• No results found

Relatie tussen moreel redeneren, fair play houding en pro- en antisociaal gedrag in georganiseerde jeugdsport

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Relatie tussen moreel redeneren, fair play houding en pro- en antisociaal gedrag in georganiseerde jeugdsport"

Copied!
22
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Relatie tussen Moreel Redeneren, Fair Play Houding en Pro- en Antisociaal Gedrag in Georganiseerde Jeugdsport

Universiteit van Amsterdam Nick de Custer Bachelorscriptie Studentennummer: 10647104 Begeleider: E. A. Rutten Datum: 30-01-2017 Aantal woorden: 4.722 Inhoudsopgave

(2)

1. Abstract 3 2. Relatie tussen Moreel Redeneren, Fair Play Houding en Pro- en Antisociaal

Gedrag in Georganiseerde Jeugdsport 4

3. De relatie tussen moreel redeneren en pro- en antisociaal gedrag in de

georganiseerde jeugdsport 7

4. De Relatie tussen de fair play houding en pro- en antisociaal gedrag in de

georganiseerde jeugdsport 12

5. Conclusies en discussie 15 6. Literatuurlijst 20

(3)

In dit literatuuroverzicht is de relatie onderzocht tussen moreel redeneren, de fair play houding en pro- en antisociaal gedrag in de georganiseerde jeugdsport. Naarmate jongeren ouder worden ontwikkelen zij zich moreel gezien. Wanneer zij echter het sportveld betreden treedt er een morele pauze op. Hierdoor vindt meer antisociaal gedrag plaats. Desondanks is het sportveld ook een plek waar zij leren omgaan met complexe sociale interacties. Het is van maatschappelijk belang om fair play te stimuleren onder jongeren, omdat dit de morele ontwikkeling stimuleert en jongeren minder antisociaal gedrag tonen tijdens het sporten en in het normale leven. De invloed van moreel redeneren en de fair play houding zijn sterk

afhankelijk van de sportcontext. Vervolg onderzoek moet gericht zijn op verbetering van morele, fair play trainingen en interventies.

Keywords: Moreel Redeneren, Fair Play, Jeugdsport, Prosociaal, Antisociaal

Relatie tussen Moreel Redeneren, Fair Play Houding en Pro- en Antisociaal Gedrag in Georganiseerde Jeugdsport

(4)

Sport is een van de meest uitgevoerde vrijetijdsactiviteiten van Nederland. Van de jongeren van 12 tot 20 jaar zijn 70,4 procent wekelijks bezig met sport ("Sportdeelname wekelijks, Wekelijks sporters", 2015). De sport activiteiten kunnen plaatsvinden in

georganiseerde vorm op een sportvereniging, maar ook op pleintjes en veldjes waar jongeren sporten in een ongeorganiseerde vorm van sport. Het verschil tussen de twee vormen van sport is, dat bij de georganiseerde sport er leiding in de vorm van een jury of scheidsrechters is. Bij ongeorganiseerde sport is deze leiding er niet. Daarnaast is er bij georganiseerde sport een coach. De coach heeft de rol om de jongeren de regels en normen te leren en te

handhaven en te motiveren om te winnen (Gilbert, & Trudel, 2004).

Er zijn regels en normen tijdens het sporten zijn zodat iedereen gelijke kansen heeft om te winnen en een wedstrijd eerlijk en veilig verloopt. Begeleiding van de coach en de scheidsrechter bij het naleven van de regels is belangrijk, zodat de kans op onveilige situaties wordt beperkt ( Holt, Black, Tamminen, Fox, & Mandigo, 2008). Deze studie is gericht op de leeftijdsgroep van 12 tot 21 jaar, omdat in de adolescentie er een stijging van

grensoverschrijdend gedrag is. Er is meer spraken van antisociaal gedrag waarmee regels worden overtreden en dus meer kans op onveilige situaties (Romand, Pantaléon, & Cabagno, 2009). Daarbij is de meerderheid van deze leeftijdsgroep wekelijks bezig met sport

("Sportdeelname wekelijks, Wekelijks sporters", 2015). Sporten tijdens deze leeftijdsfase is daarbij belangrijk voor de ontwikkeling van jongeren. Tijdens het sporten zijn jongeren in sociale interactie met elkaar zijn. Met complexe sociale interacties en ervaringen, waar jongeren elkaar beïnvloeden, kan het sportveld kan worden gezien als een morele leerplek. Jongeren leren met elkaar omgaan binnen regels en normen, deze morele ontwikkeling is ook belangrijk voor het normale leven (Reid, 2012).

Vanwege de sociale aspecten van sport is het voor jongeren een goede kans om zich sociaal te ontwikkelen. Het sportveld is een daarmee een leeromgeving voor de jongeren

(5)

waarbij ze met elkaar om leren gaan binnen de regels en normen van de sport (Kavussanu, 2008). De regels, die worden gehandhaafd door de coach en scheidsrechters, zorgen voor een positieve leeromgeving voor de jongeren op sociaal gebied, die ze ook in hun normale leven kunnen toepassen (Holt et al., 2008).

