• No results found

Zijn er verschillen tussen jongeren met een verstandelijke beperking en jongeren zonder verstandelijke beperking in de prevalentie en impact van risicofactoren op recidive?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Zijn er verschillen tussen jongeren met een verstandelijke beperking en jongeren zonder verstandelijke beperking in de prevalentie en impact van risicofactoren op recidive?"

Copied!
25
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Zijn er verschillen tussen jongeren met een Verstandelijke

Beperking en jongeren zonder Verstandelijke Beperking in de

prevalentie en impact van risicofactoren op recidive?

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek

Begeleider:

Claudia van de Put

Cécile Ahlrichs 5646235

(2)

Inhoud Abstract 3 Inleiding 3 Methode 9 Resultaten 13 Discussie 19 Literatuur 23 2

(3)

Abstract

Risk assessment models for recidivism are based on ‘mainstraim’ adolescents. No distinction is made between juvenile offenders with and without an intellectual disabillity (ID) though juveniles with ID are highly represented in youth detention centres and have a higher

recidivism rate than juveniles without ID. The aim of this study was to examine differences in the prevalence and impact of risk factors on recidivism. The sample comprised 628 juvenile offenders, those with ID (n = 102) and those without ID (n = 526). Results showed no

differences between juvenile offenders with and without ID in the impact of risk factors on recidivism in the domains of school, use of free time, relationships, family, alcohol/drugs and aggression. There are however, differences between the groups in de prevalence of risk factors, especially in the domains of attitude, agression and skills.

Inleiding

Jeugdcriminaliteit is een groot maatschappelijk probleem en staat daarom hoog op de

politieke agenda. De overheid richt zich dan ook op het terugdringen van jeugdcriminaliteit en het verlagen van het recidive cijfer onder delinquente jongeren. Oplossingen voor dit

maatschappelijke probleem worden gezocht in onder andere vroegtijdig ingrijpen en het inzetten van effectieve interventies om recidive te voorkomen (Ministerie van Justitie, 2011). De effectiviteit van strafrechtelijke interventies voor jongeren wordt vaak afgemeten aan de mate waarin deze interventies bijdragen aan het verminderen van recidive en de mate waarin een interventie de normale ontwikkeling van een jongeren stimuleert

Uit diverse meta-analyses blijkt dat de effectiviteit van strafrechtelijke interventies het grootst is indien er wordt gewerkt volgens het Risk-Need-Responsivity (RNR) model

(Andrews & Bonta, 2010). Dit model stelt dat er drie basisprincipes zijn waaraan een

interventie moet voldoen om effectief te zijn. Ten eerste moet een interventie voldoen aan het

(4)

zogenoemde risicobeginsel. Dit wil zeggen dat de intensiteit van een interventie afgestemd moet zijn op het risico op recidive van jongeren. Ten tweede moet een interventie voldoen aan het behoeftebeginsel. Dit betekent dat een interventie zich moet richten op dynamische of veranderbare risicofactoren die samenhangen met recidive. Tot slot is er het derde principe, het responsiviteitbeginsel waaraan een interventie volgens het RNR model moet voldoen. Het responsiviteitbeginsel stelt dat een interventie moet aansluiten bij de leerstijl, intellectuele capaciteit en motivatie van de jongeren (Andrews, 1995).

Om effectieve interventies in te kunnen zetten is het volgens bovenstaande van groot belang dat er instrumenten worden ontwikkeld om jongeren te screenen op risico’s en hun behoeftes. Een dergelijke risicotaxatie maakt voor iedere jongeren specifiek inzichtelijk hoe hoog het recidiverisico is en welke risicofactoren hierbij bepalend zijn (Put, van der et al., 2010).

Recentelijk is er in Nederland een nieuw instrumentarium ontwikkeld voor risico- en behoeftetaxaties voor de hele jeugdstrafrechtketen. Het Ministerie van Justitie heeft het initiatief genomen om een risicotaxatie model te ontwikkelen welke geschikt is voor verschillende fasen van de jeugdstrafrechtketen, namelijk het Landelijke Instrumentarium Jeugdstrafrechtketen (LIJ) . Het LIJ is een risicotaxatie instrument ontwikkeld om binnen de Nederlandse populatie het recidiverisico in kaart te kunnen brengen bij een grote groep

jongeren. Bij het ontwikkelen van dit instrument is uitgegaan van de What Works gedachte die bepaalt dat het risicotaxatie model informatie moet verzamelen over; Risico’s, Behoeftes, Responsiviteit, Zorg en Beschermende factoren (Put, van der et al., 2010).

Van der Put (2011), heeft in haar onderzoek gevonden dat er leeftijds- en sekse verschillen bestaan in het belang en voorkomen van risicofactoren. Dit heeft ertoe geleid dat er binnen het LIJ voor jongens en meisjes en verschillende leeftijdscategorieën andere wegingen worden aangebracht. Bovenstaande suggereert dat er mogelijk voor meerdere

(5)

groepen moet worden gedifferentieerd. Jongeren met een verstandelijke beperking zouden een interessante groep zijn om te bekijken. Dit omdat in diverse studies veel consensus bestaat dat een laag IQ geassocieerd wordt met delinquentie (Koolhof, Loeber, Wei, Pardini en Collot d’Escury, 2007; Taylor & Lindsey, 2010) en het recidivecijfer onder deze jongeren hoog is (Frize, Kenny, & Lennings, 2008).

Delinquenten met een diagnose Verstandelijke Beperking (VB) representeren een relatief grote subgroep van daders binnen ons Justitiële systeem, die in de literatuur over methodes van risicotaxaties om toekomstig recidive te voorspellen lange tijd is genegeerd (Barron, Hassiotis, & Banes, 2004). Van de bestaande literatuur, heeft het grootste gedeelte zich gericht op de vraag of een diagnose VB op zichzelf een risicofactor is voor recidive in de toekomst. Dit werd gedaan door de prevalentie van mensen met een VB in het Justitiële systeem te onderzoeken, of de prevalentie van delinquent gedrag in cliënten met een VB (Fitzgerald, Gray, Taylor, & Snowden, 2011). Voor zover bekend is nog geen onderzoek gedaan naar de verschillen in voorkomen en belang van risicofactoren tussen jongeren met een diagnose VB en jongeren zonder een diagnose VB.

