• No results found

Een analyse van de relatie tussen de grootte van een accountant en auditkwaliteit

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een analyse van de relatie tussen de grootte van een accountant en auditkwaliteit"

Copied!
28
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bachelor thesis William Karsten 10193677 Eerste Versie: 29 Juni 2014 R.W.J. van Loon Accountancy & Control Faculty of Economics and Business Universiteit van Amsterdam

Een analyse van

de relatie tussen

de grootte van

een accountant

en auditkwaliteit.

(2)

Inhoudsopgave

Abstract 2

1 Introductie 2

2 Theoretisch kader 4

2.1 Het belang van de audit en de accountant 4

2.2 Kwaliteit en specialisatie 5

2.3 De Big 4 en auditkwaliteit 6

2.4 Het meten van kwaliteit 7

2.5 Conclusie 9

3 Analyse 9

3.1 Auditvergoedingen 9

3.2 Agency costs 12

3.3 De reputatie van de Big 4 en marktreacties 15

3.4 Reputatie van de Big 4 en procesvoering 18

3.5 Verwachte en gerapporteerde winsten 19

4 Afweging 21

5 Discussie 24

6 Conclusie 25

7 Bibliografie 26

(3)

Abstract

In dit onderzoek wordt aandacht besteed aan de kwaliteit van de audit. Gesuggereerd wordt dat de grootte van een accountantsorganisatie invloed heeft op de auditkwaliteit. Vergelijkingen worden gemaakt tussen de Big 4 accountantskantoren en de niet-Big 4 accountantskantoren. Omdat kwaliteit lastig te meten is wordt in dit onderzoek vijf manieren genoemd waarmee kwaliteit geanalyseerd kan worden. Dit zijnde auditvergoedingen die accountants voor hun diensten ontvangen, de agency costs van een klant, reputatie van de Big 4 en marktreacties, reputatie van de Big 4 en procesvoering en als laatste de verschillen tussen verwachte en gerapporteerde winsten.

Geconcludeerd wordt dat de grootte van een accountantskantoor invloed heeft op de

kwaliteit van de externe verslaggeving. De kwaliteit van de grotere accountantskantoren is beter dan die van de kleinere accountantskantoren. Bovendien blijkt dat de grootte van een accountantskantoor een positieve invloed heeft op haar kwaliteit.

1 Introductie

Wereldwijd is er groeiende kritiek op de kwaliteit van de accountantscontroles. Uit een recent onderzoek van de International Forum of Independent Audit Regulators (IFIAR) blijkt dat de kwaliteit van de accountantskantoren onvoldoende is (IFIAR, 2014). Dit rapport bevat data vanuit 30 aangesloten toezichthouders en richt zich voornamelijk op 6 wereldwijd opererende accountantsorganisaties. Namelijk de ‘’Big Four:’’ EY, KPMG, PwC, Deloitte en daarnaast ook de minder grote accountantsorganisaties BDO en Grant Thornton. De IFIAR concludeert dat deze accountantskantoren te gemakkelijk een goedkeurende verklaring afgeven. Dit betreft voornamelijk de verkeerde manier van fair value measurements, falende interne controlesystemen van gecontroleerde bedrijven aan de beurs en de onjuiste

presentatie bij de financiële jaarverslagen. Sterker nog blijken de interne controle systemen van de accountantskantoren zelf ook slecht te functioneren.

In het verleden is er veel aandacht besteedt in onderzoeken naar de kwaliteit van auditservices. DeAngelo (1981) noemt het auditproces van belang om het management te monitoren voor de aandeelhouders en om informatie te verschaffen voor managers, eigenaren en andere stakeholders. Daarnaast definieert DeAngelo (1981) de kwaliteit van een audit als de kans dat de jaarverslagen een getrouw beeld geven van de werkelijkheid. Dus de kans dat een accountant een fout vindt in een klant z’n accountingsysteem en deze vervolgens ook te rapporteren. De kwaliteit van een audit is volgens haar afhankelijk van de

(4)

accountants technologische vaardigheden, de gevolgde procedures bij een audit, het aantal steekproeven in de data.

Latere onderzoeken zijn gedaan naar specifieke factoren die van invloed zijn op de kwaliteit van een audit en hebben hier ook bewijzen voor gevonden en dan specifiek naar de grootte van een accountantskantoor en haar effect op de kwaliteit en kosten van een audit. Zo zou een groter accountantskantoor een hogere kwaliteit bieden doordat zij meer te verliezen hebben vanwege imagoschade bij rechtszaken (Palmrose Z. V., 1988). Daarnaast blijken markten positief te reageren omdat aandelenkoersen stijgen als het nieuws bekend wordt dat een bedrijf zich laat controleren door een Big 4 kantoor (Nichols & Smith, 1983). Een ander belangrijk aspect bij het auditproces zijn de kosten, zo zouden bedrijven met hogere agency costs eerder gebruik maken van een groter accountantskantoor (Francis & Wilson, 1988).

Hoewel IFIAR voornamelijk kritiek geeft op de grootste accountantskantoren en de kwaliteit van de audits, is er veel onderzoek gedaan of de grootte van een

accountantskantoor van invloed is op de kwaliteit van haar audit. In deze onderzoeken wordt vaak onderscheidt gemaakt tussen de ‘’Big 4’’ en in oudere onderzoeken spreken zij nog over de ‘’Big 8’’ of ‘’Big 6.’’ In dit onderzoek wordt onderscheid gemaakt tussen de grotere organisaties de Big 4/Big 8 en de kleinere niet-Big 4/niet-Big 8.

Blijkbaar heeft de grootte van een accountantsorganisatie invloed op de kwaliteit van een audit en is het van belang dat de voor- en nadelen in kaart worden gebracht. Het

voornaamste hierbij is of het gerechtvaardigd is dat de aanname bestaat dat grote

accountantskantoren een hogere auditkwaliteit leveren. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de geloofwaardigheid en interne processen binnen een accountantsorganisatie. Tevens zijn de kosten van een audit een belangrijke maatstaf voor een cliënt om voor een bepaald accountantskantoor te kiezen. Echter blijken grotere accountantskantoren hogere vergoedingen te kunnen vragen voor hun auditdiensten. In dit onderzoek wordt dan ook aandacht besteedt aan het feit waarom cliënten er liever voor kiezen om meer te betalen voor een audit om dit door een grotere accountantskantoor te laten uitvoeren.

Het belang van dit onderzoek is dus het in kaart brengen hoe de grootte van een accountantsorganisatie de kwaliteit van een audit beïnvloed en hoe de kosten zich hiernaar verhouden. De hoofdvraag luidt dan ook: Wat voor invloed heeft de grootte van een

accountantsorganisatie op de kwaliteit van de externe verslaggeving? De hoofdvraag wordt 3

(5)

beantwoord aan de hand van een aantal deelvragen. Eén wat auditkwaliteit is en het belang van het auditproces, twee wat is de relatie tussen de auditvergoedingen en de kwaliteit, drie wat is de invloed van de reputatie van een accountantskantoor op de auditkwaliteit. In dit onderzoek wordt er onderscheidt gemaakt tussen de grote Big 4 en de niet-Big 4 waarbij wordt vergeleken met de auditvergoedingen, agency costs en reputatie van deze twee populaties. Daarna worden deze geanalyseerd om uiteindelijk een conclusie te trekken of de grootte van een accountantskantoor van invloed is op de kwaliteit van de financiële

verslaggeving.

In paragraaf 2.1 wordt het belang van kwalitatief goede verslaggeving uitgelegd. Om in paragraaf 2.2 wordt besproken wat auditkwaliteit is en waarom er verschillen bestaan tussen accountantskantoren. In paragraaf 2.3 wordt de reputatie van de Big 4 beschreven en waarom zij deze reputatie hebben. Vervolgens wordt in paragraaf 2.4 vijf manieren

genoemd waarmee een mogelijk verschil in geleverde kwaliteit tussen beide populaties waargenomen kan worden. Paragraaf 3 analyseert de auditkwaliteit aan de hand van de 5 manieren waarmee kwaliteit gemeten kan worden. In paragraaf 4 wordt een afweging gemaakt tussen deze 5 manieren om kwaliteit te meten. In paragraaf 5 volgt een discussie en in paragraaf 6 worden de hoofdvraag en deelvragen beantwoord en wordt er een conclusie geformuleerd.

2 Theoretisch kader

In deze paragraaf wordt eerst beschreven wat de information gap is en wat het belang hierop is van goede auditkwaliteit. Ook wordt verteld wat de rol van een accountant is in het auditproces. Daarna wordt besproken wat de kwaliteit van een audit precies is en waarom bepaalde accountantskantoren betere kwaliteit leveren. Vervolgens wordt behandeld dat voornamelijk de Big 4 om hun auditkwaliteit bekend staan en worden de redenen genoemd waarom dit zo is. Als laatste worden 5 manieren genoemd om de kwaliteit van een audit te meten.

