• No results found

Financieel resultaat geintegreerde groenteteelt nog sterk wisselend

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Financieel resultaat geintegreerde groenteteelt nog sterk wisselend"

Copied!
5
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

ir. R. Stokkers, PAV-Lelystad

Het bedrijfssystemen-onderzoek

naar de geïntegreerde

vollegronds-groenteteelt leert dat bij de helft van

de onderzochte gewassen zeer goede

financiële opbrengsten mogelijk zijn.

Bij de overige gewassen is dit nog

niet het geval en zijn aanpassingen

van de geïntegreerde teeltstrategieën

vereist. Vooral de bestrijding van

insecten in gewassen als ijsbergsla,

kropsla en prei vormt met de

toegelaten middelen nog een groot

probleem. Resistente rassen en

zaadcoating bieden in de nabije

toekomst naar verwachting volop

mogelijkheden* Als goede

opbrengsten worden behaald, is bij

alle gewassen een besparing van

ongeveer f 600,= per hectare

mogelijk op bemesting en

gewasbescherming.

De vollegrondsgroentesector wordt

gekenmerkt door een grote diversiteit

in bedrijfstypen, waarbij de bedrijven

veelal zijn gespecialiseerd op één of

enkele gewassen. Deze specialisatie is

samen met schaalvergroting

noodza-kelijk om de kostprijs te verlagen en

zodoende de concurrentiekracht te

verbeteren. Het heeft echter geleid tot

een zeer intensief grondgebruik en

een fixatie op opbrengstverhoging en

kwaliteitsverbetering. Deze

ontwikke-ling ging tot voor kort gepaard met

een toenemende afhankelijkheid en

inzet van meststoffen en

gewasbe-schermingsmiddelen.

Sinds het eind van de jaren 80 is het

beleid van de overheid erop gericht

om de concurrentiekracht van de

Nederlandse landbouw op de lange

termijn veilig te stellen èn

tegelijker-tijd de milieubelasting door die

land-bouw terug te dringen. Het PAV is

daarom in 1990 gestart met

bedrijfs-systemen-onderzoek (BSO) voor de

vollegrondsgroenten, waarin wordt

getracht op bedrijfsniveau een goede

balans te vinden tussen economische

doelstellingen en

milieudoelstellin-gen. De eerste fase van dit onderzoek

is in 1997 afgesloten.

O

B&ud&k. jObäSt **»fc- •*!-** iMonuUf «aadhL MjOot^ ffi jm* JOÊBL sùat*.. o.dCOu MöaV j A , I n t

S S iSWft^ïflS' W .llBoWt TffiMy ^SÜ?^ S8 ' : : gfetgffl jjBffift ^ $ 5 * is f"

Het BSO vollegrondsgroenten is

uit-gevoerd op vier locaties in de

belang-rijkste teeltgebieden, te weten op

zandgrond ROC Breda in

Noord-Brabant en ROC Meterik in Limburg,

en op kleigrond ROC Westmaas in

Zuid-Holland en ROC Zwaagdijk in

Noord-Holland. Op elke locatie zijn

drie of vier bedrijfssystemen in

on-derzoek gelegd, variërend in

intensi-teit van het teeltplan. In tabel 1 is

voor de afzonderlijke locaties

aange-geven hoe groot het aandeel van de

geteelde vollegrondsgroentegewassen

in het teeltplan maximaal is. De keuze

van de gewassen en hun teeltwijzen

was gebaseerd op de regionale

gewas-arealen.

Breda (Noord-Brabant) aardbei prei ijsbergsla bospeen Westmaas (Zuid-Holland) spruitkool ijsbergsla groenselderij spinazie knolvenkel 50% 50% 33% 17% 50% 50% 33% 33% 17% Meterik (Limburg) broccoli Chinese kool kropsla prei winterpeen Zwaagdijk (Noord-Holland) bloemkool winterpeen vroege aardappelen zaaiui 33% 33% 33% 33% 17% 50% 17% 17% 17%

Tabel 1. Maximale aandelen van de vollegrondsgroentegewassen in het teeltplan op de vier BSO-locaties.

