• No results found

Verklarende factoren voor de relatie tussen seksueel misbruik en een posttraumatische stressstoornis tijdens de adolescentie : bestaan er verschillen tussen jongens en meisjes?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Verklarende factoren voor de relatie tussen seksueel misbruik en een posttraumatische stressstoornis tijdens de adolescentie : bestaan er verschillen tussen jongens en meisjes?"

Copied!
27
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Verklarende factoren voor de relatie tussen seksueel misbruik en een posttraumatische stressstoornis tijdens de adolescentie: Bestaan er verschillen tussen jongens en meisjes?

N. J. Smid

Universiteit van Amsterdam

Bachelorscriptie

Pedagogische Wetenschappen Studentnummer: 10383654

Begeleider: dr. D. van der Giessen Aantal woorden: 5489

(2)

Inhoudsopgave

Abstract p. 3

Verklarende factoren voor de relatie tussen seksueel misbruik en een posttraumatische

stressstoornis tijdens de adolescentie: Bestaan er verschillen tussen jongens en meisjes? p. 4

Individuele factoren in de relatie tussen seksueel misbruik en een PTSS p. 7

Zelfverwijt over het misbruik p. 7

Een laag zelfbeeld p. 10

Coping strategie p. 12

Misbruik gerelateerde factoren in de relatie tussen seksueel misbruik en een PTSS p. 13

Sociale steun p. 14

Gevoelens van schaamte p. 16

Conclusies en discussie p. 18

Literatuurlijst p. 22

(3)

Abstract

Dit literatuuroverzicht richt zich op de factoren die een verklaring geven voor de relatie tussen seksueel misbruik en een posttraumatische stressstoornis (PTSS) tijdens de adolescentie en de verschillen tussen jongens en meisjes wat betreft deze verklarende factoren. Allereerst worden de individuele factoren zelfverwijt, zelfbeeld en de coping strategie besproken met daarbij de verschillen tussen jongens en meisjes. Vervolgens worden de misbruik-gerelateerde factoren sociale steun en gevoelens van schaamte belicht, waarbij tevens aandacht wordt besteed aan de sekseverschillen. Gebleken is dat voor meisjes het al dan niet ontvangen van sociale steun en voor jongens een vermijdende coping strategie kan leiden tot een PTSS. Deze verkregen inzichten kunnen een bijdrage leveren aan zowel de preventie als de behandeling van seksueel misbruikte adolescenten.

Trefwoorden: PTSS, seksueel misbruik, verklarende factoren, sekseverschillen, adolescenten

   

(4)

Verklarende factoren voor de relatie tussen seksueel misbruik en een posttraumatische stressstoornis tijdens de adolescentie: Bestaan er verschillen tussen jongens en meisjes?

Seksueel misbruik tijdens de opvoeding kan negatieve gevolgen hebben voor het fysieke, gedragsmatige en psychische welbevinden van kinderen (Hillberg, Hamilton-Giachritsis, & Dixon, 2011, Siddaway, Meiser-Stedman, Serpell, & Field 2012; Stoltenborgh, Van IJzendoorn, Euser, & Bakermans-Kranenburg, 2011). Seksueel misbruik komt veel voor tijdens de adolescentie, te weten met een range van 600 tot 620 per 8000 adolescenten in de leeftijd van 12 tot 18 jaar (Stoltenborgh et al., 2011; De Graaf, Kruijer, Van Acker, & Meijer, 2012). Hierbij is 21% van de jongens en 41% van de meisjes weleens in aanraking gekomen met een vorm van seksueel misbruik (De Graaf et al., 2012). Wanneer er sprake is van seksueel misbruik, gaat het om gedragingen of toenaderingen die seksueel bedoeld zijn en de grenzen van het slachtoffer overschrijden (De Haas, 2012). De gedragingen kunnen al dan niet fysiek van aard zijn. Voorbeelden van niet-fysieke seksueel grensoverschrijdende gedragingen zijn het ongevraagd versturen van een pornografische afbeelding of een seksueel getint bericht. Bij fysieke

grensoverschrijdende gedragingen moet het slachtoffer zonder toestemming of onder dwang seksuele handelingen ondergaan of uitvoeren (De Haas, 2012). Tevens vindt het gedrag of de toenadering bij seksueel misbruik vaak plaats binnen een ongelijke

machtsverhouding. Hierbij kan gedacht worden aan relaties tussen een volwassene en een kind, tussen een leerkracht en een leerling of tussen een hulpverlener en een cliënt (Gil, 2014; De Haas, 2012).

