• No results found

Ambon verslagen : Christen-Ambonezen over buren, vrienden, vijanden : over moslims en over geweld

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Ambon verslagen : Christen-Ambonezen over buren, vrienden, vijanden : over moslims en over geweld"

Copied!
100
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

SCR 7054

AMBON VERSLAGEN

Christen-Ambonezen over buren, vrienden, vijanden: over moslims en over geweld

Adette Telehala

Doctoraalscriptie Culturele Antropologie, NietWesterse Sociologie Universiteit van Amsterdam

-Bushuis Bibliotheek

Kloveniersburgwal 48 1012 CX Amsterdam

(2)

AMBON VERSLAGEN

Christen-Ambonezen over buren, vrienden, vijanden: over moslims en over geweld

Datum: augustus 2001 Studentnummer: 9357033

• Adette îelehala ~

Doctoraalscriptie Culturele Antropologie, Niet-Westerse Sociologie Begeleider: Dr. Rosanne Rutten

Universiteit van Amsterdam

(3)

SAMENVATTING

Onderwerp van mijn scriptie is de onderlinge strijd tussen christenen en moslims vanaf januari 1999 op het Molukse eiland Ambon. Mijn onderzoek diende antwoord te geven op een aantal vragen waarop ik hier in Nederland, vanwege de specifieke --structureel-functionalistische- benadering in de diverse media, geen antwoord kreeg. Ik had wel een goede indruk gekregen van veronderstelde oorzaken van het geweld; genoemd werden de economische crisis en politieke onrust in Indonesië en het afbrokkelen van traditionele systemen en de komst van transmigranten naar Ambon. Deze zorgden allen voor spanningen in de eens zo vreedzame samenleving. Echter, hoe genoemde oorzaken dan concreet van invloed waren op het denken, voelen en (gewelddadige) gedrag van Ambonezen werd niet duidelijk Bijvoorbeeld de economische crisis, een veelgenoemde oorzaak voor het geweld: hoe komt iemand die armoede ervaart dan uiteindelijk tot geweld en -centraal punt in mijn scriptie-waarom zijn vijandigheden in geval van een christen gericht tegen een moslim?

Om inzicht te krijgen in dit (mogelijke) proces, stelde ik een andere -interactionistische en procesmatige- benaderingswijze van het geweld voor en heb vervolgens vier maanden veldwerk verricht onder christelijk Ambonese vluchtelingen in Manado, Noord~Sulawesi. In mijn scriptie beantwoord ik de volgende centrale onderzoeksvragen:

• (Hoe) zijn denkbeelden, gevoelens en gedrag van deze christen~Ambonezen ten opzichte van moslims (uit eigen omgeving maar ook daarbuiten) in de periode voor, tijdens en na het geweld op Ambon, veranderd?

"' Welke gebeurtenissen of (f)actoren waren daarbij van invloed en op welke manier?

• Hoe was dit veranderingsproces van invloed op hun perceptie van gewelddaden tegen moslims? Welke denkbeelden en gevoelens over 'de ander en zichzelf maakten gewelddaden tegen moslims op Ambon (voor henzelf) begrijpelijk?

In hoofdstuk 1, de inleiding, beschrijf ik de aanleiding van mijn onderzoek, zet ik de probleemstelling uiteen en beschrijf ik het verloop van het veldwerk in Manado. Ik licht de onderzoeksactiviteiten en ondervonden problemen toe en beschrijf het verloop van de gesprekken met mijn belangrijkste infonnanten: zes tamelijk welgestelde christen~Ambonezen uit kota Ambon, zowel mannen als vrouwen in verschillende leeftijdscategorieën, die na een periode van ondervonden geweld naar Manado vluchtten.

In hoofdstuk 2, het theoretische hoofdstuk, bespreek ik de verklarende factoren die anderen gaven voor het geweld op Ambon, bekrititiseer ik het vulkanische model (de benaderingswijze die ik in diverse media terugzag) en introduceer ik een andere methode: een interactionistische en

(4)

procesmatige aanpak waarbij een voortdurend proces van ervaringen, interpretaties en daaruit vloeiend gedrag en relaties centraal staat. Van hieruit wordt duidelijk dat voor specifieke groepen specifieke problemen gelden die niet automatisch hoeven te leiden tot een wij-zij-onderscheid op basis van religie. Ik gebruik inzichten van sociologe Roy die identiteit als sociale constructie benadert en drie denkniveaus onderscheidt waarop mensen de wereld om hen heen begrijpen; op individueel-,

gemeenschappelijk· en op staatsniveau. Wanneer mensen ideeën over 'zelf en ander' met elkaar delen en op drie denkniveaus bevestigd zien, kan een zogenaamd collectief wij-zij denken ontstaan.

In hoofüstuk 3 en 4 stel ik de verslagen van de zes cluisten-Ambonezen centraal. Ik beschrijf hun positie binnen de gemeenschap en binnen sociale structuren- zowel voor, tijdens als na de conflicten en laat zien wie zij, ieder voor zich, als 'ander' definiëerden. Voor mijn informanten werd het onderscheid christen-moslim pas werkelijk belangrijk door gebeurtenissen tijdens de periode van geweld, zowel in eigen omgeving als daarbuiten. Daarvoor waren zij zich wel bewust van een scheidslijn tussen christenen en moslims binnen de samenleving, maar die was veelal niet van belang voor hun omgang met (moslim) buren, collega's en klasgenoten, net zo min als dat zij omgang met christenen altijd positief waardeerden. Ik ben concreet nagegaan welke voor henzelf van belang zijnde gebeurtenissen deze christen-Ainbonezen -in de periode van januari 1999 tot aan hun vertrek naar Manado- van dichtbij hebben meegemaakt en legde ook vast welke gebeurtenissen en (f)actoren zij op meso- en macroniveau noemden. Ik bekeek vervolgens hoe de gebeurtenissen van invloed waren op hun denken, voelen en gedrag ten opzichte van moslims.

In het laatste hoofdstuk, de conclusie, kom ik terug op de centrale onderzoeksvragen hoe mijn informanten, de zes christen-Ambonezen, moslims als 'ander' en uiteindelijk als potentiële vijanden zijn gaan beschouwen en gewelddaden tegen hen begrijpelijk werden, zelfs tegen hen die zij voorheen niet als vijand zagen. Belangrijk mechanisme hierin waren de verhalen die circuleerden over 'die ander' waardoor mijn informanten de problemen die zij zelf ervaarden, en waarvoor zij moslims schuldig achtten, terugzagen in ervaringen van christenen elders. Het 'wij christenen - zij moslims denken' werd versterkt en het besef onder hen groeide dat moslims christenen 'niet wilden hebben' in Indonesië. Christenen moesten zich verdedigen en later, toen de situatie 'heet' was geworden, namen christenen wraak voor het leed dat hen was aangedaan. Dat (andere) christen-Ambonezen geweld gebruikten tegen moslims, begrepen mijn informanten vanuit die gevoelens en ideeën.

Beëindiging van de gewelddaden en vrede zal mogelijk kunnen zijn wanneer gevoelens en ideeën van moslims en clu·istenen ten opzichte van elkaar wederom kunnen en zullen veranderen.

(5)

INHOUDSOPGAVE

Voorwoord

Kaarten Indonesië, Ambon, Ambon-stad Introductie belangrijke informanten

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor onderzoek

1.2 Probleemstelling 1.3 Veldwerk in Manado 1.3.l 1.3.2 1.4 1.4.1 1.4.2 1.4.3 1.4.4 1.5 Oriëntatie

Uitvoering en aanpassing van het onderzoek Vluchtelingen uit Ambon, belangrijke infonnanten Criteria, belangrijke overwegingen

Ondervonden medewerking Verloop van de gesprekken De vragen

Ambon verslagen

Hoofdstuk 2 De ander op Ambon

2.1 Vreedzame samenleving

2.2 Toename van spanningen in de Ambonese samenleving

2.2.1 Pela gandong onder dmk 2.2.2 Transmigranten

2.2.3 Crises en onrust

in

Indonesië

2.3 De druppel

2.4 Vulkanische model

2.5 Specifieke groepen, specifieke problemen

2.6 Ik-ander, wi}zij, vriend-vijand

2.7 Christenen versus moslims

2.8 Concluderend

Hoofdstuk 3 Verslagen -januari 1999

3.1 Verslagen van 19 en 20 januari 1999 3.1.l Pak Otto vii viii x 1 3 5 5 7 8 9 10 11 14 15 16 17 17 18 l8

20

21 22 23

26

29 30 30

(6)

3.1.2 3.1.3 3.1.4 3.1.5

3.2

3.2.1

3.2.2

3.2.3

3.3 3.4 Ibu Dita Marcella Glenn en Danny Pak Max

Ambon voorheen; niet altijd een vredige samenleving Conflicten niet ongebruikelijk

Beroemde en beruchte groepen Religie speelt rol

Relaties met moslims, geweld tegen moslims Conclusie

Hoofdstuk4 Verslagen - na januari 1999

4.1 Verslagen van een jaar van geweld 4.Ll Pak Max 4.1.2 Ibu Dita 4.1.3 Glenn 4.1.4 Danny 4.1.5 Marcella 4.1.6 Pak Otto

4.2 Specifieke problemen, twee groepen 4.2.J Onveiligheid en verdriet

4.2.2 Twee groepen

4.3 Gedeelde gevoelens van aangedaan leed 4.4 Wij moeten ons verdedigen

4.5 Verontwaardiging, woede en haat 4.6 Conclusie

Hoofdstuk 5 Conclusie

Vrienden en vijanden: over moslims en geweld

5.1

5.2 5.3 5.4 5.5

Ambon als een bom die op ontploffen staat

Een alternatief: procesmatig en interactionistisch onderzoek Over 'de ander' en over geweld

Hoe geweld tegen moslims begrijpelijk werd Terng naar de vulkaan-these en verklarende factoren

32

33 34 35 36 36 38 40 43 46

49

50

53

54 56 58 59 62 62 65 66 67

69

70

72 74

74

75 78

(7)

Gedicht - Geen idee?!?!?!

