• No results found

Samen energie besparen : wat verklaart de transitie voor een duurzame stad door Amsterdam Smart City aan de hand van project Geuzenveld – Buurzaam wonen?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Samen energie besparen : wat verklaart de transitie voor een duurzame stad door Amsterdam Smart City aan de hand van project Geuzenveld – Buurzaam wonen?"

Copied!
27
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

F

ACULTEIT DER

M

AATSCHAPPIJ- EN

G

EDRAGSWETENSCHAPPEN

Afdeling Politicologie

UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM

Samen energie besparen

Wat verklaart de transitie voor een duurzame stad door Amsterdam Smart City aan de hand van project Geuzenveld – Buurzaam wonen?

Samenvatting

De aanpak van klimaatverandering vraagt om klimaatmitigatie, het reduceren van de CO₂-uitstoot. Amsterdam Smart City houdt zich bezig met het reduceren van de CO₂-uitstoot door een samenwerking te realiseren tussen overheid, bedrijven en de Amsterdammer, een vorm van collaborative governance. Voor het project Geuzenveld – Buurzaam wonen zijn 541 slimme meters geïnstalleerd. Dit experiment moet leiden tot bewust verbruik van energie.

Keywords: Amsterdam Smart City, collaborative governance, gedragsverandering, implementatie, stakeholders.

Politicologische Expertise in de arena van klimaatverandering dhr. dr. C.L. Kwa

29-06-2014

Margreet Clemens: 10001062 Aantal woorden: 8127

(2)

1 Inhoud Inleiding 2 Theoretisch Kader 5 Collaborative governance 5 Implementatie 7 Gedragsverandering 9 Methode en data 11 Analyse 13 Smart City 13

Amsterdam Smart City; Geuzenveld – Buurzaam wonen 15

Collaborative governance 17

Implementatie 18

Gedragsverandering 19

Conclusie 21

(3)

2 Inleiding

Het wetenschappelijke idee dat de mens invloed heeft op het klimaat (Hulme, 2009: 42) vereist milieubeleid. Klimaatmitigatie, het reduceren van de CO₂-uitstoot, is een van de manieren om klimaatverandering aan te pakken. Klimaatmitigatie staat tegenover klimaatadaptatie waarbij de effecten van klimaatverandering, als droogte en overstromingen, worden opgevangen (jaarverslag, 2013: 6). De eigenschappen van klimaatverandering zijn niet zomaar aan te wijzen. Het probleem is zo complex dat de aanpak niet door één organisatie kan worden gedaan. Het tegengaan van klimaatverandering vereist dan ook nieuwe vormen van governance op zowel mondiaal, regionaal als lokaal niveau (Hulme, 2009: 290). Niet alleen nieuwe vormen van governance zijn vereist om het probleem aan te pakken. Ook op individueel niveau zal het consumptiepatroon moeten worden aangepast (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2011: 6). De vraag naar nieuwe vormen van governance en het veranderen van de gedragspatronen vindt een antwoord op stedelijk niveau. Steden zijn een proeftuin voor milieubeleid. Echter, een ideaaltype van milieubeleid bestaat niet. Er zijn verschillende manieren om actoren te betrekken bij beleid en om het beleid te implementeren. Een casusonderzoek laat zien dat een mix van governance, samenwerking, milieubeleid en implementatie bij moet dragen aan het reduceren van de CO₂-uitstoot met het doel een duurzame stad te ontwikkelen.

Voor het onderzoeken van de casus zijn de volgende onderzoeksvragen geformuleerd: Wat verklaart de transitie voor een duurzame stad door Amsterdam Smart City aan de hand van project Geuzenveld – Buurzaam wonen?

- Hoe worden de stakeholders betrokken bij Amsterdam Smart City project Geuzenveld – Buurzaam wonen?

- Welke rol speelt de Amsterdammer bij Amsterdam Smart City project Geuzenveld – Buurzaam wonen?

In het onderzoek wordt gekeken naar de duurzaamheid die de smart city genereert. Duurzaamheid is onlosmakelijk verbonden met klimaatverandering. Het begrip is opnieuw onder de aandacht gekomen door de commissie Brundtland die de volgende definitie formuleert: ‘Humanity has the ability to make development sustainable to ensure that it meets the needs of the present without compromising the ability of future generations to meet their own needs.’ (World Commission on Environment and Development, 1987: 24). De schaarste van natuurlijke hulpbronnen en het reduceren van de CO₂-uitstoot vereist duurzaamheid. Dit kan door het gebruik van hernieuwbare energie, maar ook door het verminderen van het gebruik. Zoals in de casus zichtbaar wordt, moet

(4)

3

het consumptiepatroon worden aangepast. Ook kan de efficiënte omgang met energie bijdragen aan een duurzaam huishouden (VROM-raad en Energieraad, 2004: 37).

Smart cities pakken problemen aan door een samenwerking te realiseren. De samenwerking ontstaat op lokaal niveau en betreft verschillende stakeholders die gezamenlijk op zoek gaan naar een oplossing. Alle stakeholders hebben hun eigen inbreng. Smart city is niet gelijk aan duurzaamheid. Vaak is dit een bijeffect, maar niet alle smart cities leggen hun focus op duurzaamheid. Duurzaamheid is wel de focus van Amsterdam Smart City. Amsterdam Smart City claimt een samenwerkingsverband te zijn dat de kwaliteit van leven van de Amsterdammer moet verbeteren (website Amsterdam Smart City). Vanuit Amsterdam Smart City zijn vele projecten ontstaan. Een van die projecten is Geuzenveld – Buurzaam wonen. In dit project zijn de bewoners in Geuzenveld actief betrokken.

Het onderzoek is maatschappelijk relevant door de stedelijke aanpak. Een groot deel van de wereldbevolking woont, werkt en leeft in steden. De CO₂-uitstoot is in steden dan ook het grootst en vormt een groot probleem voor het klimaat. Steden zijn dé plek om CO₂-uitstoot te reduceren. Steden moeten slimmere manieren vinden om CO₂-uitstoot aan te pakken (Alawadhi et al., 2012: 40). Smart city is een stedelijke aanpak waarbij technologie en Informatie en Communicatie Technologie (ICT) oplossingen moeten bieden. Beleidsmakers hebben moeite voor het formuleren van stedelijk milieubeleid. Beleid op lokaal niveau vereist vormen van democratie en de betrokkenheid van de burger. Daarnaast vereist milieubeleid technische kennis voor het aanpakken van klimaatproblemen. De uitdaging is om deze twee te combineren.

De literatuur van smart city staat nog in de kinderschoenen. Hieruit blijkt de wetenschappelijke relevantie van het onderzoek. Smart city vereist meer onderzoek. De focus van de literatuur ligt duidelijk op ICT, maar over de organisatie van smart city is weinig bekend. De focus van smart city ligt niet op duurzaamheid. Dit wordt wel als een van de componenten gezien die smart cities voortbrengen, maar de focus ligt op de technologieën. De focus in dit onderzoek is de organisatie en duurzaamheid van Amsterdam Smart City.

In het theoretische kader worden de volgende drie concepten beschreven: collaborative governance, implementatie en gedragsverandering. Het theoretisch kader eindigt met de methode en data. Het theoretisch kader volgt met de analyse. De eerste uitwerking in de analyse is smart city. Smart city wordt vanuit de literatuur benaderd. De literatuur geeft inzicht in het concept en geeft een achtergrond van de casus weer. Omdat steden zichzelf graag met het label smart city bestempelen, is onderzoek van een casus vereist. De ene smart city is de andere niet. Daarnaast is het concept smart city niet inherent aan duurzaamheid. Technologieën en ICT worden gebruikt

(5)

4

voor verduurzaming, maar dit hoeft niet altijd het geval te zijn. Daarom is gekozen voor een verdieping van een casus. De casus betreft Amsterdam Smart City project Geuzenveld – Buurzaam wonen waarbij duurzaamheid één van de hoofddoelen is (website Amsterdam Smart City). De analyse van de literatuur wordt gevolgd door de analyse van de casus. De casus wordt geïntroduceerd met een korte beschrijving en de analyse volgt aan de hand van de drie concepten in het theoretisch kader. Het onderzoek eindigt met de conclusie waarin antwoord wordt gegeven op de hoofdvraag en de deelvragen. De discussie maakt tevens onderdeel uit van de conclusie. De discussie bevat een terugblik op het onderzoek en geeft suggesties voor verder onderzoek.

