De (Europese) sociale dialoog in het Nederlandse beroepswielrennen
Een onderzoek naar de mogelijke bijdrage van een overeenkomst via de (Europese) sociale dialoog aan de arbeidsrechtelijke positie van de beroepsrenners van Team Jumbo-Visma en Team Sunweb.
1
Door: Luc Houten
1 Afbeelding geraadpleegd via: sci.utah.edu/~macleod/bike/mbac/MBAC-logo2.gif.
STUDENTNUMMER: 10507531 ONDERWIJSINSTELLING: UVA
Inhoudsopgave
Afkortingenlijst --- p. 2 Inleiding --- p. 3 H1 Stakeholders --- p. 7 1.1 Inleiding --- p. 7 1.2 Arbeidsverhouding beroepsrenner --- p. 7 1.2.1 Juridisch kader --- p. 7 1.2.2 Arbeidsverhouding Nederlandse beroepssporter --- p. 81.2.3 Juridisch kader toegepast op beroepsrenner --- p. 9 1.3 Sportbonden --- p. 10
1.3.1 Juridisch kader --- p. 10 1.3.2 Juridisch kader toegepast op beroepsrenner --- p. 13 1.4 Sociale partners --- p. 14 1.4.1 Sociale partners op nationaal niveau --- p. 14
1.4.1.1 Juridisch kader --- p. 14 1.4.1.2 Juridisch kader toegepast op beroepsrenner --- p. 16 1.4.2 Sociale partners op internationaal niveau --- p. 17
1.4.2.1 Juridisch kader --- p. 17 1.4.2.2 Juridisch kader toegepast op beroepsrenner --- p. 19 1.5 Organisatoren --- p. 20 1.5.1 Juridisch kader --- p. 20 1.5.2 Juridisch kader toegepast op beroepsrenner --- p. 21 1.6 Deelconclusie --- p. 22
H2 Arbeidsovereenkomstenrecht --- p. 23 2.1 Inleiding --- p. 23
2.2 Inkomsten --- p. 23 2.2.1 Tijdelijke loonbetaling en tijdige betaling van prijzengeld --- p. 23 2.2.2 Minimumloon --- p. 25 2.2.3 Arbeidsongeschiktheid --- p. 26 2.2.4 Loondoorbetaling bij overlijden --- p. 29 2.3 Vakantie --- p. 30 2.4 Ontslagbescherming --- p. 31 2.4.1 Ketenregeling --- p. 31 2.4.2 Beëindigingsvergoeding --- p. 34 2.4.3 Einde arbeidsovereenkomst --- p. 35 2.5 Deelconclusie --- p. 38 H3 Arbeidstijden en arbeidsomstandigheden --- p. 39 3.1 Inleiding --- p. 39 3.2 Arbeidstijden --- p. 39 3.2.1 Juridisch kader --- p. 39 3.2.2 Juridisch kader toegepast op beroepsrenner --- p. 40 3.3 Arbeidsomstandigheden --- p. 42
3.3.1 Juridisch kader --- p. 42 3.3.2 Juridisch kader toegepast op beroepsrenner --- p. 45
3.3.2.1 Ploeg --- p. 45 3.3.2.2 UCI --- p. 47 3.3.2.3 Organisatoren --- p. 49 3.3.2.4 Beroepsrenners --- p. 51 3.4 Deelconclusie--- p. 52 H4 Overeenkomst via de (Europese) sociale dialoog --- p. 53
4.1 Inleiding--- p. 53 4.2 Wielrencao --- p. 53 4.2.1 Mogelijkheden wielrencao --- p. 53 4.2.2 Beperkingen wielrencao --- p. 56 4.2.3 Haalbaarheid wielrencao --- p. 57 4.3 Europese Sociale Dialoog --- p. 59 4.3.1 Mogelijkheden overeenkomst via de Europese Sociale Dialoog--- p. 59 4.3.1.1 Wielrencomité --- p. 59 4.3.1.2 Mogelijkheden richtlijn --- p. 62 4.3.1.3 Mogelijkheden vrijwillige implementatiemethode --- p. 63 4.3.2 Beperkingen overeenkomst via de Europese Sociale Dialoog --- p. 64
4.3.2.1 Beperkingen richtlijn --- p. 64 4.3.2.2 Beperkingen vrijwillige implementatiemethode --- p. 65 4.3.3 Haalbaarheid overeenkomst via de Europese Sociale Dialoog --- p. 66
4.3.3.1 Haalbaarheid richtlijn --- p. 66 4.3.3.2 Haalbaarheid vrijwillige implementatiemethode --- p. 66 4.4 Deelconclusie --- p. 67 Conclusie --- p. 68
Literatuurlijst --- p. 72 Jurisprudentielijst --- p. 76
Afkortingenlijst
AIGCP = Association Internationale des Groupes Cyclistes Professionnels AIOCC = Association Internationale des Organisateurs de Courses Cycliste Arbowet = Arbeidsomstandighedenwet
ASO = Amaury Sport Organisation BW = Burgerlijk Wetboek
Commissie = Europese Commissie CPA = Cyclistes Professionnels Associés ESD = Europese Sociale Dialoog
Jury = Commissaires panel van de UCI
KNWU = Koninklijke Nederlandse Wielrenunie
Minister = Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid PCC = Professional Cycling Council
Raad = Raad van Minister
UCI = Union Cycliste Internationale
UCI-management = UCI Management Committee Verkenner = Verkenner Seizoensarbeid
VVBW = Vereniging van Beroepswielrenners VVPW = Vereniging van Wielerploegen
Wielercomité = Sectorale comité in het kader van de ESD WMM = Wet Minimumloon en Minimumvakantiebijslag
Probleemstelling en onderzoeksvraag
Een beroepssporter kan worden omschreven als ‘‘de sporter voor wie de sportbeoefening een
geheel of gedeeltelijk middel van bestaan is’’.2 Hieronder valt ook de beroepsrenner; de
persoon die door middel van wielrennen uitsluitend of hoofdzakelijk in zijn levensonderhoud voorziet. Vergeleken met een ‘normale’ werknemer is de beroepsrenner op veel vlakken
atypisch.3 Ten eerste beïnvloeden reglementen en statuten van zowel een nationale wielerbond
als de overkoepelende wielerfederatie ‘Union Cycliste Internationale’ (hierna: de UCI) de arbeidsrelatie van een beroepsrenner met zijn wielerploeg. Ten tweede is de carrière van een beroepsrenner relatief kort. Hoewel het per sporter verschilt, ligt de leeftijdsgrens van het
kunnen beoefenen van topsport rond de 40.4 Een klassementsman presteert optimaal tussen
zijn 27e en 32e levensjaar, waarna zijn niveau over het algemeen afneemt.5 Ten derde zijn de
arbeidstijden en arbeidsomstandigheden van de beroepsrenner moeilijk te vergelijken met die
van veel andere beroepssporters, laat staan met die van een ‘normale’ werknemer.6 Volgens
Bobbie Traksel, ex-beroepsrenner en voorzitter van de Nederlandse Vereniging van Beroeps Wielrenners (hierna: de VVBW), zijn ‘‘wielrenners de slaven van de weg’’, dus fietsen zij
altijd.7 Ten vierde staat de loopbaan van een beroepsrenner in het teken van streven naar
sportieve successen.8 Enkele beroepsrenners jagen hun sportieve successen na op het hoogste
professionele wereldwijde wielerpodium, te weten de WorldTour. In het WorldTour-peloton,
waarin slechts plaats is voor een beperkt aantal ploegen en beroepsrenners, 9 behoren de
Nederlandse10 ploegen Team Jumbo-Visma en Team Sunweb tot de gevestigde orde.11
Binnen de Nederlandse wielercultuur is sprake van een overheersende machtsrelatie van de ploegen ten opzichte van de beroepsrenners. Deze cultuur, die wordt gekenmerkt door onvoldoende tegenkrachten, zou doorbroken kunnen worden door onder meer een sterke
vakbond.12 Daarnaast klinken vanuit de wielrennerij geluiden dat het beroepswielrennen zich
2 Lankers 2009, p. 15.
3 Lankers 2009, p. 20-22; Van Staveren 2007, p. 106-107.
4 Kiljan, NRC 13 september 2008. 5 Walters, NRC 22 juli 2013.
6 Aldus Hof Arnhem-Leeuwarden 25 juni 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:CA3542, r.o. 2.11. 7 Bootsman, Nu.nl 3 april 2015.
8 Van Staveren 2007, p. 106-107.
9 Aldus Rb. Utrecht (ktr.) 5 december 2007, ECLI:NL:RBUTR:2007:BB9399, r.o. 7.
10 Team Sunweb rijdt op basis van een Duitse licentie, maar past het Nederlandse recht toe op de arbeidsovereenkomsten van ‘hun’ beroepsrenners. Daarnaast heeft Team Sunweb overwegend Nederlands personeel en heeft zij haar hoofdkwartier in Deventer. Team Jumbo-Visma rijdt op basis van een Nederlandse licentie.
11 procyclingstats.com/teams.
niet laat niet reguleren door het ‘gewone’ arbeidsrecht.13
Ten tijde van het schrijven van dit onderzoek voorzien daarentegen noch de nationale sociale partners met een nationale wielrencao, noch internationale sociale partners met een
overeenkomst via de Europese Sociale Dialoog (hierna: de ESD) in sportspecifieke afspraken
voor beroepsrenners.14
In deze masterscriptie is onderzocht in hoeverre een overeenkomst via de (Europese) sociale dialoog kan bijdragen aan de arbeidsrechtelijke positie van de beroepsrenners van Team Jumbo-Visma en Team Sunweb. Om uiteindelijk de mogelijke bijdrage van dergelijke overeenkomsten van de sociale partners te kunnen omschrijven, is van belang om eerst de huidige arbeidsrechtelijke positie van beroepsrenners van Team Jumbo-Visma en Team
Sunweb in kaart te brengen.15
De onderzoeksvraag luidt aldus: ‘‘Op welke manier kan een overeenkomst via de (Europese) sociale dialoog een bijdrage leveren aan de arbeidsrechtelijke positie van de beroepsrenners van Team Jumbo-Visma en Team Sunweb?’’