Bijlage 1. Gespreksonderwerpen, vragen Namen- en woordenlijst Literatuur 80 81

84

85

(8)

VOORWOORD

Dankbaar beh ik voor de hulp en medewerking die ik van zo veel mensen kreeg.

Indirect via pater Schreurs en monseigneur Moors in Tilburg en direct via dominee Sumakul en professor Manuhutu in Manado, kwam ik met vluchtelingen uit Ambon in contact. Zes van hen, mannen en vrouwen uit Ambon-stad, maakten mij deelgenoot van een aantal persoonlijke en ook aangrijpende gebeurtenissen in hun leven, ik kan hen allen niet genoeg dankbaar zijn. Maar ik hoor het m1twoord vm1 professor Manuhutu al: Je bent een Ambonese en we helpen je.

Zonder ibu Bian Loho en broeder Han Gerrîtse was mijn verblijf in Manado vast eenzamer geweest. Telkens weer wisten zij mij te verrassen met nieuwe uitjes.

Zonder de financiële sponsoring van de heer Berkelaar -mijn echte, tweede vader- en NIPO, het marktonderzoekinstituut waarvoor ik sinds 1990 werkzaam ben, had ik mijn veldwerk niet kunnen inrichten zoals ik nu heb gedaan. De onvo01waardelijke steun van mijn collega's daarbij (wanneer ik weer eens met deadlines worstelde) en hun overtuiging dat ik voor mijn veldwerkonderzoek er 4 maanden tussenuit moest kunnen, waren onbetaalbaar.

Ook anderen wil ik noemen. Als eerste -zoals beloofd- mijn wijlen schoonvader Brouwer. Drie dikke stapels krantenknipsels over Indonesië en de Molukken, in de loop der jaren secuur verzameld, zijn resultaat van zijn interesse in mijn werk. Met mijn studiegenoten Emma en Judith deelde ik acht jaar lang lief en leed, zij weten hoe lastig het kan zijn de studie in deeltijd-vonn te voltooien. Maar we bleven elkaar motiveren en genoten vooral. Heidi, Alf, Hany en natuurlijk Loes noem ik om hun onverwoestbare vertrouwen. Tot slot dank ik mijn scriptie-begeleider dr. Rosanne Rutten; natuurlijk voor haar waardevolle ideeën en aanwijzingen, maar ook voor haar grondigheid, geduld en medeleven. Om haar eigen woorden maar te gebruiken: Ga zo door!

Vooral noem ik Marc Brouwer, mijn man. Dank voor je interesse, geduld en begrip. Voor je

overtuiging dat ik er 4 maanden tussenuit moest kunnen en het warme welkomsfeest dat je vervolgens organiseerde. Dank voor je woorden van motivatie en het onverwoestbare vertrouwen.

De scriptie draag ik -natuurlijk- op aan jou.

(9)

lnctinn

0 2'00 400 km

io---.J.-~.,...1.---.

O ;'(l(l 400 ml

Source/Sumber/Bron:

Atlas Maluku (Landelijk ducatie Mofukkers Utrecht 1900}

P. l:!a

f'. Halal~

H

http://www. lib. utexas.edu/maps/ ciaOO/indonesia _ smOO .jpg

Pliilippino Scw I

Nor

Pnci

Oce

• '\~Biak Ina Jay

Ambon 1 : 350 000

© LSEM, Utrecht 1998

(10)

AMBON BAY

A MB 0 N

o!!! 250 m -~00 n

(11)

INTRODUCTIE BELANGRIJKE INFORMANTEN

Danny. Een middelbaar scholier van 18 jaar uit Ambon-stad. Danny was (nog) niet getrouwd en woonde, als enig kind, bij zijn ouders thuis. Vader en moeder werkten beiden in het kantoor van de gouverneur. Het gezin woonde in Belakang Soya (in dezelfde wijk als pak Max en ibu Dita). Danny en Glenn zijn neven van elkaar, zij vluchtten samen in augustus 1999 uit Ambon weg. In Manado

verbleven zij bij een tante.

Um. Dita. Ibu Dita was 33 jaar, getrouwd en moeder van 2 zoontjes. Ze werkte in Ambon-stad als typiste voor de TNI, het Indonesische legerapparaat. Zij woonde in Belakang Soya (in dezelfde w~jk als Danny en pak Max). In maart 1999 vluchtte ze van Ambon naar Ternate. Toen ook daar geweld uitbrak, vluchtte ze in januari 2000 naar Manado. Hier verbleef ze, met echtgenoot en kinderen,

in

het grote vluchtelingenkamp ten noorden van de stad (waar ook pak Max met zijn gezin verbleef).

Glenn. Neef van Danny en ook middelbaar scholier. Glenn was 17 jaar, woonde in Ambon-stad

in

de wijk OSM. Ook Glenn was ongetrouwd en woonde als enig kind nog thuis bij zijn ouders. Zijn vader werkte bij het electriciteitsbedrijf, zijn moeder bij het kantoor van justitie. Glenn vluchtte in augustus

1999 uit Ambon weg en verbleef in Manado, samen met Danny, in het huis van een tante.

Marcella. Een scholiere uit Ambo1Htad, 16 jaar en ongehuwd. Marcella's moeder was overleden en haar vader hertrouwde. Marcella woonde in bij haar tante en Chinese oom op

dejalan

AJ Patty, de hoofdwinkelstraat in het centrum van de stad, waar ze een juweliersshop runden. Het gezin vluchtte in augustus 1999 uit Ambon weg. In Manado vonden ze een onderkomen bij familie.

Pak Max. Een muziekleraar van 40 jaar, getrouwd en vader van 2 kinderen. In Ambon~stad woonde hij, net als ibu Dita en Danny, in Belakang Soya. Zijn familie woonde op dat moment in Sanghir dus pak Max woonde alleen. In juli 1999 vluchtte pak Max van Ambon weg naar Ternate maar keerde in oktober weer terug. Uiteindelijk is hij in januari 2000 naar Manado gevlucht waar hij, samen met zijn vrouw en kinderen, een onderkomen vond in het grote vluchtelingenkamp ten noorden van de stad.

Pak Otto. Een 61 jarige zakenman, op Ambon werkzaam in de visindustrie. Hij woonde in Negeri Lama; een dorp dichtbij Paso. Pak Otto was getrouwd en vader van 5 kinderen, één dochter woonde ook op Ambon, de andere kinderen woonden elders in Indonesië (Ternate, Jakarta en Manado). Pak Otto's vrouw vluchtte in februari 1999 uit Ambon weg, ze vertrok naar Manado waar de familie een huis bezat. In augustus 1999 vertrok ook pak Otto uit Ambon en voegde zich bij zijn vrouw.

(12)

HOOFDSTUK 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding voor onderzoek

In januari ] 999 braken op de Molukken, een eilandengroep in het oostelijk <lee] van Indonesië,

gevechten uit tussen christenen en moslims. Na een periode van betrekkelijke rust in de maanden april tot half juli van dat jaar, laaide het geweld weer op en houdt tot op heden aan. De aangerichte schade is enonn, door en voor beide bevolkingsgroepen. Na een jaar lang geweld was er officieel sprake van

1200 doden en honderden gewonden. Meer dan hondervijftigduizend inwoners waren gevlucht

waarvan meer dan vijftigduizend naar andere Indonesische eilanden. Talloze huizen, andere gebouwen en auto's waren in brand gestoken, veel vernielingen werden gepleegd en er werd geplunderd. Om op de hoogte te kunnen blijven van deze ontwikkelingen, raadpleegde ik dat jaar nauwgezet een aantal (Nederlands- en Engelstalige) media-bronnen als nieuwsverslaggeving in kranten en op televisie en diverse Internet-sites 1.

In datzelfde jaar bereikte ik de afstudeerfase van mijn studie 'Culturele Antropologie, Niet-Westerse Sociologie' en was er voor mij geen voor de hand liggender keuze dan de gebeurtenissen op het Molukse eiland Ambon tot onderwerp van het afstudeerproject te maken. Mijn studie was er immers vanaf het begin op gericht geweest om de Molukken, land van mijn voorouders, beter te leren kennen en daar uiteindelijk mijn veldwerk te verrichten. Gezien de rampzalige ontwikkelingen op Ambon zou het daar verrichten van veldwerk niet meer verstandig zijn, maar de keuze voor het onderwerp verliep bijna automatisch. Ik 'verslond' al het nieuws en probeerde te begrijpen hoe mensen er toe kwamen elkaar zo veel geweld aan te doen. Over mogelijke redenen daarvan is veel geschreven; voorafgaand aan hoofdstuk 2 heb ik twee krantenartikelen uit het Parool van 29 januari 1999 en de Volkskrant van 13 maart 1999 bijgevoegd waarin de belangrijkste oorzaken (genoemd

in

media-verslagen over de aanvang en het aanhouden van geweld op Ambon) naar voren komen.