Tijdens de sociale interactie kan een sporter zich prosociaal gedragen, maar kan de sporter zich ook anti-sociaal gedragen (Kavussanu, 2008). Prosociaal gedrag past binnen het beeld van fair play. Fair play houdt in dat iedereen, ook de tegenstanders en de leiding, gelijk wordt behandeld, wordt gerespecteerd en de regels van de sport worden gevolgd (Rutten et al., 2011). Prosociaal gedrag kan worden gezien als het helpen van de teamgenoten die een fout maakt, maar ook het overeind helpen van een geblesseerde tegenstander. Daartegenover kan de sporter ook zorgen voor antisociaal gedrag wat niet past binnen het beeld van fair play (unfair play), door vals te spelen, zoals het expres blesseren van de tegenstander, het gebruik van verboden middelen (doping) en liegen tegen de leiding (scheidsrechter) (Kavussanu, 2008).

Fair play is meer dan het volgen van de regels van de sport. Voor het mogelijk maken van fair play tijdens het sporten moet een atleet ten eerste de regels van de sport respecteren en volgen. Ten tweede moet een sporter zijn best doen om te winnen en zijn spel altijd willen verbeteren. Ten derde moet de kansen voor iedere sportdeelnemer gelijk zijn. Vals spelen, voor een grotere kans om te winnen is niet fair play (unfair). Ten vierde moet de gezondheid van de sporter zelf en de mede sporters worden beschermd en gewaarborgd. Gevaarlijke overtredingen waarbij een speler zich kan blesseren zijn niet toegestaan (Păunescu, Gagea, Păunescu, & Piţigoi, 2013).

Fair play bestaat uit een diep respect wat zich uit in gedrag van een sporter richting zichzelf of een andere sporter (Păunescu et. al., 2013), is nauw verbonden met de moraliteit van een sporter. Een hoger level van fair play in een sport competitie hangt samen met een

(6)

hoger level van fair play in de samenleving en hogere morele waarden van een individu (Popescu & Masari, 2011). Uit veel onderzoek blijkt dat een sporter die weinig antisociaal gedrag vertoont tijdens een sportwedstrijd, over het algemeen vaak een hogere niveau van moreel functioneren bezit (Kavussanu, 2006).

Moreel functioneren, in de sportcontext, verwijst naar het beoordelen, de intenties en het gedrag van een sporter (Kavussanu, 2008). Moreel gedrag, wat intentioneel gedrag is dat andere personen beïnvloedt, komt voort uit intenties (Kohlberg, 1984; Rest 1984). Om moreel gedrag te voorspellen kan daarom, volgens Rest (1984), gekeken worden naar de motivatie of het moreel redeneren van een persoon. Moreel redeneren verwijst naar oplossingen die

iemand geeft voor morele conflicten en geeft een indicatie over de morele ontwikkeling en het moreel functioneren (Bredemeier,1985; Kohlberg, 1984).

Het niveau van moreel redeneren verschilt per context. Er is spraken van een

verschuiving van het moreel redeneren zodra het sportveld wordt opgestapt, die invloed heeft op het sociale gedrag op het sportveld. (Kavussanu & Ring, 2016). Het niveau van moreel redeneren is daarnaast ook afhankelijk van de morele ontwikkeling. Kohlberg’s theorie over morele ontwikkeling bevat meerdere niveaus van moreel redeneren. Volgens Kohlberg doorlopen kinderen de niveaus en behalen zij hogere niveaus naarmate zij ouder worden (Shaffer, 2008). Wanneer de jongeren echter het sportveld betreden lopen zij terug in het niveau van moreel redeneren. Een lager niveau van moreel redeneren kan tot meer antisociaal gedrag leiden (Kavussanu & Ring, 2016; Shields & Bredemeier, 1995). Shields en

Bredemeier (1995) vonden dat de sportcontext zorgt voor een lager niveau van moreel redeneren. Er kan tijdens de sport spraken zijn van een morele pauze. Sportkwesties worden met een meer egocentrisch visie opgelost, met meer agressieve neigingen, wat zich uit in meer antisociaal gedrag.

(7)

Antisociaal gedrag valt niet binnen de moraliteit van normale mensen. Mensen keuren van nature antisociaal gedrag af. Er kan echter bij antisociaal gedrag een proces plaatsvinden waarbij het antisociaal gedrag gerechtvaardigd wordt. Dit proces wordt morele ontkoppeling of immorele rechtvaardiging genoemd (Bandura, 1991). Morele ontkoppeling kan daarmee bijdrage aan een toename van antisociaal gedrag. Het proces van morele onthechting antisociaal gedrag goedkeurt, of zelfs versterkt. Het individu zal zich sneller antisociaal gedragen zonder zich daarbij schuldig te voelen (Jones, Woodman, Barlow, & Roberts, 2016).

Deze studie zal zich richten op de relatie tussen moreel redeneren, de fair play houding en pro- en antisociaal gedrag in de georganiseerde jeugdsport. Daarbij is eerst gekeken naar de relatie tussen moreel redeneren en pro- en antisociaal gedrag in de georganiseerde jeugdsport. Ten tweede is gekeken naar de relatie tussen de fair play houding en pro- en antisociaal gedrag in de georganiseerde jeugdsport. Vervolgens worden in de conclusie en de discussie paragraaf de resultaten nogmaals besproken om de hoofdvraag te beantwoorden en zullen beperkingen samen met suggesties voor vervolgonderzoek worden besproken.

De Relatie tussen Moreel Redeneren en Pro- en Antisociaal Gedrag in de Georganiseerde Jeugdsport

In de eerste deelvraag paragraaf wordt bekeken hoe moreel redeneren het sociale (pro- en antisociaal) gedrag beïnvloed van de jongeren. Vanwege de verschuiving van het moreel redeneren tijdens het betreden van het sportveld, is er op het sportveld meer spraken van antisociaal gedrag (Kavussanu & Ring, 2016). Door een proces van immorele rechtvaardiging wordt antisociaal gedrag goedgekeurd (Jones et al., 2016). Desondanks is het sportveld ook een plek waar jongeren leren omgaan met complexe sociale interactie (Reid, 2012). Daarom wordt gekeken wat de relatie is tussen moreel redeneren en pro- en antisociaal gedrag in de georganiseerde jeugdsport.

