• No results found

De les van Zwolle : over de spanning tussen beginselen en machtsvorming

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De les van Zwolle : over de spanning tussen beginselen en machtsvorming"

Copied!
5
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

reel verzuilde Nederland haar beslag. De prijs voor deze grondwetswijziging was hoog voor de niet-confessionele partijen: via volledige over-heidssubsidiëring werd het bijzonder onderwijs gelijkgesteld aan het openbaar onderwijs. De ge-volgen hiervan ¬ geconcentreerd in artikel 23 van de Grondwet ¬ zijn nog dagelijks merkbaar. Telkens weer smoren publieke en politieke dis-cussies over maatschappelijk gezien indrin-gende vraagstukken in een welles-nietes-steek-spel over dit grondwetsartikel. Zo ging het tien jaar geleden in het debat over sociale vernieuw-ing, zo gaat het momenteel in het debat over de al dan niet (of gedeeltelijk) mislukte integratie van culturele minderheden in de Nederlandse samenleving.

Juist het algemeen kiesrecht moest er toe lei-den dat de arbeidersklasse zich op weg naar de macht zou scharen achter het vaandel van de sdap, ongeacht of men van protestantse, katho-lieke of buitenkerkelijke komaf was. Zo zou de sociaal-democratie een meerderheidspositie ver-werven en haar doelstellingen kunnen verwe-zenlijken. Het bleek al gauw een misvatting te zijn, zoals ook later (1946) de ‘Doorbraak’ via de Partij van de Arbeid mislukte en nog later (1974) de vorming van een progressieve volkspartij strandde.

proletarisch besef

De krappe meerderheid op het Zwolse congres van 1913 wilde zich op geen enkele wijze met de liberale bourgeoisie committeren. Aan de dage-raad gloorde immers een geheel nieuwe samen-leving, die er uiteindelijk ¬ zij het toch weer an-ders dan gedacht ¬ ook zou komen. Weliswaar niet als het einddoel van de socialistische heil-staat waar het ooit om begonnen was, maar wel als een verzorgingsstaat waarin sociale recht-vaardigheid en menselijke waardigheid de drijf-veren zouden moeten zijn.

Troelstra sprak bij die gelegenheid in 1913 zeer geëmotioneerd de historische woorden: ‘Ik krijg nu last van uw proletarisch sentiment, maar dat sentiment bewonder ik’.1Deze frase en de context

waarin hij werd uitgesproken bleken niet alleen kenmerkend te zijn voor het politieke leider-schap van Troelstra, maar ook voor de altijd moeizame verhouding tussen aard en wezen van de sociaal-democratie en de wijze waarop soci-aal-democraten macht pleegden uit te oefenen. Vroeger gold dit vooral in theorie, maar sinds de oprichting van de Partij van de Arbeid ¬ niet formeel, maar feitelijk toch wel de opvolger van de sdap ¬ vooral in de dagelijkse praktijk.

Troelstra was een vat vol tegenstrijdigheden: als politicus ideologisch bevlogen, maar tegelij-kertijd niet wars van populistische trekken. On-danks zijn gedrevenheid bleef hij daarnaast ook altijd op zoek naar hanteerbare oplossingen voor de immense sociale problemen van zijn tijd. Als persoon was hij bovenal een romanticus, wat zich onder meer uitte in zijn Friestalige gedich-ten. Slechts één keer botste de politicus Troelstra openlijk met de persoon Troelstra. De emotie won het bij hem van de pragmatiek en dit zou hem tot na zijn dood worden nagedragen. In het najaar van 1918, toen half Europa in brand stond en her en der revolutionaire bewegingen de ge-vestigde orde deden beven, suggereerde Troel-stra op een partijbijeenkomst in Rotterdam dat ook in ons land de socialistische revolutie na-kende was. De dag daarop weigerde hij vanaf het spreekgestoelte van de Tweede Kamer hier af-stand van te nemen. Sterker nog, hij deed er te-gen zijn aanvankelijke bedoeling en in aanwe-zigheid van de meeste ministers van dat mo-ment nog een schepje bovenop. Zijn eigen socia-listische retoriek had hem overmand. Vanaf dat moment ging de fictie van de revolutiepoging van Troelstra een eigen leven leiden. De regering riep een beperkte mobilisatie uit. Oranjeklanten en andere steunpilaren van de heersende klasse organiseerden ‘een spontane volksoploop’ op het Haagse Malieveld, waarmee trouw aan koningin Wilhelmina werd beleden. Zo smoorde de lutiepoging van Troelstra, die feitelijk geen revo-lutiepoging was.

Al met al ging op het Zwolse congres van 1913 de eerste mogelijkheid van een ‘paars’ kabinet, bestaande uit (verlichte) liberalen,

vrijzinnig-de-55 Zwolle staat niet bekend als een traditioneel rood

bolwerk. Toch heeft de Nederlandse sociaal-de-mocratie een bijzondere relatie met deze oude Hanzestad. Al ligt in ons land de bakermat van de socialistische beweging elders, de eerste sociaal-democratische partij, de sdap, werd in 1894 in Zwolle opgericht en zou ook later juist daar van zich doen spreken. Zwolle is in ons collectieve geheugen toch vooral de geboorteplaats van Jo-han Rudolf Thorbecke, de grondlegger van het Nederlandse liberalisme en vanuit dat gedachte-goed de architect van onze constitutionele mo-narchie.