2.1 Het belang van de audit en de accountant

Het belang van een audit is om de geloofwaardigheid van de financiële jaarverslagen te waarborgen (Jensen & Meckling, 1976). Financiële jaarverslagen zijn de belangrijkste wijze waarmee financiële en organisatorische informatie wordt uitgewisseld naar belanghebbende

(6)

buiten een desbetreffende organisatie (Khurana & Raman, 2004). Daarom moeten de audits van goede kwaliteit zijn. Want tussen het management en de eigenaren van een organisatie bestaat een information gap. Het management weet wat er gebeurt binnen een organisatie en de eigenaren/investeerders weten dit minder of zelfs niet omdat zij over onvoldoende tijd en informatie beschikken om dit te onderzoeken. Daarnaast kan het management van een organisatie er belang bij hebben om bepaalde informatie niet of onjuist weer te geven aan haar investeerders (Khurana & Raman, 2004). Want het kan zijn dat zij bij het behalen van bepaalde resultaten van het management een bonus ontvangen.

Daarom is het van belang dat deze information gap tussen het management en eigenaren gemonitord wordt door een onafhankelijke waarnemer. Deze

waarnemingswerkzaamheden worden gedaan door accountantskantoren (Jensen & Meckling, 1976). Bij de algemene aandeelhoudersvergadering wordt beslist door welk accountantskantoor de audit wordt uitgevoerd (Khurana & Raman, 2004). Een accountant staat veel in contact met het management van een organisatie (Khurana & Raman, 2004). Het gevaar hierbij is dat er belangenverstrengeling kan ontstaan omdat de accountant geneigd kan zijn naar het management te luisteren. Het auditproces moet ervoor zorgen dat de jaarverslagen een bepaalde zekerheid geven en een getrouw beeld geven van de

werkelijkheid (Dopuch & Simunic, 1982). Het zijn immers de aandeelhouders en andere investeerders die er belang bij hebben dat de jaarverslagen de werkelijkheid weergeven omdat zij dit middel gebruiken om investeringsbeslissingen te nemen (Khurana & Raman, 2004). Dit betekend dat de accountant zijn werkzaamheden goed moet uitvoeren. Om deze goed uit te voeren moet de accountant onafhankelijk zijn, zodat de informatie van goede kwaliteit is en daardoor geloofwaardig informatie levert aan belanghebbenden (DeAngelo, 1981).

2.2 Kwaliteit en specialisatie

Om de hoofdvraag te beantwoorden zal eerst gedefinieerd moeten worden wat de kwaliteit van het auditproces precies inhoud. DeAngelo (1981) definieert de kwaliteit van een audit als de kans dat de jaarverslagen een getrouw beeld geven van de werkelijkheid. Anders gezegd is het de kans dat een accountant een fout vindt in een klant z’n accountingsysteem en deze vervolgens ook rapporteert. Volgens haar is de kwaliteit afhankelijk van de

accountants technologische vaardigheden, de gevolgde procedures bij een audit en het 5

(7)

aantal steekproeven in de data. Verder stelt DeAngelo (1981) dat auditkwaliteit afhankelijk kan zijn van de grootte van een accountantsorganisatie ondanks dat de technologische middellen gelijk zijn.

Het evalueren van een audit en het inschatten van haar kwaliteit brengt kosten met zich mee voor de klant (DeAngelo, 1981). De klant moet een inschatting maken hoe groot de kans is dat een accountant een fout in de jaarverslagen ontdekt en deze ook rapporteert. Moeilijkheden hierbij zijn, is dat de klant het auditproces niet kan monitoren. Ook hebben zij weinig informatie over de prikkels die de auditor en haar auditproces beïnvloeden. Dit is van invloed op de kans dat een fout ontdekt wordt en het rapporteren hiervan. Bij het evalueren van auditkwaliteit gaan klanten opzoek naar het goedkoopste alternatief. Hierbij worden de evaluatie kosten meegerekend alsmede de auditkosten en andere kosten voor een klant bij het auditproces.

Accountantskantoren zijn zich hiervan bewust en weten dat klanten evaluatie kosten zo laag mogelijk willen hebben zij kunnen ervoor kiezen om een uniforme auditkwaliteit aan te houden (DeAngelo, 1981). Als de kwaliteit sterk verschilt tussen accountants gedurende een periode dan brengt dit meer evaluatie kosten met zich mee voor de klant. Doordat klanten deze onzekerheden willen vermijden betalen zij een vergoeding aan de

accountantskantoren die deze kwaliteit constant houden over tijd en klant. Dit geeft een prikkel voor accountantskantoren zich te specialiseren in een bepaalde standaard in kwaliteit. Het gevolg hiervan is dat een klant moet overstappen naar een ander accountantskantoor als een klant een andere auditkwaliteit wenst te krijgen.

2.3 De Big 4 en auditkwaliteit

Teoh & Wong (1993) stellen dat de Big 4 betere kwaliteit leveren omdat zij werkzaamheden beter uitvoeren dan de niet-Big 4 accountantskantoren. De kwaliteit van de audits van de Big 4 zou beter zijn en een hogere zekerheid geven dan de niet-Big 4. Daarom worden in dit onderzoek de Big 4 en de niet-Big 4 vergeleken om zo vast te stellen of de kwaliteit van de Big 4 hoger is

Dat de Big 4 betere auditkwaliteit leveren komt volgens DeAngelo (1981) doordat grote accountantskantoren zoals de Big 4 minder prikkels hebben om af te wijken van een uniforme standaard en daardoor betere auditkwaliteit leveren. Want een Big 4 accountant heeft meer te verliezen als bekend wordt dat een audit van matige kwaliteit is. Daarnaast

(8)

blijkt een grote accountant minder beïnvloedbaar te zijn doordat zij veel verschillende klanten hebben. Een grote accountantskantoor kan bijvoorbeeld de wensen van een grote klant om bepaalde keuzes niet uit te voeren die de kwaliteit en consistentie van de audit negatief beïnvloeden. DeAngelo (1981) stelt dat de Big 4 dit eerder doen omdat zij minder afhankelijk zijn van deze grote klant. Dit in tegenstelling tot de kleinere accountantskantoren die een groot deel van hun resultaat te danken hebben aan één enkele klant.

2.4 Het meten van kwaliteit

De kwaliteit van een audit is lastig te meten, daarom worden er in deze sub paragraaf 5 manieren behandeld waarop de kwaliteit gemeten kan worden. De eerste manier om de kwaliteit van een audit te meten is door de auditvergoedingen die een accountant ontvangt voor zijn diensten (Simunic, 1980). De tweede manier voor het meten van kwaliteit kan worden gedaan door de agency costs die een klant heeft (Francis & Wilson, 1988). De derde manier is door de reputatie van een accountantskantoor te analyseren door naar de reacties van de markt te kijken (Nichols & Smith, 1983). De vierde manier is door wederom de

reputatie van een accountantskantoor te analyseren maar dan in relatie met het aantal rechtszaken tegen een accountantskantoor. De vijfde manier om kwaliteit te meten is om het verschil tussen de verwachte en gerapporteerde winsten te analyseren.

De eerste manier voor het analyseren van de kwaliteit zijn de auditvergoedingen. Het blijkt dat de Big 4 hogere prijzen voor hun audits kunnen vragen (Simunic, 1980). Als reden wordt hiervoor gegeven dat de Big 4 het overgrote deel van de markt controleert en dat de hogere prijzen worden gegenereerd door kartelvorming. Palmrose (1986) is het hier niet mee eens en stelt dat deze prijzen ontstaan zijn doordat de kwaliteit van een audit van de Big 4 hoger is dan de niet-Big 4. Banken en audit commissarissen geven zelfs het advies om één van de Big 4 accountants te nemen voornamelijk uit kwaliteitsoverwegingen. Palmrose’ haar bevindingen zijn dat het inderdaad zo is dat de grote accountantskantoren hogere vergoedingen voor hun diensten ontvangen.

De tweede manier voor het analyseren van de kwaliteit zijn de agency costs. De

agency theory suggereert dat geloofwaardige financiële informatie de information gap

tussen het management en de aandeelhouders verminderd (Jensen & Meckling, 1976). De eigenaren willen graag dat het management optimaal presteert. Deze prestatie moet in het belang zijn voor de eigenaren, als het management niet in het belang van de eigenaar

(9)

handelt dan brengt dit kosten met zich mee voor de eigenaren (Francis & Wilson, 1988). Deze gevolgen worden agency costs genoemd, agency costs zijn dus het verschil wat het bedrijf presteert en wat het had kunnen presteren.