(8)

Rutten en collega’s (2011) hebben met een studie gekeken naar de predictoren van anti- en prosociaal gedrag in de sportcontext. Uit een multilevel analyse blijkt dat de relatie tussen moreel redeneren en antisociaal gedrag sterk afhankelijk is van de type sport. In deze studie is onderscheid gemaakt tussen team en individuele sporten. Enkel voor atletiek, een individuele sport, is een significante relatie gevonden tussen een hogere niveau van moreel redeneren en minder antisociaal gedrag. Voor de andere sporten die zijn gemeten met dit onderzoek (voetbal, basketbal en taekwondo), zijn geen significante relaties gevonden tussen een hoger niveau van moreel redenatie en minder antisociaal gedrag. Daarnaast hangt een hoger level van moreel rederen ook samen met meer prosociaal gedrag in de sportcontext. Deze samenhang is alleen gevonden bij individuele sporten en niet bij teamsporten.

Het niveau van moreel redeneren is gemeten aan de hand van het Practical Sociomoral Reflection Objective Measure - Sport (PSROM-Sport). Met morele sportdilemma’s wordt gemeten welk niveau van moreel redeneren een sporter bezit. Deze niveaus zijn representatief voor de morele stadia van Kohlberg. De leeftijd van sporters correleert positief met het niveau van moreel redeneren. Hoe ouder een sporter wordt des te hoger het niveau van moreel

redeneren. Daarnaast correleert het niveau van moreel redeneren ook significant met

prosociaal gedrag, gemeten met een zelfrapportage. Een hoger niveau van moreel redeneren hangt samen met meer prosociaal gedrag. (Rutten et al., 2007).

Kavussanu, Seal en Phillips (2006) hebben 313 mannelijke voetballers van tussen de leeftijd 12 en 17 jaar geobserveerd met video opnames. Deze video opname zijn geanalyseerd en is pro- en antisociaal gedrag geturfd. Opviel was dat naarmate jongens ouder werden er meer antisociaal gedrag werd geobserveerd en minder prosociaal gedrag werd geobserveerd door de onderzoekers. Wanneer er gekeken wordt naar daadwerkelijk gedrag bij sporters doormiddel van observatie blijkt dat naarmate jongens ouder worden er minder prosociaal gedrag wordt geobserveerd. Kavussanu en collega’s (2006) observeren daarmee iets anders

(9)

dan Rutten en collega’s (2007). Rutten en collega’s (2007) zien dat met de leeftijd van sporters, het level van moreel redeneren stijgt, daarmee stijgt ook het zelfgerapporteerde prosociale gedrag. In het sportveld is er echter geen spraken van een stijging in prosociaal gedrag (Kavussanu et al., 2006)

De gegevens die Kavussanu en collega’s (2006) vinden, komen overeen met Conroy, Silva, Newcomer, Walker en Johnson (2001). Zij vonden dat agressief gedrag in sportcontext meer werd gerechtvaardigd naar mate jongens de leeftijd van 12 hadden gepasseerd. Dit is opmerkelijk aangezien het niveau van moreel redeneren stijgt naar mate kinderen ouder worden en zich moreel ontwikkelen. Met een hoger moreel redenatie niveau wordt meer prosociaal en minder antisociaal gedrag kan verwacht (Shaffer, 2008; Rutten, et al., 2007; Kohlberg, 1984). Ook werden er naast een hogere frequentie van antisociaal gedrag, meer diversiteit gevonden. Het antisociaal gedrag was bedoeld om een grotere kans te hebben om te winnen van de tegenstander en is te verklaren door de competitieve aard van sport

(Kavussanu, et al., 2006)

Mannelijke en vrouwelijke sporters zijn bij een vergelijkbaar onderzoek van

Kavussanu, Stamp, Slade en Ring (2009) met elkaar vergeleken. Er zijn bij zowel vrouwelijke als mannelijke voetbalteams observaties gedaan naar pro- en antisociaal gedrag. Het

geobserveerde prosociale gedrag was de mannelijke en vrouwelijke teams is niet significant verschillend. Er is echter wel een significant verschil gevonden tussen mannelijke en

vrouwelijke teams bij het geobserveerde antisociale gedrag. De mannelijke sporters gedragen zich vaker antisociaal dan de vrouwelijke sporters.

Het proces waarbij immoreel gedrag gerechtvaardigd wordt, zoals beschreven door Bandura (1991), zorgt ook voor een toename van antisociaal gedrag bij sporters (Stanger, Kavussanu, Boardley, & Ring, 2013).Uit onderzoek van Boardley en Kavussanu (2011) blijkt dat niet alleen antisociaal gedrag wordt gestimuleerd door morele onthechting, maar dat

(10)

prosociaal gedrag ook negatief wordt gestimuleerd en dus minder vaak voorkomt. Een goed voorbeeld hiervan kan worden genomen uit kwalitatief onderzoek.