Omdat jongeren met een diagnose VB in de statistieken bovengemiddeld voorkomen en er nog geen onderzoek is gedaan naar het voorkomen en belang van risicofactoren binnen deze groep ontwikkelen hulpverleningsinstanties steeds vaker eigen risicotaxaties voor jongeren met een diagnose VB (Lindsay, & Beail, 2004). Dit doordat huidige risicotaxatie instrumenten niet voldoende zijn toegespitst op de VB doelgroep en de vraag vanuit de praktijk naar instrumenten voor deze doelgroep groot is (Lindsay, & Beail, 2004). Talbot (2008), laat in zijn onderzoek zien dat mensen met een VB tot driemaal vaker in de

isolatieruimte worden geplaatst dan andere gedetineerden, wat kan leiden tot detentieschaden. Talbot (2008), stelt dat doordat VB niet voldoende onderkend wordt, er ook geen aangepaste interventieprogramma’s worden aangeboden. Het niet aanbieden van een gepast programma

(6)

vergroot mogelijk de kans op recidive. Om adequate interventies en instrumenten voor de doelgroep VB te ontwikkelen zou er onderzoek gedaan moeten worden of er voor jongeren met een diagnose VB niet ook specifieke risicofactoren bestaan die vaker voorkomen of zwaarder wegen en waarmee een risicotaxatie instrument zoals de LIJ rekening moet houden. De onderzoeksvraag van dit onderzoek luidt: ‘Zijn er verschillen tussen jongeren met een diagnose VB en zonder een diagnose VB in de prevalentie en impact van risicofactoren op recidive’? Om deze vraag te kunnen beantwoorden zal aan de hand van de risicofactoren opgenomen in het LIJ worden onderzocht of er verschillen zijn tussen VB jongeren en niet-VB jongeren in het voorkomen en in het belang van deze risicofactoren voor recidive. Enerzijds zal onderzocht worden of de risicofactoren die van belang zijn voor niet-VB jongeren, en die dus onderdeel zijn van het LIJ, ook van belang zijn voor VB jongeren. Anderzijds zal worden gekeken of er verschillen worden gevonden in de prevalentie van risicofactoren.

Op basis van de beschikbare literatuur zijn een aantal hypothesen opgesteld ten

aanzien van de verwachte resultaten. In de eerste plaats wordt verwacht dat jongeren met een LVB problematiek dezelfde risicofactoren hebben als niet LVB jongeren. Uit de analyses van Bonta, Law, & Handson (1998) en Phillips et al. (2005) wordt duidelijk dat recidive bij daders met een psychische stoornis het best wordt voorspeld door criminologische factoren, dit zijn factoren als; leeftijd ten tijden van het eerst delict, aantal veroordelingen enz. Dit blijken dezelfde factoren te zijn als die van daders zonder een psychische stoornis. Fitzgerald et al. (2011), benoemen in de conclusie van hun onderzoek naar de risicofactoren voor recidive in delinquenten met een LVB, dat dit dezelfde risicofactoren zijn als die van normaal begaafde delinquenten en delinquenten met andere psychische problemen.

Wel wordt verwacht dat er een verschil is in de prevalentie en belang van

risicofactoren voor jongeren met een VB en jongeren zonder een VB diagnose. Koolhof, et

(7)

al., (2007) vonden dat jongeren met een lager IQ vaker blootgesteld worden aan risicofactoren in het sociale en fysieke domein zoals; psychopathologie bij de ouders, armoede, hoge mate van stress bij de ouders en slechte buurten dan jongeren met een hoger IQ. Collot d’Escury (2007) stelt ook dat jongeren met een LVB aan meer risicofactoren worden blootgesteld en dat deze jongeren over minder middelen beschikken om hier mee om te gaan, wat hun extra kwetsbaar maakt.

Wanneer men kijkt naar de domeinen gezin en relaties komt naar voren uit de bestaande literatuur dat jongeren met een VB meer risico op deze domeinen lopen dan jongeren zonder VB (Collot d’Escury, 2007). Kenmerkend voor jongeren met een

verstandelijke handicap is het vastlopen in sociale situaties (Collot d’Escury, Barnhard, & Hartsink, 2004). In sociale situaties is de boodschap vaak impliciet en is het belangrijk dat men de intenties van de handelingen van de ander begrijpt. Dit is voor jongeren met een VB vaak een probleem, waardoor deze jongeren vaak in het sociale leven en in relaties ‘buiten spel’ gezet worden of waardoor ze onwetend voor het vuile karretje van andere worden gespannen om delinquenten zaakjes op te knappen’ (Collot d’Escury, Barnhard, & Hartsink, 2004).

In het onderzoek van Vermeulen, Jansen & Feltzer (2007) wordt de frequentie van probleemgedrag van jongeren met een VB bekeken. De onderzoekers maken onderscheid tussen drie groepen; jongeren met een VB in een gesloten justitiële setting, jongeren met een VB die dagbehandeling krijgen en jongeren met een VB die thuis wonen. Resultaten van dit onderzoek laten zien dat de kwaliteit van de gezinsrelaties beter is bij jongeren die thuis wonen. Dit zou kunnen betekenen dat het hebben van een slechte gezinsrelatie een

risicofactor is voor delinquent gedrag (Vermeulen, Jansen, & Feltzer, 2007). En wellicht dat deze factor nog zwaarder weegt voor jongeren met een VB vanwege hun beperkte sociale vaardigheden. Hierdoor vertrouwen ze vaak sterk op het beperkte netwerk om hun heen, wat

(8)

vaak neerkomt op het gezin. Dus als het hebben van een slechte gezinssituatie een risicofactor is voor delinquent gedrag en jongeren met een VB extra afhankelijk zijn van die

gezinssituatie, dan zijn jongeren met een VB mogelijk extra kwetsbaarder voor dit domein dan jongeren zonder een VB.