Om een antwoord te formuleren op voornoemde onderzoeksvraag, zijn twee deelvragen beantwoord.
Deelvraag 1: ‘‘Wat is de huidige arbeidsrechtelijke positie van beroepsrenners van Team Jumbo-Visma en Team Sunweb?’’
Om de huidige arbeidsrechtelijke positie van de beroepsrenners te schetsen, wordt in
hoofdstuk 1 beschreven welke stakeholders hierin voornamelijk een rol (kunnen) spelen en op welke manier. Aangezien een aanzienlijk gedeelte van de arbeidsrechtelijke positie van de beroepsrenners wordt bepaald door het arbeidsovereenkomstenrecht, wordt in hoofdstuk 2 een overzicht gegeven van de meest relevante wet- en regelgeving hieromtrent, waarbij de
Nederlandse wet wordt vergeleken met het UCI-reglement en de geëxpireerde Cao
Beroepsrenners 2010-2012.16 De arbeidsrechtelijke positie van beroepsrenners wordt
13 Aldus ook geïnterviewde Van Beusekom (Bijlage III); aldus ook geïnterviewde Van den Akker (Bijlage I); Bonnamour 2009, p. 102.
14 De juridische kaders van een nationale cao en een overeenkomst middels de Europese Sociale dialoog worden verderop in dit onderzoek behandeld.
15 In dit onderzoek worden met de ‘beroepsrenners’ de beroepsrenners van Team Jumbo-Visma en Team Sunweb bedoeld. 16 Te raadplegen via: loonwijzer.nl/arbeidsvoorwaarden/caowijzer/cao/611/beroepsrenners.
daarnaast beïnvloed door wet- en regelgeving omtrent arbeidstijden en arbeidsomstandigheden, hetgeen in hoofdstuk 3 aan bod komt.
Deelvraag 2: ‘‘Welke rol is weggelegd voor de (Europese) sociale dialoog in het beroepswielrennen?’’
Om deze deelvraag te beantwoorden, hetgeen in hoofdstuk 4 gebeurt, worden van zowel van overeenkomsten via de nationale sociale dialoog als de ESD de mogelijkheden, de
beperkingen en de haalbaarheid behandeld.
Dit onderzoek wordt afgesloten met een conclusie, waarin het antwoord op de onderzoeksvraag zal worden gegeven.
Methodologie
In dit onderzoek is gebruikgemaakt van literatuur- en jurisprudentieonderzoek. Bovendien zijn de reglementen en statuten van zowel de Koninklijke Nederlandse Wielren Unie (hierna: de KNWU) als de UCI geanalyseerd. Ook zijn enkele webpagina’s onderzocht die betrekking hebben op beroepswielrennen. Daarnaast zijn interviews afgenomen met enkele betrokkenen in het beroepswielrennen, welke als bijlagen zijn toegevoegd. De gehouden interviews zijn getranscribeerd en opgestuurd naar de geïnterviewden in het kader van het beginsel van hoor- en wederhoor. Bovendien is hen de kans geboden om eventueel verkeerd aangebrachte nuances in de eindtekst van dit onderzoek te wijzigen. Naast fysiek gehouden interviews is een vragenlijst opgestuurd naar een betrokkene in de wielersport, welke daarop gegeven antwoorden eveneens zijn verwerkt in dit onderzoek en als bijlage zijn toegevoegd.
Bijlagen
op 30 september 2019.
- Bijlage II: Interview met Iris Slappendel (ex-beroepsrenster en oprichter van ‘The Cyclist Alliance’) op 3 oktober 2019.
- Bijlage III: Interview met Henk van Beusekom (manager sport bij de KNWU) op 9 oktober 2019.
- Bijlage IV: Vragenlijst beantwoord door mr. Jens Raes (‘‘UCI certified riders' agent’’ bij Squadra Sports Management) op 4 december 2019.
- Bijlage V: Interview met prof. mr. Evert Verhulp (o.a. hoogleraar Arbeidsrecht aan de Universiteit van Amsterdam) op 17 december 2019.
Afbakening
- Dit onderzoek richt zich op de beroepsrenners van Team Jumbo-Visma en Team Sunweb; deze WorldTour-ploegen verklaren het Nederlands recht van toepassing op de
arbeidsovereenkomst met hun beroepsrenners.17
- In dit onderzoek wordt het vrouwenwielrennen buiten beschouwing gelaten.
- In hoofdstuk 2 worden slechts de meest voor de beroepsrenner relevante arbeidsrechtelijke elementen besproken.
- In dit onderzoek zal niet worden ingegaan op buitenlandse wetgeving.
- In dit onderzoek zal niet worden ingegaan op de arbeidsrechtelijke positie van de
beroepsrenner in het kader van doping(sancties), mede vanwege de omvangrijkheid van het onderwerp. Het Wereld Anti-Doping Agentschap komt zodoende niet aan bod.
- De fiscaal- en pensioenrechtelijke aspecten worden in dit onderzoek buiten beschouwing gelaten.
- Indien wordt geschreven over collectief arbeidsrecht, blijft het stakingsrecht buiten beschouwing.
1 Stakeholders
1.1 Inleiding
Om een beeld te krijgen van de arbeidsrechtelijke positie van de beroepsrenner, is het belangrijk om te onderzoeken welke stakeholders hierop invloed uitoefenen. Een
beroepsrenner heeft bij het uitoefenen van zijn arbeid te maken met verschillende partijen.18
Ten eerste heeft de beroepsrenner te maken met de wielerploeg (1.2). Ten tweede hebben sportbonden een belangrijke invloed op de arbeidsrelatie van de beroepsrenner (1.3).
Daarnaast kunnen overeenkomsten van (internationale) sociale partners invloed hebben op de arbeidsrechtelijke positie van de beroepsrenner (1.4). De laatste stakeholders die in dit
hoofdstuk worden beschreven, zijn de organisatoren (1.5). Dit hoofdstuk wordt afgesloten met een deelconclusie (1.6).
1.2 Arbeidsverhouding beroepsrenner
1.2.1 Juridisch kader
Om de relatie tussen de wielerploeg en de beroepsrenner te kunnen beoordelen, is het van belang om het juridisch kader te schetsen dat op hun onderlinge arbeidsrelatie van toepassing is. De juridische consequenties van het al dan niet in bezit zijn van een arbeidsovereenkomst
of een opdrachtovereenkomst zijn aanzienlijk.19 Het hebben van een arbeidsovereenkomst
wordt immers, in tegenstelling tot een opdrachtovereenkomst, gezien als het entreebiljet tot
ontslagbescherming, sociale zekerheid en de eventueel van toepassing zijnde cao.20 De
arbeidsovereenkomst wordt in de Nederlandse wet omschreven als de overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen
loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten.21 Er bestaan (dus) vier voorwaarden waaraan
voldaan moet zijn voor het ontstaan van een arbeidsovereenkomst: ‘loon’, ‘persoonlijke arbeid’, ‘gedurende zekere tijd’ en ‘gezagsverhouding’. Er is sprake van ‘persoonlijke arbeid’,
indien de arbeid voor de werkgever productief is.22 Aan het element ‘persoonlijke arbeid’ is
blijkens de rechtspraak snel voldaan.23 Datzelfde geldt voor de voorwaarde ‘gedurende zekere
tijd’. Een arbeidsovereenkomst van een aantal uur is, vanwege het ontbreken van een
minimumduur, al denkbaar.24 Vooral de gezagsverhouding onderscheidt de
18 De beroepsrenner heeft met meerdere stakeholders te maken die in dit onderzoek niet (als stakeholder) aan bod komen, zoals de zaakwaarnemer en sponsoren.
19 Aangezien binnen het professionele wielrennen evident geen werk van stoffelijke aard tot stand wordt gebracht blijft de aannemersovereenkomst buiten beschouwing.
20 Verhulp, in: T&C Arbeidsrecht 2018, art. 7:610 BW, aant. 1.
21 Artikel 7:610 Burgerlijk Wetboek.
22 Verhulp, in T&C Arbeidsrecht 2018, art. 7:610 BW, aant. 1b.
23 HR 15 maart 1991, NJ 1991/417 (Jebliouazzani/Stichting Casa Migrantes); HR 25 maart
2011, LJN BP3887 , NJ 2011/594 (Gouden Kooi).
arbeidsovereenkomst van een overeenkomst van opdracht.25 Uit de jurisprudentie volgt dat
voor het bestaan van een gezagsverhouding niet vereist is dat er daadwerkelijk instructies
worden gegeven. Voldoende is de mogelijkheid tot het geven van instructies.26 Volgens de
Hoge Raad betekent het gezagscriterium het kunnen geven van bindende aanwijzingen c.q. opdrachten ten aanzien van de inhoud van de arbeid, de wijze waarop de arbeid moet worden
geleverd en de tijden waarop de arbeid moet worden verricht.27 Het bestaan van vrijheid en
eigen verantwoordelijkheid van de werknemer voor enkele aspecten van de arbeid staat niet in
de weg aan het aannemen van een gezagsverhouding.28 De bevoegdheid om aanwijzingen te
geven ziet wat betreft arbeid in de sport op de inhoud van de sportprestatie, te weten opdrachten die aan de sporter worden gegeven in de uitoefening van de betreffende sport. Volgens Willems en Mestrom valt onder het criterium ‘aanwijzingen geven’ eveneens de bevoegdheid van de werkgever om de sporter zijn sportieve prestatie te ontnemen door hem
niet op te nemen in de wedstrijdselectie.29
1.2.2 Arbeidsverhouding Nederlandse beroepssporter
Binnen de Nederlandse sport wordt over het algemeen aangenomen dat teamsporters werken
op basis van een arbeidsovereenkomst.30 De eerste keer dat een kantonrechter tot een
dergelijke conclusie kwam was in 1967. Toentertijd werd geoordeeld dat profvoetballer Theo
Laseroms in het bezit was van een arbeidsovereenkomst.31 De kantonrechter toetste het
spelerscontract van Laseroms aan de voorwaarden van het huidige artikel 7:610 BW, waarbij het voornaamste discussiepunt was of sprake was van een gezagsverhouding tussen Laseroms en zijn toenmalige club Sparta. Gezien het feit dat Laseroms zich bij het vervullen van zijn contractuele verplichtingen had te gedragen naar de leiding, aanvullingen en het toezicht van Sparta, besloot de kantonrechter dat sprake was van een ondergeschiktheidsrelatie. In 2007 deed de kantonrechter uitspraak in een zaak van hockeyspeler Bouwens tegen zijn toenmalige club HC Den Bosch. Centraal stond de vraag of de gesloten samenwerkingsovereenkomst tussen partijen al dan niet te kwalificeren viel als arbeidsovereenkomst. De kantonrechter oordeelde dat er tussen partijen geen sprake was van een arbeidsovereenkomst, onder meer doordat het partijen niet voor ogen stond een arbeidsovereenkomst te sluiten. Bovendien kon