Long, Pantaleon, Bruant en d’Arripe-Longueville (2006) hebben aan de hand van interviews met rugbyers, voetballers en judoka’s gesproken over hun perceptie op de regels binnen de sport en het verbreken van deze regels. Als belangrijkste reden van zowel het naleven als het overtreden van de regels gegeven; de wil en de sociale druk om te winnen. De gegeven antwoorden bevestigen ook het proces van morele ontkoppeling. Het goed praten van een overtreding met eufemistisch taalgebruik, zoals een ‘nuttige overtreding’. Ook worden overtreding gemaakt die ‘heel gewoon zijn en heel vaak voorkomen’ zoals het vasthouden van je tegenstander bij een corner tijdens voetbal. Uiteindelijk zorgt de morele ontkoppeling voor meer antisociaal gedrag, omdat dit door de spelers zelf wordt gerechtvaardigd en goedgekeurd (Stanger, et al., 2013).

Om antisociaal gedrag binnen de sportcontext toch te beperken en daarmee het sportveld als veilige, leerzame, sociale plek te behouden is het volgens Gibbons, Ebbeck en Weiss (1995) ook van belang om kinderen hun morele ontwikkeling te trainen. Het Fair Play for Kids project draagt bij aan de morele ontwikkeling van kinderen. Bij een vergelijking met een controle groep die deze training niet hadden gevolgd bleken de kinderen een hoger niveau van moreel functioneren te hebben, waaronder moreel redeneren. Popescu (2010) stelt ook in haar onderzoek vast dat het voor sporters van belang is om Morele Training (MT) te krijgen. De MT zal bijdrage in de vorming van de persoonlijkheid van de atleten. Sporters hebben door MT meer zelfcontrole en zelfbeheersing. Met de zelfcontrole en zelfbeheersing zullen atleten tijdens het sporten minder antisociaal gedrag vertonen.

Al met al is er een relatie te vinden tussen moreel redeneren en pro- en antisociaal gedrag. Wel is deze relatie van een aantal factoren afhankelijk. Ten eerste is de sportcontext van invloed. Moreel redeneren heeft voornamelijke invloed op prosociaal gedrag bij

(11)

individuele sporten en antisociaal gedrag bij atletiek (Rutten, et al., 2011). Ten tweede blijkt dat het niveau van moreel redeneren stijgt naarmate sporters ouder worden. Morele dilemma’s worden op een hoger niveau opgelost en dit zorgt voor meer zelfgerapporteerde prosociaal gedrag (Rutten, et al., 2007). Wanneer pro- en antisociaal gedrag in de sportcontext wordt geobserveerd blijkt echter dat er minder prosociaal en meer antisociaal gedrag geobserveerd wordt naar mate jongens ouders worden (Kavussanu et al., 2006). Conroy en collega’s (2001) vonden ook dat agressief meer gerechtvaardigd wordt naarmate jongens de leeftijd van 12 jaar hebben gepasseerd. Antisociaal gedrag komt dus ook meer voor naar mate jongeren ouder worden (Kavussanu et al., 2006). Ten derde blijkt dat geslacht van invloed is op het geobserveerde antisociale gedrag. Mannen vertonen meer antisociaal gedrag dan vrouwen (Kavussanu et al., 2009). De toename van antisociaal gedrag en afname van prosociaal gedrag kan worden verklaard door morele ontkoppeling (Bandura, 1991; Stanger et al., 2013;

Boardley & Kavussanu, 2011). Er is namelijk een grote wil om te winnen, waardoor het vertonen van antisociaal gedrag wordt gelegitimeerd (Long et al., 2006). Het is daarom van belang om kinderen te trainen in hun morele ontwikkeling tijdens sport, want dit zorgt voor een hoger niveau van moreel redeneren en meer zelfcontrole en zelfbeheersing en minder antisociaal gedrag(Gibbons et al., 1995; Popescu, 2010)

De Relatie tussen de Fair Play Houding en Pro- en Antisociaal Gedrag in de Georganiseerde Jeugdsport

In de tweede deelvraag paragraaf wordt bekeken hoe de fair play houding het sociale (pro- en antisociaal) gedrag beïnvloedt van jongeren. Prosociaal gedrag van sporters wordt geassocieerd met fair play en antisociaal gedrag met unfair play (Kavussanu, 2008). Door fair play houding te stimuleren, met verschillende comités en trainingen (Gibbons, et al., 1995; Popescu, 2010; Brunelle, Goulet, & Arguin, 2005; Hassandra, Goudas, Hatzigeorgiadis, &

(12)

Theodorakis, 2007), worden pogingen gedaan om in de sportcontext prosociaal gedrag te stimuleren. In deze paragraaf is daarom gekeken wat de relatie is tussen de fair play houding en pro- en antisociaal gedrag in de georganiseerde jeugdsport.

Het concept fair play meer is dan het volgen van de regels. Respect voor de aard van het spel en de tegenstander is ook belangrijk. De Waegeneer en Willem (2016) hebben in hun onderzoek gekeken naar de conceptvorming van sporters over fair play. Het concept dat de atleten vormen zegt iets over de fair play houding van atleten. Het concept fair play werd daarbij opgedeeld in het volgen van de regels en het respecteren van de aard van het spel. Zij vonden daarbij, dat wanneer op eerlijkheid wordt beoordeeld, het respect voor de aard van het spel belangrijk wordt gevonden dan het volgen van de regels. De onderzochte badmintonners van tussen de 14 en 65 jaar oud en vielen dus niet allemaal binnen de leeftijdsgrens van deze studie. De deelnemers moesten beoordelen of een beschreven sportsituatie eerlijk was. De situaties verschilde op het gedrag dat werd vertoond door een atleet. De beoordeling moest op basis van het niveau van de wedstrijd, of er ethnische codes waren voor de sporters, de reactie van de scheidsrechter en de reactie van het publiek. Fair play is belangrijker gevonden op recreatief niveau. Het plezier element is hier hoger en voor plezier in de sport is fair play belangrijk. Op nationaal niveau wordt fair play minder belangrijk gevonden, omdat winnen op dit niveau belangrijker is dan het hebben van plezier.