(6)

5 Theoretisch kader

In het theoretisch kader worden drie concepten uitgewerkt. De theorie van collaborative governance gaat uit van een samenwerking tussen overheid en niet-statelijke actoren. Vanuit de samenwerking ontstaat beleid dat uitgevoerd moet worden, oftewel implementatie. Het tweede concept licht de theorie van implementatie toe waarbij de twee dominante benaderingen, de top-down en de bottom-up benadering, centraal staan. Deze worden aangevuld met het ambiguïteitconflict model. Een doel van milieubeleid is vaak gedragsverandering. Gedragsverandering wordt beschreven vanuit de theorieën die betrekking hebben op milieu. De methode en data volgt op het theoretisch kader.

Collaborative Governance

De problemen die klimaatverandering met zich mee brengt, zijn complex van aard. De overheid kan de problemen niet alleen aanpakken (Cooper et al., 2006: 760). De complexiteit van milieuproblematiek vraagt om de betrokkenheid van meerdere stakeholders (Reed, 2008: 2417). Er bestaat de noodzaak vanuit de overheid voor samenwerking. De institutionele capaciteit voldoet niet, terwijl de kennis, onmisbaar voor beleid, complex en gespecialiseerd is (Ansell & Gash, 2007: 544). Samenwerking zorgt voor het bundelen van kennis en capaciteit. Samenwerking speelt dan ook een steeds grotere rol in het bepalen en implementeren van beleid op lokaal niveau (Huxham, 2000: 338).

Nieuwe vormen van governance zijn vanuit de academische wereld ontwikkeld om de beleidsprocessen en implementatie te duiden. Collaborative governance is een van de vormen waarbij publieke en private stakeholders bij elkaar komen in een forum om gezamenlijk tot besluitvorming en uitvoering te komen (Ansell & Gash, 2007: 543). De theorie is een alternatief op het pluralistische principe van hoor en wederhoor (Ansell & Gash, 2007: 544).

Ansell en Gash definiëren collaborative governance als volgt:

‘A governing arrangement where one or more public agencies directly engage non-state stakeholders in a collective decision-making process that is formal, consensus-oriented, and deliberative and that aims to make or implement public policy or manage public programs or assets.’ (Ansell & Gash, 2007: 544)

(7)

6

De overheid werkt dus samen met niet-statelijke stakeholders om beleid te maken waarbij de stakeholders in elk onderdeel van het beleidsproces zijn betrokken, zowel bij het vormen van beleid als de implementatie. Stakeholders zijn zowel burger, overheid als niet-statelijke actoren zoals bedrijven of de media. Veelal neemt de overheid de leidende rol op zich, maar alle stakeholders zijn verantwoordelijk voor de beleidsuitkomsten. Public agencies zijn overheidsinstanties met een uitvoerende taak. De participatie van niet-statelijke actoren is vereist voor collaborative governance (Ansell & Gash, 2007: 545). De samenwerking is een proces waarbij verschillende stakeholders samenwerken om een conflict op te lossen of een gezamenlijk visie te ontwikkelen (Koontz, 2006: 15).

De burger is een belangrijke stakeholder. Het betrekken van burgers bij beleid heeft belangrijke democratische implicaties1. Op lokaal niveau zijn burgers bereid om de stedelijke ruimte te ontwikkelen (Ghose, 2005: 61). In deze samenwerking werken burgers samen met overheden om de buurt leefbaar te maken (Ghose, 2005: 63). Een collaborative governance model, met een structuur van publiek-private samenwerking, geeft de mogelijkheid voor burgers om te participeren en mee te werken aan het creëren van de eigen stad (Ghose, 2005: 72). De empowerment van de burger valt uiteen in kennis en actie2 (Eden, 1996: 185). Kennis, het onderwijzen en het consulteren, is belangrijk om daadwerkelijk tot actie over te gaan.

De prikkel om te participeren is verschillend. Participatie is vaak op vrijwillige basis. Maar de prikkels van participatie hangen met name af van de verwachtingen die stakeholders hebben van de samenwerking en de resultaten (Ansell & Gash, 2007: 551). Stakeholders willen hun doelen behalen en ze werken mee, omdat ze afhankelijk zijn van andere factoren. Men respecteert de uitkomsten van de samenwerking (Ansell & Gash, 2007: 552). De reden dat burgers participeren is, omdat beleid het leven van de burger beïnvloed (Fung & Wright, 2001: 7). Het is vooral problematisch wanneer stakeholders niet het organisatiemodel hebben om zichzelf te mengen in het proces. Wanneer dit het geval is, moet collaborative governance ervoor zorgen dat er een empowerment en representatie komt van deze stakeholders (Ansell & Gash, 2007: 550).

Cruciaal voor een samenwerking is een leider. Ook al kan er sprake zijn van overleg tussen de partijen zonder toezicht, is het van belang om leiderschap te faciliteren die de verantwoordelijkheid neemt om de stakeholders bij elkaar te brengen en ze betrokken te houden.

1 Arnstein’s Ladder of Citizen Participation laat zien dat betrokkenheid van de burger bij het besluitvormingsproces

van groot belang is. Vaak geldt: een hoge mate van betrokkenheid en invloed van de burger is goed voor het democratisch gehalte.

(8)

7

Leiderschap is cruciaal voor het betrekken en empoweren van stakeholders (Ansell & Gash, 2007: 553). Verder is leiderschap belangrijk om stakeholders die niet gerepresenteerd worden ook bij het proces te betrekken. Een leider kan het proces bewaken en begeleiden. In sommige gevallen is leiderschap in sterkere mate nodig wanneer de verhoudingen tussen de stakeholders scheef zijn en er sprake is van ongelijke macht (Ansell & Gash, 2007: 554).

Collaborative governance staat in een debat van governance en management. Collaborative governance komt voort uit de New Public Management benadering. Echter, public management en governance zijn geen synoniemen. Kickert, Klijn en Koppenjan stellen: ‘Public management is governance, but governance is not public management’ (1997: 2). Governance onderscheidt zich van management door zich breder te definiëren. Governance bestaat niet alleen uit een netwerk van actoren die onderling afhankelijk zijn van elkaar, maar legt de focus op sociale kwesties waarbij de stakeholders een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben (Saarelainen, 2003: 35). Samenwerking vraagt om de betrokkenheid van de stakeholders bij het zetten van de prioriteit, het plannen, de implementatie en de evaluatie voor het aanpakken van het probleem (Koontz, 2006: 15).

Implementatie

De twee dominante benaderingen binnen de theorie van implementatie zijn de bottom-up en top-down benadering. De top-top-down theorie zet de beleidsmaker als centrale actor en concentreert zich op factoren die gemanipuleerd kunnen worden op centraal niveau. Bottom-up theorieën benadrukken doelgroepen en dienstverleners waar beleid op lokaal niveau gemaakt wordt. Het ambiguïteitconflict model van Matland is een alternatieve benadering op implementatie die bottom-up en top-down combineert (1995: 146).

Top-down modellen zien implementatie als de mate waarin de uitvoering van beleid van de beleidsmakers en de doelgroep overeenkomt met de doelen die door de autoriteiten gesteld zijn (Matland, 1995: 146). De top-down benadering gelooft in de generaliseerbaarheid van beleid (Matland, 1995: 147). Doelen worden door de autoriteiten vastgesteld en de uitvoering van beleid is daarmee overal toepasbaar, ongeacht de context. Er zijn een aantal kritieken op deze benadering. Zo zou deze benadering blind zijn voor politiek tijdens het implementatieproces en voor het belang van de lokale kennis (Matland, 1995: 148).

De bottom-up benadering gaat juist uit van de lokale kennis. Beleid moet in zijn context geplaatst worden en moet dan ook op de situatie toepasbaar zijn (Matland, 1995: 148). Op micro niveau heeft beleid directe invloed op mensen. Elke situatie heeft andere moeilijkheden. Factoren

(9)

8

van moeilijkheid die het implementatieproces vertragen of tegenhouden, worden vaak benadrukt, omdat deze de context laten zien. De uitvoering van beleid heeft een flexibiliteit nodig om lokale belemmeringen en contextuele factoren op te vangen (Matland, 1995: 149).