Twintig jaar na de oprichting van de sdap werd Zwolle weer het toneel van een historische gebeurtenis voor de Nederlandse arbeidersbewe-ging. Wederom vond deze in een weekeinde in de maand augustus plaats en ook de hoofdrolspe-lers waren deels dezelfden als in 1894, toen zij als ware ‘apostelen’ de basis legden voor de sociaal-democratische partijvorming in Nederland: Vlie-gen, Schaper en bovenal partijleider Pieter Jelles Troelstra. Op een buitengewoon congres in 1913 besloot de sdap met nipte meerderheid ¬ zeer tegen de zin van Troelstra ¬ om op generlei wijze mee te werken aan de vorming van het door de vrijzinnig-democratische formateur Dirk Bos beoogde kabinet. Daarmee was voor de Nederlandse sociaal-democratie de eerste reële kans op regeringsdeelname verkeken. De

sdap-fractie in de Tweede Kamer, die bij de kort daar-voor gehouden Tweede-Kamerverkiezingen haar zeteltal meer dan verdubbelde, werd door haar eigen directe achterban aan banden gelegd. Zij kreeg van het partijcongres geen enkele ruimte om naar eigen inzicht politiek-strategisch te ma-noeuvreren. Hiermee kwam haarscherp de span-ning tussen beginselen en machtsvorming, tus-sen theorie en praktijk, tustus-sen ideologie en prag-matiek, naar voren. Sindsdien hebben de sociaal-democraten in Nederland voortdurend met deze spanning geworsteld. Met veel vallen en af en toe ook weer opstaan. Maar er echt mee leren om-gaan hebben ze nooit.

De leer bleek op het Zwolse congres van 1913 sterker dan de praktijk. De sdap mocht van haar eigen leden niet vanuit een machtspositie in het kabinet meewerken aan het verwerkelijken van haar belangrijkste politieke speerpunten van dat moment: allereerst de invoering van het Alge-meen Kiesrecht en daarnaast de staatspensione-ring. Met het standpunt van het sdap-congres was de komst van het kabinet-Bos uitgesloten, waarop de liberaal Cort van der Linden het heft in handen nam. Als minister-president vormde hij een staatscommissie ter voorbereiding op de invoering van het algemeen kiesrecht, waar ook sdap-Kamerleden deel van uitmaakten. Dat laat-ste mocht dan weer wel van de sdap-achterban.

Enkele jaren later (1917) werd door het kabi-net-Cort van der Linden het algemeen kiesrecht voor mannen ingevoerd. Kort daarna (1919) ook voor vrouwen. Hiermee kreeg de (eerste) Pacifica-tie in het levensbeschouwelijke en sociaal-cultu-Over de auteur Bert Middel is senator voor de Partij

van de Arbeid Noten Zie pagina 63

Nieuwe veren? (5)

De les van Zwolle

Over de spanning tussen beginselen en machtsvorming

b e r t m i d d e l

(2)

wel de dialectiek ook hier ongetwijfeld een handje geholpen zal hebben.

Troelstra had overigens weinig op met ideolo-gische scherpslijpers en ‘hardliners’. Vier jaar voor het Zwolse congres van 1913 was op het par-tijcongres in Deventer de marxistische Tribune-groep uit de sdap gezet, wat via de vorming van de sdp (Sociaal-democratische Partij) uiteindelijk in 1917 leidde tot de oprichting van de eerste communistische partij ter wereld. Troelstra had het pleit beslecht tegenover rechtzinnige mar-xistische theoretici als Wijnkoop, die hem af-schilderden als revisionist en reformist, ofwel als een verrader van het marxisme. Vanaf dat mo-ment zijn in feite de verhoudingen tussen de so-ciaal-democratie en het (latere) Nederlandse communisme definitief verstoord. De betrekkin-gen tussen beide varianten van het socialisme verhardden toen de Communistische Partij in Holland in de jaren twintig en dertig van de vo-rige eeuw aan de leiband van Moskou liep en par-tijsecretaris Paul de Groot zich ontpopte als de Nederlandse Stalin in zakformaat. In het Duits-land van de Weimarrepubliek baande de contro-verse tussen communisten en sociaal-democra-ten de weg voor Hitler en het nazisme, maar ook in het vooroorlogse Nederland was links sterk op zichzelf gericht. De ene na de andere afscheiding dreigde en werd soms ook werkelijkheid. Terwijl in Frankrijk en Spanje geëxperimenteerd werd met een bundeling van linkse krachten ¬ het Volksfront ¬ sloten in ons land de sociaal-demo-craten zich op in hun eigen levensbeschouwe-lijke zuil. Socialisme als gezindte, zoals Koos Vor-rink, de voorzitter van de socialistische jeugdbe-weging ajc (Arbeiders Jeugd Centrale) en na de oorlog de eerste partijvoorzitter van de PvdA, het uitdrukte. Je koos niet op rationele gronden voor het socialisme, nee, je wás socialist, in hart en nieren. Politiek was emotie en emotie werd een voertuig voor de politieke propaganda.

gezindheids ocialisme

Het gezindheidsocialisme was in wezen een ver-bijzondering van het personalistisch socialisme,

dat volgens PvdA-oprichter Banning na de oorlog de ideologische koers van de nieuwe Doorbraak-partij moest bepalen. Binnen de naoorlogse soci-aal-democratie is het nooit goed uit de verf geko-men. Van alle politieke leiders en partijvoorzit-ters sinds Vorrink, wist alleen André van der Louw ¬ voorzitter van 1971 tot 1974 en daarna nog jarenlang beoogd opvolger van politiek lei-der Den Uyl ¬ de snaar van het gezindheidsocia-lisme te beroeren. Zonder succes, want in de tijd van ontzuiling en secularisering was ‘gezind-heid’ ouderwets, achterhaald en nog verdacht ook. Maar ook meteen na haar oprichting werd een te sterke referentie aan het vooroorlogse so-cialisme in de nieuwe PvdA niet op prijs gesteld, omdat dit ‘de nieuwe partijgenoten’ zou afschrik-ken. Met die nieuwe partijgenoten werden dege-nen bedoeld die vanuit andere richtingen (zoals de Vrijzinnig-democratische Bond (VDB), een klein maar spraakmakend gezelschap vanuit de Christelijk-historische Unie, de Je Maintiendrai-groep uit het voormalige verzet en de katholieke Christofoorgroep) de grenzen van de Verzuiling doorbraken om lid te kunnen worden van de ‘ontzuilde’ PvdA.