(2)

opbrengst in //ha 100.000 Breda 80.000 -60.000. 40.000 20.000 -0

aardbei bospeen ijsbergsla prei

opbrengst in //ha 100.000 Westmaas 80.000 - 60.000-40.000 • 20.000-' 0

Till rm rm

un

Od

opbrengst in //ha 100.000 Meterik • BSO • LEI • DLV 80.000- 60.000-40.000 20.0001 0 opbrengst in //ha 100.000 80.000 60.000 40.000 20.000 0

broccoli Chinese kropsla winterpeen prei kool Zwaagdijk S BSO °LEl II DLV - •

, m

_ J , groen-selderii

ijsberg- knol- spruitkool spinazie

sla venkel

bloemkool vroege aardappelen winterpeen

Figuur 1. Financiële opbrengsten per ha van de gewassen in het BSO, in de gemiddelde landhouwpraktijk volgens het LEI-BIN en in de goede landhouwpraktijk volgens DLV.

Na afloop van het teelttechnisch on-derzoek is voor iedere teeltwijze van een gewas een overzicht samenge-steld van een geïntegreerde teeltstra-tegie, gebaseerd op de onderzoeksre-sultaten van minimaal drie

opeenvolgende jaren. De aanloopja-ren, waarin de geïntegreerde teeltstra-tegieën nog sterk in ontwikkeling wa-ren, zijn bij sommige gewassen

buiten beschouwing gelaten. Ook is het onderscheid tussen de diverse be-drijfssystemen veelal vervallen, om-dat mede door gerichte teeltmaatrege-len effecten van de samenstelling en intensiteit van het teeltplan op de re-sultaten niet of nauwelijks werden waargenomen.

De aldus verkregen overzichten ver-melden de opbrengsten, opgesplitst naar kwaliteit en sortering, de inge-zette productiemiddelen en de uitge-voerde bewerkingen. Vervolgens zijn de opbrengsten gewaardeerd tegen het gemiddeld prijsniveau van

1994-1996 en de productiemiddelen tegen het prijspeil van 1996 met als resul-taat saldo-overzichten. De bewerkin-gen zijn via taaktijden vertaald in ar-beidsfilms en werktuigenlij sten. Het zou interessant zijn geweest om de geïntegreerde teeltstrategieën te vergelijken met gangbare teeltstrate-gieën op basis van saldo, arbeidsinzet

en werktuigkosten. Dit is echter on-mogelijk gezien het ontbreken van statistische informatie van teeltstrate-gieën in de praktijk. Wel kon een ver-gelijking worden gemaakt met de fi-nanciële gewasopbrengsten van vollegrondsgroentebedrijven uit het LEI-bedrijven-informatienet (LEI-BIN) en met de kwaliteits- en sorte-ringsverdeling van de gemiddelde veilingaanvoer volgens het toenma-lige Centraal Bureau

Tuinbouwveilingen (CBT).

Aanvullend zijn de kengetallen van de saldo- en arbeidsoverzichten op het niveau van teeltwijze en gewas vergeleken met de goede landbouw-praktijk volgens het Saldoboek

Vollegrondsgroenten van DLV. Deze bron is echter gebaseerd op de

in-schattingen van deskundigen uit

voorlichting en onderzoek. Tenslotte zijn de werktuigenlij sten vergeleken met de bewerkingsschema's uit de Kwantitatieve Informatie 1995.