Ook wanneer wordt gekeken naar het domein school wordt verwacht wordt dat jongeren met een VB meer risico lopen dan jongeren zonder VB. Dankzij de beperkte cognitieve vermogens waarmee jongeren met een VB kampen mag verwacht worden dat zij meer moeite hebben om op school mee te komen. Moeilijk op school mee kunnen komen levert vaak negatieve ervaringen en probleemgedrag als spijbelen op. Ook de kans op het bezitten van een baantje, wat ervoor zorgt dat jongeren met een VB gestructureerde vrije tijd hebben wordt door hun cognitieve beperkingen sterk verlaagd. Het hebben van hobby’s is voor jongeren met een VB geen probleem, lid worden van een vereniging ook niet (Collot d’Escury, 2007). Echter alle tijd die in de planning en voorbereiding van een hobby zit zorgt wel voor problemen voor jongeren met een VB. Het onthouden van de trainings- en wedstrijd tijden, zorgen voor vervoer van en naar je club, het zorgen voor een tenue, het zijn allemaal zaken die bij een hobby komen kijken en die ervoor zorgen dat een jongeren met een VB sneller afhaakt (Collot d’Escury, 2011). Zonder gestructureerde vrije tijd is een jongere met een VB overgeleverd aan wat er zich op straat voordoet. Hoe gevaarlijker of delinquenter die straat, des te delinquenter de activiteiten van de jongeren (Collot d’Escury, 2007). Jongeren met een VB zullen dus naar verwachting ook op het domein vrije tijd meer risico lopen dan hun niet beperkte leeftijdsgenoten.

Eerder onderzoek laat zien dat jongeren met een VB meer risico lopen op het domein alcohol- en drugsgebruik. Koolhof et al. (2007) onderzochten in een periode van 8 jaar 2000 jongeren tweemaal per jaar op diverse risicofactoren zoals persoonlijkheidskenmerken, delictgedrag, gezinskenmerken en gegeven van justitie. Hieruit kwam naar voren dat

(9)

delinquenten jongeren met een VB onder andere vaker middelen gebruiken.

Tenslotte word verwacht dat jongeren met een VB meer risico lopen dan jongeren zonder VB op de domeinen; agressie, attitude en vaardigheden. Onderzoek van Gomez & Hazeldine (1996) laat zien dat jongeren met een VB minder accuraat zijn in het interpreteren van intenties van anderen en dat zij vaker dan jongeren zonder VB vijandige response noemen. In het onderzoek van Van Nieuwenhuizen (2004) moesten VB jongeren en niet beperkte leeftijdsgenootjes in duo’s een variant van ‘Valdomino’ tot een goed einde brengen. De jongeren met een VB vertoonde meer verbaal en non-verbaal agressief gedrag dan hun leeftijdsgenootjes zonder een VB.

Methode

Proefpersonen

Voor dit onderzoek zijn secundaire analyses uitgevoerd op de dataset die is gebruikt voor de validatie van de Washington State Juvenile Court Assessment (WSJCA) (Barnoski, 2004). De data bestond uit Amerikaanse jongeren tussen de 12 en 18 jaar die een strafbaar feit hebben gepleegd in de periode van januari 1999 tot januari 2000 en voor de rechter moesten

verschijnen. Bij iedere jongere werd de WSJCA afgenomen. Er werd onderscheid gemaakt tussen 2 groepen:

1) Delinquenten met een verstandelijke beperking: alle jongeren met een officiële diagnose van een verstandelijke beperking (n = 102). Dit zijn jongeren met een IQ lager dan 70 in combinatie met een beperkt sociaal aanpassingsvermogen.

2) Delinquenten zonder een verstandelijke beperking: een random steekproef van alle delinquente jongeren zonder een diagnose verstandelijke beperking (n = 526).

(10)

Instrumenten

Washington State Juvenile Court Assessment (WSJCA).

Washington State Juvenile Court Assessment (WSJCA full assessment) is een risicotaxatie

instrument welke is ontwikkeld en gevalideerd in de Verenigde Staten (Barnoski, 2004). De WSJCA bestaat uit 132 items en is ontwikkeld om de belangrijkste risico en protectieve factoren van een jongere in kaart te brengen in de domeinen, school, werk, gezin, vrije tijd, relaties, alcohol- en drugsgebruik, geestelijke gezondheid, attitude, agressie en vaardigheden (Barnoski, 2004). De selectie van deze domeinen is gebaseerd op een review van literatuur beschikbaar over jeugdige delinquenten en werd aangepast op basis van feedback van een internationaal team van experts.

De WSJCA bestaat uit twee delen: een pre-screen en een fullscreen. De pre-screen is een verkorte versie van de fullscreen welke op een snelle manier laat zien of een jongere een laag, gemiddeld of hoog risico loopt op recidive. De belangrijkste voorspellers worden in de prescreen opgedeeld in twee domeinen; het criminele domein en het sociale domein

(Barnoski, 2004). De pre-screen wordt afgenomen bij alle jongeren die worden voorgeleid, de fullscreen wordt alleen afgenomen onder jongeren die op de pre-screen een gemiddeld tot hoog risico op recidive scoren (71 % van de delinquente jongeren). Binnen dit onderzoek is gekeken naar acht verschillende domeinen van de WSJCA, te weten; familie, school,

vrijetijdsbesteding, relaties, alcohol- en drugsgebruik, agressie, vaardigheden en attitude. Per domein kwamen o.a. de volgende dynamische factoren aanbod:

Familie: Het hebben van een laag familie inkomen (een inkomen onder de 15.000), het

hebben van gezinsleden die in de gevangenis zitten, het hebben van ouders met een alcohol- drugsprobleem, ouders met een psychische stoornis of werkeloos zijn, het hebben van een slechte ouder-kind relatie, het missen van een sociaal netwerk en het hebben van ouders die pedagogische onmachtig zijn om jongeren op te voeden of te begrenzen.

(11)

School: Het vertonen van serieuze gedragsproblemen, spijbelgedrag, slechte

schoolprestaties, slechte relaties met docenten, recente schorsingen, geen zicht hebben op een diploma, geen belang zien in het behalen van een diploma en niet geïnteresseerd zijn in schoolse activiteiten.