Al spoedig bleek dit een misvatting te zijn. De beoogde volkspartij PvdA nam de organisatie-structuur en de symbolen (rode vlag, 1-meivie-ring, strijdliederen) van de vooroorlogse arbei-derspartij sdap gewoon over. Mede daardoor, maar ook omdat ze in de nieuwe partij niet echt aan de bak kwamen, besloten enkele van de ‘nieuwe partijgenoten’ ¬ zoals VDB-voorman Oud ¬ de PvdA te verlaten. Zij vormden in 1948 samen met de Partij van de Vrijheid de vvd en als voorman van deze partij ontpopte Oud zich als een socialistenhater pur sang.

Troelstra was in feite een gezindheidssocia-list-avant-la-lettre. Het socialisme was ook voor hem niet zozeer een politieke keuze, maar vooral een niet te stuiten innerlijke drijfveer, of zoals hij zelf verklaarde: ‘Ik moet, het is mijn roeping’. Toch had hij in tegenstelling tot zijn meer prag-matisch ingestelde partijkameraden Schaper en Vliegen geen arbeidersachtergrond. Troelstra was van burgerlijk-liberale afkomst en hij was

57 mocraten en sociaal-democraten, teloor. Het zou

tot 1939 duren voordat de sociaal-democraten door de ‘andere kant’ en onder druk van de oor-logsdreiging alsnog salonfähig werden geacht. Ze mochten met twee ministers, onder wie Troel-stra’s opvolger als sdap-leider Albarda, voor het eerst deelnemen aan een breed coalitiekabinet (-De Geer 2). Om dit te bereiken hadden ze twee jaar eerder wel de laatst overgebleven marxisti-sche oriëntatie uit het eigen beginselprogramma moeten schrappen.

Ruim zestig jaar na het roemruchte Zwols congres ¬ in 1994 ¬ werd ‘paars’ voor het eerst werkelijkheid. Toevalligerwijs vierde enige da-gen later de Nederlandse sociaal-democratie haar honderdjarig bestaan in de Buitensociëteit in ¬ wederom ¬ Zwolle. De voorheen vaak zo kriti-sche achterban van de Partij van de Arbeid, die er doorgaans alles aan deed om toch vooral ‘linkser’ te lijken dan haar volksvertegenwoordigers en bestuurders, leek het bijna vanzelfsprekend te vinden dat de sociaal-democratie een verbond met haar tegenpool ¬ toch nog altijd de erfop-volger van de ‘klassenvijand’ van weleer ¬ sloot.

Anders dan de PvdA-congresgangers van 1994 waren de meeste sdap-afgevaardigden op het Zwolse congres in 1913 door hun partijafdelin-gen met een bindend mandaat op pad gestuurd. Op voorhand leek er daarom voor Troelstra geen eer te behalen te zijn. Hij overwoog terug te tre-den als partijleider. Enkele partijkameratre-den van het eerste uur wisten hem daarvan te weerhou-den. Het persoonlijke was ook toen al politiek, zoals de politiek persoonlijk was. Na het voor hem ontluisterende resultaat hervond Troelstra zich. Hij liet zich weer door het vuur van zijn ei-gen bezieling oplaaien. Ook in de burgerlijke pers ¬ met De Telegraaf voorop ¬ kreeg hij hier-voor alom lof. Troelstra was aangeslagen, maar niet verslagen. Hij toonde leiderschap door van-uit een nederlaag de inspiratie te vinden om het geloof in de goede zaak te herwinnen, niet alleen bij zichzelf maar vooral bij zijn achterban.

Op zulke momenten wordt zichtbaar wie wel en wie niet de kracht heeft om een leider te zijn.2 Politiek leiderschap binnen de

sociaal-democra-tie was in de dagen van Troelstra nog niet syno-niem aan het ‘runnen’ ¬ en dus in het zadel hou-den ¬ van een kabinet, het bijeenhouhou-den van een fractie of het ‘managen’ van de partij. Leider-schap betekende richting geven en voorop dur-ven gaan, desnoods tegen de stroom in. Dit werd in de politieke cultuur van die dagen nog niet als (te) riskant voor de eigen politieke positie be-schouwd.

‘paleisrevolutie ’

Voor Troelstra en de rest van de partijleiding was de les van Zwolle in 1913 dat (a) een verstarde partijorganisatie (de afgevaardigden mochten slechts het standpunt van hun eigen afdeling vertolken en zich dus niet openstellen voor nieuwe inzichten en argumenten), gekoppeld aan (b) een naar fundamentalisme neigende be-ginselvastheid en daarbij (c) een overschatting van de kracht van de eigen positie, het bedrijven van praktische politiek op basis van machtsvor-ming tezamen met andere ¬ ‘burgerlijke’ ¬ partijen ronduit onmogelijk maakte.

Meteen na Troelstra’s nederlaag probeerden enkele van zijn getrouwen van het eerste uur, Vliegen en Schaper, om achter zijn rug de con-gresuitspraak te negeren. Troelstra betitelde dit aanvankelijk als een ‘paleisrevolutie’, maar hij trok hier geen verdere consequenties uit. Hoe-wel de gang van zaken op het Zwolse congres van 1913 anders doet vermoeden, kon Troelstra binnen de sdap toch de toon zetten. Wel werden in de partijtop zijn gezag en zijn positie bij tijd en wijle betwist en zelfs bestreden. Zo was op het Zwolse congres Floor Wibaut zijn voornaamste tegenspeler. Wibaut wilde onder geen beding re-geringsdeelname met de bourgeoisie. Het jaar daarop werd dezelfde Wibaut in Amsterdam tot wethouder verkozen en legde hij de basis voor het later veel geroemde ‘wethouderssocialisme’. Hiermee lieten socialisten zien dat zij wel dege-lijk konden besturen en daarmee iets bereiken voor de gewone man. Op het lokale niveau kon de intrinsieke spanning tussen ideaal en werke-lijkheid blijkbaar wel gehanteerd worden, hoe-56

