• No results found

Geschiedenis en archeologie. De vroeg-middeleeuwse bewoning in het Oudenaardse

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Geschiedenis en archeologie. De vroeg-middeleeuwse bewoning in het Oudenaardse"

Copied!
11
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

ARCHAEOLOGIA BELGICA II-1986-2, 267-276 Jr'-r~

.. /

-

\.\ ~ G. BERINGS

>

Geschiedenis en archeologie:

de vroeg-middeleeuwse bewoning in het Oudenaardse

Clio en de spade, geschiedenis en archeologie, het is een gemengd huwelijk, dat weliswaar door alle ruim-denkenden wordt toegejuicht, maar waarvan in reali-teit vaak weinig in huis komt. Het historisch-archeolo-gisch project in het Oudenaardse vormt dan ook een gunstige uitzondering op de regel1

• De archeoloog die denkt aan het Oudenaardse, denkt aan de opgravingen van Dirk Callebaut in Petegem en Ename2

• Hierdoor kennen we inderdaad tot in de details twee uitgelezen vroeg-middeleeuwse sites.

Het ontbreekt ons echter nog aan een globaalbeeld van de vroeg-middeleeuwse bewoning in de Schelde-vallei rond Oudenaarde. Enkele proefsleuven en de algemene veldprospectie die sinds twee jaar 's winters wordt ondernomen, vormen hiertoe een aanzet. Het leek ons daarbij erg nuttig om die zelfde materie ook vanuit historisch, of beter niet-archeologisch oogpunt, te benaderen. Ik schrijf «niet-archeolo-gisch», omdat de traditionele historische bronnen ons slechts heel weinig bijbrengen. Slechts 9 sites worden vóór het jaar 1000 in de geschreven bronnen vermeld, op Ename en Petegem na, zonder verdere details.

Heel anders staat het met de toponymie

We hebben op basis van de middeleeuwse bronnen, en enkele latere bronnen zoals de Iandboeken, en oude kaarten, zoveel mogelijk toponiemen verzameld. Dit leverde een fichier op van over de 1.500 plaatsnamen. Hieronder een aantal Keltische toponiemen3

. Mater,

bijvoorbeeld, dat oorspronkelijk de naam is van de Sint-Amalbergabeek die bij de dorpskom van Mater ontspringt. De naam verwijst naar een oude heidense vruchtbaarheidskultus aan deze bron. Of nog Bevere, dat zoveel betekent als «beek waar bevers wonen».

1 Onderzoek uitgevoerd dank zij de medewerking van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid, de Rijksdienst voor Arbeidsvoorzie-ning, het Gemeentebestuur van Oudenaarde, de N .D.O. en de R.U.G.; met dank aan Prof. Dr. L. Milis enD. Callebaut. 2 Callebaut 1979, 1981, 1982, 1983, 1984, 1985 en 1986.

Ook Eine en Melden zijn oorspronkelijk Keltische namen voor beken, net zoals Zwalm en Maarke. Dat zoveel beekjes een Keltische naam dragen wijst op zichzelf al op een relatief belangrijke bewoning in de eeuwen voor het begin van onze jaartelling. Eén nederzetting draagt zelf een oorspronkelijke Keltische naam: Welden, «de woonplaats van Wandilo». Binnen ons onderzoeksterrein vinden we slechts twee Galla-Romeinse toponiemen, Kaster en Oosse, beide aan de westgrens van Mater. Men kan dus wel met zekerheid stellen dat bij het begin van de Germaanse kolonisatie de streek al lang geen ongerept natuur-gebied meer was.

Van de Germaanse kolonisatie getuigen vooral de toponiemen op -hem en -ingahem, respectievelijk met de betekenis van «woonplaats van» en «woonplaats van de lieden van», in beide gevallen gevolgd door een persoonsnaam. Het zijn dus heel duidelijk namen van nederzettingen, minimaal de woning van één per-soon, maximaal die van een clan. Het type toponiem werd aangewend van de 6de tot ten allerlaatste de lOde eeuw, met een concentratie van de 6de tot de 8ste eeuw4

• We vinden er in ons gebied 21. Een aantal van deze plaatsen zijn in de volgende eeuwen uitge-groeid tot volwaardige dorpen. Volkegem, Leupegem, Elsegem, Petegem, Moregem en Mullem (oudste vorm Molthem) zal iedereen als dusdanig herkennen. De 15 andere, in oorsprong dus evenwaardige nederzettin-gen, zijn door de omstandigheden niet tot een dorp uitgegroeid. Het zijn vaak gehuchten geworden, zoals Rooigem op het grondgebied van Mater, of nog Herie-gem op het grondgebied van Eine; soms zijn ze als bewoningskern in latere tijden opgegeven, zoals Eppe-gem op het grondgebied van Mater en Kottem op het grondgebied van Petegem. Behalve de namen op -hem of -ingahem, vinden we nog 2 toponiemen op -sali

3 Het studieterrein strekt zich uit over Groot-Oudenaarde (Welden, Nederename, Ename, Mater, Volkegem, Leupegem, Melden, Heur-ne, Eine, Mullem, Bevere en Oudenaarde) en over Petegem, More-gem en ElseMore-gem (More-gem. WorteMore-gem-PeteMore-gem) (fig. 1). De toponymische analyses gebeuren in hoofdzaak op basis van Gysseling, 1960. 4 Gysseling & Verhuist, 1969.