Indonesië telde begin 1999 ongeveer 200 miljoen inwoners waarvan 2 miljoen op de Molukken. Op het eiland Ambon zelf woonden toen 400.000 inwoners waarvan iets minder dan de

helft

christen en een kleine meerderheid moslim. In de verslagen wordt regelmatig gesteld dat Ambon voorhee11 juist bekend stond als vreedzame samenleving waar christenen en moslims vredig naast elkaar leefden. Maar op 19 januari 1999 kwam daar een einde aan. Als directe aanleiding van de uitbarsting van geweld wordt de ruzie tussen een christelijke buschauffeur en een moslim~passagier gemeld, dit was dan de welbekende druppel. Ook de (mogelijke) rol van provocateurs is veelvuldig

1

AFP. Geocities, Antara, BBC World service, FEER (Far Eastern Economie Review), Gatra, Indonesîan

Observer, Inside Indonesia, Jakaiia Post, Kompas Online, Parool, the Penquin Star, Reuters, Suara Merdeka,

Volkskrant en WSWS (World Socialist Website).

(13)

-benadrnkt bij aanvang van de eerste rellen. De belangrijkste reden echter voor de enonne omvang die de rellen aan konden nemen, werd in die tijd vooral gezocht in de crises waar Indonesië op dat moment mee kampte; zowel op economisch als politiek gebied. Deze c1ises in combinatie met diverse etnische- en sociale verschillen tussen de twee groepen (die ik later zal toelichten), veroorzaakten sociale onvrede waardoor onderlinge spanningen toenamen en het uiteindelijke geweld losbarstte.

Wat niet nader werd uitgelegd in de verslaggeving is hoe 'overkoepelende krachten' als crises en genoemde verschillen dan concreet van invloed waren op het leven van Molukkers en op het geweld dat daaruit voort zou kunnen vloeien, terwijl ik juist dat proces trachtte te begrijpen. Iemand die armoede ervaart, gaat niet automatisch over tot vechten en als hij vecht, waarom dan tegen een moslim (in geval van een christen) of tegen een christen (in geval van een moslim)? Eerst leefden christenen en moslims samen, al dan niet vreedzaam maar nooit zo gewelddadig als nu. Hoe zijn de gedachten en gevoelens over elkaar veranderd, zelfs op zo'n manier dat mensen elkaar als vijanden gingen zien en geweld in deze mate tegen elkaar mogelijk kon worden? Ik wilde begrijpen welke concrete gebeurtenissen hierop van invloed waren en de media gaven me daar onvoldoende inzicht in.

Natuurlijk wordt het schrijven van diepgravende artikelen over geweld en geweldplegers bemoeilijkt door het criminele karakter van het onderwerp en zijn media-bronnen ook niet de direct aangewezen kanalen om dergelijke vragen te kunnen beantwoorden. Mijn vragen bleven echter in eerste instantie al onvolledig beantwoord omdat in de meeste verslagen een vrij star beeld werd gegeven van de Molukse samenleving. Deze leek vanaf het begin, 19 januari 1999, in twee homogene kampen te zijn opgedeeld: christenen enerzijds, moslims anderzijds. Er was amper oog voor

onderlinge verschillen die zich (ook) binnen een groep voor kunnen doen en die van belang zijn voor hoe mensen ten opzichte van de 'ander' en ten opzichte van geweld staan. Niet iedereen zal gevoelens van onvrede hebben ervaren (in Indonesië is het goed denkbaar dat mensen zich juist ven-ijkten aan een economisch crisis) en niet iedereen heeft meegevochten. Daamaast is vergelijking in de tijd ook belangrijk. Hoe iemand ten opzichte van geweld en ten opzichte van 'de ander' staat, kan veranderen in de loop van het conflict; vrienden van gisteren kunnen vijanden van morgen zijn.

De gebeurtenissen in Paso zijn hier een goed voorbeeld van. Dit dorp op Ambon was jaren bewoond door zowel christenen als moslims en volgens zeggen (door Molukkers in Nederland en vluchtelingen uit Paso) leidde dit niet eerder tot problemen. Inwoners van Paso schijnen in de maand januari zelfs nog gezamenlijk elkaars bezittingen te hebben verdedigd tegen een oprukkende

plunderende menigte mannen, komend uit Hitu en andere zogenaamde moslim-dorpen. Later hoorde ik echter dat ook in Paso gevechten waren uitgebroken tussen de christelijke en moslim-inwoners. Uiteindelijk z~jn bijna alle moslims gevlucht en ook een aantal gedood en wordt Paso nu door overwegend christenen bewoond. Ik zou dan graag weten wie de mensen waren die elkaar eerst hielpen en waarom later niet meer? Was dat niet meer mogelijk of wilden ze dat niet? Waren de

(14)

mensen die elkaar eerst hielpen en zij die nu tegen elkaar vochten, dezelfde mensen? Welke

veranderingen vonden plaats in het dorp waardoor inwoners tegenover elkaar waren komen te staan? De redenen voor de gevechten tussen christenen en moslims in Paso moeten dus niet in de eerste plaats worden gezocht in een economische of politieke crisis maar vooral in de gebeurtenissen zelf; inwoners raakten immers pas in een latere fase met elkaar in gevecht. Misschien door een toenemend gevoel van wantrouwen of uit wraakgevoel (omdat eigen bezittingen waren vernield of iemands kind verwond is) of zelfs vanuit een situatie van moeten doden om zelf niet gedood te worden. Voor antwoorden op mijn vragen is dus een procesmatige benadering van de gebeurtenissen nodig en is het niet alleen belangrijk om te bekijken wat vooraf ging aan 'de uitbarsting van' geweld maar ook wat er daarna gebeurde. Om te bekijken hoe mensen tegenover elkaar zijn komen te staan, is het daarnaast niet alleen belangrijk me te richten op individuen (bijvoorbeeld een persoon die armoede ervaart) maar ook op groepen en groepjes, op onderlinge relaties en vervolgens hoe gedrag en relaties zijn veranderd, afhankelijk van de situatie waarin iemand zich bevindt. Dit wordt wel een

interactionistische benadering genoemd.

Tot slot: in de media werd ook vaak melding gemaakt van provocateurs en bepaalde groepen die kennelijk uit waren op wanorde en chaos op de Molukken en van een mogelijke rol van het leger in het geweld. Ook deze zogenaamde actoren verdienen aandacht. Hun optreden was wellicht van

invloed maar wederom; de media gaven mij onvoldoende inzicht in hoe zij dan concreet van invloed waren op de manier waarop christenen en moslims ten opzichte van elkaar stonden en hoe dat veranderde.

1.2 Probleemstelling

In

december 1999 deed ik een voorstel tot veldwerkonderzoek dat antwoorden op mijn vragen moest brengen. Dit werd goedgekeurd en in januari 2000 reisde ik naar Sulawesi (het voormalige Celebes) waar in Manado (de hooföstad van Noord-Sulawesi) chtistelijke vluchtelingen uit Ambon verbleven. Gezien de beperkte veldwerkduur van vier maanden wilde ik mijn onderzoek of onder christen-of onder moslim-Ambonezen houden. Door het onderwerp zou het moeilijk kunnen worden me tussen beide groepen te bewegen en toch vertrouwen te behouden. Daarnaast leefden zij (ook letterlijk) op te grote afstand van elkaar; christenen hielden zich vooral in het noorden op terwijl moslims vooral naar Zuid-Sulawesi waren gevlucht. Als westerlinge en als christen zou het voor mij sowieso moeilijk kunnen worden om, in korte tijd, onder moslim-Ambonezen vertrouwen te winnen en diepgaande gesprekken over christen-Ambonezen aan te gaan. Ik koos er daarom voor dit onderzoek onder christen-Ambonezen te houden die, na een periode van geweld op Ambon, van het eiland waren gevlucht. Soortgelijk onderzoek onder moslim-Ambonezen was echter even waardevol geweest.

(15)

-In dit onderzoek onder gevluchte christen-Ambonezen stelde ik de volgende onderzoeksvragen centraal:

• (Hoe) zijn denkbeelden, gevoelens en gedrag van deze christen-Ambonezen ten opzichte van moslims (uit eigen omgeving maar ook daarbuiten) in de periode voor, tijdens en na het geweld op Ambon, veranderd?

• Welke gebeurtenissen of (f)actoren waren daarbij van invloed en op welke manier?

Gedurende het veldwerk heb ik mijn probleemstelling uitgebreid, ik zal hierna uitleggen hoe dat gekomen is. De volgende centrale onderzoeksvragen voegde ik toe:

• Hoe was dit veranderingsproces van invloed op hun perceptie van gewelddaden tegen moslims? Welke denkbeelden en gevoelens over 'de ander en zichzelf' maakten gewelddaden tegen moslims op Ambon (voor henzelf) begrijpelijk?

