J. J. (1998). Antecedent- and response-focused emotion regulation: Divergent consequences for experience, expression, and physiology. Journal of Personality and

Social Psychology, 74, 224–237. doi: 10.1037//0022-3514.74.1.224

Gross, J.J. (2002) Emotion regulation: affective, cognitive, and social consequences.

Psychophysiology, 39, 281–291. doi: 10.1017/S0048577201393198

Jackson, D.C., Malmstadt, J.R., Larson, C.L., & Davidson, R.J. (2000) Suppression and enhancement of emotional responses to unpleasant pictures. Psychophysiology, 37, 515–522. doi: 10.1111/1469-8986.3740515

Johnson, D. R. (2009). Goal-directed attentional deployment to emotional faces and individual differences in emotion regulation. Journal of Research in Personality, 43, 8–13. doi: 10.1016/j.jrp.2008.09.006

Lang, P. J., Bradley, M. M., & Cuthbert, B. N. (2005). International affective picture system

(IAPS): Instruction manual and affective ratings. Technical Report A-6, the Center for

Research in Psychophysiology, University of Florida.

MacLeod, C., Mathews, A., & Tata, P. (1986). Attentional bias in emotional disorders.

Journal of Abnormal Psychology, 95, 15-20. doi: 10.1037//0021-843X.95.1.15

MacLeod, C., Rutherford, E., Campbell, L., E bsworthy, G., & Holker, L. (2002). Selective attention and emotional vulnerability: assessing the causal basis of their association through the experimental manipulation of attentional bias. Journal of Abnormal

Psychology, 111, 107-123. doi: 10.1037//0021-843X.111.1.107

Macleod, C., Soong, L.Y., Rutherford, E.M., & Campbell, L.W. (2007). Internet-delivered assessment and manipulation of anxiety-linked attentional bias: Validation of a free-acces attentional probe software package. Behavior Research Methods, 39, 533-538. doi: 10.3758/BF03193023

Mauss, I. B., Bunge, S. A., & Gross, J. J. (2007). Automatic emotion regulation. Social and

(31)

31 Mogg, K., & Bradley, B. P. (2005). Attentional bias in generalized anxiety disorder versus depressive disorder. Cognitive Therapy and Research, 29, 29–45. doi: 10.1007/s10608-005-1646-y

Moss, A.C., Albery, I.P., Siddiqui, I., & Rycroft, N. (2012). European Addiction Research 19, 299-302. doi: 10.1007/s10608-005-1646-y

Neubauer, K., von Auer, M., Murray, E., Petermann, F., Helbig-Lang, S., & Gerlach, A.L. (2013). Internet-delivered attention modification training as a treatment for social phobia: a randomized controlled trial. Behaviour Research and Therapy, 51, 87-97. doi: 10.1016/j.brat.2012.10.006

Ochsner, K.N., & Gross, J.J. (2005). The cognitive control of emotion. Trends in Cognitive

Sciences, 5, 242-249. doi: 10.1016/j.tics.2005.03.010

Pine, D.S., Helfinstein, S.M., Bar-Haim, Y., Nelson, E., & Fox, N.A. (2009). Challenges in Developing Novel Treatments for Childhood Disorders: Lessons from Research of Anxiety. Neuropsychopharmacology, 34, 213-228. doi: 10.1038/npp.2008.113

van der Ploeg, H. M., Defares, P. B., & Spielberger, C. D. (1980). Handleiding bij de Zelf-Beoordelings Vragenlijst. [Manual for the Dutch adaptation of the STAI-Y]. Lisse: Swets & Zeitlinger.