(3)

den drinken. Dat ‘eerste’ kabinet-Den Uyl (1973-1977; ‘rood met een wit randje’ in de termen van Den Uyl) was het meest linkse kabinet dat ons land ooit gekend heeft. Nog steeds is het wach-ten op de komst van ’het tweede’, dat er volgens Den Uyl ¬ zoals hij zei na de mislukte kabinets-formatie van 1977 ¬ “toch zou komen”. Wim Kok was als politiek leider van de PvdA (in 1986) de rechtstreekse opvolger van Den Uyl en na Schermerhorn, Drees en dezelfde Den Uyl de vierde sociaal-democratische minister-president van Nederland. In die hoedanigheid trad hij wel-iswaar in de voetsporen van zijn illustere voor-ganger, maar zijn twee achtereenvolgende ‘paarse’ kabinetten vallen toch moeilijk te ken-schetsen als voortzettingen van het roemruchte, maar achteraf toch ook wat geïdealiseerde kabi-net-Den Uyl.

luis in de pels

De geschiedenis toont dat op momenten waarop het de sociaal-democratie electoraal voor de wind gaat, een verbond tussen de drie te onder-scheiden bevolkingscategorieën (‘trendsetters’, middengroepen, loonafhankelijken en uitke-ringsgerechtigden) manifest aanwezig is. Ook juist dan wordt de linkerzijde van de electorale vijver vrijwel geheel door de PvdA leeggevist. Als de electorale positie van de PvdA afkalft, komt dit doorgaans niet ten goede aan ‘rechts’ (de kort-stondige opkomst van de rechtspopulisten rond het verschijnsel Fortuyn in 2002 daargelaten), maar aan ‘overig links’. Een modern Volksfront, ofwel een werkbare meerderheid van verenigd links zit er dan ook niet in. Ook als de heden-daagse vrijzinnig-democraten ¬ die zichzelf lie-ver sociaal-liberalen noemen ¬ van de in de kie-zersgunst zwalkende partij d66 als ‘een beetje links’ worden beschouwd, krijgt links in totaal nauwelijks de helft van het electoraat achter zich.

Binnen de Nederlandse sociaal-democratie zijn er vrijwel voortdurend facties geweest die poogden deze beweging enigszins in het spoor te houden van haar beginselen en daarmee van haar doelstelling: sociale rechtvaardigheid in alle

tijden en overal. Bij de sdap leidde dat tot afsplit-singen ter linkerzijde, bij de PvdA tot niet meer dan enkele achtereenvolgende luizen in haar pels. De enige afsplitsing van de PvdA vond juist aan de rechterzijde ¬ ds’70 ¬ plaats. Ook de sdapkan beschouwd worden als een afsplitsing aan de rechterkant van de socialistische bewe-ging. Het besluit van Troelstra en de zijnen om zich af te keren van de in anarchistisch vaarwater verzeilde Sociaal-democratische Bond van Do-mela Nieuwenhuis en om zich daarbij te richten op zusterpartijen in andere Europese landen, leidde tot de vorming van een relatief sterke soci-alistische arbeidersbeweging in ons land. De onderling verbonden pijlers daarvan waren de partij, de ‘moderne’ vakbond en de krant (Het Volk, waarvan Troelstra aanvankelijk hoofdredac-teur was). In zijn tijd als partijleider kende de sdapslechts één afscheiding (de genoemde sdp in 1909), terwijl de Onafhankelijk Socialistische Partij (osp) van het latere PvdA-kamerlid Jacques de Kadt zich pas in 1932 van de sdap losmaakte, dus twee jaar na Troelstra’s overlijden.

De ‘linkse oppositie’ binnen de PvdA werd aanvankelijk gevormd door een marxistische werkgemeenschap: het Sociaal Democratisch Centrum. Nadat deze door de toenmalige partij-leiding onder aanvoering van partijsecretaris Ei-bert Meester was ‘kaltgestellt’, ontstond op de golven van de vernieuwingsimpulsen van de ja-ren zestig van de vorige eeuw de beweging Nieuw Links in de PvdA. Deze accepteerde geen marginale rol, maar zij nam de zwak georgani-seerde, vermolmde en regentesk geworden PvdA gewoon over. Daarmee stierf zij als vernieuw-ingsbeweging een zachte dood.4Meer dan dertig jaar na dato blijkt het gat dat zij achterliet nooit meer opgevuld te zijn. De reguliere jongerenor-ganisatie ¬ FJG en later JS ¬ wilde wel maar kon het niet en de door de partijleiding geïnitieerde beweging ‘Niet Nix’ koerste onder het mom van vernieuwing meer naar rechts dan naar links. Zij was eerder een werktuig van de toenmalige par-tijvoorzitter Rottenberg dan een heuse vernieuw-ingsimpuls. Het leidde allemaal tot niks.

Ondanks het veelal niet zo fraaie onderlinge 59 dankzij het assurantiekantoor van zijn vader

ge-durende zijn gehele politieke leven verzekerd van een betrekkelijke materiële voorspoed. De beide anderen wisten echter uit ondervinding wat het betekende om je brood met je handen te moeten verdienen en daarna en daarnaast al je vrije tijd aan de Beweging te geven.

coalitie binnen de eigen achterban De sdap was bijna een halve eeuw de politieke loot aan de stam van de socialistische arbeiders-beweging in Nederland, maar zij werd al vanaf haar oprichting smalend de Schoolmeesters-, Dominees- en Advocaten Partij genoemd. Hier-mee werd geduid op het grote aandeel van uni-versitair geschoolden en intellectuelen in de par-tij(top). In die tijd was voor een arbeiderskind dat goed kon leren de kweekschool ¬ eventueel met ‘oude hoofdakte’ ¬ doorgaans de hoogst haalbare opleiding. Toch wist de intellectua-listisch ogende sdap opmerkelijk genoeg de bui-tenkerkelijke en vrijzinnig-hervormde arbeiders massaal aan zich te binden. Ook in verlicht-bur-gerlijke kringen kreeg de sdap aanhang. Para-doxaal genoeg slaagde de sdap er beter in dan haar opvolger, de ‘doorbraak’-PvdA, om een vruchtbare coalitie te smeden tussen enerzijds een cultureel-intellectuele voorhoede, aan de an-dere kant dat deel van de verlichte burgerij (nu de middengroepen genoemd) dat al dan niet uit een welbegrepen eigenbelang de solidariteit van het socialisme verkoos boven de ongewisse hard-heid van de vrije markt, met daartussenin de toen nog authentieke arbeidersklasse, tegen-woordig geduid als ‘de onderkant’.