(2)

G. BERINGS I Geschiedenis en archeologie: de vroeg-middeleeuwse bewoning in het Oudenaardse 268 (Kouderzele en Ieperzele), eveneens

vroeg-middel-eeuwse nederzettingstoponiemen. Twee andere Ger-maanse toponiemen, Heurne en (Neder)Ename zijn geen echte Nederzettingstoponiemen. Ze wijzen op een terreingesteldheid; Heurne betekent «bergspits», duidelijk verwijzend naar de ligging van het site op de steile helling aan de rand van de Scheldevallei; Ename, oorspronkelijk gebruikt voor Nederename, gaat terug op hamma, wat betekent «landtong uitspringend in een overstromingsgebied», hier vanzelfsprekend dat van de Schelde, voorafgegaan door Agin-, waarschijn-lijk de naam van de bewoner of bezitter van de plaats5

. Het zijn dus geen echte nederzettingstoponiemen, maar beide plaatsen worden wel al respectievelijk in 989 en aan het eind van de 9de eeuw in de bronnen vermeld als nederzetting.

Voeg bij dit alles nog de plaatsen met een ouder topo-niem, althans die welke een duidelijke continuïteit als nederzetting vertonen, namelijk Welden, Mater, Mel-den, Bevere en Eine. Zo komen we, enkel via de toponymie, aan een totaal van een 30-tal vroeg-middel-eeuwse bewoningssites, waarvan het overgrote deel ook exact te lokaliseren is. Rekening houdend met het feit dat in de loop der eeuwen zeker nog een aantal vroeg-middeleeuwse toponiemen verloren zijn gegaan - ook ons bronnenmateriaal is geografisch erg onge-lijk verdeeld- komen we hier tot een hoge concentra-tie van vroeg-middeleeuwse bewoning.

Bekijken we nu eens een aantal van deze nederzettingen in close-up Welden (fig. 2)

In de huidige situatie ligt de dorpskern van Welden, via de Mgr. Lambrechtstraat (de vroegere Pontstraat), 1.250 m. van de Schelde verwijderd. Vroeger ver-toonde de rivier hier echter een veel kronkelender karakter, en wat belangrijker is, het overstromings-gebied van de Schelde strekte zich uit tot waar nu in het landschap de 10 m.-grens ligt, ter hoogte van de Rotwaterloop en de Reytstraat. Zo ligt het site van Welden op amper 200 m. van het alluviaal gebied, een zone die in de vroege middeleeuwen zeker niet in aanmerking kwam voor bewoning of landbouw. Aan de zuidkant wordt het site afgegrensd door de Oossebeek met een vrij brede strook beekalluvium. Het stukje Welden tussen de dorpskern en Neder-ename vertoont in hoofdzaak eveneens een moerassig karakter, met wat kleine bosjes en wat weidegrond. Conclusie uit dit alles: in het gebied tussen Schelde en Oossebeek rest er nog maximaal 40 ha. die voor vroeg-middeleeuwse bewoning en landbouw in aanmerking komt. Behalve het bewoningssite van Welden is dat nog enkel de Weldenkouter, gelegen op een licht ver-heven zandleemrug. Op deze kouter moet dus de land-bouwgrond van het vroeg-middeleeuwse Welden gesi-5 Milis 1974.

6 Gysseling & Koch 1950, 138; Milis 1974.

tueerd worden. Tijdens de late middeleeuwen is deze kouter wellicht aan de randen nog wat uitgebreid. Nu nog vertoont de kouter, ondanks moderne drainage-technieken, tijdens langdurige regenperiodes, drassige delen aan de randen. In de vroege middeleeuwen kan de bruikbare grond niet groter geweest zijn dan 30 ha. Rekening houdend met de miserabele omstandigheden waarin deze gronden toen werden bewerkt, impliceren deze 30 ha. maar een heel kleine nederzetting. Veel meer dan één grote familie met wat onderhorigen kan er in Welden niet gewoond hebben.

Wie de streek kent zal opmerken dat Welden zich ook nog ver over de Oossebeek uitstrekt. De terreinge-steldheid en vooral de toponymie van het gebied getui-gen echter van het vroegere moerassige en verder bosrijke karakter van dit gedeelte van Welden. Was het misschien wel geen aaneengesloten bos meer, veel plaats voor nederzettingen en landbouw zal er niet geweest zijn. Pas in de llde en 12de eeuw werden deze gronden op grote schaal ontgonnen.