Op nationaal niveau kan morele educatie is daarom een bijdrage leveren aan een betere fair play houding van de sporters (De Waegeneer & Willem 2016; Brunelle et al., 2005). Ook hanteren de badminton spelers een striktere interpretatie van fair play bij een club met duidelijk omschreven fair play regels. Het is dus voor een club belangrijk om duidelijke fair play regels te hebben, zodat sporters fair play belangrijker vinden (De Waegeneer & Willem 2016). Met een positievere fair play houding is er meer respect voor de aard van het

(13)

spel en de regels. Antisociaal gedrag wordt minder snel vertoond en prosociaal gedrag gestimuleerd (Kavussanu, 2008).

Het Fair Play Program is een vorm van morele educatie voor een betere fair play houding. Met het Fair-Play Program krijgen ijshockeyers extra punten bij een wedstrijd wanneer zij fair play gedrag tonen en kunnen daarmee dus een wedstrijd winnen of verliezen. Het Fair-Play Program is een preventief programma bedoeld om het aantal overtredingen (verbreken van de regels) en agressief, antisociaal gedrag te verminderen bij jongeren (Brunelle et al., 2005). Uit een studie van Hassandra en collega’s (2007) blijkt, dat

interventies op de fair play gedrag bij kinderen zeer effectief zijn. De interventies geven een direct effect en langdurig effect.

Een studie naar het Fair Play Program is uitgevoerd door Brunelle en collega’s (2005). Deze studie vond dat er een significant verschil is bij ijshockeywedstrijden met het Fair-Play Program. De wedstrijden waar het Fair-Play Program niet was toegepast waren meer zware blessures door overtredingen. Het aantal lichte blessures verschilde niet tussen de wedstrijden, maar dat komt ook omdat in beide wedstrijden ‘body checks’, waarbij de tegenstander met het hele lichaam wordt getackeld, waren toegestaan. Wel werden er in wedstrijden waar het Fair-Play Program was toegepast gemiddeld 21 procent minder overtredingen gemaakt.

De fair play houding en intentie van een sporter voorspelt voor een deel het gedrag. (Bebetsos & Konstantoulas, 2006). Voorafgaand aan gedrag is een intentie en houding over welk gedrag gaat worden uitgevoerd (Rest, 1984). Bebetsos en Konstantoulas (2006) vonden, dat hoe groter de gedragsintentie is van een persoon, des te groter de kans is dat het gedrag ook werkelijk wordt uitgevoerd.. De sporters moesten vier morele dilemma’s beantwoorden. Voornamelijk bij twee extremere morele dilemma’s waar fair play niet aanwezig is, worden deze voor een groot deel voorspelt door de intentie en houding van de sporters. Een andere persoon met opzet blesseren wordt voor 34,4% voorspeld door de houding. Een andere

(14)

sporter met opzet pijn doen wordt voor 36% voorspeld door houding. Twee minder extreme morele dilemma’s, namelijk liegen tegen de scheidsrechter en met opzet de regels overtreden zijn minder sterk voorspelbaar door de houding van de sporters.

Shields, LaVoi, Bredemeier en Power (2007) keken in hun studie naar de voorspellers van slecht gedrag van sporters. De studie bestond uit 676 sporters van tussen 9 en 15 jaar oud van verschillende teamsporten. Een unfair play houding van sporters hangt significant samen met het unfair play gedag. De unfair play houding is gemeten aan de hand van negen items waarbij de sporters moesten aangeven of ze het wel of niet eens waren met de item. Het unfair play gedrag werd gemeten aan de hand van zelfrapportage. Naast de houding van de sporter blijken ook omgevingsfactoren een belangrijke invloed te hebben op onsportief gedrag. Het gedrag van de coach en van de toeschouwers is van grotere invloed dan de houding van de sporter zelf.

In de tweede deelvraag is bekeken of er een relatie is tussen de fair play houding en pro- en antisociaal gedrag in de georganiseerde jeugd sport. Al met al wordt het sociale gedrag van een sporter voor een groot deel bepaald door de fair play houding van de sporter. Als eerst blijkt uit onderzoek van De Waegeneer en Willem (2016) dat de interpretatie van het concept fair play verschilt. De fair play houding is afhankelijk van de interpretatie. Op

nationaal niveau is een lager fair play houding, als deze wordt vergeleken met recreationeel niveau. De daling kan mogelijk verklaard worden door de grote wil om te winnen op

nationaal niveau. Daarnaast bleken strikt beschreven fair play regels bij een club bij te dragen aan een stijging van de fair play houding. Hierdoor was er meer respect voor de regels en voor de aard van het spel. Ook door middel van het Fair-Play Program worden sporters

gestimuleerd zich fair play te gedragen in het veld, door minder antisociaal en agressief gedrag te laten zien (Brunelle et al., 2005). Een interventie op jonge leeftijd heeft langdurig effect zorgen op het fair play gedrag (Hassandra et al., 2007). Bij goede interventies wordt

(15)

een positieve fair play houding gecreëerd. Bij ernstige morele dilemma’s spelen de intentie en houding van sporters een grote rol in het voorspellen van gedrag (Bebetsos & Konstantoulas, 2006). Shields en collega’s (2007) vonden daarnaast, dat het gedrag van sporters sterk wordt beïnvloed door omgevingsfactoren. Het gedrag van de coach en publiek verklaarde voor een groot deel onsportief en antisociaal gedrag. Er kan dus geconcludeerd worden dat er een relatie te vinden is tussen de fair play houding en pro- en antisociaal gedrag in de georganiseerde jeugdsport.