Vrijetijdsbesteding: Het niet hebben van een dagelijkse activiteit (school of werk), het

niet hebben/geïnteresseerd zijn in gestructureerde activiteiten (kerk, sportclubs) en het niet hebben/geïnteresseerd zijn in ongestructureerde activiteiten zoals hobby’s.

Relaties: Geen positieve relaties hebben met volwassenen buiten de familie, het

hebben van antisociale vrienden of het lid zijn van een gang, het hebben van een romantische relatie met een anti-sociaal persoon, geen weerstand kunnen bieden tegen de invloed van antisociale peers.

Alcohol en drugs: Binnen dit domein wordt gekeken of alcohol- of drugsmisbruik

bijdragen aan; conflicten binnen het gezin, de oorzaak zijn van gezondheidsproblemen,

of die het hebben van prosociale relaties beperken en alcohol en drugsgebruik welke bijdragen aan crimineel gedrag.

Agressie: Snel gefrustreerd raken, het vijandelijk inschatten van andermans gedrag of

bedoelingen, denken dat verbale agressie een normale manier is om een conflict op te lossen, denken dat fysieke agressie soms of altijd een normale manier is om een conflict op te lossen, heeft al eerder agressief gedrag vertoont en heeft eerder ‘seksueel agressie gedrag vertoond’. Vaardigheden: Kan de consequenties van zijn of haar daden niet overzien, slecht

probleem oplossend vermogen hebben, problemen hebben met sociale interactie met anderen, problemen met het omgaan van moeilijke situaties, emoties en gevoelens, problemen met het controleren van interne en externe triggers, heeft niet de vaardigheden om impulsief gedrag te controleren en heeft geen alternatieve voor agressief gedrag.

Attitude: Impulsiviteit, lage verwachtingen t.a.v. de toekomst, beschikken over weinig

(12)

empatisch vermogen, weinig controle hebben over antisociaal gedrag, geen of weinig respect hebben voor andermans spullen, geen of weinig respect hebben voor autoriteiten, regels, normen en waarden en het niet nemen van verantwoordelijkheid voor eigen daden. Sommige risicofactoren zijn gescoord op een driepuntsschaal (0 als het risico niet aanwezig is, 1 als het risico een beetje aanwezig is en 2 als het risico vaak als altijd aanwezig is geweest gedurende de afgelopen 6 maanden) en sommige risicofactoren zijn gescoord op een tweepuntsschaal (0 als het risico niet aanwezig is en 1 als het risico wel aanwezig is). Sommige risicofactoren zijn gescoord op een vierpuntsschaal als er ook gekeken werd naar de protectieve factor.

De predictieve validiteit van de WSJCA is in een tweetal studies onderzocht: Barnoski (2004) vond een AUC van .64 en de tweede studie vond een AUC van .63 (Orbis Partners, 2007). De gemiddelde prestaties van andere risicotaxatie instrumenten die wereldwijd worden toegepast op jeugdige is vergelijkbaar met deze AUC scores. Uit een meta-analyse naar de predictieve validiteit van risicotaxatie-instrumenten voor de jeugd blijkt namelijk dat de AUC AUC-waarde varieert van .53 tot .78, met een gemiddelde van .64 (Schwalbe, 2007).

Recidive is gedefinieerd als het voorvallen van een of meerdere veroordelingen binnen 18 maanden na het afnemen van de full screen.

Analyses

Met behulp van variantie analyse (ANOVA) is nagegaan in hoeverre er sprake is van significante verschillen tussen jongeren met een VB en jongeren zonder een VB in de mate waarin de risicofactoren voorkomen. Om te kijken of er verbanden zijn tussen beide groepen en de risicofactoren is gebruik gemaakt van de Pearson Correlatie. Tot slot zijn Fischer-Z testen gebruikt om te toetsen of de hoogte van de correlaties significant van elkaar verschillen.

(13)

Resultaten

Tabel 1 laat de achtergrond kenmerken zien van jongeren met een VB en hun leeftijdsgenoten zonder een beperking. Met betrekking tot het aantal gepleegde strafbare feiten en het aantal overtredingen verschillen beide groepen niet significant van elkaar. Met betrekking tot het aantal strafbare feiten en gepleegde overtredingen tegen personen scoren jongeren met een VB significant hoger dan hun leeftijdsgenoten zonder VB. Ook het recidivecijfer onder jongeren met een VB ligt significant hoger dan bij de niet VB groep.

Tabel 1 Achtergrond Kenmerken van de (VB) Delinquenten VB groep (n = 102) Niet-VB groep (n = 526) F Mannelijk Geslacht 79% 73% 0.17

Gemiddelde leeftijd ten tijde van de beoordeling 15.35 (SD = 1.21) 15.39 (SD = 1.38) 0.17

Aantal zware misdrijven 1.04 1.02 0.03

Aantal lichte overtredingen 2.43 2.06 2.48

Aantal misdrijven tegen personen .36 .22 3.94*

Aantal lichte overtredingen tegen personen 1.06 .63 11.73**

Recidive 56% 42% 4.04*

In tabel 2 is de prevalentie van dynamische risicofactoren weergegeven voor zowel de VB groep als hun niet beperkte leeftijdsgenoten. Ook is aangegeven of de beide groepen significant van elkaar verschillen.

Gezin en Relaties: Uit tabel 2 is af te lezen dat jongeren met een VB minder vaak te

maken hebben met de risicofactoren ‘antisociale vrienden’ (48% respectievelijk 79%), ‘een relatie hebben met een antisociaal persoon’ (4% respectievelijk 12%) en ‘het bewonderen van antisociaal gedrag’ (59% respectievelijk 69%) dan jongeren zonder een VB. Op het domein

familie komt naar voren dat jongeren met een VB significant vaker te maken hebben met de

(14)

risicofactoren ‘ouders met psychische problemen’ (21% respectievelijk 13%) en ‘ouders die problemen hebben met het behouden van werk’ (34% respectievelijk 22%) dan jongeren zonder een VB. Anderzijds komen de risicofactoren ‘een slechte relatie met hun moeder’ (32% respectievelijk 46%) en ‘het ontbreken van ouderlijke supervisie’ (48% respectievelijk 61%) significant vaker voor bij jongeren zonder een VB dan bij jongeren met een VB. Op het domein relaties scoren jongeren met een VB significant lager dan hun niet beperkte

leeftijdsgenoten op het totaal aan problemen.