De centrale onderzoeksvragen zijn gebaseerd op een essentieel begrip uit mijn studie, namelijk het begrip cultuur. Maar dan cultuur zoals Wilterdink en van Heerikhuizen definiëren: "een

gemeenschappelijk repertoire van kennis, symbolen, gewoonten, opvattingen, vaardigheden, gedragsregels, kortom cultuur"(l 985:24). Dus niet cultum in de zin van iets dat boven de leden van een samenleving zweeft, zoals ik bijvoorbeeld zag terugkomen in de (bijgevoegde) artikelen uit het Parool en de Volkskrant waar de schrijvers spreken over 'het vreedzame Ambon' en 'Ambon als een oase van verdraagzaamheid'. Ik bedoel daarentegen cultuur als onderdeel van die samenleving, die de dagelijkse omgang van mensen richting geeft en van invloed is op hun interactie. Cultuur, waannee de onderlinge samenhang tussen denken, voelen en handelen wordt benadrnkt. Dus: welke ideeën en gevoelens over elkaar maakten die vredige omgang mogelijk, lagen daaraan ten grondslag?

Begrip van cultuur als 'in beweging' is ook van belang. Cultuur is niet iets dat vastligt, maar kan veranderen omdat denkbeelden, gevoelens en daaruit vloeiend gedrag kunnen veranderen. Door me op verschillende perioden te richten, kan ik bepalen hoe die onderlinge sanwnhang tussen denken, voelen en handelen is veranderd: door welke gebemtenissen, ervaringen en ideeën over 'de ander' begon men elkaar nu als vijanden te zien en werd geweld tegen 'de ander' begrijpelijk? Met geweld en gewelddaden bedoel ik zowel lichamelijk geweld - slaan, schoppen, vechten (gewapend of

ongewapend), aanranding, verkrachting of doden - als psychisch geweld -angst aanjagen en bedreiging- als het aanbrengen van materiële schade bijvoorbeeld door middel van plundetingen, vernielingen en brandstichting.

(16)

-Tot slot bekijk ik niet alleen hoe christen-Ambonezen ten opzichte van moslims uit eigen omgeving staan, maar ook ten opzichte van moslims daru:buiten, bijvoorbeeld op andere Molukse eilanden of moslims op Java en in Jakarta. Niet alleen de eigen omgeving is belangrijk, ook wijdere structuren krijgen een belangrijke plaats in mijn analyse. Individuen, groepen en wijdere structuren kun je niet als van elkaar los staande eenheden zien. Individuen staan altijd in relatie met anderen (in groepen, sociale netwerken en dergelijke) die op hun beurt worden beinvloed door de Wlidere structuren waar ze deel van uitmaken. Juist die verbanden zijn voor mijn onderzoek belangrijk.

1.3 Veldwerk in Manado

Zoals gezegd duurde mijn veldonderzoek vier maanden. De eerste maand -januari 2000- gebruikte ik om Manado en omgeving te verkennen, me de Indonesische taal meer eigen te maken (ik volgde al eerder de bahasa Jndonesia-cursus aan de Universiteit van Leiden) en om inzicht te krijgen in de situatie waarin vluchtelingen uit de Molukken zich bevonden. De overige drie maanden -fäbrnari tot en met april 2000- wijdde ik vervolgens aan de uitvoering van mijn onderzoek. In Nederland had ik al enkele contacten in Manado benaderd uit zowel de katholieke- als de protestantse gemeenschap. Deze contacten bleken later heel waardevol.

1.3.1 Oriëntatie

In de eerste maand volgde ik een taalcursus. Ik verhuisde naar de desa Woloan, een halfuur rijden van Manado, en volgde drie weken lang Indonesische lessen bij een Indonesisch echtpaar. Ik nam mijn intrek in het gastenverblijf van Y amaru, een stichting waarvan de betrokken vrijwilligers zich met liefdadige projecten bezighouden. Samen met broeder Han Genitse (drijvende kracht achter Yama:rn) en ibu Bian Loho (werkzaam op het bisdom van Manado en later goede vriendin) maakte ik daarb~j verschillende tochten door Manado en omgeving. Bijvoorbeeld voor een bezoek aan Lotta, een vluchtelingenkamp nabij Manado waar ik met twee gevluchte nonnen uit Ambon sprak.

Noord~Sulawesi bestaat uit vier districten. Manado ligt in het district Minahasa, volgens Manadonezen het best ontwikkelde district van de provincie. De voorzieningen op het gebied van onderwijs en gezondheidzorg zijn in dit district het best verzorgd en door de regenval door het gehele jaar heen, floreert de landbouw. Het landschap is bergachtig en groen; naast rijst verbouwen boeren ook groenten en, net als in de Molukken, kruidnagelen en nootmuskaat. Ook is er handel in

kokosnoten en aanverwante producten als kopra en kokosolie. De bevolking is overwegend christen: een overzichtslijst uit 1998, uitgegeven door het Departement van Religie te Manado, gaf aan dat van de 7 64. 000 inwoners van het district Minahasa 81 % christen was, 11 % katholiek (als aparte categorie opgenomen) en 7% moslim. Buiten het natuurschoon was één van mijn eerste indrukken op onze

(17)

-routes door de Minahasa de alomtegenwoordigheid van kerken. Hoe klein ook een plaatsje, elke gemeenschap leek over één of zelfs meerdere kerken te beschikken. Geen wonder dat vanuit de Molukken voornamelijk christenen naar dit gebied vluchtten.

Volgens een ander overzicht, van 12 febrnari 2000 dat ik op het Kantor Dinas Sosial (Sociale Dienst) in Manado inzag, verbleven in totaal 17.941 vluchtelingen vanuit de Molukken in Noord~ Sulawesi. Hiervan vonden 6.857 vluchtelingen een onderkomen in één van de tien opgezette

vluchtelingenkampen. De overige vluchtelingen, dus de grootste groep, verbleven bij familie, vrienden of verwanten. De vluchtelingen kwamen vooral van Halmahera en Ternate, twee Molukse eilanden ten noorden van Ambon. Ik sprak bijvoorbeeld met een uit Halmahera gevluchte (Duitse) dominee en zijn (Javaanse) vrouw die onderdak hadden gevonden in de wisma van de protestantse synode en met een commandant, oorspronkelijk van Ambon, die net was teruggekeerd uit Halmahera. Van vluchtelingen uit Ambon zelf waren echter weinig gegevens bekend. Het aantal bleek veel minder dan eerder (vanuit Manado) was aangegeven en vervolgens was het ook moeilijk om inzicht te krijgen in de situatie waarin zij zich bevonden. Maar uiteindelijk kwam ik dankzij de hulp van dominee Sumakul (protestantse synode) ook met hen in contact

Dominee Sumakul introduceerde me bij professor Manuhutu -Universitas Sam Ratulangi- die twee bijeenkomsten organiseerde; één bij hem thuis waar ik zes oudere Ambonezen ontmoette en één op een middelbare school in Manado-stad waar alle scholieren uit Ambon (ongeveer 40) in een klaslokaal waren verzameld en ik met hen kon praten. Dankzij deze twee bijeenkomsten leerde ik vier van de zes christen-Ambonezen kennen die later mijn belangrijkste infonnanten werden: pak Otto, de 61-jarige zakenman met wie ik al in deze eerste fase met interviewen begon en Marcella, Glenn en Danny; drie jongeren van respectievelijk 16, 17 en 18 jaar uit Ambon-stad met wie ik in de tweede fase van mijn veldwerk gesprekken startte.

In februari verhuisde ik van Woloan terng naar Manado en verbleef in een klein pension in het centrum van de stad. Ik bezocht een aantal maal Kitawaya, een groot vluchtelingenkamp ten noorden van Manado waar 1150 vluchtelingen verbleven. Het complex, voorheen gebruikt voor exposities door de overheid, bestond uit verschillende gebouwen. Naast een gebouw waarin een grote gezamenlijke keuken en sanitaire blokken waren ingericht, stonden er twee-verdiepingen-hoge gebouwen die waren opgedeeld in kleine vertrekken en die nu gedeeld werden door één of twee families per vertrek Maar de meeste vluchtelingen verbleven in de twee hoofdgebouwen waar zij in de grote ruimten naast elkaar op matten leefden met hun bezittingen zo rondom hen heen gerangschikt dat een soort eigen leefgedeelte ontstond. Iemand omschreef dit effect heel treffend als 'een lappendeken van familîes'. Om de gebouwen was een groot terrein waarvan een deel diende als bloemen- en moestuin en het overige deel volhing met lijnen vol wasgoed dat vrouwen in de aangrenzende rivier wasten en nu te drogen lag of hing. Tussendoor speelden kinderen waarvan de meesten (nog) geen onderwijs volgden.

(18)

-Ouderen zaten in groepjes bijeen en praatten met elkaar. Er hing, in tegenstelling tot wat men in een kamp misschien zou verwachten, geen bedrukte- maar eerder een rustige en afwachtende stemming. In dit vluchtelingenkamp Kitawaya ontmoette ik de laatste twee belangrijke infom1anten: pak Max van 40 jaar en ibu Dita van 33 jaar, beiden uit Belakang Soya, een wijk in Ambon~stad. Ze verbleven met hun beider partners en kinderen in het kamp. Met ibu Dita begon ik ook in deze eerste fase met interviewen. Pak Max maakte eerst een schriftelijk verslag voor me waarin h\j de

gebeu1tenissen op Ambon van het afgelopen jaar op een rijtje zette. In deze tijd heb ik Meiske, een Manadonese vrouw die ik eerder in het Intemetcafe leerde kennen en die goed Engels sprak, gevraagd om als tolk te assisteren omdat mijn Indonesisch (en het Engels van de informanten) niet voldoende was om elkaar goed te kunnen verstaan. Meiske was heel geschikt als tolk: ze sprak haar talen, was sociaal ingesteld, meelevend, kon goed luisteren en vervolgens verwoorden, was beleefd maar ook kordaat en had de middag en avond tijd om met mij op pad te gaan (tot 14 uur runde zij haar eigen restaurantje)2. Meiske vertaalde ook het schriftelijke verslag van pak Max.