De kracht van de sociaal-democratie lag en ligt in het kunnen samensmeden van de belang-stelling en belangen van trendsetters, midden-groepen en relatief achtergestelden. Troelstra wist alle drie de groepen te bereiken en te bespe-len: als intellectueel, schrijver en dichter voelde hij zich als een vis in het water in het artistieke milieu, hoewel hij zich distantieerde van die in-tellectuelen wier strijd tegen de heersende klasse door henzelf niet zozeer als een bittere noodzaak

of historische wetmatigheid werd gezien, maar als een modegril of aardig tijdverdrijf. Daarnaast kende hij als telg uit een bourgeoisfamilie als geen ander de noden en behoeften van de ver-lichte burgerij. Tenslotte bracht hij met zijn soci-alistische retoriek de proletarische achterban van de Beweging in vervoering. Troelstra wist in zijn tijd als partijleider als vrijwel geen ander een bezielende rede af te steken.

Bij dit alles moet wel de kanttekening ge-plaatst worden dat de ideoloog Troelstra deze co-alitie wist te smeden binnen de eigen sociaal-de-mocratische zuil. De arbeidersklasse emanci-peerde vooral in eigen kring en de sdap stond nog ver af van het idee van de volkspartij, dat door de latere PvdA werd omarmd. Tegelijkertijd was de pragmaticus Troelstra bereid om, geheel en al in de geest van het later zo treffend door de politicoloog Lijphart beschreven pacificatieden-ken3, coalities te zoeken buiten de eigen gelede-ren. Pas na zijn dood in 1930 is de strategie daar-toe ontworpen door jonge, intellectuele navol-gers, onder aanvoering van zijn persoonlijk se-cretaris Wiardi Beckman. Beckman was ook de-gene die in de jaren dertig binnen de sdap-lei-ding werd gezien als de enige echte erfgenaam van Troelstra, die uiteindelijk tussenpaus Al-barda zou moeten opvolgen. Het zou er niet van komen, Wiardi Beckman stierf tijdens de oorlog in Duitse gevangenschap. De laatste sdap-frac-tievoorzitter in de Tweede Kamer, Willem Drees, zou het ontstane gat vullen.

Na Troelstra is het geen sociaal-democratische leider meer gelukt om de drie te onderscheiden segmenten van de (potentiële) achterban met el-kaar te verbinden, alhoewel Den Uyl er in de ja-ren zeventig van de vorige eeuw af en toe dicht bij wist te komen. Ook Den Uyl werd of geliefd of gehaat en ook daar zat bitter weinig tussen. Ook Den Uyl was een man van de muzen, intellectu-eel gevormd, afkomstig uit een (in dit geval: ge-reformeerd) kleinburgerlijk milieu, die zich zon-der reserve door zijn eigen gedreven verhalen liet meeslepen. Tegelijkertijd was hij toch prag-maticus genoeg om een kabinet te vormen met politieke tegenstanders die zijn bloed wel kon-58

(4)

congres van 1913 ¬ hun vrije tijd (zaterdag-avond en zondag: de enige dagen waarop arbei-ders niet hoefden te werken) opofferen voor hun partijbijeenkomsten.

De lering die uit beide lessen ¬ Zwolle 1913 en Utrecht 1977 ¬ getrokken werd was dat het in het vervolg anders moest. Binnen de sdap zouden partijcongressen zich voortaan veel meer volgend opstellen. Leiderschapswisselingen ver-liepen zonder noemenswaardige problemen. Zelfs het uitkleden van de eigen beginselen (Be-ginselprogram 1937) en het ongeveer gelijktijdig introduceren van ‘het plansocialisme’ (Kom op, het kan. Op voor het Plan), dat inhoud gaf aan een fundamentele koerswijziging, werden zonder morren aanvaard. Als verklaring geldt daarbij wel dat de economische crisis en de oorlogsdrei-ging katalyserend werkten, terwijl de radicale oppositie de partij intussen verlaten had. Na 1977 en daaropvolgende ‘overwinningsnederl-agen’ (1982, 1986) werd de Partijraad in de PvdA afgeschaft, om enkele jaren geleden in verkapte vorm weer terug te keren als het Partijforum.

Deze ontwikkelingen zijn kenmerkend voor acties en reacties in de partijdemocratie van zo-wel de sdap als de PvdA. Na ‘Zwolle 1913’ werd de macht van het partijcongres ingedamd. In de loop der jaren ontwikkelden congressen zich tot socialistische toogdagen en applausmachines voor ‘onze mensen’. Als een soort van vast ritueel werden over tal van zaken ferme uitspraken ge-daan, maar daar gebeurde dan verder weinig mee. De opheffing van de sdap bracht slechts hier en daar een rimpeling binnen de partij te-weeg en jubelend werd de oprichting van de on-tideologiseerde Partij van de Arbeid omhelsd. In de eerste PvdA-jaren werd interne tegenspraak tegen de oorlogvoering in Nederlands-Indië door de partijtop genegeerd of gebagatelliseerd. Dit is opmerkelijk omdat juist de PvdA als nieuwe en op vernieuwing gerichte partij met de dekolonisatie van Indië kon laten zien waar zij voor stond. In plaats daarvan werd een koloniale oorlog gevoerd, eufemistisch politionele acties genoemd. De nieuwe, naoorlogse politiek van de PvdA, stoelde meteen al op misleiding.