Nederename (fig. 2)

Ook hier treffen we m de brede Scheldebocht een uitgestrekte alluviale vlakte. De dorpskern zelf ligt echter vlak bij een scherpe Scheldebocht, aan de steile oever, op een droge, veilige, strategische plaats. Dit is de oorspronkelijke kern van het «Ehinham» dat aan het eind van de 9de eeuw wordt vermeld6. Naast de dorpskern ligt ook hier weer een duidelijk waarneem-bare kern van oude landbouwgrond, de kouter van Nederename. Ook hier wordt de kouter omringd door minder vruchtbare gronden die in de vroege middel

-eeuwen zeker onbebouwd waren. Ook hier meet de kouter zo'n 30 ha.

Op deze manier kunnen we onze tocht door de Schel-devallei verderzetten 7

(fig. 7).

Telkens treffen we de combinatie aan van een kouter en een vroeg-middeleeuws site zoals we dat door het toponymisch onderzoek hadden gedetermineerd. Dit geldt dus ook voor die vroeg-middeleeuwse sites die niet tot een dorp zijn uitgegroeid, zoals Kottem met de Kottemkouter op het grondgebied van Petegem en Herlegem met de Herlegemkouter op het grondgebied van Eine.

Enkel het zeer uitgestrekte open landschap (meer dan 200 ha.) ten zuiden van Mater lijkt op het eerste gezicht niet te beantwoorden aan het vooropgestelde type één nederzetting- één kouter. Vermoedelijk gaat het echter om oorspronkelijk geïsoleerde kouters die tijdens de tweede helft van de middeleeuwen, door ontginningen aan de randen, in elkaar zijn gaan vloeien. Inderdaad vinden we hier verspreid over de rand van het grote koutercomplex, een aantal vroeg

-middeleeuwse sites, elk met hun kouter. Zo is er Mater met de Amalbergakouter, Rooigem met de Rooigem

-kouter, Volkegem met het Volkegemveld, enz. Bij 7 De volledige resultaten van het onderzoek zullen later door de stad Oudenaarde worden gepubliceerd.

(3)

- - - -

-269 G. BERINGS I Geschiedenis en archeologie: de vroeg-middeleeuwse bewoning in het Oudenaardse

1 Algemene overzichtskaart van het Oudenaardse.

verdeling van het hele koutercomplex over de verschil-lende sites komen we hier aan een gemiddelde van ongeveer 35 ha. Rekening houdend met de vroegere scheiding van de kouters benadert dit opnieuw sterk onze constante van ca. 30 ha.

Over drie sites en hun kouter

hebben we meer historische gegevens

Bij de stichting van de abdij van Ename in 1063 ont-vingen de monniken als begindotatie ondermeer het bijna volledige grondgebied van Ename. Dit omvatte de ruïnes van de vroegere burcht, heel wat woeste grond, maar ook 6 mansi, dit zijn 6 boerderijtjes met een totale oppervlakte aan grond van 36 ha8. Het

overwegend aandeel landbouwgrond hiervan moet

...

• • • • • • • • • • • • • • • • I

.

.

. . .

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

' '

··;.(~E

_,·' ~\ I /~,' ' , ;~~(--~--~ ~ ( / ~: ··:--. I \ :~:>.'.:-:-:-> -~· ! • .-.:: ::: _: .: .: ,,t·-.·.:_:-_:-_· .. :~-· .. ~ .. 0 IOOOm t:::======:::::l

ongetwijfeld gesitueerd worden op de kouter van Ena-me, het enige grote complex landbouwgrond in Ename (fig. 2). In latere tijden wordt deze kouter inderdaad integraal in bezit van de abdij geattesteerd.

De dotatie van 1063 is vermoedelijk afkomstig van Arnulf I van Oudenaarde, wiens heerlijkheid de abdij-bezittingen later praktisch volledig omsloot. Samen met de heerlijke rechten over Ename, nam de abdij in 1063 het bezit van de kouter van Arnulf over. Men kan met rede veronderstellen dat al deze rechten vóór het midden van de llde eeuw toebehoorden aan Reinier V van Henegouwen, zelf erfgenaam van de Enaamse bezittingen van de familie van Verdun, stich-ters van de burcht van Ename9

8 Gysseling & Koch 1950, 267-268; Milis 1961, 5-6. 9 Milis 1974.

(4)

G. BERINGS I Geschiedenis en archeologie: de vroeg-middeleeuwse bewoning m het Oudenaardse 0 I

,,

,,

,,

,,

,,

/'

,,

1/ IJ IJ

,,

,,

,,

I I 400m

2 Kaart met de kouters te Welden, Nederename en Ename.

··· ··· ··· ··· ··· ··· ··· ··· ··· 270

(5)

271 G. BERINGS I Geschiedenis en archeologie: de vroeg-middeleeuwse bewoning in het Oudenaardse

t

LenanH•.

,,

3 Detail uit een 16de-eeuwse kaart bewaard in het Hospitaal te Oudenaarde: de burcht van Eine.

De belangrijkste vaststelling is dat de gehele kouter in 1063 nog eigendom was van één enkele bezitter, de abdij, voordien van één familie, vermoedelijk die van de Oudenaardes.