25 Verhulp, in T&C Arbeidsrecht 2018, art. 7:610 BW, aant. 2e.
26 HR 28 september 1983, NJ 1984/92; HR 12 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2653.
27 HR 11 februari 1998 BNB, 1998/118.
28 Verhulp, in: T&C Arbeidsrecht 2018, art. 7:610 BW, aant. 1e.
29 Willems & Mestrom 2018, p. 426. 30 Withaar, TvSR 2018/2, p.3.
de enkele beschikbaarheid voor wedstrijden van het eerste team niet rechtvaardigen dat
Bouwens in dienst was bij HC Den Bosch.32 Een derde geval waarin een kantonrechter moest
beslissen of de overeenkomst van een Nederlandse sporter al dan niet te kwalificeren valt als arbeidsovereenkomst, betrof volleybalspeler Van Tarel. Ook in de zaak van Van Tarel was de
gezagsverhouding het voornaamste discussiepunt.33
1.2.3 Juridisch kader toegepast op beroepsrenner
In de inleiding is reeds gebleken dat beroepsrenners in de praktijk een arbeidsovereenkomst sluiten met hun ploeg. In deze paragraaf wordt beschreven in hoeverre die praktijk
overeenkomt met hetgeen de wet en de jurisprudentie hieromtrent voorschrijven.
Beroepsrenners komen, in tegenstelling tot veel andere beroepssporters, niet uit voor een
stichting of vereniging. Beroepsrenners komen uit voor een (commerciële) ploeg.34 Voor het
ontstaan van een arbeidsovereenkomst met de ploeg is blijkens artikel 7:610 BW vereist dat de beroepsrenner arbeid verricht. De voornaamste werkzaamheden van een beroepsrenner, het rijden van wedstrijden en trainingen, zijn te kwalificeren als een voor de werkgever
productieve arbeidsprestatie, en aldus als ‘persoonlijke arbeid’. Daarnaast krijgt de beroepsrenner als tegenprestatie voor de bedongen arbeid betaald door zijn werkgever,
hetgeen betekent dat hij loon ontvangt.35 Het element ‘gedurende enige tijd’ levert geen
hindernis op wat betreft het mogelijke ontstaan van een arbeidsovereenkomst, aangezien een
beroepsrenner in de praktijk een arbeidscontract voor ten minste een half jaar tekent.36 Het
meest onderscheidende criterium van de vraag of sprake is van een arbeidsovereenkomst, is
het gezagscriterium.37 Een (sterke) indicatie van het bestaan van een arbeidsovereenkomst
tussen partijen is gelegen in het feit dat de ploegen, zowel tijdens wedstrijden als trainingen,
de regie hebben over de fiets waarop en de wielrenkleding waarin beroepsrenners rijden.38
Bovendien stelt de ploeg de wedstrijdselecties vast, waardoor de ploeg in staat is om de sportieve prestatie van de beroepsrenner te ontnemen. Voorafgaand aan een wedstrijd bedenkt de ploeg een tactisch strijdplan, waarin alle renners die van start gaan een bepaalde rol (zoals kopman of ‘knecht’) krijgen toebedeeld. Het is aldus evident dat er een gezagsverhouding tussen de ploeg en de beroepsrenner bestaat ten aanzien van wedstrijden. Buiten de 32 Rb. Den Bosch (ktr.) 6 september 2007, LJN BB3065 (Bouwens/HCDB).
33 Rb. Assen (ktr.) 24 november 1998, Prg. 1999, 5151 (Van Tarel/Sudosa).
34 Lankers, 2009, p. 24.
35 Aldus geïnterviewde Jens Raes (Bijlage IV).
36 Zoals voorgeschreven in artikel 6 Joint Agreement.
37 Verhulp, in: T&C Arbeidsrecht 2018, art. 7:610 BW, aant. 1e.
wedstrijden om komen beroepsrenners veel vrijheid toe wat betreft de te verrichten trainingen. Hoewel het voorkomt dat beroepsrenners zonder toezicht van de ploeg trainingsuren maken,
zal de ploeg over het algemeen instructies (kunnen) geven over de te leveren arbeid.39
Volgens Van Beusekom valt af te vragen of de ploeg gedurende die trainingsperiodes
bindende instructies kan geven over de inhoud van het werk en de werktijden.40 Echter hoeft
de vrijheid van beroepsrenners ten aanzien van bepaalde aspecten van arbeid, zoals het verrichten van trainingen, niet in de weg te staan aan het ontstaan van een gezagsverhouding. Gezien het bovenstaande lijkt het aannemelijk dat er tussen de ploeg en de beroepsrenner sprake is van een gezagsverhouding. De beroepsrenner voldoet eveneens aan de overige criteria van artikel 7:610 BW. De arbeidsovereenkomst tussen de ploeg en de beroepsrenner,
waarop het Nederlands recht van toepassing wordt verklaard,41 heeft tot gevolg dat (onder
meer) het arbeidsovereenkomstenrecht uit boek 7 BW van toepassing is, hetgeen in de hoofdstukken 2 en 3 aan bod komt.
1.3 Sportbonden
1.3.1 Juridisch kader
De essentie van sport is een eerlijke krachtmeting tussen verschillende partijen. Bij
wielrennen gaat het er – kortgezegd - om wie tijdens een sportief gevecht als eerste over de finishlijn rijdt. Om dit ordelijk te laten verlopen gelden spelregels waar beroepsrenners zich aan moeten houden. Voor een eerlijk verloop van de sport is het noodzakelijk dat een
onafhankelijke derde – de sportbond - zich bezighoudt met het toezicht op en handhaving van
deze regelgeving.42 Het is voor het beantwoorden van de vraag hoe de arbeidsrechtelijke
positie van de beroepsrenners momenteel is geregeld, van belang om in te zoomen op de sportbonden die hierin een rol spelen.
De wielersport is georganiseerd in een zogenaamde piramidestructuur. De top van de
piramide wordt mede gevormd door de zogenaamde ‘Internationale Federatie’.43 Binnen het
wielrennen fungeert de naar Zwitsers recht opgerichte UCI als ‘Internationale Federatie’. Dit betekent dat zij verantwoordelijk is voor de eenheid in de spelregels en het organiseren van
39 Zie bijvoorbeeld: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 25 juni 2013, ECLI:NL:GHARL:2013:CA3542, JAR 2013/244, (Rasmussen/Rabo Wielerploegen) r.o. 2.51.
40 Aldus geïnterviewde Van Beusekom (Bijlage III).
41 Aldus geïnterviewde Van den Akker (Bijlage I).
42 Jellingshaus & Hahn, 2018, p. 21.
internationale wedstrijden.44 Uit de statuten van de UCI volgt dat zij de wielersport leidt,
ontwikkelt, reguleert en controleert.45 Het hoogste orgaan binnen de UCI is het ‘UCI
Management Committee’ (hierna: het UCI-management). Het UCI-management is belast met de meest uitgebreide bevoegdheden omtrent het beleid en de reglementering van de
wielersport.46 Zo heeft het UCI-management onder meer de bevoegdheid om reglementen aan
te passen en toe te voegen.47 Daarnaast bezet het UCI-management zes van de twaalf zetels in
een ander UCI-orgaan, namelijk de ‘Professional Cycling Council’ (hierna: de PCC). De overige zetels van de PCC zijn verdeeld onder de internationale organisatie van wielerploegen ‘Association Internationale des Groupes Cyclistes Professionnels’ (hierna: AIGCP), de wedstrijdorganisatorenvereniging ‘Association Internationale des Organisateurs de Courses Cycliste’ (hierna: AIOCC), een afgevaardigde van de internationale beroepsrennersorganisatie
‘Cyclistes Professionnels Associés’ (hierna: CPA) en een lid van de UCI-atletencommissie.48
De PCC besluit bij gewone meerderheid en heeft als een van haar voornaamste taken het ontwerpen van regelgeving, dat vervolgens door het UCI-management kan worden
geïmplementeerd.49
Kenmerkend voor de professionele wielersport is dat, in tegenstelling tot veel andere sporten, de (wieler)bonden niet verantwoordelijk zijn voor de organisatie van de (meeste) wedstrijden. Enkel het wereldkampioenschap wielrennen wordt georganiseerd door de UCI, daar de overige WorldTour-wedstrijden onder leiding van externe organisatoren plaatsvinden (zie paragraaf 1.5).50
De reglementen en statuten van de UCI zijn van toepassing op de beroepsrenner vanwege zijn zogenaamde getrapte lidmaatschap. Een beroepsrenner moet, om deel te kunnen nemen aan
WorldTour-wedstrijden, in het bezit zijn van een licentie.51 Zodra een beroepsrenner een
licentieaanvraag indient bij een nationale wielerunie, wordt hij verplicht de reglementen en
statuten van de UCI te respecteren.52 De licentie vraagt de beroepsrenner aan bij de nationale
wielerunie in het land waar hij woonachtig is. Zo bepaalt de KNWU, voor de beroepsrenners