Seksueel misbruik kan resulteren in verschillende angststoornissen, waarbij het ontstaan van een posttraumatische stressstoornis (PTSS) een veelvoorkomende vorm is (Hornor, 2013; Trickey et al., 2012). Bij deze stoornis gaat het om een psychische aandoening die ontstaat als gevolg van stress gevende situaties (Hornor, 2013). In deze

(5)

situaties is er sprake van een levensbedreiging, lichamelijk letsel of een bedreiging van de fysieke integriteit. Voorbeelden hiervan zijn oorlogen, gewelddadige aanvallen,

mishandeling of seksueel misbruik (Hornor, 2013). Symptomen van een PTSS zijn herbelevingen, vermijding van herinneringen, ernstige prikkelbaarheid en een extreem gevoel van spanning als gevolg van bepaalde prikkels. Wanneer deze symptomen langer dan een maand aanhouden, wordt een PTSS vastgesteld (Honor, 2013; Verhulst, Verheij, &, Ferdinand, 2007). De diagnose PTSS wordt eerder geconstateerd in de adolescentie dan in de kindertijd, waarbij de kans op het ontstaan van een PTSS bij meisjes tweemaal zo groot is in vergelijking met jongens (Trickey et al., 2012; Inslicht et al., 2013).

Bovengenoemde gegevens tonen aan dat seksueel misbruik kan resulteren in een PTSS tijdens de adolescentie bij zowel jongens als meisjes (Hornor, 2010; Maikovich-Fong & Jaffee, 2010). Vanuit de literatuur is bekend dat er factoren aanwezig zijn die een verklarende rol spelen in de relatie tussen seksueel misbruik en een PTSS, deze dragen bij aan zowel het ontstaan als het voortbestaan van een PTSS (Bennet, Beck, & Clapp, 2011; Ullman, Peter-Hagene, & Relyea, 2014). Aan de hand van deze factoren kan mogelijk worden bepaald welke slachtoffers van seksueel misbruik een verhoogde kans hebben op een PTSS (Ullman, Townsend, Filipas, & Starzynski, 2007; Ullman, 2008).

Allereerst bestaan er individuele factoren die een verklarende rol spelen in de relatie tussen seksueel misbruik en een PTSS (Bennet et al., 2011). Hierbij gaat het om karakteristieken die ontstaan na de ervaring van seksueel misbruik en betrekking hebben op de slachtoffers zelf, waarbij onderscheid wordt gemaakt in zelfverwijt over misbruik, een laag zelfbeeld naar aanleiding van het misbruik en de coping strategie die slachtoffers van seksueel misbruik hanteren (Bennet et al., 2011; Ullman et al., 2014; Studley & Chung, 2014). Naast deze individuele verklarende factoren zijn er misbruik-gerelateerde mechanismen die een verklaring geven voor het verband tussen seksueel misbruik en een

(6)

PTSS. Deze mechanismen hebben betrekking op aspecten die gerelateerd aan zijn het misbruik zelf en niet specifiek aan de persoonlijkheid van de slachtoffers van het misbruik (Ullman & Najdowski, 2010; Simmons, 2014). Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de sociale steun die slachtoffers van seksueel misbruik ontvangen en de gevoelens van schaamte die bestaan over het misbruik (Ullman et al., 2007; Schönbucher, Maler, Mohler-Kuo, Schnyder, & Landolt, 2014; La Bash & Papa, 2014).

Opvallend is dat uit enkele studies is gebleken dat er verschillen bestaan tussen jongens en meisjes in de relatie tussen seksueel misbruik en een PTSS (Inslicht et al., 2013; Simmons, 2014). Jongens en meisjes verschillen van elkaar in de mechanismen die een verklaring geven voor het verband tussen seksueel misbruik en een PTSS (Simmons, 2014; Ullman, 2008). Deze mechanismen worden in dit literatuuroverzicht geschaard onder de eerdergenoemde individuele en misbruik-gerelateerde factoren die een verklarende functie hebben in de relatie tussen seksueel misbruik en een PTSS. Er is veelvuldig onderzoek verricht naar deze relatie, echter bestaan er maar weinig studies die zich bezighouden met de mechanismen die een verklaring geven voor dit verband en de verschillen hierbij tussen jongens en meisjes. In dit literatuuroverzicht is de centrale vraagstelling dan ook welke verklarende factoren een rol spelen in de relatie tussen seksueel misbruik en een PTSS tijdens de adolescentie, waarbij in kaart gebracht wordt hoe jongens en meisjes hierin van elkaar verschillen. Wanneer inzicht wordt verkregen in de verklarende factoren die een rol spelen in het verband tussen seksueel misbruik en een PTSS en hoe jongens en meisjes hierin van elkaar verschillen, zou dit een aanvulling kunnen zijn op de preventie en de behandeling zowel seksueel misbruikte jongens als meisjes. Zo kan getracht worden te voorkomen dat jongens en meisjes naast de ervaring van seksueel misbruik ook te maken krijgen met een PTSS. Daarnaast kunnen jongens en meisjes mogelijk specifiek beter behandeld worden, als bekend is hoe de verklaringen

(7)

voor de relatie tussen seksueel misbruik en een PTSS verschillen voor jongens en meisjes. Dit lijkt aan te sluiten bij onderzoek van Crevier, Marchand, Nachar en Guay (2014) waarin wordt aangegeven dat jongens en meisjes gebaat zijn bij een gender-specifieke behandeling van een depressieve stoornis. Dit gegeven geldt wellicht ook voor de behandeling van een PTSS.