Verplaatsen we ons nu naar de linker Schelde-oever, naar Eine. In noordwestelijke richting sluit bij Eine-dorp een groot koutercomplex aan (fig. 1). Het ge-deelte dat dichtst bij Eine-dorp ligt wordt in het

land-boek van 1683-168710

Molenkouter genoemd, naar de Meesmolen die op de hoek van de Molenstraat (ook

Herlegemweg) en de huidige Pieteistraat stond. In dit

landboek worden op deze kouter 14 percelen beschre-ven die toebehoorden aan de abdij van Sint-Amands

aan de Scarpe 11

• Deze percelen strekken zich uit over

een totale oppervlakte van ongeveer 23 Vz ha.

Hoe komt deze verafgelegen abdij aan zo uitgebreide bezittingen (met nog enkele kleinere percelen elders 33 ha.) in Eine?

Om dit te achterhalen moeten we nog vijf eeuwen verder terug gaan in de geschiedenis van de

Sint-10 Castelain 1967.

11 Saint-Amand-les-Eaux; dép. du Nord; arr. Valenciennes.

Amandsabdij. Een oorkonde van 1144 vermeldt een schenking in Eine 12

• Het was Walter, de burggraaf van

Doornik, die bij zijn intrede in de abdij van Sint

-Amands, zijn allodium, zijn vrij erfelijk goed, in Eine aan de abdij schonk. Voordien inde de abdij al de inkomsten op deze gronden. Dit vruchtgebruik hadden ze gekregen van Radbod, aartsdiaken van Doornik, de zoon van de voornoemde Walter. Deze Radbod was nog vóór zijn vader in dezelfde abdij ingetreden en was inmiddels, in 1144, al gestorven.

Hoe kwam deze familie van Walter, burggraaf van Doornik, in het bezit van goederen in Eine? Heel eenvoudig, omdat deze Walter de kleinzoon was van

Adelard, heer van Eine13

• Zijn vader Evrard Radulf,

de zoon dus van Adelard van Eine, had zich tussen 1075 en 1085 het burggraafschap van Doornik weten toe te eigenen. Evrard Radulfs broer, Cono, zette de familietak in Eine verder. Evrard Radulf moet dus bij de dood van zijn vader Adelard, zijn rechtmatig erf-deel in Eine hebben gekregen. Omdat hij ondertussen in Doornik veel aantrekkelijker perspectieven had

12 D'Herbomez s.d., IJ, 3-4 nr. 3; Platelle 1962, 167 en 194. 13 Warfop 1968, 11, 187.

(6)

G. BERINGS I Geschiedenis en archeologie: de vroeg-middeleeuwse bewoning in het Oudenaardse 272

gekregen en zich daar dan ook definitief had gevestigd,

werden de bezittingen in Eine minder belangrijk. Door de afstand waren ze daarenboven wellicht moeilijk te beheren. Zoon Walter deed dan met een vrome schen-king aan Sint-Amands ook afstand van dit oude fami-liebezit.

M.a.w., het Sint-Amandsbezit stamt uit het oude fami-liebezit van de Eines. Voor zover geweten had Evrard

Radulf maar één broer, Cono, en kan men dus

rede-lijkerwijze veronderstellen dat het de helft van de erfe-nis betreft.

Waaruit bestond Evrard Radulfs deel exact? Laten we de verspreide percelen meers buiten beschouwing

(on-geveer 9 1;2 ha.). Die kunnen eventueel het gevolg zijn

van latere vrome schenkingen aan de abdij door

inwo-ners van Eine. De hoofdbrok van de abdijbezittingen, en dus van die van Evrard Radulf, werd gevormd door

ongeveer 23 V2 ha. landbouwgrond, gelegen op de

Molenkouter, met daarbij één erf. Dit erf lag in het centrum van Eine, binnen het site waar zich de burcht

bevond. Deze burcht is in de actuele situatie te

lokali-seren tussen de kerk en het station 14

• Een kaart uit de

tweede helft van de 16de eeuw geeft nog mooi het site

van de burcht weer15

(fig. 3). In het 17de eeuwse

land-boek heet het «een vervallen mote, wallen en beweet» 16

en is het op het ene erf na in het bezit van de baron van Eine, de rechtmatige erfgenaam van de aloude familie van Eine. Dezelfde baron bezat op de aanslui-tende Molenkouter een groot aantal percelen, in totaal voor een oppervlakte van 23 '14 ha. M.a.w., de baron-nen van Eine bezaten er praktisch evenveel als de

abdij; terug in de tijd betekent dat dat Cono op de

kouter net evenveel bezat als zijn broer Evrard Radulf. We kunnen dus met zekerheid vaststellen dat vóór de dood van hun vader Adelard van Eine, die voor het laatst wordt vermeld in 1067, de volledige kouter (on-geveer 46 ha.) onverdeeld in handen was van de heren van Eine, die hun residentie hadden in hun burcht, net aan de rand van deze kouter.

Het derde site waarover we op historisch vlak iets meer weten is dat van Petegem (fig. 1).