Het ambiguïteitconflict model framed de twee benaderingen vanuit, de naam zegt het al, ambiguïteit en conflict. Conflict staat centraal in het besluitvormingsproces. Het rationele model gaat ervan uit dat conflict niet bestaat, omdat alle actoren rationele keuzes maken waarbij zowel het individu als de gemeenschap floreert. Bij implementatie is er geen sprake van conflict, omdat het besluitvormingsproces voorafgaat aan de implementatie van beleid (Matland, 1995: 156).

Ambiguïteit in beleid komt op twee gebieden voor: ambiguïteit van doelen en ambiguïteit van middelen. De duidelijkheid van het doel is, zeker bij de top-down benadering, heel belangrijk voor het succes van de implementatie (Matland, 1995: 157). Ambiguïteit van het doel wordt vaak gezien als een factor van onzekerheid en misvatting en leidt meestal tot het mislukken van implementatie. De ambiguïteit van middelen kan op verschillende manieren voorkomen. Voor het behalen van de doelen zijn instrumenten of technologieën nodig. Ambiguïteit ontstaat wanneer deze middelen nog niet aanwezig zijn. Ambiguïteit van middelen kan ook ontstaan wanneer er onzekerheid is over de rollen van de betrokken organisaties. De complexiteit van de context kan er tevens voor zorgen dat de middelen die beschikbaar zijn, niet toerijkend blijken. De toepasbaarheid van de middelen of de onzekerheid van de effecten van de middelen zijn tevens oorzaken van ambiguïteit (Matland, 1995: 158).

Figuur 1: Ambiguïteitconflict matrix: implementatie proces van beleid

Bron: Matland

Matland heeft aan de hand van deze concepten een ambiguïteitconflict model ontwikkeld met vier verschillende perspectieven: administratieve implementatie, politieke implementatie, experimentele implementatie en symbolische implementatie (zie figuur 1). Administratieve

(10)

9

implementatie bestaat wanneer zowel conflict en ambiguïteit laag zijn. De doelen zijn gegeven en de technologie voor het oplossen van het probleem is bekend. Dit is de optimale conditie voor rationele keuze. De implementatie is als een machine. Aan de top zit de autoriteit die informatie en de bronnen heeft om dit top-down door te voeren. Elke laag kent zijn eigen verantwoordelijkheden en taken die ze uit moeten voeren. Verder is bekend welke actoren bij de implementatie worden betrokken (Matland, 1995: 160-161). Politieke implementatie bestaat bij lage ambiguïteit en hoog conflict. De actoren hebben hun doelen helder voor zich, maar de doelen komen niet overeen. Veelal wordt het doel bepaald door macht (Matland, 1995: 163). Experimentele implementatie bestaat bij hoge ambiguïteit en laag conflict. De uitkomsten van beleid zijn sterk afhankelijk van de betrokken actoren en de mate waarin ze actief zijn. De context is van grote invloed en bepaalt het proces. Er is sprake van een garbage can waarbij actoren, problemen, oplossingen en mogelijkheden bij elkaar komen en tot uitkomsten leiden (Cohen et al, 1972: 2). Veelal zijn deze uitkomsten niet duidelijk te voorspellen (Matland, 1995: 164-165). Een van de uitkomsten van experimenteel beleid is het leercomponent. Evaluatie en feedback zijn dan ook erg belangrijk (Matland, 1995: 166). Symbolische implementatie bestaat wanneer zowel conflict als ambiguïteit hoog zijn. Coalities op laag niveau hebben andere definities van doelen waardoor conflict ontstaat en de middelen niet gelijk zijn (Matland, 1995: 168-169).

Gedragsverandering

Implementatie op het gebied van milieubeleid kijkt naar de gedragsverandering dat beleid kan teweegbrengen. Grin et al. hebben onderzoek gedaan naar het milieubeleid van de nationale overheid. Ze formuleren drie generaties milieubeleid3 die vanuit de nationale overheid gevoerd zijn. Ze spreken van verschillende generaties, omdat het gaat ‘om een beduidend verschillende probleemdefinitie en sturingsconcept in het beleid’ (Grin et al., 2003: 52). Bij een nieuwe generatie van milieubeleid is het niet gedaan met het oude milieubeleid, maar krijgt deze een nieuwe betekenis (Grin et al., 2003: 52). De tweede generatie milieubeleid stelt dat de bron van de milieuproblemen aangepakt moeten worden. Er wordt een beroep gedaan op burgers en bedrijven om hun gedrag aan te passen (Grin et al., 2003: 54-55).

3 Grin et al. spreken van drie generaties milieubeleid. De eerste generatie beleid kwam op gang rond 1970 als een

reactie op de aandacht van vervuiling van lucht, bodem en water in de jaren zestig. Het milieuprobleem wordt gedefinieerd als risico voor de volksgezondheid (Grin et al., 2003: 53). Het nieuwe milieubeleid, de derde generatie, gaat vooral uit van niet-incrementele kennisontwikkeling en technologische innovatie. Een systeemverandering is nodig voor een transitie met een lerende interactieve aanpak (Grin et al., 2003: 60).

(11)

10

De problemen die uit klimaatverandering voortkomen, zijn niet alleen het resultaat van de industrieën. Volgens het huidige milieubeleid moeten de keuzes van de mensen op dagelijkse basis aangepast worden. De focus is van de overheid naar het individu gegaan, omdat het individu door sommige als een van de grootste obstakels wordt gezien naar de stap naar duurzaamheid. De gedragspatronen moeten worden aangepakt (Berglund & Matti, 2006: 550).

Gedrag kan veranderd worden door instrumenten in te zetten vanuit de overheid om burgers (en bedrijven) te prikkelen (Hajer, 2011: 60). Er is een veelheid aan instrumenten die ingezet kunnen worden. De instrumenten staan in een beleidssetting. Bij beleid is er vaak sprake van een netwerk. Bressers en O’Toole definiëren instrumenten als volgt: ‘Instruments are best regarded not as initial shapers of behaviour in policy settings but as potential shifters of ongoing processes of policy action over time’ (Bressers & O’Toole, 2005: 1). Beleidsinstrumenten komen vaak in een setting waarbij actoren afhankelijk zijn van elkaar, oftewel een netwerkcontext (Bressers & O’Toole, 2005: 3).

Gedrag kan een positief of negatief effect hebben op het milieu. Bij een positief effect kiezen individuen proactief voor bijvoorbeeld het openbaar vervoer of de fiets in plaats van de auto om milieuredenen wat wordt geduid met milieuvriendelijk gedrag. Veelal wordt gedrag benaderd vanuit externe prikkels die het gedrag uitlokken, maar bij milieuvriendelijk gedrag spelen intrinsieke waarde een grote rol (Berglund & Matti, 2006: 552). Gedrag komt veelal voort uit persoonlijke waarden (Berglund & Matti, 2006: 553).

Financiële prikkels kunnen andere vormen van motivatie uitbuiten, het crowding-out effect. Puur economische prikkels zijn namelijk niet altijd voldoende (Berglund & Matti, 2006: 553). De crowding-out theorie laat zien dat de intrinsieke waarde vernietigd wordt door externe prikkels in de vorm van een beloning die de intrinsieke waarde om te handelen daarmee verkleind (Berglund & Matti, 2006: 554). Met de intrinsieke waarde worden de persoonlijke voorkeuren en waarden bedoeld. Wanneer de intrinsieke waarde wordt uitgebuit is het zeer onwaarschijnlijk dat deze nog terugkeert (Berglund & Matti, 2006: 554).

De toepassing van instrumenten gaat uit van het consumentprincipe. De consument, het individu met individualistische en materialistische belangen, reageert op basis van rationele keuze (Berglund & Matti, 2006: 555). Beleid dat het gedrag van de consument wil veranderen, begint met het beïnvloeden van het gedrag, het denkpatroon van de consument zelf. Het gedrag van de consument wordt versterkt of afgezwakt door instrumenten. Deze hebben invloed op het product, de manier waarop het verkocht wordt en hoe de samenleving het product ziet (Bressers & O’Toole, 2005: 5).