De derde manier om kwaliteit te meten is om de relatie tussen de reputatie van de Big 4 en de reacties van de markt te analyseren. Als de kwaliteit van een audit de

geloofwaardigheid van informatie verhoogd. Dan betekent andersom ook als aangetoond wordt dat de markt de audits van de Big 4 geloofwaardiger vindt dat dan ook de kwaliteit beter is (Nichols & Smith, 1983). Er zijn twee manieren die de reacties van de markt in kaart brengen (a) marktreacties bij een overstap en (b) de marktreacties bij de eerste aandelen emissie van nieuwe bedrijven. Bij manier (a) wordt geanalyseerd hoe de markten op het gegeven dat een bedrijf overstapt van een kleine niet-Big 4 accountantskantoor naar één van de Big 4 (Nichols & Smith, 1983). Zij stellen dat de marktwaarde van het desbetreffende bedrijf omhoog gaat zodra het nieuws bekend wordt dat zij overstappen naar een grote Big 4 accountant. Daarnaast stellen zij dat het tegenovergestelde gebeurt als een bedrijf van een Big 4 accountant overstapt naar een niet-Big 4 accountant. Nichols en Smith (1993)

concluderen vervolgens dat de markt de Big 4 geloofwaardiger vindt. Bij manier (b) wordt geanalyseerd of de markten de audits van de Big 4 geloofwaardiger vinden dan de niet-Big 4. Dit kan door de uitgifte van aandelen bij een beursgang van een organisatie te analyseren (Firth & Smith, 1992). Zij stellen dat de markt wederom positief reageert als dit nieuws bekend wordt.

De vierde manier om de kwaliteit van een audit te analyseren is door de relatie tussen de reputatie van een accountantskantoor en de procesvoering te analyseren. Vaak wordt een accountantskantoor aangeklaagd als het bedrijf in financiële moeilijkheden zit (Khurana & Raman, 2004). Om verliezen te verminderen klagen bedrijven, voornamelijk gebruikelijk in de VS, hun controlerende accountant aan. Omdat de Big 4 groter zijn zouden zij daardoor over meer financiële middelen beschikken (Palmrose Z. V., 1988; Lennox, 1999). Omdat de potentiële kosten van rechtszaken groter kunnen zijn voor de Big 4 hebben zij meer prikkels om hun reputatie te beschermen dan de niet-Big 4 accountants. Doordat de Big 4 potentieel meer schade kan lijden in de vorm van reputatieschade en grotere

schadeclaims, geeft het risico op procesvoering een extra prikkel voor de Big 4 om ervoor te zorgen dat hun audits van hogere kwaliteit zijn.

(10)

Rechtszaken worden vaak gevoerd omdat de aanklagers vinden dat de winsten en eigendommen te hoog gewaardeerd worden door de accountants (Khurana & Raman, 2004). Khurana en Raman (2004) veronderstellen dat de Big 4 een conservatievere

beleidsuitvoering heeft als het gaat om het waarderen van deze winsten en eigendommen. In andere woorden zeggen zij dat Big 4 accountantskantoren zij slecht nieuws eerder en zwaarder interpreteren dan goed nieuws vergeleken met niet-Big 4 accountants.

2.5 Conclusie

Het belang van de auditkwaliteit is dat dit geloofwaardige informatie verschaft voor

investeerders. Kwaliteit wordt gedefinieerd dat de jaarverslagen een getrouw beeld van de werkelijkheid weergeven en de rol van de accountant daarbij is om hier een bepaalde zekerheid over te geven. De Big 4 hebben zich gespecialiseerd in kwaliteit en hebben de reputatie dat zij hogere auditkwaliteit leveren. Als kwaliteit geloofwaardige informatie verschaft dan kan men de kwaliteit van een audit meten als de geloofwaardigheid van een accountantskantoor in kaart wordt gebracht. Om te analyseren of zij die reputatie

waarmaken wordt er naar de reacties van markten gekeken. Daarnaast kan kwaliteit gemeten worden op nog 4 manieren dit zijn de auditvergoedingen, agency costs, de reputatie van de Big 4 en procesvoering, en het verschil in verwachte en gerapporteerde winsten.

3 Analyse

In deze paragraaf wordt geanalyseerd hoe de grootte van een accountantskantoor de kwaliteit van de externe verslaggeving beïnvloed. Er worden onderzoeken geanalyseerd en per onderzoek verschilt hoe zij de kwaliteit van de externe verslaggeving onderzoeken. In dit onderzoek wordt onderscheid gemaakt tussen 5 manieren waarop kwaliteit gemeten kan worden. Dit zijn de auditvergoedingen, agency costs, de reputatie van de Big 4 en de reacties van markten, de reputatie van de Big 4 en procesvoering, en het verschil in verwachte en gerapporteerde winsten.

3.1 Auditvergoedingen

Eén van de eerste die gepubliceerd heeft over de grootte van accountantskantoren is Simunic (1980). In de jaren ‘80 wordt de auditmarkt gedomineerd door de grootste acht

(11)

accountantskantoren. De Big 8 voeren meer dan 80 procent van alle audits uit van beursgenoteerde bedrijven in de Verenigde Staten (Simunic, 1980). Hierdoor worden zij beschuldigd van kartelvorming om zo de vergoedingen, die accountants krijgen voor hun diensten, hoog te houden. Echter is deze beschuldiging ongefundeerd volgens Simunic (1980) en geeft dit de aanleiding voor hem om onderzoek te doen naar de concurrentie op de gehele auditmarkt. Om de concurrentie in de auditindustrie te testen gebruikt Simunic (1980) data van vergoedingen voor auditdiensten. Deze vergoedingen zijn afhankelijk van de prijs en de hoeveelheid geleverde diensten (audit quantity) gevraagd door het management van een klant. Een andere reden voor Simunic’ z’n onderzoek is dat er een maatstaf voor concurrentie op de auditmarkt moet ontstaan.

Voor deze maatstaf gebruikt Simunic (1980) de kleinere auditopdrachten van klanten. Dit doet hij omdat eerder onderzoek heeft aangetoond dat de marktconcentratie van de Big 8 hoger wordt naarmate de audit services/klanten groter worden (Harris, 1976). Dus Simunic (1980) neemt aan dat prijsconcurrentie hoog is voor de kleine auditopdrachten omdat de markt hier veel gediversifieerder is waarna hij test of de prijs toeneemt naarmate het

marktaandeel van de Big 8 toeneemt. Simunic (1980) heeft een model ontworpen waar prijs en audit quantity de determinanten van de auditvergoedingen zijn. Zijn data bestrijken 397 waarnemingen van auditvergoedingen en andere variabelen die zijn opgedaan bij een enquête gehouden bij beursgenoteerde bedrijven. Deze enquête is gedaan in het jaar 1977 en behoort tot één van de eerste onderzoeken naar concurrentie op de auditmarkt.

Allereerst toont Simunic (1980) in zijn onderzoek aan dat accountants even onafhankelijk van hun klanten zijn, net als elk ander bedrijf dat een service verleent.

Ondanks dat de accountant en de klant beide hun kosten willen minimaliseren en ieder zijn eigen belang heeft blijkt er echter wel een gemeenschappelijk belang te zijn bij aanvang van een audit want beide bedrijven willen een zo positief mogelijk beeld weergeven aan de investeerders. Uiteindelijk concludeert Simunic dat de hypothese, dat prijsconcurrentie zich staande houdt in de gehele auditmarkt, niet verworpen kan worden. Dit indiceert dat de observatie, dat marktconcentratie van de Big 8 hoger wordt naarmate de audit

services/klanten groter worden, in essentie irrelevant is. De veronderstelling dat de Big 8 accountants zich schuldig maken aan het onderling verdelen van de markt, is volgens Simunic (1980) ongegrond bevonden. De grootte van een accountants organisatie heeft dus

(12)

geen negatieve invloed op de kwaliteit van de financiële verslaggeving als er beoordeeld wordt op basis van de auditvergoedingen.

Verder stelt Simunic in samenwerking met Dopuch dat het monopolistische karakter van de auditmarkt verklaard kan worden door productdifferentiatie (Dopuch & Simunic, 1982). Zij veronderstellen dat verscheidene accountantskantoren zich onderscheiden in ogenschijnlijk hogere kwaliteit. Daarmee bedoelen zij dat de markt verondersteld dat de Big 8 geloofwaardiger zijn dan niet-Big 8 accountants. Dit impliceert dat de Big 8 in staat zijn om geloofwaardigere financiële informatie te leveren wat mede de dominantie van de Big 8 op de auditmarkt kan verklaren.

Daarnaast geeft DeAngelo (1981) aan dat zij een positieve relatie heeft waargenomen tussen de grootte van een accountantskantoor en de kwaliteit van de financiële

verslaggeving. Zij stelt dat als een accountantskantoor fraudeert om een klant vast te houden wat vervolgens uitlekt, willen andere klanten minder graag bij dat

accountantskantoor de jaarrekeningen laten controleren. Dit kan ten koste gaan van de vergoedingen die accountants ontvangen en daarmee hun reputatie reduceert. DeAngelo (1981) stelt dus de hypothese dat grootte accountantskantoren meer prikkels hebben om niet te frauderen omdat zij meer te verliezen hebben.