Op 7 maart vervolgens diende ik in verband met het verstrijken van mijn visum, het land tijdelijk te verlaten. Ik vertrok naar Singapore maar pakte op 21 maa1t het veldwerkonderzoek weer op. De tussenliggende periode gebruikte ik ondenneer om mijn tot dan toe verkregen resultaten te overzien en de lijn voor de tweede periode uit te stippelen. De toevoeging van de laatste centrale onderzoeksvragen was hier resultaat van.

1.3.2 Uitvoering en aanpassing van het onderzoek

In de eerste periode was mijn aandacht vooral naar pak Otto, de zakenman, uitgegaan maar ook gesprekken met andere christen-Ambonezen bevestigden enkele van zijn denkbeelden en gevoelens over moslims. Opmerkelijkst vond ik dat zij, net als de diverse media, de Ambonese samenleving in twee groepen leken in te delen: christenen enerzijds, moslims anderzijds. Daarnaast leek niemand van de clu'isten-Ambonezen die ik sprak, gewelddaden tegen moslims te veroordelen omdat christenen, zo gaven ze aan, op Ambon vochten (in ieder geval begonnen waren) uit zelfverdediging als een reactie op aanvallen van moslims. Ik vroeg hier op door, bijvoorbeeld door te infonneren naar moslim-vrienden of kennissen die wellicht slachtoffer waren geworden van gewelddaden door christenen. Maar dat leverde vooral op dat mensen mij vrij stellig wilden overtuigen van de 'nog slechtere' bedoe1ingen van moslims tegen christenen.

Deze stelligheid bleef me bezig houden. Ik had verwacht dat mensen ook situaties zouden noemen waarbij zij geweld tegen moslims hadden betreurd en niet alleen gewelddaden van moslims

2 Toen Meiske twee weken naar Bali was, vond ik anderen (ontmoet in het gezelschap van professor Manuhutu) bereid te vertalen. We waren minder op elkaar ingespeeld maar dankzij het feit dat ik alle interviews op tape opnam, kon ik thuis alles nogmaals beluisteren en indien nodig ook zelf vertalen.

(19)

maar ook van christenen zouden veroordelen. Er waren immers toch tijden dat zij vreedzaam met moslims leefden en geweld tegen hen zouden hebben afgekeurd. Dat werd wel bevestigd, maar in de loop van de gebeurtenissen was er kennelijk iets veranderd. Mensen leken nu unaniem gewelddaden tegen moslims te rechtvaardigen vanuit de gedachte dat christenen zich hadden moeten verdedigen tegen aanvallen van moslims3. In dit specifieke veranderingsproces wilde ik ook graag inzicht; hoe de

gebeurtenissen van invloed waren geweest op hun perceptie van geweld en op de rechtvaardiging van gewelddaden in het bijzonder en ik voegde aan de initiële onderzoeksvragen de twee laatste centrnle onderzoeksvragen (die ik al eerder gaf) toe:

• Hoe was dit proces (verandering van denkbeelden, gevoelens en gedrag) van invloed op hun perceptie van gewelddaden tegen moslims? Welke denkbeelden en gevoelens over 'de ander en zichzelf' maakten gewelddaden tegen moslims op Ambon (voor henzelf) begrijpelijk?

1.4 Vluchtelingen uit Ambon, belangrijke informanten

Pak Otto, pak Max, ibu Dita, Danny, Glenn en Marcella waren mijn zes belangrijkste informanten. Hen stel ik hen centraal; concrete mensen in concrete situaties. Om de gebeurtenissen op Ambon niet vanuit abstracties (zoals een economische crisis) te verklaren, maar om uit te gaan van de mensen binnen de samenleving zelf. "Ifthe reahn of inquhy is .. the intersection between individual and collective experience, then the perceptions of the individuals who compose the coUectivity are very important (1994:6)" schreefBeth Roy op wiens werk ik in hoofdstuk 2 dieper in zal gaan. Wanneer ik uitspraken voor de zes infonnanten doe, pretendeer ik echter niet uitspraken te doen voor de christenen of de christen-Ambonezen, maar voor een specifieke groep. En wanneer zich onderlinge verschillen tussen hen voordoen, zal ik deze ook niet proberen glad te strijken. Integendeel; verschillen kunnen juist leiden tot nieuwe inzichten. De gesprekken met de zes informanten dienden niet om een

representatief beeld te kunnen geven van hoe gebeurteuissen op Ambon beleefd zijn maar om inzicht te verkrijgen in het specifieke veranderingsproces dat ik hierboven beschreef: hoe denkbeelden, gevoelens en gedrag ten opzichte van 'de ander' konden veranderen en hoe dit van invloed was op de perceptie van geweld ten opzichte van 'die ander'. Door met deze zes vluchtelingen te praten kreeg ik inzicht in gebeurtenissen die hun gedachten over- en relaties met moslhns beïnvloedden, zelfs in die mate dat zij hen als potentiële vijand gingen definiëren. Juist hun (kleine) verhalen gaven de

Ambonese samenleving een gezicht: wie er wat bezaten, wie er waar werkten, wie er met wie

omgingen en wie er "superieur" was aan wie. De infonnanten lieten me zien wat ze belangrijk vonden,

1

Belangrijk om in gedachten te houden is in hoeverre interpretatie van het verleden wordt beïnvloed door huidige gebeurtenissen. Dit is een belangrijk methodologisch punt dat ik later in het hoofüstuk bespreek.

(20)

-welk gedrag ze goed- of afkeurden, hoe ze conflicten beoordeelden. Kortom: waarom ze de dingen dachten die ze dachten en waarom ze de dingen deden die ze deden.

Ik zal hierna bespreken welke c1iteria voor mij belangrijk waren in de overweging om juist aan deze zes christen-Ambonezen om hun medewerking te vragen aan mijn onderzoek. Ik beschrijf de aspecten die bij mijn zoektocht naar hen van belang waren en vervolgens de wijze waarop onze gesprekken verliepen. Aan het begin van de scriptie (blz. viii) heb ik daarnaast een overzicht

opgenomen waarin ik de infonnanten kort introduceer. Dit kan, indien nodig, tijdens het lezen van de komende hoofdstukken nog worden geraadpleegd.

VU Criteria -belangrijke overwegingen

Mijn verzoek om medewerking aan pak Otto, pak Max, ibu Dita, Danny, Glenn en Marcella aan de diepte-interviews, was gebaseerd op een tweetal overwegingen. Ten eerste waren zij verbonden aan

kata Ambon; ze woonden en wet'kten daar of waren er vaak aanwezig. Dit was voor mijn onderzoek een belangrijk gegeven. Immers, in kata Ambon was het zogezegd op 19 januari 1999 begonnen en ook daama deden zich in kata Ambon de meeste ongeregeldheden voor. Daarnaast leefden in kata Ambon naast christen- en moslim-Ambonezen ook veel transmigranten, de interactie met hen zou voor mij interessant kunnen zijn. Ook las ik dat pela gandang4 in tegenstelling tot op het platteland, in de stad niet meer 'leefde' en dat vooral jongeren het eerder als een traditie zagen5• Het zou goed zijn ook dit verder te bekijken.

De tweede overweging hangt met laatste samen. Ik wilde in de interviews zowel ouderen als jongeren en zowel mannen als vrouwen betrekken. Want mannen zouden anders tegen geweld kunnen

aankijken dan vrouwen en ook hun relaties met moslims zouden kunnen verschillen. En jongeren zouden weer een andere visie op geweld kum1en hebben dan ouderen; vooral jonge mannen schenen bijvoorbeeld deel te nemen aan gevechten. Daarnaast zou ook hun omgang met moslims, visie op pela

gandang en wellicht de visie op andere onde1werpen voor jongeren kunnen verschillen. Een mei~je van 16 jaar, twee jongens van 17 en 18 jaar, een vrouw van 33 jaar en twee mannen van 40 en 61 jaar leek me daarom een goede verdeling. Als ik over meer tijd had beschikt, had ik ook infonnanten betrokken uit een lagere klasse (lager opleidings-, functie- en inkomensniveau) in m~jn onderzoek. Geen van mijn huidige informanten maakten nu -als scholieren (en kinderen van welgestelde ouders), ambtenaar, muziekleraar en manager- deel uit van deze klasse. Ik ontmoette wel

4 Een belofte van verwantschap die niet alleen individuen maar ook gemeenschappen aan elkaar doen. Pela

gandong werd vaak genoemd als belangrijke factor in de handhaving van vrede tussen christenen en moslims, in hoofdstuk 2 kom ik hier op terug.