Hier werden enkele jaren terug de resten van een

Karolingische curtis opgegraven 17

• In de 8ste en 9de

eeuw stonden hier een woonhuis, een zaal, een kerkje

en een begraafplaats. De historische bronnen

bevesti-gen dat het hier om een bestuurlijk centrum gaat 18

Naar analogie met Vitry-en-Artois kan men hier

spre-ken van een villa publica 19In de autarchische

econo-mie van de vroege middeleeuwen impliceert dat, dat er vlak bij ook een landbouwexploitatie moet zijn geweest. Bij de opgravingen werden hiervan echter

14 Callebaut 1980; Callebaut & Milis 1982, 74.

15 Archief van het O.L.V.-Hospitaal te Oudenaarde (O.C.M.W.).

16 Castelain 1967.

17 Callebaut 1981; Callebaut en Milis 1982.

18 Berings 1986.

19 Vergelijk «Actum Vitreiaco, villa publica» uit de schenking van Gisela, de weduwe van Everard van Frioul aan de abdij van Cysoing

geen sporen vrijgelegd. De landbouwexploitatie moet

zich dus buiten de omwalling van de eigenlijke curtis hebben bevonden. Om te achterhalen waar exact, moeten we de recentere geschiedenis van Petegem en zijn kasteelsite onder de loupe nemen.

Vanaf de tweede helft van de lüde eeuw duiken in de bronnen leden van het huis van Petegem op. Het zijn de erfgenamen of usurpatoren van de Karolingische

curtis van Petegem, die ze in de loop der eeuwen

uitbouwden tot een ware feodale burcht. We krijgen de familie in Petegem zelf voor het eerst in het vizier in 1082. In dat jaar stichtte Mathilde van Petegem, ter nagedachtenis van haar overleden echtgenoot

Ingel-brecht III van Petegem, een klooster in haar kasteel20

.

Voor het onderhoud van de kanunniken die er werden ondergebracht, schonk deze mater Jamilias goederen uit haar familiebezit, samen met de tiende van Pete-gem. Het klooster lag binnen het burchtcomplex. De Sint-Martinuskerk, destijds de kerk van de

Karolin-gische curtis, deed dienst als kloosterkerk. De

goede-ren die Mathilde aan de geestelijken schonk moeten

wellicht direct in de buurt gelegen hebben.

In heel deze situatie komt weinig verandering wanneer

in het tweede kwart van de 12de eeuw het kloostertje aan de abdij van Sint-Diederik in Reims wordt ge-schonken. Zo wordt het een proosdij, nu door mon-niken bevolkt.

Grote veranderingen hadden wel plaats aan het eind van de 13de eeuw. Gwijde van Dampierre, graaf van Vlaanderen, kocht toen de heerlijkheid Petegem. Op aandringen van zijn vrouw Isabella, kwamen de

Klaris-sen van Werken zich ook in Petegem vestigen21

• Voor

hen werd in 1292 het klooster van Beaulieu opgericht. Twee kerkelijke instellingen op enkele honderden meter van elkaar was van het goede teveel. De mon-niken van Sint-Diederik werden, wellicht onder druk, bewogen om hun goederen af te staan aan het nieuwe klooster. Ze ontvingen in ruil een hoeve met aan-palende grond net ten noorden van de huidige

dorps-kern van Petegem22

. Wat kreeg Beaulieu daar in 1292

van de monniken voor in ruil?

Vooreerst een manerium, een hofstede, die expliciet

gesitueerd wordt langs de Schelde, tussen het klooster

van Beaulieu en de rivier. Een 18de eeuwse kaart van

Petegem, vermoedelijk een kopie van een oudere

kaart, geeft nog de ligging van deze hoeve exact weer23

(fig. 4). Bij deze hofstede kregen de kloosterlingen, omgerekend naar huidige landmaten, 21 ha. land-bouwgrond. Deze oppervlakte komt wonderwel over-een met de oppervlakte van de Muurkouter. Deze kouter, genoemd naar de abdijmuur, of misschien eer-der naar de muur rond het gehele kasteelcomplex, ligt

(De Coussemaker s.d., 7-8 nr. 1-11); over de term publicus zie Génicot

1984 (met dank aan Prof. Dr. L. Milis).

20 Hoebeke 1977.

21 Hoebeke 1964.

22 Hoebeke 1964; De Ghellinck 1894, 7-10.

23 Kaart in het ongeklasseerd archief van de familie Pycke, bewaard op het Lierltskasteel te Oudenaarde.

(7)

273 G. BERINGS I Geschiedenis en archeologie: de vroeg-middeleeuwse bewoning in het Oudenaardse

4 Ongedateerde kaart uit het niet geklasseerde archief van de familie Pycke, bewaard op het Liedtskasteel te Oudenaarde: het kasteel en het klooster van Beaulieu te Petegem.

(8)

G. BERINGS I Geschiedenis en archeologie: de vroeg-middeleeuwse bewoning in het Oudenaardse 274

net ten noorden van de voormelde hoeve, en meet

ongeveer 20 ha. Dit vormde wellicht het kernbezit van de proosdij van Sint-Diederik, de opvolgers van de kanunnikengemeenschap die in 1082 in Petegem was opgericht. Dit kernbezit gaat ongetwijfeld terug op de stichtingsdotatie van Matbilde van Petegem. Een en ander wijst er dus op dat we te doen hebben met de oorspronkelijke kasteelhoeve met aanpalende land-bouwgrond, die de Petegems op hun beurt van hun Karolingische voorgangers hadden geërfd.