De bevindingen van DeAngelo (1981) en Dopuch en Simunic (1982) geven voor Palmrose (1986) aanleiding om onderzoek te doen naar de invloed van de grootte van een accountantsorganisatie. Zij geeft aan dat het meten van kwaliteit van de financiële

verslaggeving lastig is doordat accountants zich differentiëren in kwaliteit. Omdat zij verschillende maatstaven voor kwaliteit aanhouden of actief zijn in andere industrieën die een andere manier auditen nodig hebben.

Vervolgens stelt zij drie hypothesen op waarbij de onderliggende relatie de

systematische relatie is tussen accountants grootte en de auditvergoedingen (Palmrose Z. V., 1986). De eerste luidt dat accountantskantoren hogere vergoedingen vragen vanwege hun marktmacht. De tweede hypothese is dat deze accountantskantoren hogere vergoedingen krijgen omdat dit de hogere kwaliteit van hun auditdiensten reflecteert. Palmrose’ haar derde hypothese is dat relatief lagere auditvergoedingen worden gevraagd door de grotere accountantskantoren omdat hun grootte kosten verlagend werkt vanwege economies of

scale waarbij de accountantskantoren zich specialiseren in een bepaalde industrie. In haar

(13)

studie onderzoekt Palmrose (1986) 1200 beursgenoteerde bedrijven uit 39 verschillende industrieën zowel in de VS als daarbuiten.

De alomvattende bevinding van dit onderzoek is dat er een relatie bestaat tussen accountantsgrootte en vergoedingen voor een audit (Palmrose Z. V., 1986). De Big 8 zijn in staat hogere vergoedingen te vragen voor hun audits, dit in tegenstelling tot de kleinere niet-Big 8. Daarmee is dit onderzoek in overstemming met de eerdere bevindingen van Simunic (1980). De eerste hypothese wordt niet verworpen wat erop duidt dat de Big 8 dusdanig veel macht in de auditmarkt hebben dat zij in staat zijn de auditprijzen te verhogen. Echter is haar tweede hypothese niet significant waardoor zij aantoont dat de kwaliteit van grotere accountants beter kan zijn dan die van de niet-Big 8. Voor haar derde hypothese bleek haar steekproefdata te gecorreleerd te zijn. Het leeuwendeel van de specialisten in een industrie was een accountant van de Big 8. Door deze correlatie is het niet mogelijk de invloed van de Big 8 te vergelijken met die van de niet-Big 8 in een bepaalde industrie. Kortom Palmrose’ bevindingen zijn dat de Big 8 betere kwaliteit kunnen leveren en in staat zijn hogere vergoedingen te vragen voor hun audits.

3.2 Agency costs

Het monitoren van het management door haar eigenaren brengen kosten met zich mee (Francis & Wilson, 1988). De eigenaren willen graag dat het management optimaal presteert. Als het management niet optimaal presteert dan brengt dit kosten met zich mee voor de eigenaren, deze gevolgen worden agency costs genoemd. Agency costs zijn dus het verschil wat het bedrijf presteert en wat het had kunnen presteren.

De keuze van de algemene aandeelhoudersvergadering voor een accountant wordt beïnvloed door de agency costs. Want betere kwaliteit van een audit beïnvloed de agency

costs positief (Francis & Wilson, 1988). Hieruit volgt dat als de agency costs groter worden

dat dan de vraag toeneemt voor hoogwaardige auditkwaliteit. Daardoor zouden bedrijven waarbij de agency costs toeneemt eerder een Big 8 accountant nemen als blijkt dat daar de auditkwaliteit hoger is dan de niet-Big 8. Soms zijn de agency costs al reden genoeg voor een bedrijf om op een andere accountant over te stappen. Andere redenen voor het

overstappen voor een bedrijf zijn: verandering van het management, fusies, de behoefte aan extra service, ontevredenheid van de oude accountant, de mogelijkheid om nieuw kapitaal aan te trekken, onenigheid over de toegepaste accounting principles, de wettelijke

(14)

verplichting om van accountants te rouleren, faillissement van de oude accountant en onenigheid over de hoogte van de auditvergoedingen. Deze veronderstelling, dat de hoogte van de agency costs al reden is voor een accountantswissel, vormt de aanleiding voor Francis en Wilson om de agency costs van een bedrijf uitgebreid te analyseren.

Francis en Wilson (1988) analyseren op twee manieren de agency costs. Deze agency

costs zijn afhankelijk van 4 factoren. De eerste is de mate van het aandelenbezit van het

management. De tweede factor is het bestaan van bonussen die afhankelijk zijn van

accountingresultaten. Als derde factor is het relatief grootste aandeelhouderschap van een individu. De laatste factor bevat de long-term debt to total assets ratio. Deze factoren

ondervinden een aantal testen op significantie. Deze factoren worden verklaard door Francis en Wilson (1988) door twee hypothesen op te stellen die de agency costs analyseren nadat een bedrijf van accountant is gewisseld. De eerste hypothese beoordeeld de hoogte van de

agency costs in het jaar na de accountantsoverstap aan de hand van de vier eerder

genoemde factoren. De tweede hypothese observeert de verandering in de hoogte van de

agency costs gedurende een periode van 3 jaar voor de accountantswissel. Zij onderscheiden

in het proces twee stappen waarbij een nieuwe accountant wordt gekozen. De eerste stap is het moment waarbij de klant de keuze maakt om van accountant te wisselen ongeacht of de

agency costs dit veroorzaken. Bij de tweede stap wordt een nieuwe accountant aangesteld.

Als de agency costs zowel de keuze om te wisselen en de keuze van de nieuwe accountant beïnvloeden dan kunnen de veranderingen in de agency costs geassocieerd worden met de grootte van de accountant. Hierbij worden situaties geobserveerd waar een bedrijf van een niet-Big 8 accountant overstapt naar één van de Big 8.

Dit onderzoek bestudeerde een mogelijke link tussen de agency costs en de vraag naar accountants die zich onderscheiden door hogere kwaliteit (Francis & Wilson, 1988). Zij bepaalden hierbij factoren die de agency costs beïnvloeden. Geen van de factoren was significant genoeg om de hypothese, dat er een relatie bestaat tussen de agency costs en de keuze voor de accountant, te verwerpen. Het blijkt dat de klanten die zich laten controleren door één van de Big 8 minder agency costs hebben dan bedrijven die zich laten controleren door een niet-Big 8 accountant. Gelet op de agency costs lijkt de markt de Big 8 van een hogere kwaliteit te beoordelen. Agency costs zijn dus een licht bewijs voor de vraag of de kwaliteit van de externe verslaggeving van de Big 8 van een hogere kwaliteit is dan die van de niet-Big 8.

(15)

Firth en Smith (1992) hebben net als Francis en Wilson (1988) onderzoek gedaan naar de agency costs en de relatie met de grootte van accountantskantoren. Zij doen onderzoek naar de vraag naar kwaliteit, zij stellen dat niet elk bedrijf zich wil laten controleren door één van de Big 8 omdat deze duurder zijn dan de niet-Big 8. Zij maken gebruik van de agency

costs en signalling framework. Met de signalling framework bedoelen zij een signaal dat een

bedrijf afgeeft als deze van een niet-Big 8 naar een Big 8 accountant overstapt waarbij de markt dan verwacht dat het bedrijf gaat groeien. Het bedrijf zou niet overstappen en daardoor meer voor haar controles gaat betalen als zij niet denkt dat zij gaat groeien (Eichenseher, Hagigi, & Shields, 1989). Firth en Smith (1992) zien in de markt voor nieuw uitgegeven aandelen van IPO’s een nuttige manier om de accountantskeuze van bedrijven te analyseren omdat zij nog geen verleden bij andere accountants hebben. Zij nemen aan dat de Big 8 zich gespecialiseerd hebben en zich onderscheiden in auditkwaliteit.

De agency theory suggereert dat de bonding en monitoring costs hoger zijn van bedrijven waarvan het management een relatief laag aandeel van het uitstaande vermogen van het bedrijf bezitten (Jensen & Meckling, 1976). Dit komt doordat het management andere belangen heeft dan de grote aandeelhouders bij een laag aandeelhouderschap van het management. Waardoor zij anders kunnen gaan handelen dan wat wenselijk is voor de grote aandeelhouders. Daarnaast suggereert de agency theory dat bedrijven met hoge debt

to equity ratios ook hogere monitor en bonding costs hebben (Jensen & Meckling, 1976).