Discussie / Conclusie

In deze studie is gekeken naar de relatie tussen moreel redeneren, de fair play houding en pro- en antisociaal gedrag in de georganiseerde jeugdsport. Er is daarbij als eerst gekeken naar de relatie tussen moreel redeneren en pro- en antisociaal gedrag en vervolgens naar de relatie tussen de fair play houding en pro- en antisociaal gedrag. In deze discussie en conclusie paragraaf wordt eerst een poging gedaan de hoofdvraag te beantwoorden aan de hand van de gevonden resultaten. Vervolgens worden de gevonden resultaten kritisch besproken om enkele discussiepunten te bespreken. Er worden suggesties gegeven voor vervolg onderzoek en de bredere betekenis van het onderzoek voor de praktijk.

De relatie tussen moreel redeneren en pro- en antisociaal gedrag in de georganiseerde jeugdsport is afhankelijk van een aantal factoren. Zo is de relatie tussen moreel redeneren en pro- en antisociaal gedrag afhankelijk van de sportcontext. Bij teamsporten heeft het niveau van moreel redeneren nauwelijks invloed op pro- en antisociaal gedrag. Bij individuele sporten is deze relatie meer aanwezig bij prosociaal gedrag. Bij atletiek geldt dit ook voor antisociaal gedrag (Rutten et al., 2011). Ten tweede is het niveau van moreel redeneren afhankelijk van de leeftijd. Het niveau van moreel redeneren stijgt naarmate jongeren ouder worden. Wanneer er een hoger niveau van moreel redeneren is, zorgt dit voor meer prosociaal

(16)

gedrag (Rutten et al., 2007). Kavussanu en collega’s (2006) vonden echter bij observaties minder prosociaal en meer antisociaal gedrag naar mate jongeren ouder werden. Zij

bevestigde daarmee de bevindingen van Conroy en collega’s (2001). De bevindingen tonen dat agressief gedrag meer werd gerechtvaardigd zodra jongens de leeftijd van 12 hadden gepasseerd. Ook vertonen mannen meer antisociaal gedrag dan vrouwen (Kavussanu et al., 2009). Door morele ontkoppeling wordt antisociaal gedrag goedgekeurd, wat zorgt voor een toename. Prosociaal gedrag nam juist af door morele ontkoppeling (Bandura, 1991; Stanger et al., 2013; Boardley & Kavussanu, 2011). Om antisociaal gedrag tijdens sport te beperken, is het trainen van kinderen in hun morele ontwikkeling van belang. Met Training krijgen zij meer zelfcontrole en zelfbeheersing, wat zorgt voor minder antisociaal gedrag (Gibbons et al., 1995; Popescu, 2010)

De relatie tussen de fair play houding en pro- en antisociaal gedrag in de

georganiseerde jeugdsport is allereerst afhankelijk van de interpretatie van het concept fair play (De Waegeneer & Willem, 2016). Daarbij vonden De Waegeneer en Willem (2016), dat wanneer gesport wordt op nationaal niveau het belang om te winnen groot is en daarom daalt de fair play houding. Zij suggereerde daarom morele educatie voor een positieve fair play houding. Fair Play Program is een interventie waarbij ijshockeyers wordt gestimuleerd om in de wedstrijd zich fair play te gedragen (Brunelle et al., 2005). Interventies op fair play gedrag zijn effectief en zorgen voor positieve fair play houding (Hassandra et al., 2007). De fair play houding is van belang bij het beoordelen van morele dilemma’s (Bebetsos & Konstantoulas, 2006). Shields en collega’s (2007) vonden dat naast de fair play houding, ook het gedrag van de toeschouwers en de coach onsportief gedrag voorspelt. Niet alleen persoonskenmerken voorspellen antisociaal gedrag, maar juist ook omgevingsfactoren.

Al met al is de relatie tussen moreel redeneren, de fair play houding en pro- en antisociaal gedrag afhankelijk van meerder factoren. De relatie is echter wel aanwezig, want

(17)

zowel moreel redeneren als de fair play houding beïnvloedt pro- en antisociaal gedrag. Het is daarom van belang om kinderen te trainen, zodat zij minder antisociaal gedrag laten zien. Zodra kinderen het sportveld betreden, treedt er een morele pauze op. De pauze zorgt voor een lager niveau van moreel redeneren en negatieve fair play houding, waardoor een sporter zich meer antisociaal en minder prosociaal gedraagt.

Er zitten aan de gevonden resultaten wel enkele kritische punten. Ten eerste zijn er tegenstrijdige resultaten. Rutten en collega’s (2007) vonden dat naar mate jongeren ouder worden het niveau van moreel redeneren stijgt en dat ze zich hierdoor meer prosociaal gaan gedragen. Kavussanu en collega’s (2006) vonden daarentegen dat naarmate jongeren ouder worden zij zich minder prosociaal en meer antisociaal gaan gedrag. Deze verschillen komen mogelijk door de verschillende vormen van observatie. Rutten en collega’s (2007) toetsten prosociaal gedrag met zelfrapportage van de jongeren. Kavussanu en collega’s (2006) observeerde het gedrag van de jongeren door videotapes te bekijken. Het kan zijn dat

jongeren met zelfrapportages sociaal wenselijk antwoord geven en ze dus aangeven zich meer prosociaal te gedragen.