Bovenstaande gegevens in ogenschouw genomen zal in dit literatuuroverzicht allereerst worden gekeken naar de rol van individuele factoren in de relatie tussen seksueel misbruik en een PTSS. Hierbij wordt nagegaan of er mogelijke verschillen aanwezig zijn tussen jongens en meisjes, wat betreft de verklaring die deze factoren geven voor de relatie tussen seksueel misbruik en een PTSS. Vervolgens zal de rol van

misbruik-gerelateerde factoren in de relatie tussen seksueel misbruik en PTSS worden besproken en zal eveneens in kaart worden gebracht of er verschillen bestaan tussen jongens en meisjes in de verklaring die deze factoren geven aan de relatie tussen seksueel misbruik en een PTSS.

Individuele factoren in de relatie tussen seksueel misbruik en een PTSS Verscheidene individuele factoren kunnen een verklaring geven voor de relatie tussen seksueel misbruik en een PTSS (Bennet et al., 2011). Deze verklarende factoren op individueel niveau en de verschillen tussen jongens en meisjes hierbij zullen

achtereenvolgens in deze deelparagraaf worden besproken. Zelfverwijt over het misbruik

Zelfverwijt over het seksueel misbruik blijkt een van de individuele factoren te zijn die een verklaring geeft voor het ontstaan van trauma-gerelateerde stoornissen, zoals een PTSS (Ullman et al., 2014). Wanneer sprake is van zelfverwijt over het misbruik, zien slachtoffers het als hun eigen schuld dat zij misbruikt zijn. De schuld van de dader aan het misbruik wordt hierbij ondergeschikt gesteld aan de schuld die het slachtoffer aan zichzelf

(8)

toewijst. Dit kan vervolgens leiden tot prikkelbaarheid en gevoelens van angst, waardoor een PTSS kan ontstaan (Ullman et al., 2014).

Gebleken is dat rapportage van zelfverwijt over het seksueel misbruik positief gerelateerd is aan symptomen van psychopathologie, waaronder een PTSS (Melville, Kellog, Perez, & Lukefahr, 2014; Feiring & Cleland, 2007). Deze longitudinale studies die retroperspectief van aard zijn, hebben onderzoek gedaan naar zowel jongens als meisjes. Hierbij is zelfverwijt over het misbruik vergeleken met verwijt van de dader over het misbruik en vervolgens is de relatie met symptomen van een PTSS bekeken. Er is echter gebleken dat de tweede studie een lager percentage van zelfverwijt over het misbruik weergeeft (Melville et al., 2014; Feiring & Cleland, 2007). Een mogelijke verklaring hiervoor is het verschil in de vraagstelling tussen beide studies. Zo wordt in de eerdere studie van Feiring en Cleland (2007) gevraagd waarom de kinderen dachten dat het misbruik had plaatsgevonden en wordt in de studie van Melville et al. (2014) gevraagd in hoeverre de kinderen dachten dat het misbruik hun schuld was. Een ander resultaat waarin beide studies wel overeenkomen heeft te maken met het idee dat meisjes meer zelfverwijt over het misbruik rapporteren in verhouding tot jongens (Melville et al., 2014; Feiring & Cleland, 2007). Een mogelijke verklaring voor dit idee is dat meisjes over het algemeen een hogere mate van onzekerheid over zichzelf ondervinden in verhouding tot jongens (Piko, 2011). Hierdoor heerst er bij meisjes eerder de gedachte dat het seksueel misbruik plaats heeft gevonden door hun slechte en naïeve karakter. Deze gedachten leiden tot angst en frustraties, waardoor symptomen van een PTSS kunnen ontstaan (Melville et al., 2014). Uit beide studies is gebleken dat meisjes meer zelfverwijt over het misbruik rapporteren dan jongens. Er is echter geen sprake van een significant verschil tussen jongens en meisjes in de rapportage van zelfverwijt over het misbruik (Melville et al., 2014; Feiring & Cleland, 2007).