School: Tabel 2 laat zien jongeren met een VB significant meer risico lopen op ‘zware

gedragsproblemen’ (78% respectievelijk 65%) dan jongeren zonder VB. Anderzijds ‘spijbelen’ VB jongeren significant minder dan hun niet beperkte leeftijdsgenoten (49% respectievelijk 69%).

Vrije tijd: Jongeren met en zonder VB verschillen niet significant van elkaar wanneer

er gekeken wordt naar de risicofactoren ‘niet geïnteresseerd zijn in/deelnemen aan

ongestructureerde activiteiten’, ‘niet geïnteresseerd zijn in/deelnemen aan gestructureerde activiteiten’ en ‘het ontbreken van dagelijkse activiteiten’.

Alcohol- en drugsgebruik: Jongeren met een VB lopen significant minder risico op

alcohol- en drugsgebruik dan jongeren zonder een VB (zie tabel 2). Het totaal aan problemen op dit domein ligt voor de groep jongeren met een VB significant lager dan voor jongeren zonder een VB.

Agressie, attitude en vaardigheden: Op het domein attitude scoren jongeren met een

VB significant hoger op risicofactoren als ‘lage verwachtingen op een beter leven’ (54% respectievelijk 33%), ‘impulsief gedrag’ (77% respectievelijk 46%), ‘geen tot weinig controle over antisociaal gedrag’ (82% respectievelijk 63%) en ‘het denken dat ze niet kunnen voldoen aan de maatstaven’ (66% respectievelijk 47%). Ook het totaal aan problemen op dit domein is voor jongeren met een VB significant hoger dan voor jongeren zonder een VB. Op het

(15)

domein van agressie komen de risicofactoren ‘een lage frustratie drempel’ (56% respectievelijk 26%), ‘het gebruik van verbale-’ (81% respectievelijk 72%) en ‘fysieke agressie (64% respectievelijk 45%) om conflicten mee op te lossen’, ‘het aangeven van agressief gedrag’ (75% respectievelijk 52%) en ‘het aangeven van seksueel agressief gedrag’ (15% respectievelijk 4%) significant vaker voor bij jongeren met een VB. Ook het totaal aan problemen op dit domein lag voor jongeren met een VB significant hoger. Op het domein

vaardigheden kwamen alle risicofactoren significant vaker voor bij jongeren met een VB dan

jongeren zonder een VB (zie tabel 2).

Tabel 2 Prevalentie van Dynamische Risicofactoren

VB groep (n = 102)

Niet-VB groep (n = 526)

F

School (totaal aantal aan problemen) 4.55 (SD = 2.33) 5.56 (SD = 2.28) 0.01

Zware gedragsproblemen 78% 65% 5.66*

Spijbelen 49% 69% 12.98***

Slechte academische prestaties 64% 69% 0.73

Slechte relatie met docenten 41% 49% 2.12

Recentelijke schorsingen 50% 48% 0.18

Niet geinteresseerd/deelnemen in school activiteiten

49% 47% 0.25

Weinig zicht op een diploma 79% 77% 0.13

Gelooft niet dat school bemoedigend is 29% 24% 1.51

Hecht geen waarde aan onderwijs 15% 9% 3.24

Vrijetijdsbesteding (totaal aantal aan problemen) 1.01 (SD = 0.98) 1.05 (SD = 0.93) 0.17

Geen dagbesteding 16% 17% 0.09

Niet geinteresseerd zijn in/deelnemen aan ongestructureerde activiteiten

42% 44% 0.07

Niet geinteresseerd zijn in/deelnemen aan gestructureerde activiteiten

45% 43% 0.08

(16)

VB groep (n = 102)

Niet-VB groep (n = 526)

F

Relaties (totaal aantal aan problemen) 2.53 (1.63) 3.00 (SD = 1.75) 6.40***

No positive relationships with adults 50% 48% 0.15

No prosocial bonds in the community 35% 33% 0.22

Antisociale vrienden 48% 79% 43.51***

Lid van een gang 6% 12% 3.09

Romantische relatie met een antisociaal persoon 4% 12% 5.45*

Bewondering voor antisocial gedrag 59% 69% 4.05*

Geen weerstand tegen invloeden van antisociale peers

51% 49% 0.18

Familie (totaal aantal aan problemen) 6.37 (3.65) 6.67 (3.24) 0.69

Laag familie inkomen 74% 69% 1.10

Familie lid in detentie 39% 40% 0.01

Ouders met alcohol problemen 23% 25% 0.12

Ouders met drugs problemen 23% 22% 0.04

Ouders met geestelijke gezondheids problemen 21% 13% 3.96*

Parental employment problems 34% 22% 7.05**

Slechte relatie met vader 68% 76% 3.46

Slechte relatie met moeder 32% 46% 6.06*

Serieuse conflicten binnen de familie 67% 64% 0.29

Slechte ouderlijke supervisie 48% 61% 5.81*

Slechte ouderlijke authoriteit en controle 75% 76% 0.04

Slechte ouderlijke strafmethode 50% 56% 1.36

Slechte ouderlijke beloningsmethode 43% 47% 0.50

Geen familie support netwerk 25% 19% 1.50

Weggelopen van huis 25% 32% 2.22

Alcohol/drugs misbruik (totaal aantal aan problemen) 0.69 (1.15) 1.12 (1.31) 9.74***

Alcohol misbruik 21% 34% 7.55**

Alcohol bijdragend aan crimineel gedrag 7% 13% 2.84

Drugs misbruik 29% 47% 10.59**

Drugs bijdragend aan crimineel gedrag 12% 18% 2.40

(17)

VB groep (n = 102)

Niet-VB groep (n = 526)