vorm en inhoud

Door de jaren heen staat de partijorganisatie in het brandpunt van de belangstelling, wisselen tal van partijcommissies ¬ vrijwel altijd benoemd door de partijtop en dus zelden door het partij-congres gekozen ¬ elkaar af in het doen van weer nieuwe voorstellen, die overigens vaak lij-ken op vorige. Uiteraard is vernieuwing binnen een beweging die op verandering en ontwikke-ling gericht een levensvoorwaarde. Maar binnen de sociaal-democratie gaat de vorm voortdurend boven de inhoud. De twee voornaamste taken van een politieke partij zijn nog altijd het formu-leren van een samenhangend verkiezingspro-gramma en het opstellen van kandidatenlijsten voor de verkiezingen van vertegenwoordigende lichamen. In de PvdA gelden verkiezingspro-gramma’s vooral om er op zijn minst mentaal van af te wijken (zie bijvoorbeeld de privatise-ring van de Ziektewet tijdens Paars-1) of om er vanwege electorale redenen niet in op te nemen wat het partijkader eigenlijk het liefst wil (zoals het aanpakken van de belastingaftrek van bui-tensporig hoge hypotheekrentes). De kandidaat-stelling is in de loop der jaren voortdurend heen en weer gegaan tussen centraal en decentraal. Als iets niet verloopt zoals bedoeld, verkiest men het tegenovergestelde en als dat uiteindelijk ook niet alles blijkt te zijn, keert men weer terug naar de oorsprong. En vervolgens weer opnieuw en zo verder.

Met kritiek van binnenuit heeft de sociaal-de-mocratie altijd moeite. Binnen de sdap leidde dat tot partijafsplitsingen, binnen de PvdA tot massaal ledenverlies. Nieuw Links is de uitzon-dering die deze regel bevestigde. Eenmaal zelf op het pluche beland, ‘democratiseerde’ Nieuw Links de partijorganisatie via het optuigen van een onwerkbare bureaucratie, die rustte op het beginsel van het ‘georganiseerde wantrouwen’. Daarentegen behelst loyaliteit juist het frank en vrij kunnen articuleren en argumenteren van kritiekpunten. Dat is niet ¬ zoals alom gesteld ¬ schadelijk voor een partij, maar daar wordt zij juist sterker van. Wat dit betreft moest ook

Troel-61 ‘gedoe’, kan een samenwerking tussen de

par-tijen ter linkerzijde vruchtbaar zijn. Al was het alleen maar dat dan meer energie overblijft om samen ‘de andere kant’ te bestrijden in plaats van elkaar. Tot een fusie zal het niet komen, ook al omdat naar goed-Nederlands gebruik ¬ net als bij de kerken binnen de ‘bevindelijke vleugel’ van het protestantisme ¬ een fusie tussen twee linkse partijen per definitie leidt tot het ontstaan van drie, namelijk een nieuwe en de twee oude. GroenLinks heeft korte tijd de aanjaagfunctie ter linkerzijde proberen in te vullen, maar liep ver-volgens in de val van de lonkende macht. Vanaf het moment dat voormalig GroenLinks-aanvoer-der Rosenmöller toegaf regeringsdeelname van zijn partij als een serieuze optie te zien, werd Groen Links eerder afhankelijk van de PvdA, dan dat zij als serieus tegenwicht kon fungeren. De Socialistische Partij kan de door Groen Links ver-laten ‘horzelpositie’ overnemen, maar de sp ziet zichzelf meer als dé oppositiepartij tegen een on-verholen rechts kabinetsbeleid, dan als een partij die de Partij van de Arbeid scherp moet houden. De sp is als partij van het socialisme-van-de-daad voor de PvdA eerder een concurrent dan een po-tentiële bondgenoot.5

Af en toe gaan binnen de PvdA stemmen op om tot een geheel nieuwe partijvorming te ko-men. Onder het mom van vernieuwing wordt dan teruggegrepen op hetzij recepten die al eer-der zoneer-der succes zijn beproefd, hetzij op strate-gieën die eerder bedoeld zijn om de eigen ijdel-heid te strelen dan dat zij getuigen van enig reali-teitsbesef. Beide varianten van ‘vernieuwing’ gaan gepaard met het naar voren schuiven van nieuwe mensen ¬ en dus ook met afserveren van wat ‘partijtijgers’ genoemd worden ¬ om-dat de misvatting heeft postgevat om-dat ‘vernieuw-ing’ identiek is aan het opentrekken van weer een nieuw blik bestuurders, volksvertegenwoor-digers en partijgangers. Vooral sinds een sub-stantieel deel van haar linkervleugel tijdens en na de WAO-crisis de PvdA (begin van de jaren ne-gentig ) vaarwel zei, wordt met enige regelmaat gepleit voor een samengaan met de veronder-stelde linkervleugel van de vvd, d66, Groen

Links en het niet-zo-erg-christelijke segment van het cda. Met de komst van een dergelijke progressief ogende partij zou dan voor een on-verholen sociaal-democratische partij geen plaats meer zijn. Dergelijke oprispingen getui-gen niet van enig historisch besef, doen daar-naast geen recht aan de positie en potenties van andere partijen, leiden af van waar het in de poli-tiek werkelijk om behoort te gaan en lijken soms alleen maar bedoeld om elkaar en de media weer een tijdje bezig te houden