(9)

Het idee dat meisjes mogelijk denken dat het seksueel misbruik komt door hun slechte en naïeve karakter is verder empirisch onderzocht in twee longitudinale studies met alleen meisjes in de onderzoeksgroep. Hierbij is gebleken dat meer rapportage van karakteristiek zelfverwijt zorgt voor het ervaren van meer symptomen van een PTSS (Ullman & Najdowski, 2010; Ullman et al., 2014). In beide studies is onderscheid gemaakt tussen karakteristiek zelfverwijt en gedragsmatig zelfverwijt (Ullman &

Najdowski, 2010; Ullman et al., 2014). Bij karakteristiek zelfverwijt zien slachtoffers het misbruik als hun eigen schuld, omdat ze hun karaktereigenschappen als slecht en naïef bestempelen. Wanneer sprake is van gedragsmatig zelfverwijt geven de slachtoffers zichzelf de schuld van het misbruik, vanwege het gedrag dat het misbruik zou hebben uitgelokt (Ullman & Najdowski, 2010; Ullman et al., 2014). Een verklaring voor het gegeven dat karakteristiek zelfverwijt een sterker effect heeft op symptomen van een PTSS kan zijn dat wanneer zelfverwijt over het misbruik wordt toegeschreven aan het karakter dit meer schade oplevert, omdat karaktertrekken worden gezien als vaststaand (Ullman et al., 2014). Gedrag daarentegen kan door slachtoffers makkelijker worden aangepast, waardoor het misbruik in de toekomst mogelijk niet meer zal plaatsvinden. Omwille hiervan lijkt het minder schade op te leveren als slachtoffers van misbruik kampen met gedragsmatig zelfverwijt (Ullman et al., 2014).

Uit de besproken onderzoeken kan worden geconcludeerd dat zelfverwijt over het seksueel misbruik positief gerelateerd is aan een PTSS. Hierbij blijkt de karakteristieke vorm van zelfverwijt de grootste voorspeller voor symptomen van een PTSS bij meisjes. Het lijkt relevant om meer onderzoek te doen naar de twee specifieke vormen van zelfverwijt over het misbruik bij jongens, hierover is vanuit dit literatuuronderzoek niets bekend. Het zou kunnen zijn dat voor jongens geldt dat gedragsmatig zelfverwijt de grootste voorspeller is voor het ontstaan van een PTSS, aangezien blijkt dat jongens in

(10)

mindere mate onzeker zijn over hun karakter in verhouding tot meisjes (Piko, 2011). Meer onderzoek hiernaar zal deze suggestie mogelijk kunnen bekrachtigen.

Een laag zelfbeeld

Evenals zelfverwijt over het misbruik, vormt een laag zelfbeeld een verklaring voor de relatie tussen seksueel misbruik en een PTSS (Bennet et al., 2011; De Jong, Sportel, Hullu, & Nauta, 2012). Wanneer er sprake is van gemis of een gebrek aan veiligheid, stabiliteit en waardering kan een laag zelfbeeld ontstaan. De emotionele kwetsbaarheid van personen wordt op deze manier vergroot, wat ervoor zorgt dat angst voor afkeuring en afstoting ontstaat. Dit is veelal het geval na de ervaring van seksueel misbruik (Blanco et al., 2012). Een laag zelfbeeld naar aanleiding van seksueel misbruik blijkt vervolgens een van de risicofactoren voor het ontstaan van een PTSS (Blanco et al., 2012).

Wanneer wordt gekeken naar de verschillen tussen jongens en meisjes wat betreft de verklaring die een laag zelfbeeld geeft voor de relatie tussen seksueel misbruik en een PTSS, bestaat er de veronderstelling dat een laag zelfbeeld een groter effect heeft op het ontstaan van een PTSS bij meisjes (De Jong, 2012; Inslicht et al., 2013). Een verklaring hiervoor kan zijn dat meisjes eerder twijfelen aan zichzelf en meer last hebben van emotionele kwetsbaarheid (De Jong, 2012; Piko, 2011). Door de ervaring van seksueel misbruik kan het gevoel ontstaan dat de eigenschappen die en het uiterlijk dat zij hebben minder waard is dan dat van leeftijdsgenoten. Deze gevoelens leiden tot angst en stress, waardoor zich mogelijk symptomen van een PTSS voordoen (Inslicht et al., 2013).

Bennet et al. (2011) hebben onderzoek gedaan naar zowel jongens als meisjes en de relatie tussen disfunctionele gedachten als gevolg van seksueel misbruik en het

ontstaan van een PTSS. Disfunctionele gedachten zijn ideeën en denkwijzen die vaak niet kloppen en een negatieve invloed hebben op het gedrag, waarbij een lage zelfwaardering