F

Attitude (totaal aantal aan problemen) 5.25 (2.54) 4.18 (2.75) 13.25***

Weinig ambitie voor een beter leven 54% 33% 16.05***

Impulsief gedrag 77% 46% 35.17***

Geen of weinig controle over antisocial gedrag 82% 63% 14.67***

Geen of weinig empathie 33% 33% 0.00

Geen of weinig respect voor andermans eigendom 67% 69% 0.15

Geen of weinig respect voor authoriteiten 46% 46% 0.00

Geen of weinig respect voor regels/ normen 27% 20% 3.04

Accepteerd geen verantwoordelijkheid voor eigen gedrag

73% 62% 4.00*

Denkt niet zich te kunnen schikken aan de maatstaaf

66% 47% 12.69***

Aggressie (totaal aantal aan problemen) 3.40 (1.53) 2.44 (1.67) 29.40***

Lage frustratie tolerantie 56% 26% 36.42***

Vijandige interpretatie van gedrag 50% 44% 1.44

Verbale agressie om conflicten op te lossen 81% 72% 3.83*

Fysieke agressie om conflicten op te lossen 64% 45% 11.87**

Rapporteren van gewelddadig gedrag 75% 52% 17.25***

Rapporteren van seksueel gewelddadig gedrag 15% 4% 19.85***

Vaardigheden (totaal aantal aan problemen) 7.49 (1.94) 5.20 (2.92) 57.80***

Problemen bij het bedenken van consequenties 95% 78% 16.26***

Problemen met het stellen van doelen 68% 39% 29.39***

Slecht probleem oplossend gedrag 96% 79% 17.82***

Slechte situationele perceptie 93% 71% 22.35***

Problemen in omgang met anderen 97% 73% 29.37***

Problemen in omgaan met moeilijke situaties 85% 50% 46.17***

Problemen met omgaan van gevoelens 81% 53% 29.69***

Problemen in het controleren van interne triggers 75% 46% 30.67***

Problemen in controleren van externe triggers 58% 31% 28.56***

Totaal aantal aan problemen

(18)

Tabel 3 laat de prevalentie op verscheidene vormen van misbruik zien. Alle vormen van misbruik of verwaarlozing komen significant vaker voor bij jongeren met een VB dan bij hun niet beperkte leeftijdsgenoten.

Tabel 3 Prevalentie van Statische Risicofactoren

VB groep (n = 102) Niet-VB groep (n = 526) F Seksueel misbruik 31% 14% 17.61*** Familielid 20% 6% 20.23*** Buiten de familie 18% 9% 7.46** Lichamelijk misbruik 50% 27% 21.47*** Familielid 46% 22% 26.67*** Buiten de familie 14% 7% 5.98* Uithuisplaatsing 42% 19% 27.67*** Verwaarlozing 48% 21% 33.03*** Note: *p < .05, **p < .01, ***p < .001

Tabel 4 laat de correlaties zien van de twee verschillende groepen per domein op recidive. De correlaties tussen de domeinen en recidive zijn niet significant bij de VB jongeren. Bij de niet-VB jongeren zijn de domeinen school, relaties, gezin, attitude, agressie en vaardigheden significant gecorreleerd met recidive. De groep VB jongeren is echter kleiner dan de groep niet-VB jongeren waardoor een correlatie groter moet zijn bij de niet-VB jongeren om significant te zijn. Het verschil in de hoogte van de correlaties tussen de twee groepen is niet significant bij de meeste domeinen, behalve vaardigheden en attitude. Op de domeinen attitudes en vaardigheden verschilt de hoogte van de correlaties tussen de groepen VB en niet-VB wel significant.

(19)

Tabel 4 Correlaties tussen de Dynamische Risicofactoren en Recidive VB groep (n = 102) Niet-VB groep (n = 526) Fishers Z School .14 .23*** 0.85 Vrijetijdsbesteding .01 .08 0.64 Relaties .16 .20*** 0.38 Familie .12 .14** 0.19 Alcohol/drugs .08 .03 0.46 Attitudes -.02 .25*** 2.51* Aggressie .14 .23*** 0.85 Vaardigheden -.15 .26*** 3.81*** Note: *p < .05, **p < .01, ***p < .001 Discussie

Om recidive bij jeugdige delinquenten in de toekomst te kunnen voorkomen is het van groot belang dat interventies zich op die domeinen en risicofactoren richten die het sterkst

samenhangen met recidive. Dit onderzoek heeft zich gericht op de vraag of jongeren met een VB en jongeren zonder VB verschillen met betrekking tot de prevalentie en impact van risicofactoren op recidive.

Er zijn geen verschillen gevonden tussen beide groepen in de impact van risicofactoren op recidive in de domeinen; school, vrijetijdsbesteding, relaties, familie, alcohol-/drugsgebruik en agressie. Wel zijn er significante verschillen gevonden tussen jongeren met een VB en jongeren zonder VB op de domeinen vaardigheden en attitude. Deze domeinen laten een negatieve correlatie zien voor jongeren met een VB op recidive en een significant positieve correlatie voor jongeren zonder een VB. Een mogelijke verklaring voor dit negatieve verband komt uit onderzoek van Taylor en Lindsey (2010). Zij stellen dat hoe beperkter een jongere is, des te minder delinquent gedrag hij zal vertonen. Volgens hun vertonen onderzoeken naar het verband tussen IQ en delinquentie een liniear verband wanneer er wordt gekeken naar groepen met een IQ van tussen de 120 en 80. Wordt er echter gekeken

(20)

naar mensen met een IQ onder de 80 dan wordt dit lineaire verband niet meer gevonden. (Taylor & Lindsey, 2010). De relatie tussen delinquent gedrag en IQ lijkt dus eerder weg te hebben van een parabool, dan een lineair verband. Put, van der, Asscher, Stams & Moonen (2012), vermoeden hetzelfde. Zij stellen dat hoe beperkter een jongere is, des te minder delinquent gedrag hij zal vertonen. Deze jongeren zouden de vaardigheden missen om delinquent gedrag te kunnen plegen, of zouden vanwege hun forse beperking teveel onder toezicht staan van anderen. De bevindingen uit dit onderzoek zouden dus verklaard kunnen worden vanuit de ernst van de verstandelijke beperking. Jongeren met een zwaardere beperking missen de vaardigheden om tot delinquent gedrag te komen, terwijl jongeren met een minder grote beperking over meer vaardigheden beschikken voor delinquent gedrag (Put, van der, Asscher, Stams, & Moonen, 2012).