Resultaten en discussie

Financiële opbrengsten

De in het BSO gerealiseerde finan-ciële opbrengsten per hectare zijn in figuur 1 vergeleken met de gemid-delde landbouwpraktijk volgens het LEI-BIN en de goede landbouwprak-tijk volgens het Saldoboek DLV. In het BSO op zandgrond (Breda en

Meterik) blijven de opbrengsten van ijsbergsla (15%), kropsla (15%) en Chinese kool (30%) achter bij de ge-middelde landbouwpraktijk. Ten op-zichte van de goede landbouwpraktijk is het verschil bij kropsla (30%) en

Chinese kool (50%) nog groter en blijven ook de opbrengsten van prei (30%) en winterpeen (40%) achter. Het opbrengstverlies kan voor een klein deel worden verklaard doordat

in het BSO bij deze gewassen 5 tot 10% lagere plantdichtheden zijn ge-hanteerd. De opbrengstderving is ech-ter grotendeels het gevolg van een on-voldoende bestrijding van luizen in ijsbergsla en kropsla, koolvlieg in Chinese kool en tripsen in prei met de toegelaten middelen. Bij winterpeen wordt het opbrengstverlies veroor-zaakt door in de herfstteelt te kiezen voor een ras resistent tegen

Alternaria, maar met een lage produc-tiviteit en kwaliteit.

In het BSO op kleigrond (Westmaas en Zwaagdijk) blijven alleen de op-brengsten van groenselderij (30%) en ijsbergsla (25%) achter bij de gemid-delde èn goede landbouwpraktijk. Bij groenselderij wordt het opbrengstver-lies grotendeels verklaard door een

15% lagere plantdichtheid en bij ijs-bergsla opnieuw door luizen. De refe-renties voor spinazie en vroege aard-appelen zijn te wisselvallig om goede

(3)

1.600 1.200-§ 800 * - » GO O ** 400 4 0 7.000 j 6.000 ç: 5.000 •S 4.000

I 3.000

co O 5 2.000 1.000 0 Gewasbescherming

Breda Meterik Westmaas Zwaagdijk

Uitgangsmateriaal

Breda Meterik Westmaas Zwaagdijk

ci 1.600 1.200-g 800 CO O 400 0 1.600 1.200 « 800 400 0 GS .5 co O Bemesting

Breda Meterik Westmaas Zwaagdijk Hulpmateriaal

Breda Meterik Westmaas Zwaagdijk

Figuur 2. Toegerekende kosten in het BSO en de goede landbouwpraktijk volgens DLV, gemiddeld over alle vollegrondsgroentegewassen op de vier BSO-locaties.

uitspraken te kunnen doen.

De gewassen met tegenvallende fi-nanciële opbrengsten in het BSO wor-den ook gekenmerkt door een grote spreiding in de financiële opbreng-sten. De relatieve standaardafwijking bedraagt bij deze gewassen maar

liefst 45% of meer. Deze forse sprei-ding is echter niet alleen het gevolg van onvoldoende uitgekristalliseerde teeltstrategieën. Ook de teeltomstan-digheden spelen hierin een grote rol.

Toegerekende kosten

De toegerekende kosten voor

uit-gangsmateriaal, bemesting, gewasbe-scherming en hulpmateriaal in het

BSO zijn in figuur 2 afgezet tegen de goede landbouwpraktijk volgens het Saldoboek DLV.

De kosten voor uitgangsmateriaal lig-gen in het BSO gemiddeld ƒ 600,= per ha lager dan in de goede

land-bouwpraktijk volgens DLV. Dit hangt vooral samen met de lagere

plant-dichtheden die in het BSO worden gehanteerd. Op bemesting wordt in het BSO op zandgrond en kleigrond respectievelijk ƒ 200,= en ƒ 300,= per ha bespaard. Voor gewasbescherming wordt gemiddeld ƒ 400,= per ha min-der uitgegeven, waarvan ƒ 100,= per ha voor de onkruidbestrijding en ƒ 300,= per ha voor de bestrijding van

ziekten en plagen. De besparing is verreweg het grootst op de zandloca-ties bij de bestrijding van ziekten en plagen in de gewassen prei en aard-bei, namelijk respectievelijk ƒ 800,= en ƒ 2.000,= per ha.