44 Jellingshaus & Hahn 2018, p. 21.
45 Artikel 2 sub a UCI-statuten.
46 Artikel 46 lid 1 en 2 UCI-statuten.
47 Artikel 47 lid 1 sub k UCI-statuten.
48 Artikel 1 Terms of reference – Professional Cycling Council.
49 Artikel 7 jo. artikel 11b Terms of reference – Professional Cycling Council.
50 Van Reeth & Larson 2016, p.40.
51 Artikel 1.1.002 UCI-reglement.
die in Nederland woonachtig zijn, onder welke voorwaarden een beroepsrenner een licentie
krijgt om deel te kunnen nemen aan professionele wedstrijden.53 De KNWU stelt als
voorwaarde dat een beroepsrenner lid moet zijn van ofwel een plaatselijke wielervereniging,
ofwel (rechtstreeks) van de KNWU of de UCI.54 Om deel te kunnen nemen aan de WorldTour
moeten ook de ploegen beschikken over een licentie.55 Zodra een ploeg zich aanmeldt als
WorldTour-ploeg, committeert zij zich aan de UCI-reglementen.56 Naast de beroepsrenner en
de ploeg moeten ook onder andere de manager, ploegleider/team manager, soigneur, en
mecanicien over een licentie beschikken.57
De UCI heeft een hoop regelgeving uitgevaardigd die de arbeidsrechtelijke positie van de
beroepsrenner in de WorldTour beïnvloedt.58
Joint Agreement59
De internationale sociale partners CPA en AIGCP stellen tweejaarlijks een Joint Agreement op. De Joint Agreement is een overeenkomst die grotendeels de arbeidsvoorwaarden van
beroepsrenners uit een WorldTour-team bepaalt.60 Althans, dit geldt slechts indien de PCC de
Joint Agreement goedkeurt en in haar reglementen bekrachtigt.61 De Joint Agreement is een
overeenkomst die inhoudelijk zonder invloed van de UCI tot stand komt.62 Indien de Joint
Agreement wordt opgenomen in de reglementen, is deze bindend voor zowel de ploegen als
de beroepsrenners.63 In de Joint Agreement staat dat ten nadele van de beroepsrenner afwijken
nietig is. Afwijken ten gunste van de beroepsrenner tast de geldigheid van de betreffende bepaling niet aan.64
Overige UCI-reglementen
Naast de Joint Agreement, schrijft de UCI in hoofdstuk 15 van haar reglementen specifieke
53 Artikel 1.1.006 UCI-reglement.
54 Withaar TvSR 2018/2.
55 Artikel 2.15.003 UCI-reglement.
56 Artikel 2.15.006.
57 Artikel 1.1.010.
58 Zie voor een overzicht: https://www.uci.org/inside-uci/constitutions-regulations/regulations.
59 Te raadplegen via: uci.org/docs/default-source/rules-and-regulations/part-ii-road/2018-joint-agreements.pdf?
sfvrsn=653b794c_8.
60 Artikel 1 Joint Agreement.
61 Artikel 2.5.111 UCI-reglement.
62 Study into the Identification of Themes and Issues which can be dealt with in a Social Dialogue in the European
Professional Cycling Sector 2009, p. 57; Artikel 2.15.11 UCI-reglement. 63 Artikel 1 Joint Agreement.
regelgeving voor die is toegespitst op de mannelijke competitie in de WorldTour. Naast de Joint Agreement moeten WorldTour-teams hun arbeidsovereenkomsten met beroepsrenners
sluiten conform de bepalingen uit het standaardcontract van de UCI.65 Ook schrijft de UCI
reglementsbepalingen voor die zien op de organisatie van de wielerwedstrijden.66
1.3.2 Juridisch kader toegepast op beroepsrenner
De nationale wielerunies bepalen de licentievoorwaarden van de beroepsrenners en hebben zodoende invloed op de arbeidsrechtelijke positie van de beroepsrenner; zonder licentie kan de beroepsrenner immers niet zijn bedongen arbeid leveren. Naast de rol van de nationale wielerunies, speelt de internationale wielerunie UCI een aanzienlijke rol in de
arbeidsrechtelijke positie van de beroepsrenners. De PCC, waarin het UCI-management de feitelijke macht heeft, beslist of de Joint Agreement al dan niet in het UCI-reglement wordt opgenomen. Bovendien bepaalt het UCI-management het beleid en de (overige)
reglementering, zoals het UCI-standaardcontract. Het staat partijen in de professionele wielerwereld dus niet vrij de arbeidsovereenkomst volledig naar eigen wens in te vullen; de Joint Agreement en het UCI-standaardcontract bepalen grotendeels de inhoud van de
arbeidsovereenkomst van beroepsrenners.67 De inhoud van de Joint Agreement en het
UCI-standaardcontract wordt in het volgende hoofdstuk besproken. Bovendien hebben de op de WorldTour toegespitste reglementsbepalingen en de ‘organisatiebepalingen’ invloed op de arbeidsrechtelijke positie van de beroepsrenner, welke eveneens later in dit onderzoek inhoudelijk worden behandeld. Opvallend is dat de reglementsbepalingen die zien op de
organisatie van een wedstrijd, niet specifiek op het wegwielrennen zijn aangepast.68 Deze
regelgeving ziet op alle onder de UCI vallende disciplines, zoals baanwielrennen, BMX en
veldrijden.69 De UCI bepaalt ook de voorwaarden waaraan ploegen moeten voldoen om een
WorldTour-licentie te bemachtigen en te behouden. Niet-naleving van de UCI-reglementen kan gevolgen hebben voor de WorldTour-licentie van de ploeg, welke niet-naleving hierdoor
ook gevolgen kan hebben voor de arbeidsrechtelijke positie van beroepsrenners.70 Ook dit
komt inhoudelijk later in dit onderzoek aan bod.
65 Artikel 2.15.111 UCI-reglement.
66 Artikel 1.2.031 t/m 1.2.076 UCI-reglement.
67 Withaar TvSR 2018/2.
68 Aldus geïnterviewde Van Beusekom (Bijlage III).
69 De regelgeving waarnaar verwezen wordt is opgenomen in hoofdstuk 1 van de UCI-reglementen, dat ziet op alle wielerdisciplines van de UCI.
1.4 Sociale partners
1.4.1 Sociale partners op nationaal niveau
De VVBW komt als nationale wielrenvakbond op voor de belangen van Nederlandse
beroepsrenners. De VVBW is een vrijwilligersorganisatie die is opgericht in 1968.71
Nederlandse beroepsrenners zijn lid van de VVBW, tenzij zij bij de VVBW melden dat dit niet gewenst is. Het gebeurt volgens VVBW-secretaris Van den Akker zelden dat een
beroepsrenner zijn lidmaatschap bij de VVBW weigert.72 Buitenlandse beroepsrenners kunnen
geen lid worden van de VVBW.73 Team Jumbo-Visma en Team Sunweb worden
vertegenwoordigd door de Vereniging van Professionele Wielerploegen (hierna: VVPW).74
De Cao Beroepsrenners 2010-2012, overeengekomen door de VVBW en VVPW, liep van 1
januari 2010 tot 31 december 2014.75
1.4.1.1 Juridisch kader76
Om de arbeidsrechtelijke positie van de beroepsrenner verder te bepalen, is van belang om het juridisch kader van het cao-recht inzichtelijk te maken. Een of meer werkgevers of een
werkgeversvereniging en een werknemersvereniging kunnen een cao sluiten.77 Een
werknemer die tijdens de looptijd van de cao lid is van een bij de cao betrokken vereniging en
bij de overeenkomst is betrokken, is door die cao gebonden.78 Een cao bevat regelingen over
arbeidsvoorwaarden die van toepassing zijn op arbeidsovereenkomst van de onder de
werkingssfeer vallende werknemer.79 Het bestaan van een cao kan gedeeltelijk de ongelijke
onderhandelingspositie van de individuele werknemer compenseren.80 De werkgever die door
de cao is gebonden, is tijdens de looptijd van de cao verplicht de cao ook toe te passen op
niet-gebonden werknemers.81 Uit de rechtspraak volgt dat, mocht de werkgever
voorgenoemde verplichting nalaten, een ongebonden werknemer geen nakoming kan
vorderen van de gebonden werkgever.82 Om te voldoen aan de werkgeversverplichting de
arbeidsvoorwaarden uit de cao (ook) toe te passen op de ongebonden werknemer, kunnen de
71 Nederlandse sportalmanak 2007, p. 33.
72 Aldus geïnterviewde Van den Akker (Bijlage I). 73 Persoonlijke communicatie met Van den Akker.
74 Aldus geïnterviewde Van den Akker (Bijlage I).
75 Jellinghaus & Hahn, 2018, p. 157.
76 Niet zal worden ingegaan op het stakingsrecht.
77 Artikel 1 Wet cao.
78 Artikel 9 Wet cao.
79 N. Jansen, in: T&C Arbeidsrecht, aanhef Wet CAO, aant. 4b.
80 Jaspers & Baltussen 2011, p. 81.
81 Artikel 14 Wet cao.
gebonden werkgever en de ongebonden werknemer de cao van toepassing verklaren op de
arbeidsovereenkomst via een zogenaamd incorporatiebeding.83
Nietig zijn de arbeidsvoorwaarden in de arbeidsovereenkomst die in strijd zijn met een
geldende cao.84 Van verschillende wetsartikelen uit het BW kan slechts bij cao ten nadele van
de werknemer worden afgeweken. Een wetsbepaling die zo een uitzondering bij cao toelaat, wordt als driekwartdwingend recht aangemerkt. Voorbeelden hiervan zijn de
loondoorbetalingsplicht uit artikel 7:628 BW en de ketenregeling in de zin van artikel 7:688a
BW.85 Naast arbeidsvoorwaarden kan een cao ook andere onderwerpen behelzen.86
Een cao kan, nadat de looptijd van de cao is verstreken, vanwege de zogenaamde nawerking van normatieve cao-bepalingen, van toepassing blijven indien zowel werkgever als
werknemer zijn gebonden aan de cao.87 Indien werkgever en werknemer zijn gebonden aan de
cao op grond van artikel 9 Wet cao, zijn de arbeidsvoorwaarden onderdeel geworden van de arbeidsovereenkomst die tussen hen geldt. Uit de rechtspraak blijkt dat voor gebonden werknemers geldt dat een nieuwe minimum-cao niet de nawerking van gunstigere
arbeidsvoorwaarden uit de oude minimum-cao beëindigt.88 Indien de cao is geëxpireerd,
herleeft de contractsvrijheid bij (gebonden) partijen en zijn zij aldus vrij om andere afspraken
te maken.89 Ook niet-gebonden werknemers kunnen zich beroepen op nawerking van de cao,
indien de cao is geïncorporeerd in de arbeidsovereenkomst.90 De ongebonden werknemer
draagt zijn individuele contractsvrijheid (logischerwijs) niet over aan een cao-partij.91 In de
literatuur wordt verschillend gedacht over de nawerking van cao-bepalingen die afwijken van driekwartdwingend recht. Fase en Van Drongelen menen, net als Olbers, dat deze
cao-bepalingen nawerken.92 Daarentegen kan de werkgever, volgens Jansen en Verhulp, geen
beroep doen op een afwijking van driekwartdwingend recht in de arbeidsovereenkomst in het
geval van een geëxpireerde cao.93
83 Asser/Heerma van Voss 7-V 2015/562. 84 HR 27 maart 1998, JAR 1998/99.
85 Jansen, in: T&C Arbeidsrecht, aanhef Wet CAO, aant. 7. 86 Jansen, in: T&C Arbeidsrecht, art. 1 Wet CAO, aant. 2. 87 HR 19 juni 1987, NJ 1988/70.