Daarom hebben nieuwe bedrijven aan de beurs met managers die een laag aandeel bezitten en hoge debt to equity ratios mogelijk significant hogere auditkosten (Firth & Smith, 1992). Om deze monitoring en bonding costs te drukken zou het daarom voor dit soort bedrijven aantrekkelijk zijn om een Big 8 accountant te nemen omdat geacht wordt dat de

auditkwaliteit hier van een hogere kwaliteit is. Dit zou de bonding en monitoring costs kunnen verlagen.

Tijdens het onderzoek werd voldoende bewijs gevonden voor de conclusie dat er een significante relatie bestaat tussen de agency costs die zich opdoen bij een laag

aandeelhouders percentage van het management en de keuze om zich te laten controleren door een Big 8 accountant (Firth & Smith, 1992). Tevens vinden zij een significante relatie tussen de debt to equity ratio en de keuze om zich te laten controleren door een big 8 accountant. Daarnaast bleken nieuwe bedrijven, die nog geen verleden hadden bij een accountantskantoor, voor een Big 8 accountant te kiezen om geloofwaardiger over te

(16)

komen. Wat consistent is met de signalling theory jegens de auditkwaliteit. Ook blijkt de markt bedrijven te belonen door hogere prijzen te betalen voor hun nieuw uitgegeven aandelen omdat zij zich hebben laten controleren door een accountant met een goede reputatie. De hogere kosten die het met zich meebrengt om zich te laten controleren worden gecompenseerd door de hogere prijs voor de uitgegeven aandelen. Echter vonden zij geen bewijs voor de hypothese dat Big 8 accountantskantoren betere voorspellingen van toekomstige winsten gaven. Deze bleken bij zowel de Big 8 als de niet-Big 8 even

(on)betrouwbaar.

3.3 De reputatie van de Big 4 en marktreacties

Degenen die de beweringen van Dopuch en Simunic (1982) en DeAngelo (1981) testen zijn Nichols en Smith (1983). Zij stellen dat als de eerdergenoemden gelijk hebben er een positieve reactie vanuit de markt moet komen als blijkt dat een bedrijf van een niet-Big 8 accountant overstapt naar één van de Big 8. Nichols en Smith (1983) hielden hun onderzoek door alle bedrijven die een zogeheten ‘’Form 8-K’’ accountantsoverstap deden tussen 1973 en 1979. Voor een accountantsoverstap met een ‘’Form 8-K’’ specificatie moet er aan de volgende 6 criteria worden voldaan. Ten eerste moest dit een verandering bevatten van een Big 8 accountant naar een niet-Big 8 of omgekeerd. Tweede voorwaarde was dat de

bedrijven genoteerd waren aan de New York Stock Exchange of American Stock Exchange in de periode ‘73-’79, zodat de onderzoekers verzekerd zijn van duidelijke financiële informatie van deze bedrijven. Ten derde moest de financiële data 57 weken van tevoren aanwezig zijn voor de bekendmaking van een accountantsoverstap en de 10 weken erna. Ten vierde moest het bedrijf minimaal één jaar voor de bekendmaking van de overstap niet gefuseerd zijn. Vijfde voorwaarde is dat de accountantsverandering het moederbedrijf betrof en niet een dochter. Als laatste waren winsten of andere grote gebeurtenissen niet in de Wall Street

Journal gepubliceerd tijdens de week van bekendmaking.

Nichols en Smith (1983) voeren twee testen uit. Eén test bepaald of er een significant verschil is tussen het verschil in abnormal returns van de overgestapte bedrijven gedurende de week nadat het nieuws van een accountantsoverstap bekend was gemaakt. Zowel de reactie van de markt van niet-Big 8 naar Big 8 als andersom werd onderzocht. Bij de tweede test wordt ervan uit gegaan dat de markt al geanticipeerd heeft op een accountantsoverstap nog voordat deze informatie bekend werd.

(17)

Bij beide testen waren er kleine verschillen in de reactie van de markt waar te nemen. Echter waren deze niet significant genoeg voor de conclusie dat de markt de Big 8 significant geloofwaardiger acht dan de niet-Big 8 (Nichols & Smith, 1983). Dit geldt voor zowel de overstap van niet-Big 8 naar Big-8 als andersom. De uiteindelijke bevindingen van Nichols en Smith (1983) zijn dan ook dat de hypothesen van Dopuch en Simunic (1982) en DeAngelo (1981) niet verworpen worden. Het is dus mogelijk dat de markt ervan

vooringenomen is dat grote accountantskantoren een betere kwaliteit van de financiële verslaggeving leveren.

Het eerdere onderzoek van Nichols en Smit (1983) die de bewegingen van de markt bij een accountantsoverstap behandeld hebben is niet afdoende volgens Eichenseher et all. (1989). Om een beter beeld te geven moet de beweging van de markt verder uitgelicht worden. Daarom bekijken Eichenseher et all. (1989) het vanuit een andere invalshoek. Zij analyseren het management van een bedrijf en hoe de control system is ingericht.

Eichenseher et all. (1989) stellen 3 hypothesen op die dit moeten bewerkstelligen. Zij maken onderscheid tussen levels of management equity ownership, audit committees en richting van de overstap. De eerste hypothese stelt dat de marktreactie positief is bij een

accountantsoverstap van een bedrijf met een laag level of management equity ownership dan met een hoog level of management equity ownership. Laag houdt in dat het

management minder dan 50 procent van de aandelen bezit en bij de hoge categorie bezit het management 50 procent of meer. De tweede hypothese test het verschil in de reactie van de markt waarbij een bedrijf wel of niet een audit committee heeft. De derde hypothese test de markt reactie bij een overstap van Big 8 naar niet-Big-8 en omgekeerd.

Uit de resultaten blijkt dat er een significant verschil is tussen levels of management

equity ownership (Eichenseher, Hagigi, & Shields, 1989). Bedrijven waarbij het management

meer dan 50 procent van de aandelen bezit is de gemiddelde marktreactie negatiever dan bij de lage categorie. Dit kan komen doordat er problemen kunnen ontstaan in corporate

management decision-making (Jensen & Meckling, 1976). Daarentegen vinden zij geen

significant verband tussen een verbeterde control omgeving en het aanhouden van een

audit committee binnenin een bedrijf. Net als het onderzoek van Nichols en Smith (1983)

vinden Eichenseher et all. (1989) ook een positieve marktreactie bij een

accountantsoverstap naar de Big 8. De negatieve marktreactie bij een overstap van een Big 8 accountant naar een niet-Big 8 accountant is ook waar te nemen. De positieve en negatieve

(18)

reacties bij elkaar opgeteld geven genoeg statistisch bewijs voor de conclusie dat de

kwaliteit van een Big 8 accountant hoger wordt geacht. Daarentegen melden zij ook dat deze negatieve marktreacties niet per direct worden veroorzaakt door een accountsoverstap van een Big 8 naar een niet-Big 8. Een tekortkoming aan het onderzoek van Eichenseher et all. (1989) is dat zij geen alternatieve oorzaken noemen maar dit alleen melden. De conclusie van dit onderzoek luidt wederom dat er enkel licht bewijs is voor de stelling dat de auditkwaliteit van Big 8 van hogere kwaliteit is.

Van de Big 8 accountants wordt verwacht dat zij een hogere auditkwaliteit leveren voornamelijk vanwege de reputatie die zij hebben. Deze reputatie komt doordat de Big 8 zichzelf profileren als kantoren die over meer expertise beschikken en onafhankelijker zijn dan niet-Big 8 accountants. Dit komt volgens hen omdat zij groter zijn en over meer middelen beschikken. Door naar de markt concentratie te kijken heeft Harris (1976)

aangetoond dat de Big 8 daadwerkelijk groter zijn. Om vast te stellen of de Big 8 de reputatie die zij hebben waarmaken doet Beaty (1989) onderzoek naar de aandelenuitgifte van

nieuwe beursgenoteerde bedrijven. Hierbij doet zich het fenomeen voor dat beschreven wordt als underpricing van het bedrijf z’n vermogen. Underpricing is het verschil in de

offering price en het uiteindelijk betaalde bedrag op het moment van de uitgifte.

Als de Big 8 daadwerkelijk hun reputatie waard zijn dan is de veronderstelling dat zij hogere prijzen voor aandelen realiseren bij een eerste emissie van een bedrijf. Deze

bedrijven worden ook wel IPO’s (initial public offering) genoemd en om de emissie

resultaten te meten gebruikt Beaty (1989) de data van de initial returns. Beaty (1989) stelt dat de reputatie van het accountantskantoor gerelateerd is aan de initial returns die een bedrijf ophaalt bij haar aandelenemissie. Daarnaast zouden de vergoedingen voor de audit ook samenhangen met de initial returns van deze IPO’s. Beaty’s (1989) steekproef betreft data van 2567 IPO’s in de periode 1975-1984.