de geschiedenis herhaalt zich

Meer dan zestig jaar na het Zwolse sdap-congres ¬ in 1977 ¬ belemmerde wederom de zich als ‘beginselvaste’ beschouwende achterban van de partij, nu in de vorm van een Utrechtse partij-raad, regeringsdeelname van de sociaal-demo-cratie.6Nu was er geen sprake van bindende mandaten van afdelingsvergaderingen, maar van autonoom opererende partijbaronnen uit de PvdA-gewesten. Nu lag het initiatief in de kabi-netsformatie niet bij de andere kant, maar bij po-litiek leider Den Uyl zelf. Nu waren het niet de li-beralen die niet gepruimd werden, maar (een verondersteld teveel aan) vermaledijde christen-democraten. Het hieruit ontstane partijtrauma voedde de intussen opgelaaide discussie over ‘de opvolging’ (van Den Uyl), die bijna tien jaar voortduurde en die tal van aangewezen of zelfbe-noemde kroonprinsen het politieke leven kostte. Ook Den Uyl liep in 1977 aan tegen een gren-zeloze zelfoverschatting binnen het partijkader. Daar kwam een fikse dosis arrogantie van de le-den van de partijraad bij. Verder lieten de lele-den van de partijraad zich weinig gelegen liggen aan de opvattingen van de partijafdelingen, die in de meeste gevallen niet eens geraadpleegd waren. De partijraad werd voor een niet gering deel ge-vormd door amateur-politici, die zich doorgaans ophielden in plaatselijke of provinciale partijeli-tes. Zij konden als nieuwe vrijgestelden of leden van de logocratie (de ‘kletsende klasse’) hun door-gaans goedbetaalde tijd vrij indelen en hoefden niet ¬ zoals de congresgangers op het Zwolse 60

(5)

nen met het publieke beeld van een technocrati-sche en afstandelijke PvdA.

het ‘ tweede ’ kabinet-bos/den uyl In 1913 kwam het eerste kabinet-Bos er dus niet. In 1977 kwam ‘dat tweede kabinet-Den Uyl’ er evenmin. Maar er komt ongetwijfeld een her-kansing. Op weg naar dat andere kabinet-Bos ¬ of het Cohen of wellicht het kabinet-Tjeenk Willink ¬ kan de Partij van de Arbeid qua inhoud, vorm en uitstraling bij de tijd wor-den gebracht.

Permanente vernieuwing is een levensvoor-waarde voor een moderne linkse partij. Maar vernieuwing is iets anders dan steeds weer nieuwe mensen naar voren schuiven. In zowel de Nederlandse politiek als binnen de PvdA blij-ven verwachting en werkelijkheid met elkaar botsen. Zo berichten de media om de haverklap over de vastgeroeste politieke gewoonten in het politieke bedrijf. Ook nieuwkomers in de ver-schillende de Tweede-Kamerfracties hebben hier niets aan kunnen veranderen, terwijl ze toch vol goede bedoelingen het politieke strijdperk betra-den. Hier wreekt zich wederom een van de groot-ste misvattingen in de politiek en in het bijzon-der binnen politieke partijen, namelijk dat poli-tieke vernieuwing hetzelfde is als de afwisseling van de wacht met veel nieuwkomers.

Bij de laatste vijf Tweede-Kamerverkiezingen

kende de PvdA-kandidatenlijst tal van nieuwe ge-zichten, maar tot veel vernieuwing in de poli-tieke cultuur heeft dit niet geleid. Ook nieuwko-mers worden vanaf het begin meegezogen in de heersende gewoonten en opvattingen. Om te kunnen overleven moeten ze het spel groten-deels meespelen. Elke keer weer belandt een aan-tal van deze nieuwkomers binnen de kortste ke-ren, al dan niet door eigen toedoen, op een zij-spoor. Het resterende deel van de Kamerperiode zitten ze ongelukkig te zijn in de achterste Ka-merbankjes en wachten ze op wat komt. Slechts enkelen weten zich aan deze droef stemmende wetmatigheid te onttrekken.

Vernieuwing heeft te maken met actualisering van de eigen ideologie, met het moderniseren van de politieke cultuur, met het aandragen van originele en haalbare alternatieven voor het hui-dige rechtse beleid. Vernieuwen is daarentegen geen zaak van alles of niets, zoals Wouter Bos on-langs suggereerde. Het is op zijn minst overdre-ven om te stellen dat het wat de PvdA betreft ‘Nu of Nooit’ zou zijn. De sociaal-democratie bestaat in ons land precies 110 jaar. Zij kent een roem-ruchte geschiedenis, met veel vallen en opstaan. Maar aan de noodzaak van haar bestaan kleeft geen enkele twijfel. Er ligt nog een lange weg voor haar in het verschiet. De sociaal-democratie is nog lang niet klaar. Zij dient als voortdurende correctie op het vrije spel van de maatschappe-lijke krachten. Die opdracht kent geen einde.

63 stra ¬ en met hem de meeste van zijn navolgers

¬ het afleggen tegen Joop den Uyl, die het poli-tieke en intellectuele debat ook intern allesbe-halve schuwde. Tegenspel scherpt de argumenta-tie en maakt de boodschap des te overtuigender. Een goede politiek leider creëert zelf oppositie om hem heen. Voor Troelstra was dat een brug te ver: politieke en op de persoon gerichte kritiek liepen bij hem dooreen. Bij zijn critici overigens niet minder.

kentering

De les van Zwolle is door de PvdA nog steeds on-voldoende geleerd. Ondanks recente aanpassin-gen in de partijorganisatie, voldoet deze nog niet aan de eisen van een moderne kaderpartij, zoals geschetst in de bijna gelijknamige dissertatie van Koole.7Opmerkelijk genoeg verscheen dit standaardwerk in hetzelfde jaar (1992), waarin de toen net verkozen partijvoorzitter Rottenberg begon met het ‘ontkaderen’ van zijn partij, al-thans met het openlijk schofferen van het (gro-tendeels links georiënteerde) partijkader. De partijorganisatie blijft onderwerp van bezinning en verandering, zij het dat dit inmiddels verwor-den is tot een permanente activiteit binnen de Partij van de Arbeid.