5 Zie bijvoorbeeld het bijgevoegde Volkskrant-artikel waarin Gerrit de Boer aangeeft dat jongeren liever

(21)

vluchtelingen met lagere functies oflagere opleidingen maar zij kwamen niet uit Ambon of waren niet verbonden aan kota Ambon. Dit vond ik om genoemde redenen toch het belangrijkst. Ik was daarom blij dat de christen-Ambonezen die wel voldeden aan de gewenste critetia--verbonden aan

kota Ambon, geweld van nabij meegemaakt, mannen en vrouwen, jongeren en ouderen- alle zes hun medewerking toezegden en wilden deelnemen aan diepte-interviews.

1.4.2 Ondervonden medewerking

Ik had van te voren niet verwacht dat ik vaak zo vriendelijk zou worden ontvangen en zo veel medewerking zou ondervinden. Ik denk dat een aantal factoren hieraan heeft meegewerkt. Ik was bijvoorbeeld buitenlandse en ik had al gemerkt dat Manadonezen en ook mensen uit de Molukken dat een interessant gegeven vonden. Op straat spraken onbekenden me aan en wilden bijvoorbeeld graag adressen uitwisselen of met me op de foto, ik kreeg uitnodigingen voor etentjes bij halve bekenden, in het bemo-busje maakte de chauffeur tot mijn verbazing wel eens het populaire plekje voorin voor me vrij en ik werd tweemaal voor een volle zaal (bij een bruiloft en de verjaardag van de bisschop van Manado) 'als gaste uit Nederland' zelfs apart welkom geheten. Andere bule (blanken) deelden soortgelijke ervaringen.

Daarnaast hielp het wanneer iemand me introduceerde. De manier waarop geeft inzicht in welke achtergronden aanspraken: "een antropologe uit Nederland die voor de Universiteit van Amsterdam onderzoek doet naar sociale conflicten onder vluchtelingen uit de Molukken; haar vader komt zelf van Ambon". Dominee Sumakul bijvoorbeeld stelde me op deze ·wijze voor bij de

protestantse synode, aan professor Manuhutu, bij Kantor Dinas Sosial en aan de coördinatoren van vluchtelingenkamp Kitawaya. Ik overhandigde aan dominee Sumakul eerder een 'letter of

introduction', op briefpapier van het Department (~f'Sociology and Anthropology e11 ondertekend door mijn begeleider Dr. Rosanne Rutten. Bij dit soort gelegenheden pakte hij de brief er altijd bij. Deze werd dan met veel belangstelling gelezen (bekeken) en circuleerde onder de aanwezigen. Het wekte vertrouwen om door iemand geïntroduceerd te worden maar op deze wijze, en door een dominee, verleende me kennelijk gewichtigheid en waren ook officiële functionarissen bereid me te helpen.

Die gewichtigheid hield de mensen die ik uiteindelijk wilde spreken, de vluchtelingen,

gelukkig niet op afstand. Integendeel. Mijn aankomst in het vluchtelingenkamp Kitawaya illustreert dit goed. Direct aan de coördinatorentafel werd ik al snel omringd door belangstellende vluchtelingen die alles over mij en mijn afkomst wilden weten. Mensen waren verrast toen ze mijn Molukse achternaam hoorden. Aan mijn uiterlijk had men dat niet gezien; ze dachten eerder dat ik uit Zuid-Amerika kwam en de blankheid van mijn huid werd geprezen. Toen ik later in het kamp rondwandelde, spreidde het nieuws zich voor me uit:"vader uit Ambon, moeder uit Nederland" en begroetten mensen me lachend en vertelden me dan waar zijzelf vandaan kwamen.

(22)

-Ik was dus buitenlandse maar met Moluks bloed en ik denk dat de mix (mijn bijnaam was

kopisusu -koffie met melk) ook heeft bijgedragen aan de medewerking en bereidwilligheid die ik bij

vluchtelingen ondervond. Door mijn Ambonese bloed was mijn belangstelling voor de gebeurtenissen op Ambon vanzelfsprekend, mtin Nederlandse afkomst verklaarde daarbij waarom ik zelf niet volledig op de hoogte was. De vluchtelingen wilden me graag inlichten, aan me vertellen wat zich daar had voorgedaan. Pak Max vond het zo belangrijk dat ik 'de ware toedracht' begreep dat hij de

gebemtenissen die zich het afgelopen jaar op Ambon hadden afgespeeld zorgvuldig -maand voor maand- op papier zette zodat ik zijn verhaal ook thuis, met woordenboek erbij, rustig kon doornemen.

Pak Max' bijdrage nam mijn laatste twijfels weg dat wellicht alleen mensen die geen

gewelddaden hadden gepleegd, bereidwillig waren om mee te werken. De andere informanten gaven namelijk aan zelf niet te hebben deelgenomen maar pak Max wel, hij maakte zelfs een schriftelijk verslag van gebeurtenissen op Ambon. Al eerder ontmoette ik de commandant uit Halmahera, waarvan omstanders goedkeurend vertelden dat hij veel moslims had gedood, en die ook graag had willen meewerken aan mijn onderzoek. Zijn bereidwilligheid en ook de manier waarop gewelddadig gedrag zichtbaar gewaardeerd werd, was voor mij al een bevestiging dat deelname aan geweld kennelijk geen reden was voor terughoudendheid. Wel heb ik aan alle mensen die ik om deelname vroeg, benadrukt dat ik hun namen geheim zou houden om hun anonimiteit zoveel mogelijk te kunnen waarborgen. De namen van mijn belangrijkste informanten in deze scriptie zijn dan ook allen fictief

Als 'tegenprestatie' voor de informatie die ik van ambtenaren, functionarissen en

coördinatoren kreeg en voor de verhalen van alle vluchtelingen die ik sprak, was het vanzelfsprekend dat ook ik over mijn leven vertelde en de meest openhartige vragen moest beantwoorden,

voornamelijk over mijn studie, familie en mijn leven in Nederland (de meest gestelde vragen waren öf ik getrouwd was en hoeveel kinderen ik had). Uiteraard nam ook ik daarvoor de tijd.

1.4.3 Het verloop van de gesprekken

Ook pak Max en ibu Dita kwamen me in het kamp tegemoet en vertelden dat zij uit Ambon waren gevlucht. Ibu Dita en ik waren van dezelfde leeftijd, reden voor haar om me direct vriendschappelijk bij mijn schouder te pakken. Ook de rest van mijn gesprekken met ibu Dita verliep in goede sfeer. We namen dan plaats aan de coördinatorentafel, in de tuin of in de grote ruimte waar zij een plekje langs de muur had ingericht. Soms luisterden er buren mee of kwamen kinderen om ons heen staan die af en toe aandacht trokken maar meestal genoten we genoeg privacy om ongestoord te kunnen praten. lk bleef bewondering houden voor de manier waarop mensen, in deze omstandigheden, elkaar hun gang lieten gaan (en daarnaast hoe gemoedelijk z~j naar elkaar toe konden blijven). Bij de gesprekken met ibu Dita assisteerde Meiske als tolk

(23)

-Bij pak Max had ik een paar keer het idee dat hij niet blij was met mijn komst, voor hem altijd op zondag. Doordeweeks verbleef pak Max namelijk elders, nabij de havenstad Bitung, waar hij een baan had gevonden en ik hem niet kon bezoeken. Ik zou enige tegenzin van zijn kant niet echt verwonderlijk hebben gevonden want alleen op zondag was hij herenigd met zijn gezin en onze gesprekken duurden gemiddeld toch zeker anderhalf uur. Wellicht had hij verwacht dat het

schriftelijke verslag afdoende zou zijn maar ik had na het lezen daarvan aanvullende vragen en gaf aan graag nog enkele gesprekken met hem te willen voeren. Hierin had hij wel toegezegd. Al dan niet met tegenzin, pak Max heeft ons (Meiske en mij) elke keer verwelkomd, maakte plaats in zijn leefgedeelte of zocht een plek om rustig te kunnen praten. Ik ben hem, en ook zijn vrouw en kinderen, hier

dankbaar voor.

Pak Otto sprak ik, na de eerste ontmoeting bij professor Manuhutu thuis, bijna alle keren in zijn eigen woning, daar vlakbij. Hij woonde, samen met zijn vrouw en kinderen, in een vrijstaand huis met huiskamer, keuken, twee slaapkamers en een stukje grond rondom. Ik werd altijd vriendelijk ontvangen met koffie, coca-cola en koekjes en bij de laatste ontmoeting bereidde pak Otto's vrouw zelfs een uitgebreid afscheidsmaal. Hier hoefden we geen rustige plek te zoeken om te praten; het huis lag in een betere buurt van Manado en de rust was een zegen na de drukte van de stad. Voor de gesprekken namen we altijd plaats in de huiskan1er. De enige keren dat we onderbroken werden, was wanneer één van de kleinkinderen even kwam kijken en eenmaal toen een pindaverkoper aanklopte. We hadden geen tolk nodig omdat pak Otto redelijk Nederlands en Engels sprak en dat aanvulde met Indonesische tennen die ik dan goed kon volgen.