Aan hulpmaterialen wordt in vergelij-king met DLV gemiddeld ƒ 250,= per ha meer besteed. Deze kostenstijging komt bijna geheel voor rekening van de gewassen prei en aardbei op de zandlocaties, waarin ongeveer

ƒ 1.000,= per ha meer wordt uitgege-ven aan hulpmaterialen, en van ijs-bergsla op de locatie Westmaas, waarin bijna ƒ 2.000,= per ha meer wordt uitgegeven. Bij prei komt dat door de toepassing van stro in de win-terteelten tegen papiervlekkenziekte en bij ijsbergsla door het gebruik van luizengaas in de vroege teelten. De extra kosten van deze alternatieven voor chemische bestrijding worden bij prei niet en bij ijsbergsla slechts voor een deel gecompenseerd door een hogere financiële opbrengst. Bij aardbei wordt de kostenstijging voor-namelijk veroorzaakt door de toepas-sing van T-tape voor fertigatie en

druppelbevloeiing. Deze investering wordt ruimschoots terugverdiend door de zeer goede financiële op-brengsten.

Arbeid en mechanisatie

De bewerkingen volgens de geïnte-greerde teeltstrategieën in het BSO verschillen niet of nauwelijks van de bewerkingsschema's uit de KWIN

1995. De benodigde arbeid en mecha-nisatie zijn derhalve vrijwel gelijk, ook voor de mechanische en handma-tige onkruidbestrijding. De arbeidsin-zet voor handmatige onkruidbestrij-ding is in het BSO geregistreerd en bedraagt gemiddeld over alle gewas-sen 15 uur per ha.

In vergelijking met het Saldoboek DLV wordt voor bijna alle geïnte-greerde teeltstrategieën in het BSO een ongeveer 25% lagere arbeidsbe-hoefte berekend. Dit forse verschil komt praktisch geheel voor rekening van de benodigde arbeid voor de

oogst en verwerking. De verklaring moet enerzijds worden gezocht in het lagere opbrengstniveau van sommige gewassen in het BSO. Anderzijds zal ook de keuze van de methoden van oogst en verwerking een belangrijke rol spelen. In het BSO is veelal uitgegaan van de hoogste mechanisatie -graad en derhalve de laagste arbeids-behoefte. Voor het Saldoboek DLV is de keuze van de werkmethoden he-laas niet bekend.

Conclusies

In de belangrijkste productiegebieden

(4)

Resistente rassen en zaadcoating bieden in de nabije toekomst naar verwachting goede mogelijkheden voor insectenbestrijding,

is voldoende ruimte om op regionaal

niveau te voldoen aan de aan een

geïntegreerde vruchtwisseling

ge-stelde randvoorwaarden. Op

bedrijfs-niveau kan het op sterk

gespeciali-seerde bedrijven echter noodzakelijk

zijn om land te ruilen of te huren.

De financiële opbrengsten van de

geïntegreerde teeltstrategieën zijn

voor 50% van de gewassen

vergelijk-baar met de goede landbouwpraktijk

volgens DLV en voor 67% met de

ge-middelde landbouwpraktijk volgens

het LEI-BIN. Bij de overige

gewas-sen blijven de financiële opbrengsten

nog behoorlijk achter bij beide

refe-renties. De opbrengstderving kan

voor een klein deel worden verklaard

doordat lagere plantdichtheden zijn

gehanteerd, maar is grotendeels het

gevolg van een onvoldoende

bestrij-ding van insecten met de toegelaten

middelen. Het laatste geldt voor

lui-zen in ijsbergsla en kropsla, koolvlieg

in Chinese kool en tripsen in prei.

Innovaties op het gebied van

zaad-coating en resistentie bieden in de

na-bije toekomst goede kansen voor

op-brengstverbetering.

De geïntegreerde teeltstrategieën

ge-ven een besparing van ƒ 600,= per ha

op uitgangsmateriaal, van ƒ 200 = tot

ƒ 300,= per ha op bemesting, van

ƒ 100,= per ha op onkruidbestrijding

en van ƒ 300 = per ha op de

bestrij-ding van ziekten en plagen. De

bespa-ring op uitgangsmateriaal hangt

vooral samen met de lagere

plant-dichtheden. De toepassing van

geïnte-greerde teeltstrategieën leidt

daarente-gen tot een kostenstijging van ƒ 250,=

per ha voor hulpmaterialen als stro en

luizengaas. Deze alternatieven voor

de chemische bestrijding van ziekten

en plagen zijn economisch niet

ver-antwoord.