88 HR 8 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0580 (ABVAKABO/Unieke Kinderopvang).
89 HvJ NA 05-07-1977, ECLI:NL:OHJNA:1977:AB7050.
90 Jansen, in T&C Arbeidsrecht, art. 9, aant. 3.
91 Aldus ook Jaspers & Baltussen 2011, p. 9
92 Fase & Van Drongelen 2004, p. 110; Olbers 1979, p. 293-300.
Binnen de Nederlandse sportwereld bestaat reeds een aantal cao’s. In de sportsector bestaan de CAO-sport voor werknemers van sportbonden en de CAO-Sportverenigingen voor werknemers die via een zogenaamd sportservicebureau zijn gedetacheerd bij een
sportvereniging. Binnen het Nederlandse betaald voetbal gelden cao’s voor scheidsrechters, coaches en contractspelers. Voor de ijshockeyers van Tilburg Trappers geldt dat een
bedrijfs-cao van toepassing is op hun arbeidsovereenkomst.94
1.4.1.2 Juridisch kader toegepast op beroepsrenner
Uit een door de KNWU geïnitieerd onderzoek naar ongewenste gedragingen in de wielersport is onder meer gebleken dat de VVBW de arbeidsrechtelijke belangen van de beroepsrenners
onvoldoende behartigt.95 Er is sprake van een gebrek aan collectief tegengewicht van de
VVBW jegens de ploegen.96 Momenteel geldt er geen cao in het Nederlandse
beroepswielrennen, waardoor de ongelijkheidspositie bij contractonderhandelingen van individuele beroepsrenners (sinds de expiratie van de Cao Beroepsrenners 2010-2012) niet wordt gecompenseerd. Dit is met name problematisch voor de zogenaamde ‘vervangbare’
beroepswielrenners.97 De minimum-cao98 gold, indien de beroepsrenner lid was van de
VVBW of de cao was geïncorporeerd in de arbeidsovereenkomst, tussen de beroepsrenners en hun wielerploegen, te weten Rabobank (het huidige Team Jumbo-Visma), Vacansoleil en
Skill-Shimano (het huidige Team Sunweb).99 Een ongebonden beroepsrenner draagt zijn
individuele contractsvrijheid (uiteraard) niet over aan de VVBW en is aldus te allen tijde vrij
om andersluidende afspraken overeen te komen dan in een mogelijke cao zijn voorzien.100
Voor de tijdens de looptijd van de Cao Beroepsrenners 2010-2012 gebonden beroepsrenner geldt dat zijn individuele contractsvrijheid na afloop van de cao is herleefd, waardoor partijen
van de cao afwijkende bepalingen kunnen zijn overeengekomen.101 Zodoende lijkt de Cao
Beroepsrenners 2010-2012 een beperkte rol te spelen voor de huidige beroepsrenners, in die zin dat de ploegen niet verplicht zijn de cao toe te passen indien de herleefde contractsvrijheid van de gebonden beroepsrenner heeft geleid tot andere afspraken, noch dat de ploeg verplicht is de Cao Beroepsrenners 2010-2012 op grond van artikel 14 Wet Cao aan te bieden aan
94 Jellinghaus & Hahn, 2018, p. 154-158.
95 Van Wijk e.a. 2018, p. 43.
96 Van Wijk e.a. 2018, p. 45.
97 Van Wijk e.a. 2018, p. 45.
98 Artikel 5 Cao Beroepsrenners 2010-2012. 99 Jellinghaus & Hahn, 2018, p. 157.
100 Cornelisse, ArbeidsRecht 2012/30.
ongebonden beroepsrenners. Indien geen andersluidende afspraken zijn gemaakt met de gebonden beroepsrenner, kan hij zich beroepen op de nawerking van de minimum-cao. Wat de mogelijke nawerking of incorporatie tot gevolg heeft voor de huidige arbeidsrechtelijke positie van de beroepsrenners, wordt in hoofdstuk 2 behandeld. Welke bijdrage de nationale sociale partners (verder) zouden kunnen leveren in de arbeidsrechtelijke positie van de beroepsrenner wordt in hoofdstuk 4 behandeld, waarin de mogelijkheden, beperkingen en de haalbaarheid van een nieuwe wielrencao worden behandeld.
1.4.2 Sociale partners op internationaal niveau
Beroepsrenners worden op internationaal niveau vertegenwoordigd door de naar Zwitsers recht in 1999 opgerichte vereniging CPA. CPA is opgericht door landen met een rijke
wielerhistorie, zoals Nederland en België.102 CPA wordt gezien als de invloedrijkste
werknemersorganisatie binnen het mondiale wielrennen, mede vanwege de UCI-commissies
waarin CPA de beroepsrenners vertegenwoordigt.103 Alle beroepsrenners die uitkomen voor
een ploeg uit de WorldTour, zijn automatisch lid van CPA.104 Op internationaal niveau
behartigt AIGCP de belangen van professionele mannenploegen. Deze werkgeversvereniging komt op voor de belangen van 17 WorldTour-ploegen en 27 Pro-continentale ploegen en kent in de persoon van Iwan Spenkenbrink, teammanager van Team Sunweb, een Nederlandse
voorzitter. Team Jumbo-Visma en Team Sunweb zijn aangesloten bij AIGCP.105
1.4.2.1 Juridisch kader
Om de arbeidsrechtelijke positie van beroepsrenners verder in kaart te brengen, is van belang het juridische kader te omschrijven waarbinnen internationale sociale partners invloed kunnen uitoefenen op de arbeidsrechtelijke positie van beroepsrenners. Hieronder wordt eerst de verenigingsrechtelijke invloed van CPA en AIGCP behandeld, waarna hun rol middels de ESD aan bod komt.
Verenigingsrechtelijk
Zoals reeds aan bod is gekomen, bepalen CPA en AIGCP de inhoud van de Joint Agreement. De PCC heeft de bevoegdheid de Joint Agreement op te nemen in de UCI-reglementen (zie 102 Cyclingalliance.org/faq.
103 Cpacyling.com/en/uci-commissions.asp.
104 Study into the Identification of Themes and Issues which can be dealt with in a Social Dialogue in the European
Professional Cycling Sector 2009, p. 57.
105 AIGCP 2019. Geraadpleegd van: facebook.com/379059338899954/photos/a.1318722681600277/1318716238267588/? type=3&theater.
paragraaf 1.3).
Europese Sociale Dialoog
Sociale partners kunnen in het kader van de ESD op EU-niveau een belangrijke rol spelen in de totstandkoming van (sectorspecifieke) arbeidsvoorwaarden en zodoende invloed
uitoefenen op de arbeidsrechtelijke positie van de beroepsrenner. Het raamwerk van collectief onderhandelen op Europees niveau staat vermeld in de artikelen 152 tot en met 155 VWEU. Sociale partners hebben een ruime marge van partijautonomie wat betreft de aan de
onderhandelingen deelnemende partijen.106 Sociale partners moeten, aldus de Europese
Commissie (hierna: de Commissie), voldoen aan de volgende criteria:
1. Bedrijfstakoverkoepelend zijn of gerelateerd zijn aan specifieke sectoren of categorieën en georganiseerd zijn op Europees niveau;
2. Bestaan uit organisaties die zelf een integraal en erkend onderdeel uitmaken van de structuren waarin sociale partners in de lidstaten samenwerken, ze moeten het vermogen hebben om over overeenkomsten te onderhandelen en representatief zijn voor verschillende lidstaten;
3. Over toereikende structuren beschikken om te garanderen dat hun deelname in het
raadplegingsproces doeltreffend is.107
Indien de Commissie de sociale partners aan de hand van hiervoor genoemde criteria ‘goedkeurt’, vangt onder toeziend oog van de Commissie de onderhandelingsfase aan. De ESD kan uitmonden in een overeenkomst tussen sociale partners, die op twee manieren ten uitvoer kan worden gelegd. De formele manier van implementatie is door middel van een
door de Europese instanties uitgevaardigde richtlijn.108 Om de overeenkomst op die manier ten
uitvoer te leggen dienen de sociale partners de Commissie te verzoeken om de gesloten overeenkomst aan de Raad van Ministers (hierna: de Raad) voor te stellen. Indien de Raad bevoegd is, zal zij, afhankelijk van het onderwerp waarop de overeenkomst ziet, het lot van de
overeenkomst beslechten met al dan niet eenparigheid van stemmen.109 Een richtlijn verplicht
lidstaten om hun nationale wetgeving aan te passen, zodat zij het gestelde eindresultaat