(11)

een van deze gedachten is. Gebleken is uit dit cross-sectionele onderzoek met een klinische doelgroep, dat een lage zelfwaardering voorspellend is voor een PTSS, waarbij dit resultaat voor zowel jongens als meisjes wordt gevonden (Bennet et al., 2011). Ander onderzoek is eveneens cross-sectioneel, maar heeft een subklinische doelgroep gehanteerd die alleen uit meisjes bestond (De Jong et al., 2012). Daarnaast heeft deze studie

onderscheid gemaakt in twee typen zelfbeeld, te weten impliciet en expliciet zelfbeeld. Impliciet zelfbeeld wordt gedefinieerd als onbewuste evaluatie over jezelf. Expliciet zelfbeeld heeft daarentegen betrekking op bewuste evaluatie processen over jezelf (De Jong, Van den Hout, Rietbroek, & Huijding, 2003; De Jong et al., 2012). De resultaten van de studie hebben aangetoond dat een laag expliciet zelfbeeld positief significant gerelateerd is aan symptomen van een PTSS (De Jong et al., 2012). Een verklaring hiervoor kan zijn dat bewuste gevoelens van minderwaardigheid en onzekerheid over jezelf eerder leiden tot angst, frustratie en prikkelbaarheid in verhouding tot onbewuste gevoelens van minderwaardigheid en onzekerheid (De Jong et al., 2012).

Geconcludeerd kan worden dat een lage zelfwaardering als gevolg van seksueel misbruik positief gerelateerd is aan een PTSS. Daarnaast wordt de veronderstelling dat een laag zelfbeeld als gevolg van seksueel misbruik eerder leidt tot een PTSS bij meisjes, niet aangenomen. Voor zowel jongens als meisjes geldt dat een laag zelfbeeld kan

resulteren in een PTSS. Een belangrijke richting voor vervolgonderzoek is mogelijk het specificeren van de typen zelfbeeld bij jongens. Het blijkt dat voor meisjes een laag expliciet zelfbeeld een sterkere voorspeller is voor een PTSS in verhouding tot een laag impliciet zelfbeeld. Dit zou eveneens voor jongens kunnen gelden, aangezien er vanuit dit literatuuronderzoek geen verschil is gevonden tussen jongens en meisjes in de verklaring die een laag zelfbeeld in het algemeen geeft aan het ontstaan van een PTSS. Meer

(12)

onderzoek naar dit gegeven lijkt wenselijk om deze verwachting te ondersteunen of te verwerpen.

Coping strategie

De coping van slachtoffers met de ervaring van seksueel misbruik blijkt ook een mogelijke verklaring voor de relatie tussen seksueel misbruik en een PTSS (Studley & Chung, 2014; Ullman et al., 2014). Deze manier van omgang kan een belangrijke rol spelen in het al dan niet herstellen van een traumatische gebeurtenis, zoals seksueel misbruik. Het wordt gezien als een manier om jezelf te beschermen tegen psychische schade van een traumatische gebeurtenis (Studley & Chung, 2014).

Onderzoek van cross-sectionele aard naar zowel jongens als meisjes heeft aangetoond dat een vermijding van de ervaring van seksueel misbruik een voorspeller is voor het ontstaan van een PTSS (Cantón-Cortés & Cantón 2010). Hierbij is gebleken dat wanneer de participanten aangeven dat zij verschillende inspanningen verrichten om gevoelens en gedachten aan het seksueel misbruik te vermijden, dit gepaard gaat met symptomen van een PTSS. Dit resultaat is enkel significant bevonden voor de jongens uit de onderzoeksgroep (Cantón-Cortés & Cantón, 2010). Een andere studie heeft

longitudinaal onderzoek gedaan naar enkel jongens uit een klinische doelgroep (Pacella et al., 2011). Hierbij is aangetoond dat het blokkeren van gedachten aan het misbruik, sociale terugtrekking en ontkenning van het seksueel misbruik zorgen voor een grotere kans op de diagnose PTSS (Pacella et al., 2011). Wanneer de verschillen tussen jongens en meisjes worden belicht wat betreft de coping met het misbruik, is gebleken dat jongens de gevoelens en gedachten aan het seksueel misbruik eerder vermijden en verbergen in verhouding tot meisjes (Maikovich-Fong & Jaffee, 2010). Een verklaring hiervoor kan zijn dat jongens meer schaamte ervaren naar aanleiding van het misbruik en hun emoties minder graag toelaten dan meisjes (Felmingham & Bryan, 2012).

(13)

Daarnaast is aangetoond dat jongens hun gevoelens over het misbruik verdoven door middel van alcohol- of marihuanagebruik (Lehavot, Stappenbeck, Luterek, Kaysen, & Simpson, 2014; Ullman, Relyea, Peter-Hagene, & Vasquez, 2013). Dit gebruik van middelen blijkt een manier te zijn om gedachten en gevoelens aan het seksueel misbruik te vermijden (Lehavot et al., 2014; Ullman et al., 2013). De mate van alcoholgebruik en de motieven hierbij zijn bij een steekproef die bestond uit jongens onderzocht met behulp van een vragenlijst, waarna symptomen van een PTSS gerapporteerd zijn (Lehavot et al., 2014). Gebleken is dat er een positief verband bestaat tussen alcoholgebruik om

gevoelens en gedachten aan het misbruik te vergeten en symptomen van een PTSS (Lehavot et al., 2014). Eenzelfde resultaat is gevonden in onderzoek dat zich naast alcoholgebruik ook heeft gericht op het gebruik van marihuana en de relatie met symptomen van een PTSS (Ullman et al., 2013). In dit onderzoek bestond de

onderzoeksgroep uit zowel meisjes als jongens, waarbij het bovengenoemde resultaat enkel significant blijkt voor jongens (Ullman et al., 2013).