Ten tweede wordt het concept van fair play op verschillende wijze geïnterpreteerd en speelt het niveau waarop gesport wordt van grote invloed op de uitvoering van fair play (De Waegeneer & Willem, 2016). Wanneer gesport wordt op een hoger niveau is het belang om te winnen groter en kan antisociaal gedrag meer voorkomen. De sporters hoeven daarmee echter niet een lagere fair play houding te hebben. Het antisociaal gedrag kan worden gestimuleerd door morele onthechting (Bandura, 1991), terwijl de sporter wellicht fair play belangrijk vindt.

Als laatst is in de huidige studie geen rekening gehouden met omgevingsfactoren, terwijl wel blijkt dat deze van invloed zijn op onsportief, antisociaal gedrag (Shields et al., 2007). Het gedrag van de coach en toeschouwers blijken van grotere invloed dan de houding

(18)

van de sporter. Onsportief gedrag komt dus niet enkel voort uit persoonskenmerken, maar zelf meer vanuit omgevingsfactoren.

Het is met vervolg onderzoek belangrijk om verder te kijken naar de invloed van morele, fair play trainingen. Jeugdsport is een plek waar jongeren zich op vele aspecten kunnen ontwikkelen. Er zijn complexe sociale situatie en regels waar de jongeren mee moeten leren omgaan. Echter is er ook een gevaar voor onveilige situaties, zoals blessures, door antisociaal gedrag. Door het verder onderzoeken van morele fair play interventies, kan de effectiviteit van deze worden verbeterd en het gevaar op onveilige situaties in de jeugdsport worden verkleind. Positieve ontwikkelingseffect worden daarmee mogelijk groter en is daarmee ook naast het sportveld van belang.

Daarnaast is het bij vervolg onderzoek van belang om rekening te houden met omgevingsfactoren. In de huidige studie is dit niet gedaan, terwijl wel blijkt dat deze een grotere invloed dan persoonskenmerken. Als wordt gekeken naar morele, fair play trainingen voor de sporters moet er ook zeker worden gekeken naar morele, fair play trainingen voor coaches, omdat deze van grote invloed blijken (Shields et al., 2007)

Al met al is er op het gebied van jeugdsport nog veel te winnen. De potenties van jeugdsport zijn bekend. Het kan de morele ontwikkeling stimuleren en is gunstig voor de sociale ontwikkeling van jongeren. Het is daarbij wel van belang om zowel de jongeren zelf als de coaches morele, fair play trainingen en interventies te bieden. Hiermee wordt

antisociaal gedrag in de sport beperkt, wat onveilige situatie doet voorkomen, en prosociaal gedrag gestimuleerd. Hiermee kan het sportveld haar volledige potentie ontwikkelen als een uitermate geschikte leerplek voor de vele aspecten van de ontwikkeling van jongeren.

(19)

Literatuurlijst

Bandura, A. (1991). Social cognitive theory of moral thought and action. In W. M. Kurtines & J.L. Gewirtz (Eds.), Handbook of moral behavior and development (pp. 45-103). Hillsdale, NJ: Erlbaum.

Bebetsos, E., & Konstantoulas, D. (2006). Contact sports, moral functioning and planned behaviour theory. Perceptual and motor skills, 103, 131-144. doi:http://dx.doi.or g/10.2466/PMS.103.5.131-144

Boardley, I. D., & Kavussanu, M. (2011). Moral disengagement in sport. International Review of Sport and Exercise Psychology, 4, 93-108. doi:10.1080/1750984X.201 1.570361

Brunelle, J. P., Goulet, C., & Arguin, H. (2005). Promoting respect for the rules and injury prevention in ice hockey: evaluation of the fair-play program. Journal of Science and Medicine in Sport, 8, 294-304. doi:10.1016/S1440-2440(05)80040-4

Conroy, D. E., Silva, J. M., Newcomer, R. R., Walker, B. W., & Johnson, M. S. (2001). Personal and participatory socializers of the perceived legitimacy of aggressive behavior in sport. Aggressive Behavior, 27, 405-418. doi:10.1002/ab.1026 De Waegeneer, E., & Willem, A. (2016). Conceptualizations of Fair Play: A Factorial

Survey Study of Moral Judgments by Badminton Players. Ethics & Behavior, 26, 312-329. doi:10.1080/10508422.2015.1019071

Gilbert, W. D., & Trudel, P. (2004). Role of the coach: How model youth team sport coaches frame their roles. The Sport Psychologist, 18, 21-43.

doi:http://dx.doi.org/10.1123/tsp.18.1.21

Hassandra, M., Goudas, M., Hatzigeorgiadis, A., & Theodorakis, Y. (2007). A fair play intervention program in school Olympic education. European Journal of

(20)

Heather L. Reid, Introduction to the Philosophy of Sport, Plymouth, UK: Rowman & Littlefield Publishers, 2012.