(12)

11

De intrinsieke waarde of de persoonlijke waarde gaan uit van de principes van de burger. De burger is het individu wiens beslissingen zijn gebaseerd op verschillende waarden, handelend vanuit een altruïstisch perspectief voor de gemeenschap (Berglund & Matti, 2006: 555). De focus op de consument zou het burgerschap ondermijnen (Alford, 2002: 337).

Het betrekken van zowel de consument als de burger in beleid kan door een effectieve instrumentenmix en door coproductie. Een effectieve instrumentenmix zorgt dat zowel de burger als de consument gediend worden. Beleid, volgens de handelingstheorie, gaat uit van doelgroepen. Doelgroepen kunnen leren en leren kan bevorderd worden met beleidsinstrumenten. De prikkel voor leren en de noodzakelijke (financiële) prikkel zorgen voor een effectieve instrumentenmix. De aanbeveling die Grin et al. doen voor succesvol beleid, is: ken via een interactieve aanpak de variëteit aan handelingstheorieën onder de doelgroep en verkrijg zo tevens inzicht in hoe verschillende doelgroepleden handelingsopties construeren en kiezen; zet een mix van instrumenten in zo dat waar nodig leren wordt bevorderd en prikkels voor ander handelen worden gecreëerd; zorg dat vanuit het beleid aantrekkelijke handelingsopties worden gefaciliteerd (Grin et al., 2003: 56). De focus op consument die vanuit New Public Management komt, is coproductie (Saarelainen, 2003: 35). Hierbij vragen de publieke instanties, in ruil voor het leveren van diensten aan de burger, de consumptie en evaluatie van deze dienst. Coproductie zorgt voor de betrokkenheid van de burger bij implementatie (Osborn et al., 2013: 225).

Methode en data

Dit onderzoek gaat uit van een kwalitatief onderzoeksdesign. De verzameling van data gaat aan de hand van kwalitatief interview en een documentenanalyse. Er is sprake van een case study waarbij naar één casus wordt gekeken. Een sterk punt van een case study is de interne validiteit. Een kwalitatief onderzoeksdesign zorgt voor een rijkheid aan data dat een diepgaande studie mogelijk maakt (Bryman, 2008: 49). Een nadeel van dit design is de externe validiteit. De generaliseerbaarheid van de bevindingen in de casus is beperkt (Bryman, 2008: 49). De bevindingen gelden voor de casus, maar gelden daarmee niet per definitie voor een andere casus. De theorie zal getoetst worden middels deductie.

De geïnterviewde zijn geselecteerd op basis van purposive sampling wat betekent dat ‘the researcher samples on the basis of wanting to interview people who are relevant tot the research questions.’ (Bryman, 2008: 458). Het interview is unstructured afgenomen waardoor de geïnterviewde ruimte krijgt om zijn eigen verhaal te doen en zo min mogelijk beïnvloed wordt door de interviewer (Bryman, 2008: 438). De documenten worden gebruikt voor het construeren van de

(13)

12

casus en voor kritische kantpunten. Voor het onderzoek is getracht zo veel mogelijk betrokken partijen te spreken. Dit is helaas niet gelukt. Emma Tilanus, werkzaam bij Favela Fabric, is geïnterviewd. Favela Fabric heeft een belangrijke bijdrage gedaan bij het implementeren van de slimme meter.

(14)

13 Analyse

In deze paragraaf wordt kort de literatuur van smart city geanalyseerd. Omdat het voor steden snel valide is om te zeggen dat ze een smart city zijn door het gebruik van technologieën en ICT (Allwinkle & Cruickshank, 2011: 2), is een verdieping van een casus noodzakelijk. Wel is de analyse van smart city vanuit de literatuur nodig om inzicht te krijgen in het begrip, de componenten en de wetenschappelijke discussie. De analyse van de literatuur geeft daarbij inzicht in welk licht de casus moet worden bekeken. De casus is om twee redenen gekozen. Ten eerste is een van de pijlers van Amsterdam Smart City duurzaamheid. Duurzaamheid wordt vaak in verband gebracht met smart city, maar dit hoeft niet altijd het geval te zijn. Smart city probeert door middel van technologieën en ICT stedelijke problemen aan te pakken. Deze kunnen betrekking hebben op netwerken, infrastructuur om sociale, milieu, economisch en culturele ontwikkeling, maar is dus niet altijd gericht op het milieu. Ten tweede is voor het project Geuzenveld – Buurzaam wonen gekozen, omdat de burger een van de stakeholders is. De analyse wordt aan de hand van de begrippen vanuit het theoretisch kader gedaan.

Smart City

Het concept smart city is de laatste 10 jaar in opkomst met als benadering de huidige stedelijke problemen te verkleinen en op te lossen en de stedelijke ontwikkeling meer duurzaam te maken (Alawadhi et al., 2012: 41). Smart city initiatieven zorgen voor het creëren van wenselijke condities voor een leefbare en duurzame stad door het behoud en de bescherming van de natuur waardoor de aantrekkelijkheid en leefbaarheid van de stad verhoogd wordt (Alawadhi et al, 2012: 51). Ondanks dat het onderwerp meer aandacht krijgt vanuit de academische wereld is er nog weinig consensus over de precieze definiëring van het begrip en aan welke eisen het moet voldoen (Paskaleva, 2011: 156). De studies kijken naar de wenselijke onderdelen van smart city en het label smart (Alawadhi et al., 2012: 41).

Technologie wordt als een van de belangrijke, al dan niet de belangrijkste, componenten gezien van een smart city. ICT is de hoofddrijver van smart city initiatieven (Alawadhi et al., 2012: 43). Maar de academische wereld heeft op navolging van Hollands zich verdiept in het fenomeen en gezocht naar de definitie van componenten, kritische inzichten, en institutionele bedoelingen oftewel een meer gefundamenteerd academisch onderzoek naar steden die zichzelf graag bestempelen met smart city (Allwinkle & Cruickshank, 2011: 1). Volgens Komninos worden steden smart-er door: ‘territories with a high capacity for learning and innovation, which is built in to the creativity of their population, their institutions of knowledge production, and their digital

(15)

14

infrastructure for communication.’ (2006: 1). Innovatie moet voortkomen uit de lokale en bottom-up benadering. Smart city is sterk afhankelijk van de context. De initiatieven borrelen vanuit de samenleving op. Stedelijke problemen worden opgelost door creativiteit en kennis. Daarmee is een samenwerking tussen stakeholders en wetenschappelijke ideeën vereist (Caragliu et al., 2009: 46). Zo wordt bij het ontwikkelen van een idee wetenschappelijke en technische kennis samengevoegd met de lokale, toepassingsgerichte, creatieve kennis van de stakeholders en bij de uitvoering blijft deze samenwerking bestaan. Ook al zijn technologieën en ICT de kern van de probleemaanpak, een expansie van technologieën is niet de bedoeling. Kritieken op de smart cities stellen dan ook dat de technologie niet alleen meer moet worden, maar voornamelijk slimmer (Allwinkle & Cruickshank, 2011: 3-4). Het concept smart heeft daarmee niet alleen betrekking op de middelen die gebruikt worden om problemen aan te pakken, maar ook op de organisatie van de stad.

Het label smart neemt een strategische implicatie met zich mee. Overheden en overheidsorganen op alle niveaus omarmen het concept om hun beleid, strategie en programma’s te onderscheiden met het doel op duurzame ontwikkeling, economische groei en een betere kwaliteit van leven voor de burgers. Slimme technologieën zorgen voor automatische gegevensverweking (Nam & Pardo, 2011: 283).

Paskaleva stelt dat duurzaamheid een van de hoofdpijlers moet zijn van smart cities. Paskaleva kijkt naar de Europese trends van smart cities in de context van open innovatie. De nieuwe benadering voor open innovatie is opkomende, waarbij technologie wordt gekoppeld met mensen, het stedelijk territorium en andere steden. Deze benadering gebruikt open innovatie om het delen van visies, kennis, vaardigheden (kunde), ervaring en strategieën voor het ontwerpen van services, goederen en beleid in steden dat effectief, efficiënt en duurzaam is. Economische, sociale en technologische veranderingen veroorzaakt door mondialisering en integratie processen, moeten steden over de hele wereld de uitdaging aangaan met duurzame ontwikkeling (Paskaleva, 2011: 153).