106 GvEA 17 juni 1998, T-135/96 (UEAPME v. Raad). 107 Commissie 1998, 98/500/EG.
108 Artikel 153 lid 2 sub b VWEU.
bereiken.110 Ook kunnen de sociale partners besluiten de regie in eigen handen te houden. De
tenuitvoerlegging geschiedt in dat geval volgens de procedures die eigen zijn aan de sociale
partners en aan de lidstaten.111 Deze implementatiemethode legt geen verplichtingen op aan de
lidstaten; de sociale partners zijn zelf verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging, waarbij de
leden van Europese sociale partners belast zijn met de implementatie.112 Volgens Franssen is
er geen rechtsbron op grond waarvan gesteld kan worden dat een ‘Europese cao’ automatisch
juridische rechten en plichten creëert voor ondertekenende sociale partners.113 De nationale
sociale partners die aangesloten zijn bij de Europese sociale partner, zijn niet verplicht om de Europese overeenkomst te implementeren; in het EU-recht bestaat geen procedure waarbij naleving van de Europese overeenkomst van nationale sociale partners kan worden
afgedwongen. Evenmin voorziet het Werkingsverdrag in een juridische basis op grond waarvan werknemers zich kunnen beroepen op de rechtstreekse werking van de ‘Europese cao’.114
Binnen de Europese sport zijn sociale partners eenmaal tot een overeenkomst gekomen in het kader van de ESD. In 2008 is door sociale partners uit de voetbalwereld een sociaal
dialoogcomité opgericht, hetgeen in 2012 heeft geleid tot een overeenkomst die
minimumvoorschriften in individuele arbeidsovereenkomsten van voetballers voorschrijft. De Commissie erkende de sportspecificiteit van het voetbal en liet de sociale partners, ondanks dat niet alle sociale partners voldeden aan de door de Commissie gestelde
representativiteitsvoorwaarden, participeren in het sociale dialoogcomité.115
1.4.2.2 Juridisch kader toegepast op beroepsrenner
De rol van internationale sociale partner CPA en AIGCP op de arbeidsrechtelijke positie van beroepsrenners is vanwege hun rol in de totstandkoming van de Joint Agreement aanzienlijk. Hoewel de PCC het laatste woord heeft in de afweging of de Joint Agreement als
reglementsbepaling moet worden beschouwd, wordt dit volgens Van den Akker altijd gedaan.116
110Artikel 288 VWEU.
111 Artikel 155 lid 2 VWEU.
112 Pennings & Peters 2016, p. 261.
113 Franssen SR 2004/27, aant. 3.1.
114 Colucci & Geeraert 2013, p. 31.
115 Branco Martins 2018, p. 285.
Momenteel geldt in het Europese beroepswielrennen geen overeenkomst die is voortgekomen uit de ESD. In 2007 hebben de werkgeversvertegenwoordigers AIGCP en IPCT samen met CPA een gezamenlijk verzoek ingediend bij de Commissie om een sociaal dialoogcomité op te richten. De sociale partners waren toentertijd overtuigd dat men middels de ESD een
professionaliseringsslag zou gaan maken in het professionele wielrennen.117 Ondanks deze
uitgesproken intenties is de ESD in het professionele wielrennen nooit van de grond
gekomen.118 Zodoende hebben de internationale sociale partners momenteel vooral invloed op
de arbeidsrechtelijke positie van de beroepsrenner via de rol die zij spelen in de
totstandkoming van de Joint Agreement. In hoofdstuk 4 wordt onderzocht welke bijdrage een overeenkomst via de ESD zou kunnen leveren aan de arbeidsrechtelijke positie van de
beroepsrenners.
1.5 Organisatoren
1.5.1 Juridisch kader
Zoals in paragraaf 1.3 is gebleken, ligt de wedstrijdorganisatie in de WorldTour niet in handen van een sportbond. Wielerwedstrijden in de WorldTour worden, met uitzondering van
het wereldkampioenschap, georganiseerd door externe, vaak commerciële partijen.119 Een
groot gedeelte van de WorldTour-wedstrijden, waaronder de Tour de France, wordt
georganiseerd door de ‘Amaury Sport Organisation’ (hierna: de ASO).120 RCS Sport en
Flanders Classics ‘verdelen’ voor een groot deel de overige WorldTour-wedstrijden.121 Een
organisator moet volgens het UCI-reglement lid zijn van de nationale wielerfederatie in het
land waar de wedstrijd zal plaatsvinden.122 Deze reglementsbepaling heeft tot gevolg dat elke
organisator gebonden is aan de verenigingsrechtelijke bepalingen van zowel de nationale wielerfederatie als de UCI. Het UCI-reglement bepaalt daarnaast dat enkel de organisator
verantwoordelijk is voor de kwaliteit en veiligheid van de organisatie.123 Bovendien is de
organisator verplicht de wedstrijd te laten plaatsvinden onder de best mogelijke
117 Study into the Identification of Themes and Issues which can be dealt with in a Social Dialogue in the European
Professional Cycling Sector 2009, p. 6.
118 Study into the Identification of Themes and Issues which can be dealt with in a Social Dialogue in the European
Professional Cycling Sector 2009, p. 70.
119 Study into the Identification of Themes and Issues which can be dealt with in a Social Dialogue in the European
Professional Cycling Sector 2009, p. 142.
120 aso.fr/en/our-sports.
121 flanderclassics.be/nl; rcssport.it/?lang=en.
122 Artikel 1.2.031 UCI-reglement.
omstandigheden.124 De beroepsrenners hebben geen contractuele relatie met organisatoren.125
De ploegen hebben daarentegen wel, zij het minimaal, een contractuele relatie met de organisatoren. Ploegen komen met wedstrijdorganisatoren een zogenaamd ‘enrolment form’
overeen.126 Dit is een inschrijfformulier waarin enkele logistieke zaken staan beschreven. De
UCI heeft haar regelgeving voor het organiseren van wedstrijden nader gespecificeerd in een
apart document dat is toegevoegd aan de UCI-reglementen.127AIOCC vertegenwoordigt de
grootste organisatoren in het beroepswielrennen, waaronder de organisatoren van de drie
grote rondes en 24 UCI-WorldTour-wedstrijden.128
1.5.2 Juridisch kader toegepast op beroepsrenner
Organisatoren hebben in de WorldTour een enorme macht, zowel vanwege de huidige verdeling van opbrengsten in de wielersport als hun feitelijke monopolie op het organiseren
van wedstrijden.129 Ondanks het ontbreken van een contractuele relatie tussen beroepsrenner
en organisator, hebben organisatoren een directe impact op de relatie tussen ploeg en
renner.130 Het UCI-reglement houdt organisatoren exclusief verantwoordelijk voor de
kwaliteit en veiligheid van de organisatie. Dit heeft tot gevolg dat de beroepsrenners wat betreft hun veiligheid en gezondheid in de wedstrijd onder meer afhankelijk zijn van de door de organisator genomen maatregelen. Ook via de PCC speelt AIOCC een rol in de
arbeidsrechtelijke positie van de beroepsrenner.
1.6 Deelconclusie
In dit hoofdstuk zijn de stakeholders en hun invloed op de arbeidsrechtelijke positie van de beroepsrenner beschreven. Beroepsrenners hebben, in lijn met hetgeen de wet en de
jurisprudentie bepalen, een arbeidsovereenkomst met hun ploeg. Daarnaast zijn
beroepsrenners via hun getrapte lidmaatschap gebonden aan de reglementen van een nationale
124 Artikel 1.2.035 UCI-reglement.
125Aldus geïnterviewde Van den Akker (Bijlage I). 126 Artikel 1.2.048 – 1.2.055 UCI-reglement.
127 UCI Specifications for organisers, p. 2., te raadplegen via:
uci.org/docs/default-source/publications/uci-worldtour---specifications-for-organisers.pdf?sfvrsn=17efe485_4.
128 Aiocc.ch/en/who-are/we/.
129 Scholten, NRC 21 september 2018.
130 Study into the Identification of Themes and Issues which can be dealt with in a Social Dialogue in the European
wielerunie en de UCI. Vooral de UCI heeft aanzienlijke invloed op de arbeidsrechtelijke positie van beroepsrenners, aangezien zij de WorldTour-reglementen opstelt en grotendeels de inhoud van de arbeidsovereenkomst van de beroepsrenner voorschrijft. De Nederlandse wielercultuur wordt gekenmerkt door machtige ploegen en een relatief zwakke vakbond. Sociale partners op nationaal niveau spelen momenteel, bij gebreke van een geldende cao, een beperkte rol in de arbeidsrechtelijke positie van de meeste beroepsrenners. Mogelijk hebben de nationale sociale partners, vanwege de nawerking of incorporatie van de in het verleden overeengekomen Cao Beroepsrenners 2010-212, toch invloed op de arbeidsrechtelijke positie van beroepsrenners. Internationale sociale partners stellen de Joint Agreement inhoudelijk op en hebben daarmee, ondanks afhankelijkheid van de goedkeuring van de PCC, invloed op de arbeidsrechtelijke positie van de beroepsrenner. Ook organisatoren hebben, ondanks
afwezigheid van een contractuele relatie met de beroepsrenners, invloed op de arbeidsrechtelijke positie van de beroepsrenner.
2.1 Inleiding
Om een beter beeld te krijgen van de arbeidsrechtelijke positie van de beroepsrenners, is in het vorige hoofdstuk een overzicht geschetst van de relevante stakeholders. Uit hoofdstuk 1 kwam naar voren dat de ploegen te bestempelen zijn als werkgever in de zin van artikel 7:610 BW. Aangezien Team Jumbo-Visma en Team Sunweb het Nederlandse recht van toepassing
verklaren op de arbeidsovereenkomsten met hun renners,131 hebben zij zich - als werkgevers -
te houden aan het Nederlandse arbeidsovereenkomstenrecht. Tegelijkertijd moeten ploegen zich - als licentiehouder - houden aan de UCI-reglementen. De UCI-reglementen hebben een
private oorsprong en zijn zodoende ondergeschikt aan het Nederlandse arbeidsrecht.132
Ondanks deze ondergeschiktheid, bepaalt (de licentiecommissie van) de UCI welke ploegen
in aanmerking komen voor een plek in de WorldTour.133 Volgens Verhulp bijten
arbeidsrechtwetgeving en sportreglementen elkaar bij tijd en wijle.134 Naast de Nederlandse
wet en het UCI-reglement, werken mogelijk op een aantal beroepsrenners normatieve
bepalingen na uit de Cao Beroepsrenners 2010-2012. Om de arbeidsrechtelijke positie van de beroepsrenner aldus verder te bepalen, worden in dit hoofdstuk, voor zover relevant (genoeg) voor de arbeidsrechtelijke positie van beroepsrenners, het Nederlandse arbeidsrecht, het UCI-reglement en de Cao Beroepsrenners 2010-210 met elkaar vergeleken. De hierna te
behandelen elementen komen aan bod: tijdige loonbetaling en betaling van prijzengeld, (minimum)loon, loondoorbetaling bij arbeidsongeschiktheid, loondoorbetaling bij overlijden, vakantie en ontslagbescherming (ketenregeling, transitievergoeding en einde van de
arbeidsovereenkomst). Per beschreven onderwerp zal eerst het juridisch kader worden
geschetst,135 waarna dit wordt toegepast op de beroepsrenner.