Momenteel is de PvdA tevens bezig om haar beginselen te hervinden. De noodzaak van een eigentijdse invulling van sociaal-democratische uitgangspunten en principes wordt binnen de huidige PvdA weer alom onderkend. Sociale rechtvaardigheid was altijd al het ‘hart van de Be-weging’ en dat zal het ook moeten blijven, al wordt het in het hedendaagse jargon missie of core business genoemd. Het kost blijkbaar moeite om deze missie zo helder te omschrijven dat zij implementeerbaar is in zowel politieke pro-gramma’s als in het daaruit voortvloeiende be-leid. In het nieuwste concept-beginselmanifest staan weliswaar niet te veel woorden, maar je kunt er wel vele kanten mee op. Opvallend is dat de termen ‘socialisme’ en ‘kapitalisme’ er niet in voorkomen, wat toch vreemd mag heten voor een in het socialisme gewortelde partij. Nu

wordt het begrip ‘fatsoen’ als leidend principe centraal gesteld, maar tot een uitwerking daar-van komt het niet. Geen verstandig mens zal te-gen ‘fatsoen’ zijn, ook al is het maar een heel dun vernis waarachter zich een in tal van opzichten onfatsoenlijke samenleving bevindt.8Met nog altijd sociale rechtvaardigheid als leidend begin-sel zal de eigentijdse sociaal-democratie invul-ling moeten geven aan sociale insluiting, inte-gratie en medemenselijkheid. Een beginselpro-gram moet de weg daarheen duiden en toegan-kelijk maken. Maar het in de praktijk toepasbaar maken van beginselen lukt noch met verstarde principes noch met vrijblijvende algemeenhe-den. Nu heeft het er weer alle schijn van dat de PvdA weer eens van het ene uiterste naar het an-dere zwalkt. Het huidige, uitgesproken linkse, Beginselprogramma ¬ Socialisme tussen nu en morgen van 1977 ¬ benadrukt bovenal de eigen voortreffelijkheden, terwijl het concept voor het nieuwe bol staat van algemeenheden. In beide gevallen kun je er in de politieke praktijk weinig tot niets mee.

De les van Zwolle behelsde naast (a) organisatie en (b) beginselen nog een derde aspect, dat van (c) het onvermogen om de eigen politieke positie goed in te kunnen schatten. Overmoed, arrogan-tie en misrekening zijn door de jaren heen de trefwoorden in analyses over het mislukken van politieke strategieën, acties, interventies, rege-ringsdeelname, oppositievoeren of welke acti-viteit dan ook binnen de Nederlandse sociaal-de-mocratie. Er mankeert blijkbaar in structurele zin iets aan de politieke houding en het sociale fatsoen van sociaal-democraten.9Met veronacht-zaming van alle nuances terzake komt het erop neer dat men binnen de PvdA jarenlang zo be-hept was met het lot van de mensheid, dat men daardoor geen oog meer had voor het individu.10

Maar een kentering lijkt gaande. Wouter Bos, de huidige politiek leider van de PvdA, heeft blijkbaar de boodschap over de ‘arrogante PvdA’ goed begrepen. Hij kan ¬ in de rug gesteund door een nooit eerder voorgekomen dubbelman-daat van zowel partijleden als kiezers ¬afreke-62

Noten

1 Troelstra, P.J.(1950) Gedenkschrif-ten. Deel III Branding (herziene druk), Amsterdam: de Arbeider-spers, p. 243.

2. Lijsttrekker Joop den Uyl zou het een kleine zeventig jaar la-ter, na de forse verkiezingsne-derlaag bij de Kamerverkiezin-gen van in 1981, voor het oog van de televisiecamera’s, op zijn eigen wijze ook doen.

3. Lijphart, Arend (1982). Verzui-ling, pacificatie en kentering in de Nederlandse politiek (vierde

her-ziene druk), Amsterdam: De Bussy.

4. Boivin, Bertus, Herman Hazel-hoff, Bert Middel en Bob Mole-naar (1978). Een verjongingskuur voor de Partij van de Arbeid. Op-komst, ontwikkeling en betekenis van Nieuw Links, Deventer: Klu-wer.

5. Middel, Bert (1998). De sp: volkse partij of Volkspartij. Soci-alisme & Democratie, 55/4, p. 180-185.

6. Van Praag jr., Philip (1990). Strategie en illusie. Elf jaar intern debat in de PvdA (1966-1977),

Amsterdam: Het Spinhuis. 7. Koole, Ruud (1992). De opkomst

van de moderne kaderpartij. Veran-derende partijorganisatie in Neder-land 1960-1990, Utrecht: Het Spectrum.

8. Margalit, Avishai (2000). De fat-soenlijke samenleving, Amster-dam: Van Gennep.

9. Middel, Bert (2003). Politiek Handwerk, Amsterdam: Meulen-hoff.

10. Middel, Bert (1976). De nieuwe elite van de PvdA, Groningen: Xeno.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De hoofdvraag van mijn onderzoek luidt: Hoe verhouden geloofsleer en geloofspraktijk zich tot elkaar in het rouwproces van gelovige ouders uit de Gereformeerde

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Als buitenlandse bezitters van deze schulden deze niet wilde vernieuwen zouden de 16 miljard euro aan reserves van de CBR voor het einde van het jaar weggesmolten

Er zit hetzelfde gasmengsel in als in de buis die voor het reinigen van plakken silicium gebruikt wordt. 2p 19 † Leg aan de hand van de werking van het fluorescentiepoeder uit of

Daarmee strekken die hande- lingen van de aannemer immers nog niet tot nako- ming van zijn tweede verbintenis tot (op)levering van het tot stand gebrachte werk: zij hebben enkel

reg en ouerdeelname aan die beheer oor die onderwys beklemtoon het Die ouerdeelname is ook genoodsaak deur die feit dat die staat en die kerk nie in die

2.2 Specificaties kosten en productie zorg met en zonder verblijf 13 2.2.1 Zorg met en zonder verblijf Aanvaardbare kosten 13 2.2.2 Zorg met verblijf Verpleging en Verzorging 13

De relatie tussen opdrachtgever - in de ruime zin des woords - en adviseur is derhalve een vertrouwensrelatie, welke als zodanig in sterke mate bepalend is voor de