De bevindingen van Beaty (1989) zijn consistent met eerdere onderzoeken. Aan de hand van de initial returns is er een relatie met de reputatie van een accountantskantoor. De conclusie van Beaty (1989) is dat een groot accountantskantoor met minder underpricing in verband wordt gebracht bij het uitgeven van aandelen dan de kleinere accountantskantoren. Tevens heeft Beaty ook onderzoek gedaan naar de relatie tussen de auditvergoedingen en de initial returns. Ook hier blijkt er een significant verschil te zijn tussen de Big 8 en de

(19)

Big 8. Waaruit blijkt dat de Big 8 door de markt ervan geacht wordt dat ze een hogere kwaliteit van de externe verslaggeving leveren dan de niet-Big 8.

3.4 Reputatie van de Big 4 en procesvoering

Een manier om kwaliteit te beoordelen is door middel van het aantal aangespannen procedures/rechtszaken tegen een accountant. Palmrose doet in 1988 onderzoek hiernaar omdat rechtszaken een goede maatstaaf zijn om kwaliteit te meten. Want de kwaliteit van een audit wordt beïnvloed door de kans dat een accountant een fout vindt en deze ook rapporteert (DeAngelo, 1981). Normaal gezien klagen bedrijven hun accountant niet aan omdat dit schadelijk is voor beide (Palmrose Z. V., 1988). Echter als een bedrijf in financiële moeilijkheden zit en zij kunnen een deel van hun verantwoordelijkheid afschuiven op de accountant zodat zij daar een deel van hun kosten kunnen terughalen. Het eerste aangrijpingspunt om de kosten dan te verminderen is door de accountant erop aan te spreken dat hij zijn werk niet goed heeft gedaan. Doordat fouten niet zijn opgespoord en/of vervolgens niet te rapporteren zijn. Dus als een accountantskantoor weinig rechtszaken aangespannen krijgt kan dit erop duiden dat de kwaliteit hoger is dan haar concurrenten.

Met deze studie worden procedures tegen accountants onderzocht en worden de onderliggende verschillen tussen de accountants tegen het licht gehouden, om vervolgens te bepalen welke accountantskantoren minder aangeklaagd worden (Palmrose Z. V., 1988). Er wordt een steekproef gedaan van 472 zaken die te maken hebben met het auditproces, waarvan 183 zaken het betrof met beursgenoteerde klanten. Verder omvat het onderzoek de 15 grootste accountantskantoren van de VS waarbij een onderscheidt wordt gemaakt tussen Big 8 en niet-Big 8. Palmrose (1988) heeft de uitkomsten van de rechtszaken in twee categorieën ingedeeld (1) zaak is geseponeerd, (2) de accountant wordt schuldig bevonden en moet een vergoeding betalen.

De resultaten duiden aan dat de niet-Big 8 accountants gemiddeld genomen vaker schuldig werden bevonden aan fouten tijdens het auditproces en moesten dus een

vergoeding betalen (Palmrose Z. V., 1988). Daarentegen werden de Big 8 accountants vaker aangeklaagd dan de niet Big 8 accountants. Ook waren de schadevergoedingen die de Big 8 moesten betalen significant hoger dan die van de niet-Big 8. Als er een oordeel wordt gegeven op basis van de procesvoeringen tegen de accountantskantoren duidt dit er op dat de Big 8 accountantskantoren hogere auditkwaliteit leveren dan de niet-Big 8. Als verklaring

(20)

geeft Palmrose (1988) dat de Big 8 betere kwaliteit leveren voornamelijk omdat zij geen reputatieschade willen oplopen.

Deze onderzoeken zijn echter allemaal verricht in de VS en daarom verrichten Khurana en Raman (2004) eenzelfde onderzoek als Palmrose (1988) alleen betrekken zij naast de Verenigde Staten ook het Verenigd Koninkrijk, Canada en Australië in hun

onderzoek. Zij betrekken deze landen erbij omdat er veel overeenkomsten zijn tussen deze landen en de VS in het auditproces behalve het rechtssysteem. Accountants zijn in deze landen minder vatbaar voor rechtszaken en worden daardoor minder snel aangeklaagd voor fouten tijdens het auditproces. Hiermee analyseren Khurana en Raman (2004) de relatie tussen procesvoering en auditkwaliteit. Voor dit onderzoek gebruiken zij data van

beursgenoteerdebedrijven in deze 4 landen in de periode tussen 1990 en 1999. Zij gebruiken de ex ante cost of equity capital van een bedrijf om te onderzoeken of een accountant zijn auditkwaliteit verhoogd vanwege potentiële reputatieschade bij rechtszaken of vanwege eventueel hoge schadevergoedingen. Ook wordt er onderscheid gemaakt tussen bedrijven die zich laten controleren door een Big 4 accountant of een niet-Big 4.

Uit de resultaten blijkt dat een bedrijf in de V.S. lagere ex ante cost of equity capital heeft bij haar audits als zij zich laat controleren door een Big 4 dan bij een niet-Big 4 accountant (Khurana & Raman, 2004). Daarentegen vinden zij bij bedrijven in de U.K., Canada of Australië geen verschil in ex ante cost of equity capital. Omdat de auditomgeving gelijkwaardig is behalve de aansprakelijkheid van de accountant concluderen Khurana en Raman (2004) dat de Big 4 zich voornamelijk onderscheiden in kwaliteit omdat zij geen schadevergoedingen willen betalen. Dit staat in contrast met wat Palmrose in 1988

publiceerde, zij stelde dat de Big 4 voornamelijk hogere kwaliteit leverden zodat ze minder reputatieschade leden aan de rechtszaken.

3.5 Verwachte en gerapporteerde winsten

DeAngelo (1981) heeft gesteld dat grote accountantskantoren hogere auditkwaliteit leveren omdat zij minder prikkels hebben om van de accounting principles af te wijken vergeleken met kleinere accountantskantoren (DeAngelo, 1981). Ook is gesteld dat auditkwaliteit afhankelijk is van het aantal testen en uitgebreidheid van de auditprocedures. Grote

accountantskantoren zouden over meer middelen beschikken en daardoor vaker deze testen kunnen uitvoeren (Dopuch & Simunic, 1982). DeAngelo (1981) definieerde auditkwaliteit als

(21)

de kans op het ontdekken van een fout en het rapporteren hiervan door de accountant. Uit deze definitie leiden Davidson en Neu (1992) af dat grote accountantskantoren

waarschijnlijk het verschil tussen reported net income en true net income kunnen

minimaliseren. True net income is volgens hem onmogelijk te meten omdat waarderingen van bijvoorbeeld een pand of andere assets continu veranderen. Eerdere onderzoeken onderzochten voornamelijk de invloed van rechtszaken en de reputatie van de Big 8 op de auditkwaliteit alsmede de auditkwaliteit in relatie tot de auditvergoedingen en de agency

costs.

Daarom is het nodig onderzoek te doen naar de winstverwachtingen die bedrijven geven (Davidson & Neu, 1992). De bedrijven worden met elkaar vergeleken waarbij

onderscheid wordt gemaakt tussen bedrijven die gecontroleerd worden door de Big 8 of de niet-Big 8. Davidson en Neu (1992) stellen dat bedrijven die zich laten controleren door een Big 8 accountant met grotere verschillen te maken hebben tussen de gerapporteerde en verwachte winst. Dit komt doordat het management van deze bedrijven minder

mogelijkheden heeft om dit verschil te verminderen omdat grote accountantskantoren dit minder snel toelaten want dit kan de auditkwaliteit verlagen. Davindson en Neu (1992) gebruiken data van bedrijven waarbij het management winstverwachtingen geven en vergelijken deze met de gerapporteerde winst.

De resultaten ondersteunen de stelling dat bedrijven die zich laten controleren door een Big 8 accountant met grotere verschillen te maken hebben tussen de gerapporteerde en verwachte winst (Davidson & Neu, 1992). Net zoals eerdere onderzoeken duidt dit resultaat erop dat de Big 8 inderdaad hogere auditkwaliteit leveren dan de niet-Big 8 accountants.

De auditmarkt wordt gedomineerd door de 4 grootste accountantsorganisaties, deze accountantsorganisaties bestaan uit deelkantoren die zowel groot als klein zijn en onderdeel uitmaken van de accountantsorganisatie (Francis & Yu, 2009). Tot nu toe zijn de

accountantsorganisaties van de Big 4 voornamelijk vergeleken met die van de niet-Big 4 in eerdere onderzoeken. Echter zijn de deelkantoren binnen een Big 4 accountant nog niet onderling vergeleken. Francis en Yu (2009) vragen zich af of de auditkwaliteit uniform is tussen grote en kleine deelkantoren. Binnen een organisatie zijn alle technische middelen gelijk en worden dezelfde regels gehanteerd. Daarom zou dit volgens hen een betere weergave bieden voor de invloed van de grootte van een accountantskantoor op de kwaliteit.