De gesprekken met Marcella vonden of op school plaats, of bij Meiske thuis waar we plaats namen op de veranda van het restaurantje. 's Middags was laatste gesloten dus dan hadden we alle rust voor de gesprekken. Marcella was een makkelijke prater of beter gezegd, een echte kwebbel. Haar antwoorden waren uitvoerig en soms moesten we haar afremmen als ze erg afdwaalde. Aan de andere kant bracht zij daardoor ook onderwerpen naar voren die tot dusver nog niet besproken waren,

bijvoorbeeld de angst van vrouwen en meisjes voor lichamelijk geweld nog voor de kerusuhan begon. Marcella nam altijd iemand mee naar de interviews, meestal een vriendin en eenmaal haar neef, maar haar gezelschap kreeg nooit echt een kans om deel te nemen aan het gesprek. Misschien tegengesteld aan wat je door voorgaande zou verwachten, kwam Marcella over als een gevoelig meisje met een bescheiden lach die ook zichtbaar blU was met onze aandacht voor haar verhalen. Bij ons laatste afscheid sloeg ze een aim om me heen en gaf mij onverwachts een dikke zoen op de wang, een gebaar dat me ontroerde.

Ook de gesprekken met de twee neven vonden voornamelijk op de veranda bij Meiske plaats. Altijd in gezelschap van hun oom die ik voor het eerst ontmoette in de bijeenkomst bij professor Matmhutu thuis. De oom woonde al jaren in Manado maar hij ve1telde dat zijn neven in augustus 1999

(24)

uit Ambon~stad waren gevlucht en nu in Manado bij hun tante woonden. Later ben ik daar op

teruggekomen en bracht hij me met Danny en Glenn in contact. Het waren rustige jongens, Danny was iets nadrukkelijker aanwezig dan Glenn maar beiden waren ingetogen. Ook zij praatten gemakkelijk en schroomden daarbij niet harde uitspraken te doen. Ze konden bijvoorbeeld goedkeurend praten over (gruwelijke) gewelddaden. Nogmaals, ik had wel rekening gehouden met afkeuring van geweld en eventuele emotionele proble1m~n die herinneringen daaraan zouden kunnen veroorzaken (bij hen en vervolgens misschien ook bij mijzelf) maar daarentegen niet gerekend op ook zo'n duidelijke

goedkeuring van geweld, ook bij mensen die zelf niet hadden deelgenomen. Hiennee heb ik wel eens geworsteld. Aan de ene kant wilde ik uiting kunnen geven aan mijn eigen afschuw, de gewelddaden niet goedkeuren en zeker niet meelachen. Maar aan de andere kant deed mijn mening over geweld er niet toe en wilde ik daarnaast hun vertrouwen behouden, hen niet belemmeren vrijuit te spreken. Uiteindel~jk heb ik dit dilemma opgelost door in dit soort situaties mijn eigen afkeuring te verklaren door het aangedane leed om te keren, me hardop af te vragen hoe ik me er onder zou voelen en ook aan hen te vragen wat zij zouden ervaren wanneer hen dat werd aangedaan (hetgeen ook gebeurd was).

De neven begrepen mijn bedoeling wel, ik had de indruk dat deze benadering hen verder niet heeft belemmerd vrijuit te spreken. Het paste allemaal wel bij de rol die ik soms kreeg toebedeeld in het gesprek, niet alleen door de jongens en hun oom maar ook door pak Otto. Ik was half Nederlands, half Ambonees maar (zoals ik had uitgelegd) mijn ouders waren gescheiden toen ik nog maar twee jaar was en daarna kreeg ik een Nederlandse opvoeding. Dat verklaarde waarom ik niet goed Maleis sprak en waarom ik soms infonneerde naar toch zo voor de hand liggende zaken (waarnaar je,

ongeacht je afkomst, als onderzoeker altijd wel informeert omdat je veel niet als vanzelfsprekend wilt aannemen). Vooral hun oom zag het als taak me te onde1Tichten in wat een Ambonese zou moeten weten. Mijn afkeuring van de genoemde gewelddaden werd daarom eerder uitgelegd als 'weer iets wat ik misschien nog niet kon begrijpen' en met geduld moest worden uitgelegd dan als 'protest van een onderzoekster met morele bezwaren'.

Alle zes informanten spraken doorgaans vrij makkelijk, zonder omwegen en opvallend direct. Ze leken niet te worden overvallen of belemmerd door ( onderdmkte) emoties of bijvoorbeeld gene.

Er

waren wel :momenten dat zij voorzichtigheid betrachtten: iemand vroeg mij bijvoorbeeld een aantal keer de tape-recorder uit te schakelen alvorens verder te gaan, een ander gaf aan mensen niet bij naam te willen noemen of te omschrijven. Alleen pak Max werd soms terughoudend; dan wilde hij niet in details treden en werd ongeduldig als ik doorvroeg. Ook hadden pax Max, Glenn en Danny soms moeite om de chronologie van gewelddaden in hun nabije omgeving aan te houden, juist omdat zij veel conflicten van nabij hadden meegemaakt. Ik heb daarom aan de jongens gevraagd om -van te voren en op hun gemak- een lijst op te stellen met alle gebemtenissen en pax Max maakte, zoals gezegd, al eerder een verslag. Aan de hand van deze overzichten namen we vervolgens de

(25)

-gebemtenissen één voor één door en stelde ik per gebemtenis de relevante vragen. Deze gesprekken verliepen daardoor minder moeizaam.

1.4.4 De vragen

Met elk van mijn informanten sprak ik over hun leven voor, tijdens en na de kerusuhan en lette daarbij op hun omgang met moslims. Eerst in de periode voor de kerusuhan (bijvoorbeeld op het werk met collega's of op school met klasgenoten), om vervolgens te bekijken hoe die banden in de loop van het conflict zijn veranderd en welke gebeurtenissen daarop van invloed waren. Ik probeerde de

gesprekken geen interview~karakter te geven en mijn vragen zo veel mogelijk te stellen als reactie op hetgeen mijn informanten zelf vertelden zodat het gesprek vloeiend kon verlopen. Maar ik hanteerde ook leidende vragen. Uitgangspunt voor deze vragen (bijlage 1 geeft een compleet overzicht van alle punten en vragen die in de gesprekken naar voren kwamen) was een studie van Kitty Venips~Roukens

naar de manier waarop mensen hun sociale omgeving indelen:

Wanneer ik spreek over de mentaliteit van deze mensen, dan doel ik op hun gedragsdisposities ten aanzien van hun sociale omgeving, op hun geneigdheid om zich ten opzichte van andere mensen op een bepaalde manier te gedragen. Die disposities berusten op de kennis die zij hebben verworven, op de wijze waarop zij hun sociale omgeving hebben leren indelen en waarderen. Die kennis en waarderingen hebben vooral betrekking op vier probleemgebieden, vier vragen waarop ieder kind, in welke samenleving het ook opgroeit, antwoorden krijgt aangereikt: 'van wie is wat'(bezit), 'wie doen wat en voor wie'(arbeidsverdeling), 'wie horen bij wie'(solidariteit) en 'wie zijn superieur aan wie'(hiërarchie). De antwoorden die op deze vragen vonnen de grondslag voor de geneigdheid, die mensen zullen ontwikkelen om zich ten opzichte van anderen op een bepaalde manier te gedragen (1981 :198-199).

Deze vier vragen beantwoordde ik voor de verschillende tijdsmomenten in hun leven. Wanneer de antwoorden verschilden van voorgaande periode(n), vroeg ik door op de redenen die zij daarvoor zagen, welke gebeurtenissen van invloed waren geweest. Door de onderzoeksperiode daarbij -als het ware- in stukken op te breken, reduceerde ik de invloed van huidige gebemtenissen op de interpretatie van het verleden. Ik 'bracht mijn informanten terug' naar de specifieke gebeurtenissen waarover zij spraken en stelde gedetailleerde vragen. Hierdoor bleven ze niet altijd steken bij het beeld dat in eerste il1stantie aan me werd geschetst -de Ambonese samenleving als verdeeld in twee kampen: christenen enerzijds, moslims anderzijds.

Ik waakte voor het gevaar van stereotyperen; dat ik de personen op wie zij doelden bij voorbaat zou indelen als christenen of moslims. Uiteindelijk was het onderscheid voor iedereen relevant, maar het belang van religie in de wijze waarop mijn infonnanten zich voorheen met mensen identificeerden of van anderen distantieerden, was niet vanzelfsprekend en lag, ook later, niet vast. Gerd Baumann (1996) onderscheidt in dit verband sociale categorieën en sociale groepen. Een sociale

(26)

categorie is een sociaal begrip; het verwijst naar één kenmerk dat door bepaalde mensen gedeeld wordt en die op grond daarvan worden ingedeeld: bijvoorbeeld christenen of moslims. Een sociale groep daarentegen ve1wijst naar sociale relaties, het veronderstelt dat mensen onderling veel contact hebben en het gevoel hebben dat ze iets gemeenschappelijks delen. Hier konden zowel christenen als moslims toe behoren. Ik lette dus eerst op sociale groepen waarvan zij deel uitmaakten om vervolgens in te focussen op de omgang met moslims binnen die groepen.

lk vroeg daarnaast door op wat mijn infonnanten als de belangrijkste problemen in hun leven hadden beschouwd -wederon1 in de periode voor, tijdens en na de kerusuhan-en wie zij voor die problemen verantwoordelijk stelden. Over hun leven tijdens de periode van geweld spraken mijn info1manten daarbij, niet verrassend, vooral over gewelddadige incidenten die zij zelf, vaak van nabij, hadden meegemaakt. Ik paste de vragen daarop aan en reconstrueerde elk incident. Ik wilde graag weten waar en wanneer het plaatsvond, of ze er zelf bij waren (indien nee; hoe of van wie hadden ze erover gehoord), wat er precies gebeurde, wie er begonnen en wie er bij betrokken waren, hoe zij zelf en mensen om hen heen reageerden, wat ze dachten en voelden, of ze het goedkeurden, waarom (niet), wie ze de schuld gaven, wie er hielpen ofbeschenning boden en hoe het afliep? Achtergrond van deze aanpak was mijn constatering dat voor de meeste van mijn infonnanten het onderscheid christenen-moslims pas na 19 januari 1999 betekenis had gekregen: zij achtten moslims verantwoordelijk voor de problemen die christenen op Ambon ondervonden. De reconstructie van alle gebeurtenissen die dit teweeg konden brengen, was daarom belangrijk.