Maar 20 ha. landbouwgrond lijkt wel erg weinig voor een administratief centrum, waar regelmatig bezoek kwam aanzitten. Tot nu toe zagen we immers dat bij de vroeg-middeleeuwse nederzettingen telkens een gemiddelde van ongeveer 30 ha. landbouwgrond hoor-de. Petegem, wellicht het belangrijkste centrum in die periode, zou het met heel wat minder moeten stellen? De eind 13de eeuwse bronnen betreffende Petegem geven ook hier uitleg. In 1286 verkocht Arnulf 11 van Cysoing, heer van Petegem, zoals al gezegd, het kas-teel van Petegem aan Gwijde van Dampierre, graaf van Vlaanderen. Kort daarop stierf Arnulf. De trans-actie van Petegem was waarschijnlijk nog niet hele-maal rond. Aélis van Diestre, de weduwe van Hellin I van Cysoing en stiefmoeder van Arnulf, voltooide de transactie met de verkoop van ongeveer 50 bunder landbouwgrond, «gisans es coutures de Petenghem»24,

dus gelegen in de kouters van Petegem. In 1297 dan deden graaf Gwijde en zijn vrouw Isabella een aantal schenkingen aan de abdij van Beaulieu, zo ondermeer van alle gebouwen binnen de kloostermuur, op het vruchtgebruik van één huis na. Daarenboven schonken

ze 47 bunder 3 dagwand en 2 Yz roede landbouwgrond,

«assises en le couture devant labbaie ki fut accatée à le

dame de Rieufontaine»25

Die dame van Rieufontaine

is Aélis van Diestre; de geschonken grond is dus de-zelfde die ze in 1290 verkocht heeft. Het betreft dus andere landbouwgrond dan die welke Beaulieu al in 1292 van de monniken van Sint-Diederik verworven had. De grond wordt hier expliciet gesitueerd op de

kouter voor de abdij. In een goederenregister van

Beaulieu, daterend uit 1516, maar waarvan de metin-gen teruggaan op 1483 vinden we onder de hoofding

«anden cloestercauter» «de eautere ligghende vor ons cloester»26

, die hier 49 bunder en 218 roeden meet. We

mogen aannemen dat dit laatste de beste meting is.

Omgezet in moderne landmaten geeft dit iets meer dan 71 ha. Uit de 17de en 18de eeuwse landboeken Ieren we deze kouter helemaal in detail kennen27

• Hij

ligt op de hoge zandleemrug die zich naast het Schelde-alluvium verheft, tussen de Meersstraat, de Muur-straat, de baan naar Oudenaarde en het vroeger Kaai-straatje.

Deze enorme kouter stamt dus eveneens uit het fami-liebezit van de Petegems. Hij sluit volledig aan bij het 24 De Reiffenberg 1844, I, 234-236.

25 De Ghellinck 1894, 25-29.

26 R.A. Ronse, fonds Beaulieu Petegem, 66,

r•

2 r". 27 R.A. Ronse, Oud-gemeentearchief Petegem, 367 en 368.

kasteel- en abdijsite. Samen met de Muurkouter vormt hij ongetwijfeld de oorspronkelijke landbouwgrond

verbonden aan de Karolingische curtis van Petegem,

waarvan het uitbatingscentrum tussen het kasteel en het latere Beaulieu moet hebben gelegen.

Dus hier in totaal driemaal zoveel koutergrond dan bij een doorsnee vroeg-middeleeuws bewoningssite. Het

moet ons niet verwonderen; wil men in de vroeg-

mid-deleeuwse economische situatie een surplus creëren dat in staat is voedsel te verschaffen aan vorsten, hoge ambtenaren en hun gevolg, die zelf buiten elke land-bouwactiviteit staan, dan moet er inderdaad een ruim landbouwareaal ter beschikking staan. Petegem is dus niet toevallig als villa publica gekozen. Het is de

natuurlijke situatie van het site, met de zeer uitge

-breide hoge zandleemruggen, vlak bij een scherpe Scheldebocht, die de economische en strategische

conditio sine qua non vormde voor de vestiging van

deze curtis.

Besluit

Het komt ons voor dat de louter archeologische en de breed-historische aanpak van het onderwerp «vroeg-middeleeuwse bewoning in het Oudenaardse» erg complementair zijn.

Waar de archeologen voornamelijk een close-up geven van enkele uitgelezen sites, biedt het toponymisch onderzoek een ruimere kijk op de verspreiding van de

vroeg-middeleeuwse bewoning.

Een historische kijk op de microtoponymie en het landschap zelf, levert ons een beeld van de type-nederzetting, zoals we die hier in de vroege middel

-eeuwen aantreffen. Het gaat telkens om een heel kleine bewoningskern, gelegen aan de rand van een kouter waarop de landbouwgrond van de nederzetting, gemiddeld zo'n 30 ha., verzameld ligt.