Ondanks de belangrijke rol van de ICT is er ook veel onderzoek gedaan naar de rol van human capital, educatie, sociale en relationele kapitaal en milieu belangen als belangrijke drijvers van stedelijke groei (Caragliu et al., 2009: 47). Een meer humane visie legt de nadruk meer op slimme gemeenschappen, inclusief het belang van leren, onderwijs en sociaal kapitaal voor de ontwikkeling van een slimme stad. De rol van sociaal kapitaal, gedefinieerd als de constructie van sociale relaties en netwerken van vertrouwen en reciprociteit, wordt gezien als noodzakelijk (Hollands, 2008: 309).

(16)

15

De burger speelt een speciale rol binnen smart city. De bottom-up benadering geeft al aan dat de burger een van de stakeholders is en actief meedenkt en doet voor het aanpakken van stedelijke problemen. Er is sprake van smart citizens wanneer deze insluitend, innovatief en duurzaam zijn. Er is de belofte dat informatie de samenleving en de mensen bevorderd om een meer gelijke rol in het governance systeem te krijgen door de dynamiek van internetdiensten. De empowerment van de burger kan zorgen voor het creëren van sociaal kapitaal en heeft de potentie voor coproducenten van innovatie (Paskaleva, 2011: 158). Een smart citizen bezit dus een hoog gehalte aan intrinsieke waarden. De burger wordt ook gezien als een consument. Smart city moet zich aanpassen aan de gebruiker (Nam & Pardo, 2011: 283). De toegevoegde waarde van de gebruiker is dat deze een prikkel heeft om betrokkenheid te tonen als coproducent en als gebruiker waardoor de burger toegang krijgt tot nieuwe vaardigheden. De mogelijkheid maakt deze benadering meer duurzaam door de actieve betrekking van burgers in alle aspecten van het ontwerpen en het leveren van diensten en daarmee zowel de burger als publieke autoriteiten verantwoordelijk maakt voor het verstrekken van diensten (Paskaleva, 2011: 159).

Amsterdam Smart City; Geuzenveld – Buurzaam wonen

In verschillende literatuur wordt Amsterdam als smart city beschouwd. Allwinkle en Cruickshank zien Amsterdam zelfs als een van de voorlopers op het gebied van smart city (2011: 2). Niet alleen het feit dat Amsterdam zich bezighoudt met het verduurzamen van de stad, maar de aanpak maakt Amsterdam Smart City progressief. De samenwerking tussen overheid, bedrijven en burgers zorgt voor een breed draagvlak van de projecten. Er ontstaat een synergie van ideeën die in de projecten vorm krijgen (Paskaleva, 2011: 154).

De gemeente Amsterdam wil zijn bijdrage doen aan het tegengaan van de klimaatverandering. De gemeente heeft het doel gesteld om in 2025 40% minder CO₂ uit te stoten ten opzichte van 1990 en wil deze lijn verder trekken door in 2040 75% minder CO₂ uit te stoten (jaarverslag, 2013: 6). Deze doelstelling komt overeen met de strategie van Europa. De Europese Unie heeft in de ‘2020 strategie’ het doel voor ogen om duurzaam, slim en inclusief te groeien (Paskaleva, 2011:157). De gemeente bindt zich aan verduurzaming door het ‘Energieakkoord voor duurzame groei’ te tekenen. Het akkoord, ondertekend door overheden, werkgevers, natuur- en milieuorganisaties en financiële instellingen, zorgt voor een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het terugbrengen van de CO₂-uitstoot. De transitiepaden, die moeten leiden tot een koolstofarme stad, zijn beschreven in de ‘Energiestrategie 2040’, die onderdeel uitmaakt van de ‘Amsterdamse Structuurvisie 2040’. De uitvoering van het beleid wordt gemaakt in het

(17)

16

‘Amsterdamse klimaat- en energieprogramma’. Het gemeentebestuur bepaalt ieder jaar de prioriteiten daarbij geadviseerd door de Amsterdamse Klimaatraad (jaarverslag, 2013: 8).

Het platform Amsterdam Smart City· biedt sinds 2009 ruimte om aan de doelstellingen van de gemeente te werken. Amsterdam Smart City is een samenwerking tussen gemeente Amsterdam, Liander, KPN en Amsterdam Innovatie Motor4 dat een platform biedt waar meer dan 90 bedrijven en instellingen aan innovatieve oplossingen werken op het gebied van energie, connectiviteit, mobiliteit, open-data en gezondheid (jaarverslag, 2013: 28).

Een van de projecten die Amsterdam Smart City heeft voortgebracht is Geuzenveld – Buurzaam Wonen. Het project is een samenwerking tussen de partijen Amsterdam Smart City, gemeente Amsterdam stadsdeel Nieuw-West, Liander, Onzo, Favela Fabric, Far West, de Key en Geo. Het doel van dit project is om energie te besparen en gedragsverandering te bewerkstelligen op individueel niveau door collectieve bewustwording in de buurt. Duurzaam energieverbruik is niet alleen individuele verantwoordelijkheid, maar verantwoordelijkheid van het collectief (Amsterdam Smart City & Favela Fabric, 2011: 1). In dit project hebben huishoudens in Geuzenveld een slimme meter gekregen om het energieverbruik duidelijk te maken. De slimme meters geven, in combinatie met de display, bewoners inzicht in hun dagelijks energieverbruik.

November 2010 hebben 541 woningen een slimme meter in huis gekregen. Dit zorgt ervoor dat de mensen precies weten hoeveel energie ze verbruiken en rekenen dan ook het precieze bedrag af. De digitale energiemeter, ofwel de slimme meter, geeft de meterstanden weer en kan op afstand de meter aflezen zodat de meterstanden niet meer in huis opgemeten moeten worden (Amsterdam Smart City & Favela Fabric, 2011: 6). 60 bewoners hebben naast de slimme meter ook een energiedisplay ontvangen. De display geeft in euro’s en/of in kilowattuur aan wat het energieverbruik is. Wanneer een lamp wordt aangezet is dit gelijk af te lezen van de display. Er zijn twee typen energiedisplays geïntroduceerd: De Geo display die met kleur aangeeft of de bewoner meer of minder energie verbruikt en de Onzo display die met getallen en symbolen het energieverbruik weergeeft (Amsterdam Smart City & Favela Fabric, 2011: 12).

Er zijn 4 sessies geweest waarbij de buurtbewoners geïnformeerd werden over het energieverbruik en waarbij bewoners met elkaar in gesprek gingen wat energieverbruik betekent en hoe dit te verminderen. De brede school ’t Koggeschip is een centraal punt in de wijk

4Amsterdam Innovatie Motor is sinds 1 januari 2013 verder gegaan onder de naam Amsterdam Economic Board. De stichting zet initiatieven in gang waarbij er een samenwerking is tussen kennisinstellingen, het bedrijfsleven, de overheid en maatschappelijke organisaties.

(18)

17

Geuzenveld. Alle sociale activiteiten zijn hier georganiseerd. De school bleek een belangrijk centraal punt voor het bij elkaar brengen van de bewoners. Door de kinderen werden de bewoners betrokken5. Door het betrekken van de kinderen hadden ouders de tijd om de sessies bij te wonen.

Collaborative governance

Het project is geleid door Amsterdam Smart City. Amsterdam Smart City was de spil in de samenwerking. Amsterdam Smart City heeft de partijen aan het project gekoppeld en bij elkaar gebracht. De partijen koppelden aan Amsterdam Smart City terug hoe het project ervoor stond. Amsterdam Smart City hield daarbij het overzicht en hield zicht niet operationeel bezig met het project. Daarnaast heeft Amsterdam Smart City de verschillende stakeholders bij elkaar gebracht. Amsterdam Smart City had hier duidelijk de leiding. Amsterdam Smart City brengt een institutioneel framewerk, een platform, voor collaborative governance. Gedurende het project hebben zij zich niet met de uitvoering van het beleid bemoeid. Zij hebben stakeholders bij elkaar gebracht die gedurende het project verslag deden van de voortgang aan Amsterdam Smart City (interview E. Tilanus).