Uit de besproken onderzoeken kan worden afgeleid dat de vermijding van gevoelens en gedachten aan het seksueel misbruik kan leiden tot symptomen van een PTSS. Hierbij blijkt dat het gebruik van marihuana of alcohol een manier is om deze gevoelens en gedachten aan het misbruik te vermijden. Deze resultaten worden in dit literatuuroverzicht enkel gevonden voor jongens.

Misbruik-gerelateerde factoren in de relatie tussen seksueel misbruik en een PTSS Naast individuele factoren bestaan er factoren die gerelateerd zijn aan het misbruik zelf en een mogelijke verklaring geven voor de relatie tussen seksueel misbruik en een PTSS (Ullman & Najdowski, 2010; Simmons, 2014). De verklarende factoren gerelateerd aan het misbruik en de verschillen tussen jongens en meisjes hierbij zullen worden

(14)

Sociale steun

Gebleken is dat de mate van aanwezigheid en de kwaliteit van sociale steun met betrekking tot seksueel misbruik directe gevolgen heeft voor het al dan niet ontstaan van een PTSS (Ullman et al., 2007; Ullman, 2008, Schönbucher et al., 2014). Sociale steun met betrekking tot seksueel misbruik bestaat vaak uit het geloven van wat het slachtoffer beweert, het nemen van beschermende maatregelen en het verstrekken van emotionele steun door de naaste omgeving van het slachtoffer (Schönbucher et al., 2014). In de literatuur wordt veelal gesproken over negatieve of positieve reacties op het seksueel misbruik als belangrijke aspecten van sociale steun (Ullman et al., 2007; Ullman, 2008).

Uit twee cross-sectionele onderzoeken is gebleken dat negatieve reacties op het seksueel misbruik, zoals ongeloof, stigmatisering en pesterijen, zorgen voor een

verhoogde kans op een PTSS. Daarnaast is gebleken dat positieve reacties zoals warmte, bescherming en betrokkenheid ervoor kunnen zorgen dat de kans op een PTSS vermindert (Ullman et al., 2007; Ullman, 2008). Beide studies hebben een steekproef gehanteerd die alleen uit meisjes bestond, waarbij in de eerste studie de vroege adolescentie onderzocht is en de tweede studie zich heeft gericht op de late adolescentie (Ullman et al., 2007; Ullman, 2008). De negatieve reactie ‘ongeloof van het misbruik’ blijkt de sterkste

associatie te hebben met symptomen van een PTSS. Dit resultaat is voor zowel de vroege adolescentie als voor de late adolescentie gevonden (Ullman et al., 2007; Ullman, 2008). Keller, Zoellner en Feeny (2010) hebben een longitudinaal onderzoek gedaan, dat zich heeft gericht op het ontvangen van sociale steun met betrekking tot de behandeling van seksueel misbruikte meisjes en symptomen van een PTSS. Uit het onderzoek is gebleken dat weinig tot geen sociale steun van de ouders een negatief effect heeft op de behandeluitkomst van kinderen, waardoor de kans op de diagnose PTSS wordt vergroot (Keller et al., 2010). De studie van Schönbucher et al. (2014) heeft eveneens gekeken naar

(15)

het al dan niet ontvangen van sociale steun na het misbruik. Dit onderzoek was echter cross-sectioneel van aard en heeft daarbij een kleine steekproef gehanteerd (n = 26). Alhoewel deze steekproef bestond uit zowel jongens als meisjes, is enkel voor meisjes een significant resultaat gevonden. Een verschil met de reeds genoemde onderzoeken is dat er een onderscheid is gemaakt in het ontvangen van sociale steun van ouders en het ontvangen van sociale steun van leeftijdsgenoten. Gebleken is dat weinig sociale steun van leeftijdsgenoten een groter effect heeft op symptomen van een PTSS in verhouding tot sociale steun van ouders (Schönbucher et al., 2014). Een mogelijke verklaring hiervoor is dat adolescenten over het algemeen meer waarde hechten aan de opvattingen van