1.5 Ambon verslagen

In 1999 voltrok zich een ramp op het Molukse eiland Ambon. Een christen-buschauffeur en een moslim-passagier raakten slaags waarna gevechten tussen christenen en moslims uitbraken die bleven aanhouden. De gebeurtenissen vervulden mij met vragen en in media-verslagen vond ik wel

antwoorden maar tegelijkertijd riepen de verslagen nieuwe vragen bij me op. Dit kwam mede door de wijze waarop de diverse media de gebeurtenissen benaderden. In het volgende hoofdstuk "De ander op Ambon" ga ik hier dieper op in en stel ik tevens een alternatieve benaderingsw~jze voor: procesmatig en interactionistisch. In mijn benaderingswijze staan de verslagen van betrokkenen centraal: concrete mensen in concrete situaties. Zes christen-Ambonezen maakten mij deelgenoot van een aantal zeer persoonlijke en aangrijpende gebeurtenissen in hun leven in een jaar van geweld op Ambon. Hen laat ik aan het woord in hoofdstuk 3 en 4. In het laatste hoofdstuk 5 zal ik tot slot terugkomen op de centrale onderzoeksvragen.

(27)

-De onrust in Indonesië breidt zich steeds verder uit. Botsingen tussen moslims en christenen hebben op het anders zo vreedzame Ambon tientallen levens geëist. Slechts een klein : incident volstaat om op

het eiland de vlam in de

1 pan te laten slaan.

1 ALEXANDER VALETON 1

i

op

AMBON WAST men de

i

handen. De doden

wor-'i den geteld en de

begra-fenisrituelen, en de daarbijbeho-rende kleine oploopjes, bepalen \het straatbeeld.

i Gewelddadige confrontaties

1 tussen verschillende

bevolkings-\ groepen op Ambon zijn niet : nieuw. Zo ernstig als deze maand zijn de conflicten echter nog nooit geweest. Het officiële do-dental is inmiddels gestegen tot boven de vijftig. Huizen, moskee-en moskee-en kerkmoskee-en werdmoskee-en geplunderd en in brand gestoken.

De luchthaven op het eiland is

gesloten, telefoonverbindingen

1

1 werden lamgelegd - vermoede-lijk door het Indonesische leger. , De afgelopen dagen dreigde op

1

Ambon zelfs een voedseltekort. ' Eenderde van de stad ligt in puin. 'Vooral winkels moesten het ont-, gelden. Gewapende mannen ' hielden deze week vrouwen

te-gen die inkopen wilden doen. Veel mensen durven nauwe-lijks nog de straat op of hebben hun toevlucht gezocht tot poli-tiebureaus. Het Indonesische le-ger heeft vijfduizend militairen naar Ambon gestuurd om de rust op het eiland te herstellen. Ten minste één soldaat zou

inmid-on wordt meegesleurd

in

Indonesische crisis

Ee:n man loopt door een verwoeste wmkel.straat :in Ambon.

dels door woedende burgers zijn vermoord.

Ook nu blijkt weer dat de Indo-nesische gezagsdragers zich nau-welijks raad weten met de extre·

me gewelddadigheden waaron-der het land riu al bijna een jaar gebukt gaat. Studentendemo-straties mondden in het voorjaar van 1998 uit in hevige rellen en plunderingen, die honderden le-vens eisten en uiteindelijk tot het vertrek van president Suhar-to leidden.

Dat de agressie zich vorig jaar voor een groot deel tegen Chine-se bevolkingsgroepen richtte,

was tot op zekere hoogte nog verklaarbaar: de langdurige het-ze die tegen hen was gevoerd kwam tot een uitbarsting. Maar vanaf het begin van de 'ninja-moorden' in Oost-Java werd het beeld al vager. Deze keer ging het om moslims tégen moslims.

Tientallen regionale moslim-leiders en waarzeggers werden vermoord en als reactie daarop werden veelal onschuldige bur-gers als aanstichters gebrand· merkt, waarna ze op beestachti-ge wijze over de kling werden gejaagd.

Ook de felle strijd tussen mo,.s·

lims en christenen op Ambon is vooralsnog een raadsel. Tot dus-ver gingen beide groepen heel vteedzaam met elkaar om. Veel kerken en moskeeën die zijn af-gebrand, werden met met weder-zijdse hulp gebouwd.

Volgens het leger heeft het ge-weld op Ambon een 'puur crimi-nele' achtergrond. De Indonesi-sche gezagsdragers willen zich verder nauwelijks uitlaten over de aard van de onlusten op het eiland. Gegevens over de af-komst van de doden worden niet verstrekt, om te voorkomen dat de religieuze en etnische

aspec-FOTO CHARLES DHARAPAK/ AP

ten van dit conflict overslaan naar andere delen van het land.

In een land als Indonesië, waar officieel vijfre ligies naast e !kaar leven en waar tientallen etnische groepen officieel erkend zijn die elf officiële talen spreken, zijn schermutselingen, hoewel de staatsideologie die verbiedt,

vrij-wel_ onvermijdelijk. In een land waar nooit enige vrijheid van meningsuiting is geweest en waar nu iedereen wordt uitge-daagd om zich uit te spreken, kunnen meningsverschillen hoog oplopen.

President Habibie noemde dit

'het gevolg van het feest der de-mocratie'.

In een land waar de gevolgen van de economische en

financië-le crisis vooral worden afgewend op de laagstbetaalden, ruim ze-ventig procent van de bevolking, onstaat onrust, die nog eens wordt aangewakkerd door de on-zekerheid over de aanstaande verkiezingen. Dit alles maakt van lndonesïe op dit moment

een nasi kampur-een rijstgerecht

met veel verschillende ingre-diënten, dat in een hogedrukpan op het vuur staat.

Slechts een klein incident is nodig om de vlam in de pan te laten slaan. Op Ambon zette een chauffeur een reiziger uit de bus. In Jakarta maakten gokkers bui·

ten een moskee te veel lawaai. En

in Peka!ongan op Noord-Java sloeg een geestelijk gehandicap-te een kind. Als vervolgens blijkt dat de kemphanen van verschil-lende etnische of religieuze af' komst zijn, ligt een religieus of zelfs etnisch conflict al snel op de loer.

Toch is het merkwaardig dat de conflicten nu op Ambon zijn uitgebroken. De pela, de

traditio-nele band die al eeuwenlang be-staat tussen dorpen en families, loopt dwars door alle verschillen-de religieuze stromingen heen. Die diversiteit is juist de trots van de Molukkers. Nu christenen slaags zijn geraakt met moslims, lijkt deze traditie plaats te ma~

ken voor een 'ieder voor-zich', cultuur.

De christelijke en islamitische groepen zijn op Ambon ongeveer even groot. Door de crisis in het land komen de historische waar-den van alle etnische groeperin• gen steeds meer onder druk te staan. Bovendien lijkt bij velen het idee post te vatten dat de

refonnasi een tijd is waarin de

opgelegde tolerantie overboord gegooid mag worden. Een einde aan de gewelddadigheden lijkt daarom nog lang niet in zicht.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De meeste Joodse vluchtelingen van de Europese en Arabische landen werden gevestigd in Israël, een land dat niet groter is dan New Jersey (22.000 km 2 ).. Arabische

Van Jezus wordt in de Koran verklaard dat hij een belangrijke profeet is, maar de Islam beschouwt het als godslastering te geloven dat Hij God is (zie Johannes 10:30-33).[23]

Ui- teraard wisten zij die luisterden dat Hij God-zijn claimde, want zij namen aanstalten om Hem te doden voor godslastering (Johannes 8:59). Tenslotte: Het is duidelijk dat de God

O, Al- machtige God … schenk aan de mensen die dorsten naar gerechtigheid HET VOLMAAKTE MENSELIJKE WE- ZEN die aan allen door u beloofd werd, en breng ons on- der zijn volgelingen

Koran 3:45 Toen de engelen zeiden: “O, Maria, waarlijk, Allah geeft u blijde tijding door Zijn woord: Zijn naam zal zijn: de Messias, Jezus, zoon van Maria, geëerd in deze wereld

Voorbeelden van goede daden zijn: God loven door regelmatig te bidden, op bedevaart gaan, aalmoezen geven aan de armen, goed zijn voor je medemens en je ouders, niet roddelen,

aanroepen. Bovendien verwachten zij de dag van het oordeel, waarop God de mensen zal doen verrijzen en hun zal vergelden naar werken. Daarom staat een hoogstaand zedelijk leven

Advocaat Mohammed Enait te Rotterdam stelt dat zijn geloof hem belet op te staan voor rechters, omdat de islam voorschrijft dat alle mensen gelijk zijn.. De Rotterdamse rechtbank