(22)

Francis en Yu (2009) vergeleken 6568 observaties van 285 losstaande

accountantskantoren van de Big 4 in de V.S. gedurende een periode van 2003 tot 2005. Dit doen zij door het aantal going-concern verklaringen te verzamelen waarbij een klant bankroet gaat in het daarop volgende jaar. Ook analyseren zij de variaties in de verwachte en gerapporteerde winsten. Dit onderzoek toont veel overeenkomsten met die van Davidson en Neu (1992). Omdat Francis en Yu (2009) net als Davidson en Neu (1992) de verwachte en gerapporteerde winsten met elkaar vergelijken. Verder wordt gesteld dat de auditkwaliteit in de grotere Big 4 deelkantoren hoger is omdat zij meer collectieve vaardigheden en

ervaring hebben in het controleren van beursgenoteerde bedrijven (Francis & Yu, 2009). Dus een groot deelkantoor heeft meer kennis in huis om materiële fouten in de financiële

verslagen te ontdekken bij haar klanten.

Uit de resultaten blijkt dat grotere deelkantoren sneller een going-concern verklaring afgeven dan de kleinere deelkantoren. Tevens blijken zij dit accurater te doen dan de kleine deelkantoren omdat de grote deelkantoren minder variaties tussen de gerapporteerde en verwachte winsten tonen. Dit komt volgens hen doordat er meer ervaring binnenin de grotere deelkantoren zijn en daarnaast zijn zij minder afhankelijk van een grote accountant. Francis en Yu (2009) constateren een systematisch verband tussen de grootte van een Big 4 deelkantoor en auditkwaliteit. Deze blijkt consistent te zijn met de suggestie dat grote Big 4 deelkantoren hogere auditkwaliteit leveren dan de kleinere deelkantoren. Wat erop duidt dat de grootte van een accountantskantoor een positieve invloed heeft op de kwaliteit van de externe verslaggeving.

4 Afweging

In paragraaf 5 zijn onderzoeken behandeld die de grootte van accountantskantoren en haar invloed op de auditkwaliteit onderzocht hebben. Echter staan deze in chronologische volgorde wat een ongestructureerde indruk geeft en het lastig maakt hierover een alomvattend oordeel te geven. De onderzoeken worden daarom in deze paragraaf

gerangschikt naar de volgende 5 onderwerpen en daarna afgewogen. Deze onderwerpen zijn de auditvergoedingen die accountants voor hun diensten ontvangen, de agency costs van een klant, reputatie van de Big 4 en marktreacties, reputatie van de Big 4 en procesvoering en als laatste de verschillen tussen verwachte en gerapporteerde winsten.

(23)

Omdat kwaliteit lastig te meten is worden auditvergoedingen gebruikt om hier een inschatting van te maken. Het blijkt dat accountants even onafhankelijk van hun klant zijn net als elk ander bedrijf dat een service verleend. Ondanks dat de accountant en de klant beide hun kosten willen minimaliseren en ieder haar eigen belang heeft (Simunic, 1980). Ook concludeert hij dat de veronderstelling dat de Big 8 accountants zich schuldig maken aan het onderling verdelen van de markt ongegrond is. Daarnaast is duidelijk dat de Big 8 dusdanig veel macht in de auditmarkt hebben dat zij in staat zijn de prijzen voor de audits te verhogen (Palmrose Z. V., 1986). Omdat de auditvergoedingen voor de Big 8 hoger zijn omdat zij meer marktmacht hebben, bevindt zij dat de kwaliteit van grotere accountants beter is dan die van de niet-Big 8.

Als de grootte van een accountantskantoor een factor is die de kwaliteit van financiële informatie verhoogd dan volgt hieruit dat als de agency costs groter worden dat dan de vraag toeneemt voor hoogwaardige auditkwaliteit (Francis & Wilson, 1988). Zij onderzochten dit en concluderen dat er een relatie bestaat tussen de agency costs en de keuze voor de accountant. Er blijkt dat de klanten die zich laten controleren door één van de Big 8 lagere agency costs hebben dan bedrijven die zich laten controleren door een niet-Big 8 accountant. Daarnaast is er een significante relatie gevonden tussen de agency costs die een klant heeft bij een laag aandeelhouders percentage van het management en de keuze om zich te laten controleren door een Big 8 accountant (Firth & Smith, 1992).

Vervolgens bestaat er een relatie tussen de reputatie van de Big 4 en auditkwaliteit. Verscheidene accountantskantoren lijken zich te onderscheiden in ogenschijnlijk hogere kwaliteit, oftewel dat de markt de Big 8 geloofwaardiger acht (Dopuch & Simunic, 1982). Echter bevinden Nichols en Smith (1992) dat de verschillen in de reacties van de markt niet significant genoeg zijn om de hypothese te verwerpen dat markt de Big 8 geloofwaardiger vind dan de niet-Big 8. Dus stellen zij dat de markt ervan vooringenomen kan zijn dat grote accountantskantoren een hogere kwaliteit van de financiële verslaggeving leveren. Later onderzoek bevestigt dit en geeft aan een negatieve marktreactie waar te nemen bij een overstap van een Big 8 accountant naar een niet-Big 8 accountant is ook waar te nemen (Eichenseher, Hagigi, & Shields, 1989). Daarentegen melden zij ook dat deze negatieve marktreacties niet per direct worden veroorzaakt door een accountsoverstap van een Big 8 naar een niet-Big 8. Ook lijkt er een relatie te zijn met de reputatie van een

accountantskantoor en underpricing. Waarbij de grote accountantskantoren met minder 22

(24)

underpricing in verband worden gebracht (Beatty, 1989). De markt lijkt bedrijven dus te

belonen door hogere prijzen te betalen voor hun nieuw uitgegeven aandelen omdat zij zich hebben laten controleren door een accountant met een goede reputatie.

De processen die worden aangespannen tegen accountantskantoren hebben een relatie met de auditkwaliteit. De kwaliteit van een audit wordt beïnvloed door de kans dat een accountant een fout vindt en deze ook rapporteert (DeAngelo, 1981). Als een bedrijf in financiële moeilijkheden zit en het blijkt dat eventuele fouten niet zijn opgespoord en/of niet gerapporteerd zijn, dan kan dat een reden zijn voor een bedrijf om haar accountant aan te klagen om zo hun verliezen te verminderen. Op basis van de procesvoeringen tegen de accountantskantoren duidt het erop dat de Big 8 accountantskantoren hogere auditkwaliteit leveren dan de niet-Big 8 voornamelijk omdat zij geen reputatieschade willen oplopen (Palmrose Z. V., 1988). Echter wordt hier alleen data van de VS onderzocht en zouden ook het Verenigd Koninkrijk, Canada en Australië erin betrokken moeten worden (Khurana & Raman, 2004). Het blijkt dat de Big 4 zich voornamelijk onderscheid in kwaliteit doordat zij geen schadevergoedingen willen betalen en niet doordat zij de Big 4 hun reputatie willen beschermen.

Als laatste worden de verschillen tussen de voorspelde verwachte en de

gerapporteerde winst behandeld. Er is geen bewijs gevonden voor de hypothese dat Big 8 accountantskantoren betere voorspellingen van toekomstige winsten geven van hun klanten. Deze bleken bij zowel de Big 8 als de niet-Big 8 even (on)betrouwbaar (Firth & Smith, 1992). Het management heeft alleen een aantal mogelijkheden om het verschil tussen de gerapporteerde en verwachte winst te verkleinen (Davidson & Neu, 1992). Daarom zouden Bedrijven die zich laten controleren door een Big 8 accountant met grotere verschillen te maken hebben tussen de gerapporteerde en voorspelde winst (Davidson & Neu, 1992). Het management van deze bedrijven kunnen minder invloed uitoefenen om dit verschil te verminderen. Want de grote accountantskantoren laten dit minder snel toe omdat het de auditkwaliteit kan verlagen. Verder blijkt dat de auditkwaliteit niet uniform is tussen grote en kleine deelkantoren binnen de Big 4 (Francis & Yu, 2009). Grote

deelkantoren geven sneller een going-concern verklaring. Ook doen zij dit accurater dan de kleinere deelkantoren. Francis en Yu (2009) constateren een systematisch verband tussen de grootte van een Big 4 deelkantoor en auditkwaliteit. Het blijkt dat grote Big 4 deelkantoren hogere auditkwaliteit leveren dan de kleinere deelkantoren. Dit duidt erop dat de grootte

(25)

van een accountantskantoor een positieve invloed heeft op de kwaliteit van de externe verslaggeving.