Holt, N. L., Black, D. E., Tamminen, K. A., Fox, K. R., & Mandigo, J. L. (2008). Levels of social complexity and dimensions of peer experiences in youth sport. Journal of sport and exercise psychology, 30, 411-431.

doi:http://dx.doi.org/10.1123/jsep.30.4.411

Jones, B. D., Woodman, T., Barlow, M., & Roberts, R. (2016). The Darker Side of

Personality: Narcissism Predicts Moral Disengagement and Antisocial Behavior in Sport. The Sport Psychologist, 0, 1-23. doi:http://dx.doi.org/10.1123/tsp.2016-000 7

Kavussanu, M. (2006). Motivational predictors of prosocial and antisocial behaviour in football. Journal of Sports Sciences, 24, 575-588. doi:http://dx.doi.org/10.1080/02 640410500190825

Kavussanu, M., Seal, A. R., & Phillips, D. R. (2006). Observed prosocial and antisocial behaviors in male soccer teams: Age differences across adolescence and the role of motivational variables. Journal of Applied Sport Psychology, 18, 326-344. doi:10.1 080/10413200600944108

Kavussanu, M. (2008). Moral behaviour in sport: A critical review of the literature. International Review of Sport and Exercise Psychology, 1, 124-138. doi:10.1080/1 7509840802277417

Kavussanu, M., Stamp, R., Slade, G., & Ring, C. (2009). Observed prosocial and antisocial behaviors in male and female soccer players. Journal of Applied Sport Psychology, 21, 62-76. doi:10.1080/10413200802624292

(21)

Kavussanu, M., & Boardley, I. D. (2009). The prosocial and antisocial behavior in sport scale. Journal of Sport and Exercise Psychology, 31, 97-117. doi:http://dx.doi.or g/10.1123/jsep.31.1.97

Kavussanu, M., & Ring, C. (2016). Moral thought and action in sport and student life: A study of bracketed morality. Ethics & Behavior, 26, 267-276.

doi:10.1080/1050842 2.2015.1012764

Long, T., Pantaleon, N., Bruant, G., & d Arripe-Longueville, F. (2006). A qualitative study of moral reasoning of young elite athletes. Sport Psychologist, 20, 330-347. doi:http://dx.doi.org/10.1123/tsp.20.3.330

Păunescu, M., Gagea, G., Păunescu, C., & Piţigoi, G. (2013). The Moral Dimension of Fair Play in High-performance Sport. Procedia-Social and Behavioral Sciences, 92, 692-696. doi:10.1016/j.sbspro.2013.08.740

Popescu, V., & Masari, G. A. (2011). Comparative Analysis of athletes’ fair play attitude according to specific variables conditioned by sports training and competition. Procedia-Social and Behavioral Sciences, 12, 24-29. doi:10.1016/j.sbspr o.2011.02.006

Popescu, V. (2010). The importance of moral training in sports performance. Procedia-Social and Behavioral Sciences, 2, 869-874. doi:10.1016/j.sbspro.2012.06.408 Romand, P., Pantaléon, N., & Cabagno, G. (2009). Age differences in individuals'

cognitive and behavioral moral functioning responses in male soccer teams.

Journal of Applied Sport Psychology, 21, 49-63. doi:10.1080/10413200802383055 Rutten, E. A., Stams, G. J. J., Biesta, G. J., Schuengel, C., Dirks, E., & Hoeksma, J. B.

(2007). The contribution of organized youth sport to antisocial and prosocial behavior in adolescent athletes. Journal of Youth and Adolescence, 36, 255-264. doi:10.1007/s10964-006-9085-y

(22)

Rutten, E. A., Schuengel, C., Dirks, E., Stams, G. J. J., Biesta, G. J., & Hoeksma, J. B. (2011). Predictors of antisocial and prosocial behavior in an adolescent sports context. Social Development, 20, 294-315. doi:10.1111/j.1467-9507.2010.00598.x Shields, D. L., LaVoi, N. M., Bredemeier, B. L., & Power, F. C. (2007). Predictors of

poor sportspersonship in youth sports: Personal attitudes and social influences. Journal of Sport and Exercise Psychology, 29, 747-762. doi:

http://dx.doi.org/10.1123/jse p.29.6.747

Sportdeelname wekelijks, Wekelijks sporters. (2015). Retrieved from

https://www.volksgezondheidenzorg.info/onderwerp/sport-en-bewegen/cijfers-context/huidige-situatie#node-sportdeelname-wekelijks

Stanger, N., Kavussanu, M., Boardley, I. D., & Ring, C. (2013). The influence of moral disengagement and negative emotion on antisocial sport behavior. Sport, Exercise, and Performance Psychology, 2, 117. doi:10.1037/a0030585

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The different taxes to be considered for the transfer of the selected classes of assets, and will be applicable to all three classes are explained: A CGT rate is applied as per

In this contribution, we present the results of a field experiment that, as a first step, documents the effect of building geometry on the size of aeolian

Although it is unclear if these photos were taken directly after excavation, or directly before handing over the collection to Kaap Skil, they show a different condition of

Observing the effects of the CSR perceived motives during a crisis on the CSR engagement of the employees, 11 out of 12 respondents mentioned that the positive perceptions,

These advice bodies will reference the pointcuts generated from the instance pointcut which is referenced by the adapter declaration.. We intend to provide run-time support

However, the number of tailored applications for resected NCSLC patients is limited, with as far as we know, only two single-component applications reported: a symptom

Non-covalent interactions with soft materials, such as polymers and dendrimers, results in the organization, by controlled aggregation, of the inorganic nanoparticles into

Onder andere ligt er nu een voorstel voor hoe de klasse van een ruimte gecommuniceerd kan worden, hoe medische procedures ingepland kunnen worden, ge- bruikmakend van