Voor het installeren van de slimme meter was samenwerking nodig van verschillende partijen. De wooncorporaties (Far West en De Key) moesten de mogelijkheid bieden voor het installeren van de slimme meter. De slimme meter en de displays moesten ontwikkeld worden, wat uitgaat van technische kennis. In een later stadium van het proces, bij het werkelijk invoeren van de slimme meter en displays, waren bewoners nodig die bereid waren een energie meter in huis te halen en stakeholders die dit proces konden ondersteunen. Bij het uitvoeren van het beleid is er sprake van collaborative governance.

De samenwerking is overigens niet van lange duur. De samenwerking is februari 2010 van start gegaan en juni 2011 gestopt. Hiermee was ook de samenwerking ten einde gekomen. Stakeholders die structureel bij het project betrokken zijn, zoals Liander en het stadsdeel (website Amsterdam Smart City), blijven onderdeel van Amsterdam Smart City, maar voor onder andere Onzo, Geo en Favela Fabric was dit een eenmalige samenwerking met Amsterdam Smart City.

Favela Fabric is een van de stakeholders benaderd door Amsterdam Smart City om het project leven in te blazen. Favela Fabric is een social business consultancybureau. Favela Fabric helpt bedrijven, organisaties en instanties om het contact aan te gaan en te versterken met klanten,

5 Liander heeft het educatieve energieprogramma ‘Bonny en Blitz’ aan de kinderen gegeven tijdens de

verschillende buurtbijeenkomsten (website De Bliksems: http://www.debliksems.nl/). Op deze manier hadden de ouders tijd om de sessie bij te wonen en konden de kinderen leren over energie.

(19)

18

burgers of medewerkers. Door het creëren van een online netwerk moeten mensen bij elkaar komen en gezamenlijk tot een oplossing komen. Het was aan Favela Fabric de taak om de bewoners actief te betrekken bij het project. Hoewel de burger betrokken is bij het project als een van de stakeholders, waren de buurtbewoners geen onderdeel van het besluitvormingsproces of de uitvoering van beleid. De buurtbewoners waren, al dan niet op basis van vrijwilligheid, object van beleid en werden gezien als consument en niet als coproducent van het beleid.

Om dit enigszins te nuanceren moet de bijdrage van de deelgemeente en de sociale kant van het project beschreven worden. De deelgemeente Amsterdam Nieuw-West heeft enkele bewoners in de wijk opgeleid tot milieucoaches. Een aantal buurtbewoners hebben een cursus gekregen over het besparen van water en energie. Tijdens de cursus zijn de buurtbewoners klaargestoomd als milieucoach om de buurtbewoners te informeren over energie verbruik (stadsdeel Nieuw-West, 2010: 4). Deze buurtbewoners waren de stakeholders in het project. Zij gingen actief aan de slag om buurtbewoners te betrekken bij de slimme meter. Hieruit blijkt ook het sociale project. Ook al was Smart City Amsterdam de initiator en had Favela Fabric het ontwerp gemaakt voor het project, ‘de buurtbewoners moesten het project kleur geven’ (interview E. Tilanus).

De insteek van duurzaamheid is door alle stakeholders overgenomen en hebben daarmee een gezamenlijk doel. De bewoner (burger) kon zich hier alleen niet direct in vinden. Bij de milieucoaches is dit wel het geval, althans vanuit de insteek van de deelgemeente. Doordat de milieucoaches buurtbewoners zijn, is de drempel voor het benaderen van andere buurtbewoners laag. Zij spreken de taal van de buurt. ‘Vage termen als duurzaamheid spreekt niet aan’ (interview E. Tilanus). Mensen moesten precies weten wat de slimme meter is en wat het betekent om energie te besparen. Doordat mensen elkaar kennen, werd het netwerk van de buurt steeds groter. Een individu zou minder snel binnen komen.

Implementatie

Er is sprake van experimentele implementatie. Van conflict was geen sprake. De slimme meter was een nieuw concept waar de overheid nog niet mee bekend was en nog geen onderdeel was van het politieke debat. De ambiguïteit blijkt echter groot te zijn. Het middel voor gedragsverandering is bekend, namelijk de slimme meter, maar de manier waarop de bewoner betrokken moet worden is een groot vraagteken. Dit blijkt onder andere uit de betrokkenheid van Favela Fabric. Favela Fabric is vanuit de gedachte benaderd door Amsterdam Smart City om een online project te organiseren waarbij de bewoners online in contact met elkaar staan om energietips te geven. Van een top-down

(20)

19

benadering was geen sprake. Het initiatief komt vanuit de samenleving. Het platform biedt ruimte voor het vormgeven van het initiatief.

Bij de analyse van Favela Fabric waarbij het bedrijf kennis maakte met de wijk en de bewoners in de wijk, werd duidelijk dat een online aanpak in Geuzenveld niet zou werken. De online aanpak heeft zich beperkt tot een facebookpagina en een twitterpagina die 1 februari 2011 is gelanceerd, maar weinig werd bezocht (Amsterdam Smart City & Favela Fabric, 2011: 46-47). Daarentegen is Favela Fabric de wijk ingegaan en heeft personen in de wijk opgezocht, stakeholders, die de wijk goed kennen.

Doordat dit project een experiment was vanuit een bottom-up benadering was er potentie voor groei. De slimme meter was in het project een experiment om te kijken wat het effect zou zijn en hoe de buurtbewoner dit zou oppakken. Met de uitrol van de slimme meter ontstaan nieuwe vormen van implementatie. Als het aan minister Kamp ligt van Economische Zaken wordt de slimme meter landelijk ingevoerd. Consumenten worden bewuster van hun verbruik, kunnen makkelijker energie besparen en daarmee de energierekening verlagen (ANP). Het ambiguïteitconflict model heeft dus betrekking op de fase van beleid. Het project was een experiment, maar drie jaar later is de slimme meter onderdeel van het politieke debat geworden.

Gedragsverandering

Gedragsverandering door de slimme meter wordt vanuit het oogpunt van de consument benaderd. De slimme meter is gratis aan de bewoners beschikbaar gesteld. Dit is een externe financiële prikkel waarbij de slimme meter gebruikt moet worden, omdat deze gratis is. Dit heeft er niet meteen voor gezorgd dat bewoners bereid waren om de slimme meter in huis te nemen. Slechts 10 procent van de benaderde huishoudens was bereid om deel te nemen (Het Parool a).

De insteek van het project was duurzaamheid. Hiermee wist Favela Fabric echter weinig mensen te bewegen. De economische insteek, de portemonnee van de mensen, zorgde ervoor om meer mensen te werven vanuit sociaal oogpunt. Met het energiezuinig omgaan en vooral goedkoop omgaan waren mensen wel mee bezig. Doordat mensen dit met elkaar gingen delen, werden ze enthousiast gemaakt voor het project. In het project komen technologie en gedrag samen. Allerlei partijen zijn bij elkaar gekomen om dit te realiseren. Het project heeft geleid tot een verhoogde betrokkenheid van de buurtbewoners en een verhoogde kennis van energieverbruik. Dit blijkt uit de vier druk bezochte sessies.

Het project en sociale concept is door Favela Fabric uitgewerkt. De invulling van het project is door de verschillende partners en de wijk gedaan. Op deze manier besparen de bewoners meer

(21)

20

energie, maar belangrijker dan dat, ze zijn zich bewust van hun energieverbruik. Op deze manier kan ook het gedrag worden aangepast. Huishoudens kunnen door simpele maatregelen te nemen nog veel besparen op energie. Huishoudens worden door de milieucoaches gewezen op hun energieverbruik en bieden ook mogelijkheden en maatregelen voor het besparen van energie. Hierdoor wordt wonen zowel betaalbaar als duurzaam. Door de slimme meter kunnen bewoners direct hun energieverbruik inzien (stadsdeel Nieuw-West, 2010: 4)

Volgens Liander moet de slimme meter ervoor zorgen dat de consument door inzicht in zijn energieverbruik, 5 tot 10 % energie bespaart (Noordhollands Dagblad). Dit zou consumenten tientallen tot honderd euro’s besparen op jaarbasis (Haarlems dagblad). Het hebben van de slimme meter maakt je echter nog niet duurzaam of zuinig. Hier actief mee aan de slag gaan en je gedrag hier structureel op aanpassen, kan ervoor zorgen dat je minder energie verbruikt.