5 Discussie

De IFIAR (2014) heeft kritiek op de auditkwaliteit van de grootste 4 accountantskantoren van de wereld. Bovendien wordt gesteld dat de grootste accountantskantoren zich schuldig maken aan kartelvorming omdat zij meer dan 80 procent van alle beursgenoteerde bedrijven controleren (Simunic, 1980). Deze beschuldigingen betreft voornamelijk de 4 grootste

accountants van de wereld. In deze onderzoeken worden de Big 4 accountants onderzocht en de niet-Big 4 accountants niet. Bovendien blijken de Big 4 hogere auditkwaliteit te leveren dan de niet-Big 4.

Het blijkt uit dit literatuuronderzoek dat grote accountantskantoren in staat zijn hogere vergoedingen voor hun auditdiensten te vragen. Dit komt doordat de auditkwaliteit van de Big 4 beter is en daarom hebben klanten meer over voor hun auditdiensten (Simunic, 1980; Palmrose Z. V., 1986). De agency costs van een klant geven een goede indicatie

waarom klanten voor een bepaalde accountant kiezen. Hieruit blijkt dat bedrijven liever een hogere auditvergoeding betalen aan één van de Big 4 omdat de agency costs verlagen (Francis & Wilson, 1988; Firth & Smith, 1992). Onderzoek naar de relatie tussen de reputatie van de Big 4 en marktreacties bewijst dat de markt de Big 4 accountants geloofwaardiger vindt dan de niet-Big 4 (Nichols & Smith, 1983; Eichenseher, Hagigi, & Shields, 1989; Beatty, 1989). Onderzoek naar de relatie tussen de reputatie van de Big 4 en procesvoering bevindt dat de angst voor eventuele schadeclaims de auditkwaliteit van de Big 4 doet stijgen

(Palmrose Z. V., 1988; Khurana & Raman, 2004). Als laatste blijken er grotere verschillen te zijn tussen de verwachte en gerapporteerde winsten van klanten van de Big 4 (Davidson & Neu, 1992). Doordat de Big 4 minder snel aanpassingen doen in de jaarrekeningen van haar klanten want de Big 4 is minder afhankelijk van die klant.

Er zijn veel bewijzen gevonden voor de stelling dat de Big 4 betere auditkwaliteit levert dan de niet-Big 4. Het onderzoek van de IFIAR is dan ook onvolledig en zou meer kleinere accountantskantoren in zijn onderzoek moeten betrekken om een oordeel over de geleverde kwaliteit van accountantskantoren te kunnen geven.

(26)

6 Conclusie

In deze scriptie wordt onderzocht naar wat voor invloed de grootte van een

accountantskantoor heeft op de kwaliteit van de externe verslaggeving. Om die vraag te beantwoorden wordt eerst onderzoek gedaan naar wat auditkwaliteit is en het belang van het auditproces. Ook de relatie tussen de auditvergoedingen en de kwaliteit wordt

onderzocht en wat de invloed is van de reputatie van een accountantskantoor op de auditkwaliteit.

Auditkwaliteit is van belang om de geloofwaardigheid van de financiële jaarverslagen te waarborgen (Jensen & Meckling, 1976). De meerwaarde van goede auditkwaliteit is de

information gap tussen het management en investeerders te verminderen zodat zij

gefundeerdere beslissingen kunnen nemen. De kwaliteit van een audit is de kans dat de jaarverslagen een getrouw beeld geven van de werkelijkheid. De rol van de accountant is om met een bepaalde zekerheid te zeggen dat de jaarverslagen een getrouwe beeld geven. Anders gezegd is het de kans dat een accountant een fout vindt in een klant z’n

accountingsysteem en deze vervolgens ook rapporteert.

Na een analyse van de relatie tussen de auditvergoedingen en de kwaliteit blijkt dat grote accountantskantoren meer krijgen vergoed voor hun auditdiensten. De reden

daarvoor is dat de kwaliteit van de Big 4 groter is en daardoor meer kunnen vragen voor de diensten die zij leveren. Ook door de agency costs die een bedrijf heeft blijkt het voordeliger om meer te betalen voor kwalitatief betere audits naarmate de omvang van de klant groeit.

Na een analyse van de invloed van de reputatie van een accountantskantoor op de auditkwaliteit, blijkt de reputatie van de Big 4 dusdanig hoger is dan die van de niet-Big 4. De markten reageren positief bij het nieuws dat een bedrijf overstapt op een Big 4 accountant. Tevens is er ook een negatieve reactie van de markt waar te nemen als een bedrijf overstapt naar een niet-Big 4 accountant. Want de markt leidt hieruit af dat het niet meer in het voordeel is van de klant om betere auditkwaliteit te krijgen en dat de groei van het bedrijf kan stagneren. Dat de Big 4 minder vaak wordt veroordeeld tot het betalen van een schadeclaim is een bewijs dat de kwaliteit van de Big 4 beter is dan de niet-Big 4.

Dit geeft aanleiding voor de conclusie op de hoofdvraag die luidt dat de grootte van een accountantskantoor invloed heeft op de kwaliteit van de externe verslaggeving. De kwaliteit van de grotere accountantskantoren is beter dan de kleinere accountantskantoren

(27)

en blijkt dat de grootte van een accountantskantoor een positieve invloed heeft op haar kwaliteit.

Bibliografie

Beatty, R. P. (1989). Auditor Reputation and the Pricing of Initial Public Offerings. The Accounting

Review, 693-709.

Davidson, R. A., & Neu, D. (1992). A Note on the Association between Audit Firm Size and Audit Quality. Contemporary Accounting Research, 479-488.

DeAngelo, L. E. (1981). Auditor size and audit quality. Journal of accounting and economics, 183-199. Dopuch, N., & Simunic, D. (1982). Competition in auditing: An assessment. In Fourth Symposium on

auditing research, 401-450.

Eichenseher, J. W., Hagigi, M., & Shields, D. (1989). Market reaction to auditor changes by OTC companies. Auditing: a Journal of Practice & Theorie, 29-40.

Firth, M., & Smith, A. (1992). Selection of auditor firms by companies in the new issue market.

Applied Economics, 247-255.

Francis, J. R., & Wilson, E. R. (1988). Auditor Changes: A Joint Test of Theories Relating to Agency Costs and Auditor Differentiation. The Accounting Review, 663-682.

Francis, J. R., & Yu, M. D. (2009). Big 4 Office Size and Audit Quality. The accounting review, 1521– 1552.

Harris, S. P. (1976). Who audits America? Data Financial Press. IFIAR. (2014, April 11). IFIAR. Opgeroepen op Mei 17, 2014, van IFIAR:

https://www.ifiar.org/IFIAR/media/Documents/IFIARMembersArea/MemberUpdates/2-IFIAR-Survey-press-release_4-10-14.pdf

Jensen, M. C., & Meckling, W. H. (1976). Theory of the firm: managerial behavior, agency costs and ownership structure. Journal of financial economics, 305-360.

Khurana, I. K., & Raman, K. K. (2004). Litigation risk and the financial reporting credibility of Big 4 versus non-Big 4 audits: Evidence from Anglo-American countries. The Accounting Review, 473-495.

Lennox, C. S. (1999). Audit quality and auditor size: An evaluation of reputation and deep pockets hypotheses. Journal of Business Finance & Accounting, 779-805.

Nichols, D. R., & Smith, D. B. (1983). Auditor Credibility and Auditor Changes. Journal of Accounting

Research, 534-544.

Palmrose, Z. V. (1986). Audit fees and auditor size: Further evidence. Journal of accounting research, 97-110.

(28)

Palmrose, Z. V. (1988). An analysis of auditor litigation and audit service quality. Accounting Review, 55-73.

Simunic, D. A. (1980). The pricing of audit services: Theory and evidence. Journal of accounting

research, 161-190.

Teoh, S. H., & Wong, T. J. (1993). Perceived Auditor Quality and the Earnings Response Coefficient.

The Accounting Review, 346-366.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De leden van de Maatschappij gingen akkoord met de voorgestelde veranderingen en op 2 januari 1857 stelt de nieuwe 28-koppige redactie zich voor in het eerste nummer van het

Aantal niet-leden en leden per universiteit 13 Aantal mannelijke en vrouwelijke niet-leden en leden 14 Gemiddeld aantal behaalde studiepunten per universiteit 16 Verschil in

(Psalm 88 : 16). Menigmaal drukte de donkere wolk van Zijns Vaders gramschap zwaar op Hem, totdat Hij eindelijk op Golgótha de laatste adem uitblies. Niets was er in de

Zodat uw hart zich verblijdt, Hij heeft Zijn woord u gegeven. Lof zij de Heer die uw huis en uw haard heeft gezegend, lof zij de hemelse liefde die over ons regent. Denk

Based on the above-mentioned literature research and current functional tools examined, a model was built which will be explained in the next chapter for which

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Maar in die tijd, dat wij daarmee bezig waren, was er alle aanleiding die beginvragen aan de orde te blijven stellen, daarover door te praten en te spreken over de relatie tussen die