leeftijdsgenoten dan aan die van hun ouders (Crisma, Bascelli, Paci, & Romito, 2009). Wanneer wordt gekeken naar de verschillen tussen jongens en meisjes met betrekking tot sociale steun naar aanleiding van het misbruik, is gebleken dat meisjes meer waarde hechten aan sociale steun na het misbruik en dat zij meer last hebben van negatieve reacties op het misbruik in verhouding tot jongens (Simmons, 2014). Een mogelijke verklaring hiervoor is dat meisjes meer gericht zijn op sociale relaties en de mening van anderen daardoor belangrijker vinden (Ullman, 2008; Simmons, 2014). Waar het voor meisjes van belang is dat ze ergens bij horen, hebben jongens er minder last van als ze niet bij een bepaalde groep betrokken zijn (Simmons, 2014). Ander onderzoek heeft aangetoond dat meisjes over het algemeen graag praten over de emoties die ze ervaren en de moeilijkheden die hierbij komen kijken. Jongens vermijden liever hun problemen, waardoor de gevoelens hierbij mogelijk verminderen (Crevier et al., 2014). Omwille van dit gegeven lijkt het voor meisjes belangrijker om sociale steun te ontvangen na het seksueel misbruik. De gevoelens die zij overhouden aan het misbruik kunnen op deze manier worden gedeeld en hiermee kan de ervaring van het misbruik mogelijk worden

(16)

Op basis van de reeds besproken onderzoeken blijkt dat weinig sociale steun met betrekking tot het misbruik kan leiden tot symptomen van een PTSS bij meisjes. Weinig sociale steun van leeftijdsgenoten na de ervaring van seksueel misbruik geeft hierbij een eerder een verklaring aan een het ontstaan van een PTSS in verhouding tot weinig sociale steun van ouders.

Gevoelens van schaamte

Naast het al dan niet ontvangen van sociale steun omtrent het misbruik, is gebleken dat gevoelens van schaamte over het misbruik een rol kunnen spelen in het ontstaan van een PTSS (La Bash & Papa, 2014). Er bestaat een theorie over een PTSS naar aanleiding van gevoelens van schaamte, waarin wordt aangegeven dat slachtoffers van een traumatische gebeurtenis bepaalde schema’s van schaamte kunnen ontwikkelen (Lee, Scragg, & Turner, 2001). Deze schema’s bestaan uit angst om niet meer

geaccepteerd te worden door anderen vanwege de traumatische gebeurtenis. De

slachtoffers zullen hierdoor de gedachten en gevoelens aan de traumatische gebeurtenis vermijden, waardoor de kans op een PTSS optreedt (Lee et al., 2001).

Wanneer wordt gekeken naar de verschillen tussen jongens en meisjes wat betreft de verklaring die gevoelens van schaamte over het misbruik geeft voor het ontstaan van een PTSS, wordt gedacht dat deze verklaring meer geldt voor jongens (Cleland & Feiring, 2007; Dorahy & Clearwater, 2012). Dit zou kunnen komen door de gender-specifieke socialisatie, waarbij het niet bedoeling is dat mannen het slachtoffer zijn en hiermee een vorm van zwakte tonen (Dorahy & Clearwater, 2012). Er heerst het idee dat mannen sterk en onafhankelijk moeten zijn. Seksueel misbruik kan ervoor zorgen dat deze

eigenschappen worden weggennomen. Gebleken is dat jongens die seksueel misbruikt zijn het gevoel hebben dat hun mannelijkheid wordt afgenomen, doordat ze zichzelf als afhankelijk en zwak zien (Dorahy & Clearwater, 2012). Vanwege deze gevoelens van

(17)

schaamte delen jongens de ervaring van seksueel misbruik vaak niet met hun omgeving (Cleland & Feiring, 2007). Hierdoor treden mogelijk symptomen van stress en problemen met agressieregulatie op, wat kan resulteren in een PTSS (Cleland & Feiring; Dorahy & Clearwater, 2012).

Retroperspectieve studies die zich alleen hebben gericht op meisjes en schaamte over het misbruik, hebben een positieve relatie aangetoond aan tussen schaamte over het misbruik en een PTSS (Vidal & Petrak, 2007; Beck et al., 2011). In het eerste onderzoek zijn de gevoelens van zowel schaamte als traumatische stress gemeten met behulp van vragenlijsten bij slechts 25 vrouwelijke slachtoffers van seksueel misbruik (Vidal & Petrak, 2007). Gebleken is dat 75% van de meisjes gevoelens van schaamte rapporteren naar aanleiding van het misbruik. Tevens is er een significante relatie aangetoond tussen gevoelens van schaamte en traumatische stress, waarbij meer gevoelens van schaamte gepaard gaan met een hoger niveau van traumatische stress (Vidal en Petrak, 2007). De andere studie heeft onderzoek gedaan bij een grotere steekproef (n = 163), die bestond uit een klinische doelgroep (Beck et al., 2011). Hierbij is er een overeenkomstig resultaat gevonden met de studie die gebruik heeft gemaakt van een subklinische doelgroep, waarbij meer gevoelens van schaamte na het seksueel misbruik zorgen voor het eerder vaststellen van een PTSS (Beck et al., 2011).