2.2 Inkomsten
2.2.1 Tijdige loonbetaling en tijdige betaling van prijzengeld
Volgens artikel 7:616 BW is de werkgever dwingendrechtelijk verplicht tijdig het loon aan de werknemer te betalen. Partijen zijn tot een bepaalde hoogte vrij een datum overeen te komen
waarop het loon aan de werknemer wordt uitbetaald.136 Voor het naar tijdsruimte vastgestelde
loon, zoals het maandsalaris, geldt de maximumtermijn genoemd in artikel 7:623 BW. In dit
131 Aldus geïnterviewde Van den Akker (Bijlage I). 132 Hendrickx, SMA 2003.
133 Artikel 2.15.005 UCI-reglement.
134 Aldus geïnterviewde Verhulp (Bijlage V).
135 Vanwege de hoeveelheid aan relevante onderwerpen, kan, in het kader van de (beperkte) omvang van dit onderzoek, slechts op de kern van de elementen worden ingegaan.
artikel staat dat ingeval partijen een maandloon zijn overeengekomen, dit bedrag uiterlijk binnen een maand na afloop van deze periode moet zijn betaald.
In de Joint Agreement staat dat het vaste maandsalaris dat aan de renner wordt betaald, moet geschieden uiterlijk op de vijfde dag van de volgende maand. Bij een te late betaling is
de werkgever verplicht het afgesproken bedrag te betalen, plus vijf procent rente per jaar.137
Naast het basissalaris is het prijzengeld voor de beroepsrenners een (belangrijke) inkomstenbron. Aannemelijk is dat prijzengeld in civielrechtelijke zin niet wordt aangemerkt als loon. Prijzengeld is immers een betaling die de beroepsrenner ontvangt van een derde (de
organisator), zonder dat daarbij de werkgever is betrokken.138 De uitbetaling van prijzengeld
kan volgens het UCI-reglement op twee manieren geschieden. Het ‘oude’ systeem van uitbetaling van prijzengeld verplicht organisatoren het totale prijzengeld 30 dagen
voorafgaand aan het evenement aan de nationale wielerunie te voldoen van het land waar de
wedstrijd plaatsvindt.139 Vervolgens moet binnen 90 dagen na afloop van de wedstrijd het
prijzengeld zijn uitbetaald aan de renners.140 Sinds 2019 maakt het UCI-reglement het
‘nieuwe’ systeem mogelijk, waarin de organisator het prijzengeld overmaakt naar een gecentraliseerd platform, dat op haar beurt zorgt voor de uiteindelijke uitbetaling. Het UCI-reglement verplicht stakeholders niet exclusief gebruik te maken van één van de twee
betalingsregelingen.141
De Nederlandse wet schrijft een voor de beroepsrenners minder gunstige uiterlijke betalingstermijn van het salaris voor dan de Joint Agreement. In de praktijk zijn er geen gevallen bekend waarin Team Jumbo-Visma of Team Sunweb het overeengekomen maandsalaris te laat betalen.
In het beroepswielrennen is de achterstallige betaling van prijzengeld (wel) een probleem. Beroepsrenners kunnen de betaling van prijzengeld niet afdwingen bij hun werkgever en zijn aldus afhankelijk van organisatoren (als schuldenaar) en UCI (als
regelgevende en handhavende instantie).Toch komt het voor dat Nederlandse wielerploegen,
zonder dat bevestigd is dat dit specifiek Team Jumbo-Visma of Team Sunweb betreft, hun
machtspositie misbruiken door prijzengeld in te houden.142 Daarnaast houden tientallen
wedstrijdorganisatoren zich niet aan de door de UCI gestelde betalingstermijn, waaronder
137 Artikel 11 Joint Agreement.
138 In lijn met Rb. Amsterdam (ktr.) 30 mei 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:4397.
139 Artikel 1.2.071 UCI-reglement.
140 Artikel 1.2.072 UCI-reglement.
141 Artikel. 1.2.071 UCI-reglement.
grote organisaties als de ASO en RCS.143 De invoering van de ‘nieuwe’ regeling betekent
volgens CPA een transparanter en effectiever systeem dat gepaard gaat met lagere kosten voor
de beroepsrenner.144 Echter staat de ‘nieuwe’ regeling van uitbetaling van prijzengeld volgens
Raes in de praktijk erg onder druk. Bepaalde wielerunies hanteren nog de ‘oude’ regeling.
Politiek lobbywerk is in die zin dan ook nooit veraf, aldus Raes.145 Veel machtige partijen
hebben binnen de wielersport meerdere petten op, hetgeen tot belangenverstrengeling kan
leiden.146 De ‘nieuwe’ regeling levert ten opzichte van de ‘oude’ regeling een verbetering van
de arbeidsrechtelijke positie van beroepsrenners op, maar wordt in de praktijk (dus) niet consequent toegepast.
2.2.2 Minimumloon
De werkgever is op basis van de Wet Minimumloon en Minimumvakantiebijslag (hierna: de
WMM) gehouden de werknemer een minimumbeloning te geven voor de bedongen arbeid.147
Een werknemer heeft volgens de WMM per januari 2020 minimaal recht op 9,54 euro bruto per uur.148
In artikel 10 van de Joint Agreement is het minimumloon van beroepsrenners geregeld. In 2020 zal een ploeg minimaal 40.045 euro per jaar moeten betalen aan zijn
(ervaren) beroepsrenners. Beroepsrenners met nul tot twee jaar WorldTour-ervaring moeten in 2020 blijkens de Joint Agreement een minimumloon van 32.400 euro per jaar ontvangen.
Artikel 14 van de Cao Beroepsrenners 2010-2012 verwijst wat betreft het minimumloon naar de geldende bepaling uit de Joint Agreement.
De Joint Agreement biedt op het gebied van het minimumloon betere bescherming aan de beroepsrenner dan de Nederlandse wet. Raes meent dat beroepsrenners van Team Jumbo-Visma en Team Sunweb in de praktijk minimaal betaald krijgen in lijn met hetgeen is bepaald
in artikel 10 Joint Agreement.149 Reinier Honig erkent dat WordTour-renners – in zijn
algemeenheid - een bovenmodaal salaris hebben. Bovendien zijn er tientallen beroepsrenners
143 nos.nl/artikel/2147363-tientallen-wielerkoersen-te-laat-met-betalen-renners-wachten-op-miljoenen.html. 144 cpacycling.com/en/centralised-prize-money-manangement.asp.
145 Aldus geïnterviewde Raes (Bijlage IV).
146 Van Wijk e.a. 2018, p. 43.
147 Artikel 7 lid 1 WMM.
148 Indien het een 40-urige werkweek bedraagt. Zie voor een overzicht:
rijksoverheid.nl/onderwerpen/minimumloon/bedragen-minimumloon/bedragen-minimumloon-2020. 149 Aldus geïnterviewde Raes (Bijlage IV).
die meer dan een half miljoen euro per jaar verdienen, met uitschieters tot vier miljoen euro per jaar.150
2.2.3 Arbeidsongeschiktheid
In artikel 7:629 BW is de loondoorbetaling van arbeidsongeschikte werknemers geregeld. Uit deze bepaling volgt dat het risico van loonverlies als gevolg van ziekte in beginsel niet valt onder het bereik van de Ziektewet, en dat de werkgever gedurende twee jaren
verantwoordelijk is voor de betaling aan werknemer. Artikel 7:629 BW lid 1 bepaalt dat een arbeidsongeschikte werknemer recht heeft op minimaal 70% van zijn laatstverdiende loon. Het komt in zijn algemeenheid voor dat partijen een bepaalde periode 100% loondoorbetaling
overeenkomen.151 Van de loondoorbetalingsplicht bij arbeidsongeschiktheid kan (beperkt) ten
nadele van de werknemer worden afgeweken. Partijen kunnen in dat kader slechts bedingen
dat de eerste twee arbeidsongeschiktheidsdagen niet worden vergoed.152 Voor de werkgever
geldt ingevolge artikel 7:670 BW dat hij gedurende twee jaren de arbeidsovereenkomst van een werknemer niet kan opzeggen vanwege arbeidsongeschiktheid.
Ook in de Joint Agreement staan bepalingen die zien op de loondoorbetaling bij arbeidsongeschiktheid. In de Joint Agreement staat dat beroepsrenners recht hebben op loondoorbetaling bij arbeidsongeschiktheid, indien de arbeidsongeschiktheid tussen nul en zes
maanden aanhoudt.153 Artikel 21 van de Joint Agreement bepaalt dat het salaris bij
arbeidsongeschiktheid tussen nul en drie maanden volledig doorbetaald dient te worden. De arbeidsongeschikte beroepsrenner is verenigingsrechtelijk gerechtigd tot (slechts) 50% van zijn salaris gedurende een daaropvolgende periode van drie maanden (tussen drie en zes maanden), zonder dat het te betalen bedrag minder mag zijn dan het minimumloon bepaald in
artikel 10 van de Joint Agreement.154 Ingeval een beroepsrenner langer dan zes maanden
arbeidsongeschikt is, heeft hij volgens de Joint Agreement geen recht meer op
loondoorbetaling. Uit het UCI-standaardcontract volgt dat de ploeg het contract met een
arbeidsongeschikte beroepsrenner na zes maanden kan ontbinden.155 Ploegen zijn in het kader
van arbeidsongeschiktheid, apart van de loondoorbetalingsplicht, volgens de Joint Agreement (ook) verplicht een verzekering af te sluiten die 250.000 euro uitkeert aan de blijvend
150 Nos.nl/artikel/2147363-tientallen-wielerkoersen-te-laat-met-betalen-renners-wachten-op-miljoenen.html.
151 Van Slooten, in: T&C Arbeidsrecht, art. 7:629 BW, aant. 2.
152 Artikel 7:629 lid 9 BW.
153 Artikel 21 Joint Agreement.
154 Artikel 21 Joint Agreement.
arbeidsongeschikte beroepsrenner.156 De waarborgen zijn echter niet nauwkeurig omschreven.