Tenslotte leiden de geïntegreerde

teeltstrategieën niet of nauwelijks tot

hogere of lagere kosten van arbeid en

mechanisatie.

Samenvattend kan worden gesteld dat

bij 50% van de gewassen de

toepas-sing van geïntegreerde

teeltstrate-gieën zonder meer een financieel

voordeel oplevert van gemiddeld

on-geveer ƒ 600,= per ha op bemesting

en gewasbescherming. Bij de overige

50% van de gewassen ligt na

verho-ging van de plantdichtheden,

verbete-ring van de insectenbestrij ding en het

niet toepassen van dure

hulpmateria-len eenzelfde financieel voordeel in

het verschiet. Een dergelijke

kosten-besparing is natuurlijk altijd welkom,

maar valt in het niet bij een eventuele

financiële opbrengstderving. Ook bij

de geïntegreerde groenteteelt dient

derhalve de realisatie van een goede

fysieke opbrengst en kwaliteit voorop

te staan.

(5)

J.T.K. Poll, PAV-Lelystad, dr. JJ.M. van Alphen en dr. G.J.J. Driessen, EEW, RUL- Leiden

Het PAV doet onderzoek naar de biologische bestrijding van het

aspergehaantje (Crioceris asparagi) door de sluipwesp (Tetrastichus

asparagi) in asperges.

Het is mogelijk gebleken om onder gecontroleerde omstandigheden sluipwespen te vermeerderen in kuubskist-kooien die bedekt zijn met insectengaas. De optimale

vermeerdering van sluipwespen in geparasiteerde larven werd bereikt

met 15 wespen per 20 haantjes uitgezet per 6 kooien.

De sluipwesp Tetratichus asparagi is uitgezet in een door aspergehaantjes zwaar aangetast perceel asperges in Drenthe in 1996. Dit leidde tot 71% reductie in de haantjes-populatie en tot een loof aantasting van minder dan 5%. Op dezelfde wijze werd

T.asparagi succesvol geïntroduceerd ter bestrijding van aspergehaantjes in een perceel kasasperge in

Tienray, (Limburg).

In een veldsituatie was na eenjaar de sluipwesp al meer dan 1 km

verder.

inleiding

In Nederland komen twee soorten as-pergekevers voor die schade aan het aspergegewas veroorzaken. Het 6-stippige aspergehaantje (Crioceris

asparagi) is tegenwoordig de meest

belangrijke kever. Larven van deze kever kunnen enorme vraatschade aanrichten aan het aspergeloof als geen chemische bestrijding uitge-voerd wordt. Deze vraatschade is van grote invloed op de productie in de volgende jaren.

Chemische bestrijding van het asper-gehaantje kan alleen uitgevoerd

wor-ÖÖtliï©

den gedurende de loof ont wikkeling. Gedurende de oogst van groene as-perges is geen chemische bestrijding mogelijk. Ook is dat het geval bij een biologische aspergeteelt. De sluip-wesp Tetrastichus asparagi is de be-langrijkste parasiet van het haantje en komt voor in natuurlijke ecosyste-men, zoals in het duingebied bij Wassenaar.

Het doel van het onderzoek was om uit te vinden of de sluipwesp efficiënt en in voldoende mate vermeerderd kan worden onder gecontroleerde om-standigheden en uit te zoeken hoe ef-fectief de verspreiding van

Tetrastichus asparagi is in de

biologi-sche teelt en in kasasperges.

Het onderzoek naar de biologische bestrijding van het haantje in de kas werd mogelijk gemaakt door finan-ciële ondersteuning van de Hagelunie.