Reekum van, C.M., Johnstone, T., Urry, H.L., Thurow, M.E., Schaefer, H.S., Alexander, A.L., & Richardson. (2007). Gaze fixations predict brain activation during the voluntary regulation of picture-induced negative affect. Neuroimage, 36, 1041-1055. doi: 10.1016/j.neuroimage.2007.03.052

Reese, H. E., McNally, R. J., Najmi, S., & Amir, N. (2010). Attention training for reducing spider fear in spider-fearful individuals. Journal of Anxiety Disorders, 24, 657-662. doi: 10.1016/j.janxdis.2010.04.006

Rieger, E., Schotte, D. E., Touyz, S. W., Beumont, P. J. V., Griffiths, R., & Russell, J. (1998). Attentional biases in eating disorders: A visual probe detection procedure.

International Journal of Eating Disorders, 23, 199–205. doi:

(32)

32 Spielberger, C. D., Gorsuch, R. L., Lushene, R., Vagg, P. R., & Jacobs, G. A. (1983). Manual

for the state-trait anxiety inventory. Palo Alto, CA: Consulting Psychologists Press.

Teasdale, J.D. (1993). Emotion and two kinds of meaning: Cognitive therapy and applied cognitive science. Behaviour Research and Therapy, 31, 339-354. doi: 10.1016/0005-7967(93)90092-9

Todd, R.M., Cunningham, W.A., Anderson, A.K., & Thompson, E. (2012). Affect-biased attention as emotion regulation. Trends in Cognitive Sciences, 16, 365-372. doi: 10.1016/j.tics.2012.06.003

Urry, H.L. (2010). Seeing, thinking, and feeling: Emotion-regulating effects of gaze-directed cognitive reappraisal. Emotion, 10, 125-135. doi: 10.1037/a0017434

Van Bockstaele, B., Koster, E.H.W., Verschuere, B., Crombez, G., & De Houwer, J. (2012). Limited transfer of threat bias following attentional retraining. Journa of Behavior

Therapy and Experimental Psychiatry, 43, 794-800. doi: 10.1016/j.jbtep.2011.11.001

Van Bockstaele, B., Verschuere, B., Koster, E.H.W., Tibboel, H., De Houwer, J., & Crombez, G. (2011). Effects of attention training on self-reported, implicit, physiological and behavioural measures of spider fear. Journal of Behavior Therapy and Experimental

Psychiatry, 42, 211-218. doi: 10.1016/j.jbtep.2010.12.004.

Verschuere, B., Crombez, G., & Koster, E. H. W. (2001). The international affective picture system: a Flemish validation study. Psychologica Belgica, 41, 205-217.

Wadlinger, H.W., & Isaacowitz, D.M. (2011). Fixing our Focus: Training Attention to Regulate Emotion. Personality and Social Psychology Review, 15, 75-102. doi: 10.1177/1088868310365565

Williams, J. M. G., Watts, F. N., MacLeod, C., & Mathews, A. (1997). Cognitive psychology

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

We consider that an improved quantification of ecosystem services and disser- vices along flyways is essential to provide a more balanced assessment of the costs and benefits

De gezinsvoogd maakt daarom in overleg met ouders en jeugdige een plan, afgestemd op de behoeften en mogelijkheden van de jeugdige in diens context (Memorie van

This thesis entitled ‘Beyond risk-reducing salpingo-oophorectomy: on breast cancer risk and bone health’ aims to increase knowledge of the effects of premenopausal

Ook wil ik graag mijn familie bedanken en in het bijzonder mijn vader en moeder: Dank jullie wel voor alle steun en het feit dat jullie altijd in me geloofden, me altijd

Ball grooving and staining on fl at surfaces yielded accurate values for junction depths, and the values are similar to data based on HR-SEM (on fl at and 3D samples) and

Development approach Since initial study and fieldwork indicated the lack of insight in how an information model would effectively support safety evaluation, two targeted case

op die opvoedkundige aspekte van hierdie soort inrigtings. Na die oorname van verbeteringskole deur die Unie- Onderwysdepartement in 1934 is die opvoedkundige aspek

2.1.3 | Stabilising factors and change factors Stabilising factors and change factors are the elements and character- istics of a governance system and its environment that either