Artikel 23 lid 2 Joint Agreement bepaalt niet of de dekking moet zien op fysieke of economische schade. Bij een fysieke dekking wordt gekeken naar de algemene
beroepsbekwaamheid van de beroepsrenner, terwijl bij een economische dekking wordt
gekeken naar de specifieke beroepsbekwaamheid.157 In de Joint Agreement staat beschreven
dat de verzekering slechts ziet op ongevallen en dat deze moet worden afgesloten voor
ongevallen die op elk moment van de dag kunnen plaatsvinden.158
Naast artikel 7:629 BW en de UCI-reglementen kan de arbeidsrechtelijke positie van beroepsrenners worden beïnvloed (door de nawerking of incorporatie van) de normatieve bepalingen uit de Cao Beroepsrenners 2010-2012. Artikel 15 van deze cao bepaalt dat beroepsrenners gedurende de eerste dertien weken van arbeidsongeschiktheid aanspraak hebben op 100% loondoorbetaling en gedurende de dertien daaropvolgende weken aanspraak hebben op 100% loondoorbetaling met een maximum van 250.000 euro of 50% van hun laatstverdiende salaris. Na 26 weken van arbeidsongeschiktheid maakt de beroepsrenner gedurende 78 weken aanspraak op 100% loondoorbetaling met een maximum van 250.000
euro.159 In artikel 16 van de Cao Beroepsrenners 2010-2012 worden de ploegen verplicht de
verzekeringsbepalingen in het UCI-reglement na te leven.
Indien de vorige alinea’s in ogenschouw wordt genomen, valt op dat de Cao Beroepsrenners voorziet in de hoogste loondoorbetaling aan beroepsrenners in geval van
arbeidsongeschiktheid, gevolgd door – in die volgorde - de Nederlandse wet en het UCI-reglement. Hoewel het UCI-reglement bij een arbeidsongeschiktheid tussen drie en zes maanden slechts 50% loondoorbetaling voorschrijft, gaan Van Beusekom en Raes ervan uit
dat in de praktijk het volledige loon gedurende die periode wordt doorbetaald.160 Volgens
Raes komt dit doordat het voor ploegen lastig is om effectief het moment te bepalen waarop de beroepsrenner niet meer arbeidsongeschikt is. Daarentegen laat de reglementsbepaling volgens Raes wel ruimte voor ploegen om 50% loon door te betalen, bijvoorbeeld indien het contract van de arbeidsongeschikte beroepsrenner afloopt en de ploeg niet wenst te
verlengen.161 De Joint Agreement biedt ruimte om de langer dan zes maanden
arbeidsongeschikte beroepsrenner te ontslaan. Vanwege het opzegverbod wegens ziekte, is
156 Artikel 23 lid 2 Joint Agreement.
157 Aldus geïnterviewde Raes (Bijlage IV).
158 Artikel 23 lid 2 Joint Agreement.
159 Artikel 15 lid 4 – lid 6 CAO Beroepsrenners 2010-2012.
160 Aldus geïnterviewden Raes (Bijlage IV) en Van Beusekom (Bijlage III).
voornoemde reglementsbepaling in strijd met de Nederlandse wet. Gesteld kan worden dat de arbeidsrechtelijke positie van de beroepsrenner die langer dan zes maanden arbeidsongeschikt is, beter wordt beschermd door de Nederlandse wet dan door het UCI-reglement. Volgens Van den Akker betalen Team Jumbo-Visma en Team Sunweb in de praktijk het loon van de
beroepsrenner ook na zes maanden arbeidsongeschiktheid door.162
Vanwege het gegeven dat de verzekeringsbepalingen omtrent blijvende
arbeidsongeschiktheid nauwelijks zijn uitgewerkt, ontstaan in de praktijk verschillen in de effectieve dekking. Aangezien de UCI-reglementering op dit vlak zo vaag is, is het dan ook moeilijk om de waarborgen inhoudelijk te controleren. Een duidelijker UCI-kader zou volgens Raes alle betrokken partijen en de beroepsrenners in het bijzonder ten goede
komen.163 Ten aanzien van het hetgeen in de vorige alinea is behandeld over de fysieke en
economische dekking, geldt dat in geval van fysieke dekking slechts een percentage van de totale som wordt uitgekeerd. Raes illustreert dit met het voorbeeld, waarbij het verlies van een voet wordt ingeschaald als 50% van de totale vergoeding. Echter zal een beroepsrenner met één voet nooit meer professioneel kunnen fietsen. Bij de economische dekking geldt wel dat een beroepsrenner bij blijvende arbeidsongeschiktheid, 100% van het ‘verzekeringsbedrag’ krijgt vergoed. Aangezien de premies van deze verzekering veel duurder zijn dan de premies die zien op een fysieke dekking, oordeelt Raes dat de meeste teams slechts een fysieke dekking onderschrijven. Afgezien van de onduidelijkheid over bepaalde
reglementsbepalingen en de zojuist beschreven gevolgen, staat in de Joint Agreement dat de arbeidsongeschiktheidsverzekering slechts ziet op ongevallen, en niet op ziektes. Zo blijken
hartaandoeningen meestal niet verzekerd te zijn, aldus Raes.164 Hoewel het UCI-reglement
voorschrijft dat de dekking 24 uur per dag moet zijn, verzekeren veel teampolissen bovendien in de praktijk slechts professionele ongevallen, waardoor bijvoorbeeld schade ten gevolge van
een ongeluk bij de beroepsrenner thuis, niet worden gedekt.165
In deze paragraaf is gebleken dat de Cao Beroepsrenners 2010-2012 betere arbeidsrechtelijke bescherming biedt aan de beroepsrenner ten aanzien van loondoorbetaling bij
arbeidsongeschiktheid dan de Nederlandse wet en het UCI-reglement. Eveneens is naar voren gekomen dat een arbeidsongeschikte beroepsrenner volgens de standaardovereenkomst van de UCI na zes maanden arbeidsongeschiktheid kan worden ontslagen, hetgeen in strijd is met het
162 Aldus geïnterviewde Van den Akker (Bijlage I).
163 Aldus geïnterviewde Jens Raes (Bijlage IV).
164 Aldus geïnterviewde Jens Raes (Bijlage IV).
wettelijke opzegverbod. De reglementsbepalingen die zien op verzekeringen ten behoeve van de beroepsrenner bij blijvende arbeidsongeschiktheid zijn onvoldoende helder opgeschreven en zorgen, mede door gebrekkige handhaving van de UCI, voor verschillen in de effectieve dekking. Artikel 7:628 BW voorziet echter in de mogelijkheid voor de beroepsrenner om, los van de aanspraak op een verenigingsrechtelijke arbeidsongeschiktheidsverzekering,
gedurende twee jaren (minimaal) 70% van het loon doorbetaald te krijgen.
2.2.4 Loondoorbetaling bij overlijden
Naar Nederlands recht eindigt de arbeidsovereenkomst van rechtswege indien een werknemer
komt te overlijden. De werkgever is verplicht aan de nabestaande(n)166 van de overledene een
uitkering ter hoogte van het laatstelijk door de werknemer verdiende maandloon te betalen.167
WorldTour-ploegen zijn volgens artikel 23 van de Joint Agreement verplicht een levensverzekering ten behoeve van de renner af te sluiten op grond waarvan een bedrag van
100.000 euro kan worden uitgekeerd aan de nabestaande(n).168
Zoals in paragraaf 2.2.3 is gebleken, wordt de ploeg in artikel 16 van de Cao
Beroepsrenners 2010-2012 verplicht de verzekeringsbepalingen uit de Joint Agreement na te leven. Deze plicht ziet (dus) ook op levensverzekeringen.
Team Jumbo-Visma en Team Sunweb zijn, mocht een van hun beroepsrenners komen te overlijden, op grond van 7:674 BW verplicht de nabestaande(n) een maandsalaris door te betalen. Daarnaast zijn de ploegen ingevolge artikel 23 van de Joint Agreement verplicht een overlijdensverzekering af te sluiten die de nabestaande(n) 100.000 euro zal doen toekomen. De nabestaande(n) van de overleden beroepsrenner komt/komen dus zowel een wettelijke als verenigingsrechtelijke vergoeding toe in het geval van overlijden van een naaste
beroepsrenner. Aangezien de UCI een vast verzekeringsbedrag van 100.000 euro hanteert in de Joint Agreement, kunnen de financiële gevolgen voor de nabestaande(n) van de
beroepsrenner relatief (flink) uiteenlopen. Sinds de meest recente eeuwwisseling zijn vijftien
professionele wielrenners door een valpartij of hartstilstand overleden.169 Hierbij zaten geen
166 Volgens artikel 7:674 BW lid 3 komt de partner in aanmerking voor de uitkering. Indien de werknemer geen partner had, komt de uitkering ten goede aan minderjarige kinderen of, bij gebreke aan minderjarige kinderen, degene met wie de overledene laatstelijk zijn huishouden deelde. Indien evenmin het huishouden werd gedeeld, hoeft de werkgever geen overlijdensuitkering te voldoen.
167 Artikel 7:674 lid 1 en 2 BW.
168 Deze verzekering hoeft een aantal in artikel 22 van de Joint Agreement opgenomen activiteiten niet te dekken.