Voor de historische studie van het kouterfenomeen lijkt het ons een belangrijke vaststelling dat in de drie gevallen waarvoor we over bronnen beschikken die opklimmen tot de 11de eeuw, de totale kouter van de nederzetting toen nog in handen was van één familie; in Eine zijn de plaatselijke heren de bezitters, in Pete

-gem de Pete-gems, in Ename vermoedelijk de Oude-naardes in navolging van de familie van Verdun. Dit geeft concrete aanwijzingen over de structuur van de nederzettingen. In de vroege middeleeuwen, toen er buiten deze kouters nog geen andere

landbouw-grond ter beschikking was, kunnen deze één-

nederzet-ting-één-koutersites niet veel meer geweest zijn dan een familiebedrijf. In termen van de vroeg-middel-eeuwse economische geschiedenis kunnen we stellen

dat hier slechts plaats was voor de mansus

indominica-tus, de reserve of vroonhoeve, die rechtstreeks werd

uitgebaat met behulp van horigen, die bij het centrale

hof hoorden. Voor mansi servili, tenures, die door

horigen voor eigen rekening werden geëxploiteerd moet hier weinig of geen ruimte geweest zijn. Het

(9)

275

G. BERIN(JS I Geschiedenis en archeologie: de vroeg-middeleeuwse bewoning in het Oudenaardse klassieke tweeledige domein heeft zich hier dan ook

meer dan waarschijnlijk nooit ontwikkeld.

Een andere vaststelling is dat bij twee sites het bijna constante gemiddelde van 30 ha. per kouter ruim over-schreden wordt. Dit is het geval in Eine, waar de heer vóór het midden van de llde eeuw over zo'n 45 ha. koutergrond beschikte, en in Petegem, waar de kouter-grond, die vóór 1082 integraal in het bezit was van de lokale familie, zich uitstrekte over om en bij de 90 ha. Is het dan toeval dat juist hier in deze twee nederzet-tingen de machtigste families uit deze streek huizen? (De Oudenaardes zullen zich pas na de verovering van Rijksvlaanderen en de stedelijke ontwikkeling van Pamele op hun niveau hijsen).

De natuurlijke strategische ligging van bepaalde sites, in combinatie met gunstige economische voorwaarden, hebben ons inziens een wezenlijke rol gespeeld in de ontwikkeling van machtige heerlijkheden. En in

BIBLIOGRAFIE

BERINGS G. 1986: Een nieuwe historische aanduiding over

de rol van Petegem bij Oudenaarde in de 9de eeuw,

Hande-lingen van de Geschied- en Oudheidkundige Kring van Oude-naarde 23, 125-133.

CALLEBAUT D. 1979: De vroeg-middeleeuwse portus te

Ename. In: Conspectus MCMLXXVIII, Archaeologia

Bel-gica, 213, Brussel, 147-151.

CALLEBAUT D. 1980: De burcht van de heren van Eine. In:

Conspectus MCMLXXIX, Archaeologia Belgica, 223,

Brus-sel, 118-121.

CALLEBAUT D. 1981: Het oud kasteel te Petegem. I. De

Karolingische curtis en haar ontwikkeling tot de XIIde eeuw, Archaeologia Belgica, 237, Brussel.

CALLEBAUT D. 1983: Tweede opgravingscampagne te

Ena-me. In: Conspectus MCMLXXXII, Archaeologia Belgica,

253, Brussel, 78-82.

CALLEBAUT D. 1984: Het castrum van de mark Ename. In: Conspectus MCMLXXXIII, Archaeologia Belgica, 258,

Brus-sel, 102-106.

CALLEBAUT D. 1985: De portus en abdij van Ename,

Ar-chaeologia Belgica, n.r. I-2, Brussel, 89-94.

CALLEBAUT D. 1986: De vroeg-middeleeuwse portus en

Benedictijnenabdij van Ename (gem. Oudenaarde),

Archaeo-logia Belgica, n.r. II-1, Brussel, 95-104.

CALLEBAUT D. & MILIS L. 1982: Le castrum de Petegem et

Ie système défensif Ie long de l'Escaut au Haut Moyen Age,

Chiiteau Gaillard 9-10, 71-82.

CASTELAlN R. 1967: Landboek Eine (1683-1687),

Hande-lingen van de Geschied- en Oudheidkundige Kring van

Oude-naarde 15, 41-85 en 214-285.

DE COUSSEMAKER I. s.d.: Cartulaire de l'abbaye de Cysoing,

s.t.

een periode waarin grond de enige bron van rijkdom.

was werden die gunstige economische voorwaarden bepaald door de uitgestrektheid van het potentiële

landbouwareaal.