Materiaal en

Opkweek Tetrastichus asparagi

In het voorjaar van 1995 werden res-pectievelijk 10, 20 en 40 haantjes uitgezet in kooien bedekt met insec-tengaas geplaatst om kooien van kuubskisten. In deze

kuubskist-kooien groeiden elk zes aspergeplan-ten van vijfjaar oud. De grond in de kisten werd bedekt met 20 cm zilver-zand om het uitzeven van de poppen makkelijk te maken. Nadat de haan-tjes eieren gelegd hadden, werden op 29 juni per kooi 15 sluipwespen

los-object aantal poppen

10 haantjes 20 haantjes 40 haantjes 81 174 60

Tabel 1. Gemiddeld aantal uitgeleefde poppen per 10, 20 en 40

uitge-zette haantjes per kist. PAV-Lelystad , voor-jaar 1996.

^MP'' 4MP^ H Hl ™ jfi ^HMil "lltaÉ11'"' ül

gelaten. In tabel 1 wordt het aantal poppen per kist vermeld.

Op 23 augustus zijn larven van het as-pergehaantje uit de kooien verzameld; op de RU-Leiden is onderzocht of ze geparasiteerd waren. Op 7 april 1996 werden de poppen van iedere kist ver-zameld en geteld. Elke pop van een geparasiteerde larve bevat ongeveer zes sluipwespen.

Veldv er spreiding

Op 24 april 1996 zijn in twee asper-geruggen 30 plastic potjes ieder met

10 poppen (in totaal ongeveer 2000 sluipwespen ) ingegraven op 5 meter afstand van elkaar. De behandelde ruggen lagen aan de rand van een as-pergeperceel in Klijndijk (Drenthe). De planten in dit perceel waren in

1995 grotendeels kaal gevreten door grote aantallen haantjes. Er was in dit biologische perceel nooit een chemi-sche bestrijding uitgevoerd. In juli werd het perceel verschillende keren bezocht om de verspreiding van de tweede generatie van de sluipwesp te observeren. Eind september 1996 werd de schade aan het loof geschat. Eind juli 1997 werden 200 larven uit het perceel verzameld om het percen-tage geparasiteerde larven in het labo-ratorium te kunnen bepalen. Op de-zelfde dag werden ook larven

verzameld van aspergeplanten van een ander perceel dat op 1 km afstand lag om te bepalen welk percentage geparasiteerde larven hier aanwezig was. Dit was mogelijk omdat in en-kele rijen van dit perceel geen chemi-sche bespuiting was uitgevoerd door de teler.

Kasv er spreiding

Begin mei 1997 zijn 80 poppen uitge-zet op vier plaatsen in zes aspergerug-gen in een door plastic folie afgezet

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

This study concentrates on the analysis of the market structure of the Mombasa auction. Various concentration measures are estimated and market trends between 1987 and 1999

Ook wordt daarmee beter dan voorheen in de informatieuitwis- seling voorzien tussen de departementen over het internationaal volksgezondheidsbeleid. Daarmee lijkt tegemoet te

3 Watersnip (brv) Gele kwikstaart (brv) Graspieper (brv) Grutto (brv) Kievit (brv) Roek (brv) Scholekster (brv) Slobeend (brv) Torenvalk (brv) Tureluur (brv)

Met inachtneming van een uitvoering van het beheer en onderhoud van HHNK in de eerste en tweede voorkeursperiode in lijn met de gedragscode Flora- en faunawet voor de Water-

In Chapter 2 the first research article focuses on the validation of the psychological contract (employer obligation scale, employee obligations scale), the job insecurity

An empirical study done at ArcelorMittal's Rolling department on people in different divisions, people on different job levels , people in different age groups and

De achterstand van paprika ten opzichte van tomaat, gerekend voor de verse groei, gaat gepaard met een aanmerkelijke toename in het droge stof gehalte waardoor de droge

Op 20 februari werd een parasiteringspercentage van 84% vastgesteld voor Opius pallipes en 5% voor Dacnusa sibirica.. In april en mei waren de planten zodanig