Amsterdam Smart City wil juist op de intrinsieke waarde, de persoonlijke waarden van de burger, inspelen. Sterker nog, ze willen dit creëren. De belangstelling voor de slimme meter is niet groot. De slimme meter moet onderdeel van het bewustwordingsproces worden volgens Leo Paulissen, programmamanager strategie en innovatie van netbeheerder Liander (Het Parool b). Men wil de slimme meter aan de man brengen, het liefst via gesprekken met de bewoner. De slimme meter geeft geen garantie op duurzaamheid. Men moet actief met de slimme meter aan de gang voor het bewuster omgaan met energie. Ger baron, projectmanager van Amsterdam Innovatie Motor denkt aan een mentaliteitsverandering (Het Parool b).

De instrumenten, financiële prikkels, moeten indirect leiden tot duurzaamheid. Hierbij wordt duurzaamheid beschreven als een bewustwordingsproces. Er is sprake van een directe financiële prikkel door de slimme meter en de displays gratis uit te reiken. De indirecte financiële prikkel zit hem in het feit dat de slimme meter het energieverbruik inzichtelijk maakt en daarmee door gedragsverandering kan leiden tot lagere energiekosten. Deze financiële prikkels moeten leiden tot de intrinsieke waarde van duurzaamheid. De financiële prikkels zijn dus direct en moeten indirect leiden tot bewustwording. Dit bewustwordingsproces wordt gestimuleerd door de sociale setting van het project. In sessies krijgen bewoners informatie over energieverbruik en geven ze elkaar advies voor het besparen van energie. De burger gaat niet in conclaaf met de andere stakeholders om het product beter te maken. De burger is dus niet een coproducent. De verschillende instrumenten versterken elkaar waarbij de bewoners als burger en als consument worden benaderd met de financiële prikkel die tot intrinsieke waarde moet leiden. Er is sprake van een lerend proces.

(22)

21 Conclusie

De transitie voor een duurzame stad Amsterdam valt te verklaren vanuit Amsterdam Smart City. Een samenwerking tussen overheid, bedrijven en de Amsterdammer moet tot duurzame initiatieven leiden. Het project Geuzenveld – Buurzaam wonen introduceert de slimme meter. Het project speelt zich gedurende 2010 – 2011 af. Geuzenveld is een proeftuin voor het testen van de slimme meter.

De organisatie van Amsterdam Smart City valt te vergelijken met collaborative governance. Amsterdam Smart City is een samenwerking tussen gemeente Amsterdam, Liander, KPN en Amsterdam Innovatie Meter. Amsterdam Smart City biedt daarmee een institutioneel framewerk in de vorm van een online platform. Op dit platform kunnen bedrijven, overheden en burgers bij elkaar komen om een samenwerking aan te gaan. De samenwerking wordt gerealiseerd in projecten. Het project Geuzenveld was van eenmalige duur. Veel organisaties committeren zich voor langere tijd, in meerdere projecten, aan Amsterdam Smart City.

Collaborative governance blijkt uit de samenwerking tussen overheid, bedrijven en burgers. Vanuit een bottom-up benadering hebben deze stakeholders vorm gegeven aan het initiatief. Beleid wordt niet vanuit de overheid doorgevoerd, maar komt vanuit de samenwerking met een gezamenlijk besef voor duurzaamheid. De gemeente Amsterdam heeft het doel gesteld om in 2025 40% minder CO₂ uit te stoten. Amsterdam Smart City geeft hier gehoor aan door projecten te initiëren die duurzaam zijn om stedelijke problemen aanpakken. De samenwerking in het project Geuzenveld – Buurzaam wonen is tussen de stakeholders Amsterdam Smart City, Liander, Geo, Onzo, Favela Fabric, Far West, De Key en stadsdeel Nieuw-West gerealiseerd. Alle partijen hebben meegewerkt aan het mogelijk maken van de slimme meter. De slimme meter komt van Liander en Amsterdam Smart City heeft de verschillende partijen bij elkaar gebracht en het proces bewaakt.

De stakeholders hebben een belangrijke rol gespeeld in het project. Iedere stakeholder had zijn eigen rol. Zo hebben Onzo, Geo en Liander de technische kennis voor het ontwikkelen van de slimme meter en de displays die het energieverbruik inzichtelijk maken. Bij het implementeren van de slimme meter ontstond de echte samenwerking. Voor het implementeren was de samenwerking met de wooncorporaties nodig voor het installeren van de slimme meter. Maar de ambities van Amsterdam Smart City ging verder dan alleen de slimme meter. De slimme meter moest het energieverbruik inzichtelijk maken. Dit was de opstap voor bewoners om duurzaam te worden en bewust van energieverbruik.

Het ambiguïteitconflict model laat de experimentele aard van het project en de aanpak van Amsterdam Smart City zien. De initiatieven zijn geen onderdeel van het politieke debat (conflict),

(23)

22

maar kennen een grote mate van ambiguïteit. De aanpak van Amsterdam Smart City is ambigu door de bottom-up benadering. Amsterdam Smart City heeft een doel, namelijk het creëren van een duurzame stad, maar de manier waarop dit gerealiseerd moet worden, is niet duidelijk. Het organisatorische design geeft ruimte aan allerlei initiatieven. Elk initiatief is een nieuw experiment. Hierdoor is Amsterdam Smart City een proeftuin voor duurzame initiatieven.

Deze ambiguïteit blijkt ook vanuit het project Geuzenveld. De enige duidelijkheid was het middel en de locatie, namelijk de slimme meter en Geuzenveld. Er bestonden nog vraagtekens rondom het duurzaamheidaspect. Hoe de bewoner duurzaam te laten worden door middel van de slimme meter? Vanuit de literatuur is ICT een van de hoofdpijlers van smart city. Favela Fabric, een social business consultancybureau, is benaderd vanuit deze gedachte. De bewoners moesten online bij elkaar gebracht worden. Deze aanpak bleek echter niet te werken. De stakeholders moesten de wijk ingaan om de bewoners actief te betrekken bij het project en ze te enthousiastmeren voor de slimme meter. Er zijn 541 slimme meter in Geuzenveld geïnstalleerd en 60 displays die het energieverbruik inzichtelijk maken.

De rol van de Amsterdammer is groot geweest. De bewoners zijn actief betrokken bij het project. Maar niet zo zeer in de zin van collaborative goverance waarbij de burger mocht meedenken en beslissen, maar als object van beleid. De burger moest uiteindelijk het project kleur geven en het project doen slagen. De burger moest daadwerkelijk overgaan tot het verminderen van energieverbruik. Het enthousiast krijgen van de bewoners heeft lang geduurd. Buurtbewoners stonden niet altijd open voor een slimme meter. De buurtaanpak heeft hier een positief effect op gehad. Door buurtbewoners elkaar te laten motiveren door middel van milieucoaches en buurtsessies, zijn steeds meer bewoners actief met de slimme meter aan de slag gegaan. Er zijn 4 sessies geweest waarbij de buurtbewoners geïnformeerd werden over het energieverbruik en waarbij bewoners met elkaar in gesprek gingen over energieverbruik en elkaar tips gaven om energieverbruik te verminderen.

De slimme meter moet tot gedragverandering van de bewoners leiden. De slimme meter is daarbij een instrument, het geeft inzicht in het energieverbruik. Dit heeft alleen effect wanneer de gebruiker actief aan de slag gaat en zijn gedrag aanpast. Financiële prikkels die zijn ingezet, zijn direct en indirect van aard. De gratis slimme meter is een directe prikkel. De indirect financiële prikkel komt voort uit de gedragsverandering. Wanneer bewoners energie besparen zal de eindrekening lager zijn. Volgens Liander zorgt de slimme meter ervoor dat het verbruik met 5 tot 10 procent verlaagd wordt.

(24)

23

Het onderzoek is op basis van een casestudy gedaan. De externe validiteit is hiermee laag. In het onderzoek naar het project is geprobeerd om zoveel mogelijk betrokken partijen te interviewen. Helaas is dit niet gelukt. Dit verlaagd de interne validiteit, die bij een casestudy hoog is. Interviews met de andere betrokken partijen zoals Amsterdam Smart City, Liander en stadsdeel Nieuw-West zouden de bevindingen kunnen aanvullen en nuanceren. Wel is getracht om de casus vanuit de bijdrage van de verschillende stakeholders te bekijken. Iedereen had duideljk een eigen bijdrage. Het interview met E. Tilanus van Favela Fabric heeft een specificering van de casus gebracht, de relatie tot de bewoners duidelijk gemaakt en de verhoudingen tussen de stakeholders gespecificeerd.