Van de historische speculatie nog even terug naar de realistische aanpak van de archeologen. Er moet immers gewezen worden op de waarde van deze studie voor de archeologische prospectie. In heel wat sites die we als vroeg-middeleeuws catalogeerden, biedt zich nog de mogelijkheid om te graven. In enkele gevallen is de dorpskern in de loop der eeuwen lichtjes verschoven, zodat vroegere bewoningssporen nu vrij liggen. Dit is ondermeer het geval in Welden, Mater

en Volkegem. Een aantal andere sites, waar de vroeg

-middeleeuwse bewoning in latere eeuwen niet meer is opgevolgd, bieden zelfs nog gunstiger perspectieven. We denken bijvoorbeeld aan Kottem en Petegem en Herlegem in Eine.

DE GHELLINCK A. 1894: Cartulaire de l'abbaye de Beaulieu,

Brugge.

DE REIFFENBERG 1844: Manurnenis pour servir à l'histoire

des provinces de Namur, de Hainaut et de Luxembourg 1, Brussel.

D'HERBOMEZ A. s.d.: Histoire des chtîtelains de Tournai de

la maison de Mortagne, Il, Preuves, Tournai.

GÉNICOT L. 1984: Sur la survivance de la notion d'Etat dans

l'Europe du Nord au haut moyen äge. L'emploi de publicus

dans les sourees belges antérieures à l'an mil. In: Pestschrift

J. Fleckenstein, Sigmaringen, 147-164.

GYSSELING M. 1960: Toponymisch woordenboek van België,

Nederland, Luxemburg, Noord-Frankrijk en West-Duitsland,

Brussel.

GYSSEUNG M. & KüCH A.C.F. 1950: Diplomata Belgica

ante annum millesimurn centesimurn scripta, Brussel.

GYSSELING M. & VERHULST A. 1969: Nederzettingsoamen

en nederzettingsgeschiedenis in de Nederlanden, Noord

-Frankrijk en Noord-West-Duitsland, Bijdragen en

Mede-delingen van de Commissie voor Naamkunde te Amsterdam 25.

HOEBEKE M. 1964: Gwijde van Dampierre schept orde te

Petegem, Handelingen van de Geschied- en Oudheidkundige

Kring van Oudenaarde 13, 109-124.

HOEBEKE M. 1977: Prévóté de Petegem-sur-L'Escaut. In:

Manasticon Beige 712, Liège, 137-141.

MI LIS L. 1961: De abdij van Ename in de middeleeuwen.

Haar bezittingen in de periode 1063-1250, Handelingen van

de Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent 15, 1-48.

MI LIS L. 1974: Ename duizend jaar? In: Uit het rijke verleden

van Ename, Oudenaarde, 7-25.

i

:

i

I !

(10)

G. BERINGS I Geschiedenis en archeologie: de vroeg-middeleeuwse bewoning in het Oudenaardse 276 PLATELLE H. 1962: Le temporel de l'abbaye de Saint-Amand

des origines à 1340, Paris.

VERHULST A. (ed.) 1985: Le grand domaine aux époques mérovingienne et carolingienne. Die Grundherrschaft im frühen Mittelalter. Actes du colloque international, Gand 8-10 septembre 1983 ... , Gent.

VERHULST A. 1969: Mot sur )'origine du mot flamand << kou-ter>> (lat. cultura, fr. couture), Studi Medievali 10, 261-267. VERHULST A. & BLOK D.P. 1981: De agrarische neder-zettingen. In: Algemene Geschiedenis van de Nederlanden 1, Haarlem, 153-164.

(11)

Ath (2) Bastogne ( 1 0) Bras (7) Darion (5) Enghien (3) Hamipré (9) Hoeibeek (4) Oudenaarde (1) Sibret (8) Wéris (6) ISSN 0772 7488

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

het begin van de jaartelling Bij een transgressie (toe- nemende invloed van de zee) komt het gebied onder wa- ter te staan: het veen verzilt Als de zee zich teruggetrok- ken heeft,

Geef daarnaast het aantal uren aan dat u per week gemiddeld werkzaam bent als kinesitherapeut respect. 3) Wanneer één situatie is aangeduid maar geen enkel

De allround waterbouwer kiest, beoordeelt en gebruikt bij het verwijderen van waterbouwkundige constructies het benodigde materiaal, gereedschap en materieel zorgvuldig, efficiënt

Ook bij vlakke ligging met maximale hoogte- verschillen van 2 cm tussen de twee trekker- sporen blijkt alleen trekkerbesturing minder nauwkeurig dan een gecombineerde trekker-

Bij alle rassen, met uitzondering van 'Sonora', is in deze proef het percentage drogestof in het gewas bij een etmaal-teelttemperatuur van 17°C gemiddeld hoger geweest dan bij

- Het is onduidelijk welke inventarisatiemethode gevolgd wordt: op welke manier de trajecten afgebakend worden en welke kensoorten (gebruikte typologie) specifiek worden

Een estuarium is het overgangsgebied tussen één of meerdere rivieren en de zee, waar naast de rivierafvoer het getij een meer of minder sterke invloed heeft op de waterbeweging,

Bijna elke stap in een techni- sche ontwikkeling is op te vatten als een antwoord niet alleen op vragen of eisen die worden gesteld door degenen die gebruik willen gaan maken van