Ten aanzien van de prevalentie van risicofactoren waren binnen dit onderzoek een aantal hypotheses opgesteld. Ten eerste werd verwacht dat jongeren met een VB vaker te maken zouden hebben met risicofactoren in de domeinen agressie, vaardigheden en attitude. Uit dit onderzoek blijkt dat jongeren met een diagnose VB inderdaad significant vaker problemen hebben binnen deze domeinen. Ten tweede werd verwacht dat jongeren met een VB vaker te maken zouden hebben met risicofactoren in de domeinen school, vrije tijd en familie. De gevonden resultaten op deze domeinen waren niet in overeenstemming met de verwachtingen. Er werden geen significantie verschillen gevonden op de domeinen school, vrije tijd en familie. Op item niveau kwam naar voren dat jongeren zonder een VB diagnose significant vaker spijbelen dan hun beperkte leeftijdsgenootjes. Dit zou mogelijk verklaard kunnen worden aan de mate van zelfstandigheid die aan deze jongeren wordt gegeven. VB jongeren worden van en naar school gebracht en het onderwijs dat zij volgen kenmerkt zich vaak ook door de kleinschaligheid en extra toezicht. Op het domein familie zien we wel op

(21)

item niveau dat jongeren met een VB significant vaker te maken hebben met ouders die geestelijke gezondheidsproblemen hebben of ouders die werkeloos zijn.

Op de domeinen alcohol-/drugsgebruik en relaties werd verwacht dat jongeren met een VB meer risico zouden lopen, maar uit de resultaten komt naar voren dat jongeren zonder een VB significant vaker met risicofactoren binnen dit domein te maken hebben dan hun beperkte leeftijdsgenoten. Jongeren zonder een VB hebben vaker antisociale vrienden en hebben vaker bewondering voor antisociaal gedrag of een liefdesrelaties met een antisociaal persoon. Ook dit zou mogelijk verklaard kunnen worden aan de mate van zelfstandigheid die aan jongeren wordt toegekend. Lodewijks, &Wisselink (2007) stellen dat jongeren met een VB hun hele leven behoefte hebben aan ondersteuning. Deze ondersteuning begint al vroeg en zal de rest van hun leven blijven doorlopen. Wanneer jongeren binnen de bestaande

hulpverleningstrajecten met risicovolle peergroepen omgaan en hierbij alcohol- en of drugs gebruiken zal hier direct door de betrokken hulpverleningsinstanties op worden ingegrepen. Opvallend binnen dit onderzoek is dat jongeren met een VB significant vaker dan hun niet beperkte leeftijdsgenoten slachtoffer worden van misbruik en verwaarlozing. Dit is in overeenstemming met hetgeen in de literatuur bekend is over verschillen tussen jongeren met en zonder VB met betrekking tot slachtofferschap van misbruik (Berlo, 1995; Lindsey, Elliot, & Astell, 2004). De invloed van mishandeling of verwaarlozing op recidive zou in vervolg onderzoek nader bekeken moeten worden.

Kanttekeningen bij dit onderzoek zijn dat er binnen dit onderzoek niet is gekeken naar het domein geestelijke gezondheid. Dit domein is wel onderdeel van de WSJCA, maar binnen de WSJCA wordt geen onderscheid gemaakt tussen verschillende stoornissen. Dit maakt het lastig om hierover uitspraken te doen en om die reden is besloten om dit domein weg te laten binnen dit onderzoek. Dit terwijl literatuur laat zien dat jongeren naast een diagnose VB nog vrijwel altijd een andere stoornis hebben. Zo kwam uit onderzoek van Vermeulen, Jansen, &

(22)

Feltzer, (2007) naar de gedragsproblematiek onder VB jongeren die thuis woonde, dagopvang kregen of justitieel behandeld werden naar voren dat er slechts bij een klein gedeelte van de onderzochte jongeren uit het onderzoek geen indicatie voor een DSV-IV diagnose is. Ook Collot d’Escury (2007) schrijft dat het aantal delinquente VB-ers met een depressie zorgwekkend is. Dit is veel vaker dan jongeren zonder beperking en heeft mogelijk grote consequenties voor interventie mogelijkheden.

Ondanks deze beperking bieden de resultaten uit dit onderzoek inzicht in een doelgroep die binnen de Nederlandse Justitiële setting oververtegenwoordigd is, maar waar nog weinig bekend over is in termen van risicofactoren. Enerzijds laat dit onderzoek duidelijke verschillen zien in de prevalentie van risicofactoren. Dit biedt meer inzicht in de specifieke problematiek van jongeren met een VB. Anderzijds zijn er weinig verschillen gevonden tussen jongeren met een VB en jongeren zonder een VB in het belang van de risicodomeinen op recidive. Dit betekent dat in de praktijk dezelfde risicotaxatie

instrumenten, zoals het LIJ, kunnen worden ingezet voor jongeren met een VB. Dit met uitzondering van de domeinen attitude en vaardigheden. Dankzij het negatieve verband dat gevonden is moet voorzichtigheid geboden zijn bij het inzetten van interventies die de vaardigheden van jongeren met een VB proberen te vergroten.

(23)

Literatuur

Andrews, D. (1995). The psychology of criminal conduct and effective treatment. In:

J. McGuire (Ed.). What Works: Reducing reoffending – guidelines from research and

practice. Chichester, UK Wiley.

Andrews, D.A., & Bonta, J. (2010). Rehabilitating criminal justice policy and practice.

Psychology, Public Policy, and Law, 16, 39-55.

Barnoski, R. (2004). Assessing risk for re-offense: Validating the Washington state juvenile

court assessment. Olympia,WA: Washington State Institute for Public Policy.

Barron, P., Hassiotis, A., & Banes, J. (2004). Offenders with Intellectual Disability: A prospective comparative study. Journal of Intellectual Disability Research, 48, 69-76. Berlo, W. van. (1995). Seksueel misbruik bij mensen met een verstandelijk handicap: een onderzoek naar omvang, kenmerken en preventiemogelijkheden. Delft: Eburon. Bonta, J., Law, M., & Hanson, K. (1998). The prediction of criminal and violent recidivism among mentally disordered offenders. A meta-analysis. Psychological Bulletin, 123,

123-142.