Verder onderzoek zou zich kunnen richten op de slimme meter. In het project was de slimme meter een experiment. Er werd gekeken wat het effect was. De slimme meter is nadien uitgerold. Zo zijn er plannen van de minister om de slimme meter verplicht te stellen. Hierbij is het belangrijk om in kaart te brengen welke belangen er spelen. De slimme meter wordt ‘verkocht’ onder het mom van duurzaamheid. De slimme meter is zelf niet duurzaam, maar moet duurzaam gedrag uitlokken. Kritieken van de slimme meter stellen dat deze gevoelig is voor hackers. De bescherming van persoonsgegevens is daarmee een onderwerp van gesprek geworden. Ook kan worden onderzocht waar het voordeel van de slimme meter ligt. Is het voordeel voor de energieverbruiker of voor de netbeheerder?

(25)

24 Referenties

Alawadhi et al. (2012) Building Understanding of Smart City Initiatives. International Federation for Information Processing. In: Scholl, M. A. et al. (2012) Electronic Government. 11th IFIP WG 8.5 International Conference. September 3-6. 40-53.

Alford, J. (2002) Defining the Client in the Public Sector: A Social-Exchange Perspective. Public Administration Review. 62 (3): 337-346.

Allwinkle, S. & Cruickshank, P. (2011) Creating Smart-er Cities: An Overview. Journal of Urban Technology. 18 (2): 1-16.

Ansell, C. & Gash, A. (2007) Collaborative Governance in Theory and Practice. Journal of Public Administration Research and Theory. 18: 543–571.

Berglund, C. & Matti, S. (2006) Citizen and consumer: the dual role of individuals in environmental policy. Environmental Politics. 15 (4): 550-571.

Bressers, H. Th. A. & O’Toole, L. J. Jr. (2005) Instrument selection and implementation in a

networked context. In: Eliades, P et al. Designing government: from instruments to governance. London: McGill –Quenn’s University Press. 132-153.

Bryman, A. (2008) Social Research Methods. Oxford: Oxford University Press.

Amsterdam Smart City & Favela Fabric (2011) Buurzaam wonen. Energie besparen in Geuzenveld. Centraal Bureau voor de Statistiek (2011) Monitor duurzaam Nederland 2011. Den Haag.

Caragliu, A. et al. (2009) Smart cities in Europe. 3rd Central European Conference in Regional Science. 45-59.

Cohen, M. D. et al. (1972) A Garbage Can Model of Organizational Choice. Administrative Science Quarterly. 17 (1): 1-25.

Cooper, T. L. et al. (2006) Citizen-Centered Collaborative Public Management. Public Administrative Review. 66 (6): 76-88.

Eden, S. (1996) Public participation in environmental policy: considering scientific, counter-scientific and non-counter-scientific contributions. Public Understand. 5: 183-204.

Fung, A. & Wright, E. O. (2001) Deepening Democracy: Innovations in Empowered Participatory Governance. Politics & Society. 29 (1): 5-41.

(26)

25

Grin, J. et al. (2003) Een derde generatie milieubeleid: Een sociologisch perspectief en een beleidswetenschappelijk programma. Beleidswetenschap: kwartaaltijdschrift voor beleidsonderzoek en beleidspraktijk. 17 (1): 51-72.

Hajer, M. (2011) De energieke samenleving. Op zoek naar een sturingsfilosofie voor een schone economie. Den Haag: Planbureau voor de Leefomgeving.

Hollands, R. G. (2008) Will the real smart city please stand up? City. 12 (3): 303-320.

Hulme, M. (2009) Why We Disagree About Climate Change. Understanding Controversy, Inaction and Opportunity. Cambridge: Cambridge University Press.

Huxham, C. et al. (2000) The Challenge of Collaborative Governance. Public Management: An International Journal of Research and Theory. 2 (3): 337-358.

Jaarverslag (2013) Jaarverslag 2013. Klimaat en Energie. Gemeente Amsterdam.

Kikkert, J. M. W. et al. (1997) Managing complex networks : strategies for the public sector. London: SAGE Publications.

Komninos, N. (2006) The Architecture of Intelligent Cities. Intelligent Environments 06. Institution of Engineering and Technology. 13-20.

Koontz, T.M. (2006) Collaboration for sustainability? A framework for analyzing government impacts in collaborative-environmental management. Sustainability: Science, Practice, & Policy. 2 (1): 15-24.

Matland, R. E. (1995) Synthesizing the Implementation Literature: The Ambiguitiy-Conflict Model of Policy Implementation. Journal of Public Administration Research and Theory. 5 (2): 145-174. Gemeente Amsterdam Stadsdeel Nieuw-West (2010) Milieuverslag 2010. Amsterdam.

Nam, T. & Pardo, T. A. (2011) Conceptualizing Smart City with Dimensions of Technology, People, and Institutions. The Proceedings of the 12th Annual International Conference on Digital Government Research. 282-291.

Osborne, P. et al. (2012) A New Theory for Public Service Management? Toward a (Public) Service-Dominant Approach. American Review for Public Administration. 43 (2): 135-158.

Paskaleva, K. A. (2011) The smart City: A nexus for open innovation? Intelligent Buildings International. 3 (3): 153-171.

Reed, M. S. (2008) Stakeholder participation for environmental management: A literature review. Biological Conversation. 141: 2417-2431.

(27)

26

Saarelainen, T. (2003) Managing Local Networks. Impacts of Networked Management on the Implementation of New Public Management and Citizen Participation. Rovaniemi: Lapland University Press.

VROM-raad en de Algemene Energieraad (2004) Energietransitie richting duurzaamheid: het technologisch perspectief. Achtergrondstudiebij het advies ‘Energietransitie: klimaat voor nieuwe kansen’. Den Haag.

World Commission on Environment and Development (WCED). Our Common Future. New York: Oxford University Press.

Kranten

Algemeen Nederlands Persbureau (2014) Kamp: slimme meter heeft zich bewezen. 10 maart. Haarlems Dagblad (2011) Slimme meter leidt tot lagere energierekening. 16 april.

Het Parool (2011a) Zuiniger stroomverbruik kan Amsterdam-West niet boeien. 22 april. Het Parool (2011b) Slimme meters moeten zich nog bewijzen. 28 juni.

Noordhollands Dagblad. Helderse Courant. (2012) Begonnen met installeren van slimme meters. Dinsdag 14 februari.

Websites

Website Amsterdam Smart City:

http://amsterdamsmartcity.com/ (laatst geraadpleegd 20-06-2014) Website stadsdeel Nieuw-West:

http://www.nieuwwest.amsterdam.nl/wonen_en/duurzaamheid/duurzaam-wonen/ (laatst

geraadpleegd 20-06-2014)

Interview

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

A highly cited definition of smart city that incorporates many of these elements is “a city is smart when investments in human and social capital and traditional

We identified two necessary and 5 “intensity” items and propose an algorithm that translates these items into a single smartc-city index (SCI) that expresses the degree to which

Voor deze notitie is deskresearch gepleegd en zijn aanvullend drie interviews gevoerd met personen die een breed overzicht hebben van de ontwikkeling van Smart City en de rol

Van publieke professionals die actief zijn in een Smart City wordt dan ook een nieuwe set van competenties gevraagd om beleid te ontwikkelen en uit te voeren (zie ook het ’t

Keywords: Smart Cities, Upscaling, Business Modeling, Partnership, Entrepreneurship, Key Insights, Amsterdam Region, Circular Economy, Mobility, Energy, Amsterdam Smart City,

The User Story method begins with the identification of user roles of smart systems, which is followed by the writing of stories; here, desired functionality and the reasoning

Nevertheless, the following thesis focuses on a specific issue of urban digitalization and its interpretation within the Dialectics of Enlightenment (Adorno

Heel veel uitdagingen waar we voor staan, daar hebben we wel wat ideeën over, de antwoorden die je zou kunnen geven maar waar men niet precies weet wat voor antwoorden er