Collot d’Escury, A. M. (2007). Lopen jongeren met een lichte verstandelijke beperking meer kans om in aanraking te komen met justitie? Kind en Adolescent, 28(3), 197-214. Collot d’Escury, A. M. (2011). LVB en probleemgedrag. College van de module Doelgroepen en Fenomenen in de forensische orthopedagogiek, Universiteit van Amsterdam.

Collot d’Escury, A. M., Barnhard, S., & Hartsink, D. (2004) Sociale vaardigheden in

perspectief: kunnen lvg-jongeren perspectief nemen? Onderzoek & Praktijk, 1, 22-31. Fitzgerald, S., Gray, N.S., Taylor, J. & Snowden, R.J. (2011). Risk factors for recidivism in offenders with intellectual disabilities. Psychology, Crime & Law, 17 (1), 43-58.

(24)

Frize, M., Kenny, D., & Lennings, C. (2008). The relationship between intellectual disability, Indigenous status and risk of reoffending in juvenile offenders on community orders. Journal of Intellectual Disabilities Research, 52, 510-519.

Gomez, R., & Hazeldine, P. (1996). Social information processing in mild mentally retarded children. Research in Developmental Disabilities, 17, 217-227.

Koolhof, R., Loeber, R., Wei, E. H., Pardini, D., & Collot d’Escury, A. M. (2007).

Inhibition deficits of serious delinquent boys of low intelligence. Criminal Behavior

and Mental Health, 17, 274-292. Verkregen op 17 februari, 2012, van

http://onlinelibrary.wiley.com/doi/10.1002/cbm.661/abstract.

Lindsay, W.R., Beail, N. (2004). Risk Assessment: Actuarial Prediction and Clinical

Judgement of Offending Incidents and Behaviour for Intellectual Disability Services. Journal of Applied Research in Intellectual Disabilities, 17, 229-234.

Lindsey, W.R., Elliot, S.F., & Astell, A. (2004). Predictors of Sexual Offence Recidivism in Offenders with Intellectual Disabilities. Journal of Applied Research in Intellectual

Disabilities, 17, 299-305.

Lodewijks, H., & Wisselink, S. (2007). Behandeling van LVG jongeren met een strafrechtelijke maatregel. Onderzoek en Praktijk, 5, 1, 4-14.

Ministerie van Justitie. (2011). Jeugdcriminaliteit. Verkregen op 6 augustus, 2011, van

http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/jeugdcriminaliteit.

Nieuwenhuijzen, M. van, (2004). Sociale informatieverwerking en emotionele en

gedragsproblemen bij licht verstandelijk gehandicapte kinderen en jongeren.

Academisch proefschrift. Utrecht: Universiteit Utrecht.

Phillips, H.K., Gray, N.S., MacCulloch, S.I., Taylor, J., Moore, S.C., Huckle, P. et al. (2005). Risk assessment in offenders with mental disorders. Journal of Interpersonal Violence,

20, 833-847.

(25)

Put, C.E. van der, Domburgh, L. van, Spanjaard, H.J.M., Doreleijers, T.A.H., Lodewijks, H.P.B.L., Ferwerda, H.B., Bolt, R.B. & Stams, G.J.J.M. (2010). Ontwikkeling van het Landelijk Instrumentarium Jeugdstrafrecht (LIJ). Tijdschrift, jaargangnummer, x-x. Put, C.E., van der, (2011). Risk and Needs Assessment for Juvenile Delinquents. Amsterdam, Nederland: Universiteit van Amsterdam

Put, C.E, van der, Asscher, J.J., Stams, G.J.J.M., & Moonen, X.M.H. (submitted for

publication). Differences between Juvenile Offenders With and Without Intellectual Disabilities in the Importance of Static and Dynamic Risk Factors for Recidivism. Orbis Partners Inc. (2007). Long-term validation of the Youth Assessment and Screening

Instrument (YASI) in New York State juvenile probation.

Schwalbe, C.S. (2007). Risk assessment for juvenilejustice: A meta-analysis. Law and Human

Behavior, 31(5), 449-462.

Talbot, J. (2008). No One Knows. Reports and final recommendations. Prisoners voices.

Experiences of the criminal justice system by prisoners with learning disabilities and difficulties. Londen: Prison ReformTrust.

Taylor, J.L., & Lindsey, W.R. (2010) Understanding and treating offenders with learning disabilities: a review of recent developments. Journal of Learning Disabilities and

Offending Behaviour, 1,1.

Vermeulen, T., Jansen, M., & Feltzer, M. (2007). LVG: een lichte verstandelijke handicap met zware gevolgen: Een onderzoek naar de problematiek van licht verstandelijk gehandicapte jeugdigen. Onderzoek en Praktijk, 5, 2, 4-14.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Omdat eerder onderzoek nog geen uitsluitsel geeft over verschillen tussen jongens en meisjes in hun gevoeligheid voor groepsdruk en over het effect van groepsdruk met negatieve

Jongeren die zich bevonden in een overgangsfase van de ene naar de andere school, van het afsluiten van een schoolperiode naar werk of dagbesteding, van een lange periode in

MEE biedt ondersteuning bij kinderwens, zwangerschap en ouderschap van mensen met een verstandelijke beperking en hierbij

Dit is belangrijk, omdat jongeren met LVB vaak sociaal angstig zijn en gedragsproblemen hebben (Dekker et al., 2003). Verder is nog niet eerder onderzocht of de huidige

Dat sommige figuren op sleutelposities zich meer aangetrokken voelden tot de positie van de Guatemalteekse regering dan die van Carter werd behalve door het Koude

Effort-force along the power-conserving interconnection of subsystems A and P is considered as a natural feedback and utilized in the design of an energy-based state observer

The study reported in this article investigated the impact of a collaborative course design strategy in promoting instructors' professional development for

Examples of such can be found in the analytical field, (bio)-chemistry, medical and industry. These fields require in-line measurement and control over mass