Tevens bestaan er studies die zich uitsluitend richten op jongens en hebben aangetoond dat er een verband bestaat tussen schaamte over het seksueel misbruik en het ontstaan van een PTSS (Schoenleber, Sippel, Matthew, & Tull, 2014; Dorahy &

Clearwater, 2012). Hierbij is het eerste onderzoek cross-sectioneel en is gebleken dat meer gevoelens van schaamte samengaan met het eerder vaststellen van de diagnose PTSS (Schoenleber et al., 2014). Ander onderzoek is retroperspectief van aard en heeft gebruik gemaakt van een subklinische doelgroep die bestond uit slechts zeven mannelijke

(18)

participanten (Dorahy & Clearwater, 2012). Eveneens is gevonden dat gevoelens van schaamte een verklaring geven voor de relatie tussen seksueel misbruik en symptomen van een PTSS. Dit onderzoek heeft hierbij echter niet alleen vragenlijsten gehanteerd als onderzoeksinstrument, maar de participanten zijn ook drie keer samen gekomen in een focusgroep om hun perceptie over schaamte over het misbruik aan te geven (Dorahy & Clearwater, 2012).

Gebaseerd op de besproken onderzoeken kan worden geconcludeerd dat gevoelens van schaamte over het seksueel misbruik positief gerelateerd zijn aan een PTSS.

Daarnaast komt uit de bovenstaande studies naar voren dat gevoelens van schaamte over het seksueel misbruik voor zowel jongens als meisjes kunnen resulteren in een PTSS. De opvatting dat gevoelens van schaamte over het misbruik eerder een verklaring geven voor het ontstaan van een PTSS bij jongens, wordt vanuit dit literatuuroverzicht niet

ondersteund. Dit is echter op slechts enkele studies gebaseerd. Mogelijk is het relevant om vervolgonderzoek te doen naar deze opvatting, waarbij ingespeeld kan worden op de gender-specifieke rollen die gelden voor zowel jongens als meisjes. Op deze wijze kan mogelijk een meer gefundeerd oordeel gegeven worden over bovenstaande

veronderstelling.

Conclusies en discussie

In dit literatuuroverzicht is getracht de verklarende factoren weer te geven die een rol spelen in de relatie tussen seksueel misbruik en een PTSS tijdens de adolescentie, waarbij is nagegaan of hierin verschillen bestaan tussen jongens en meisjes. Gebleken is dat er zowel individuele als misbruik-gerelateerde factoren bestaan die een verklaring geven voor het verband tussen seksueel misbruik en een PTSS. Hierbij wordt aangetoond dat er een verschil bestaat tussen jongens en meisjes in het effect van sociale steun na het seksueel misbruik en de coping met het seksueel misbruik op het al dan niet ontstaan van

(19)

een PTSS.

Wanneer wordt gekeken naar de individuele factoren die een rol spelen in het verband tussen seksueel misbruik en een PTSS, blijkt dat karakteristiek zelfverwijt over het misbruik en een laag expliciet zelfbeeld voorspellers zijn voor een PTSS bij meisjes. Voor zelfverwijt over het misbruik en een laag zelfbeeld in het algemeen is er geen sprake van een verschil tussen jongens en meisjes (bijv., Ullman & Najdowski, 2010; De Jong et al., 2012). Daarentegen geldt voor de coping met het misbruik dat er wel een verschil aanwezig is tussen jongens en meisjes. Enkel voor jongens blijkt dat een vermijdende coping strategie kan leiden tot symptomen van een PTSS. Deze strategie bestaat uit het vermijden van gevoelens over en gedachten aan het misbruik (bijv., Maikovich-Fong & Jaffee, 2010; Ullman et al., 2014). Hierbij is gebleken dat het gebruik van marihuana of alcohol een manier is om deze gevoelens en gedachtes te verdoven (bijv., Lehavot et al., 2014). Wat betreft de misbruik-gerelateerde factoren komt naar voren dat zowel een gebrek aan sociale steun als gevoelens van schaamte na het misbruik kunnen leiden tot meer symptomen van een PTSS (bijv., Schönbucher et al., 2014; La Bash & Papa, 2014). Voor ontvangen van sociale steun geldt dat weinig sociale steun van leeftijdsgenoten meer invloed heeft op een PTSS in verhouding tot weinig sociale steun van ouders (bijv., Ullman, 2008). Daarnaast wordt weinig sociale steun na het misbruik alleen voor meisjes gezien als een verklaring voor het ontstaan van een PTSS (bijv., Simmons, 2014). Voor gevoelens van schaamte over het misbruik geldt dat dit voor zowel jongens als meisjes een verklaring kan zijn voor een PTSS (bijv., Dorahy & Clearwater, 2012; Beck et al., 2011).

De resultaten uit dit literatuuroverzicht hebben gezorgd voor een compleet overzicht van de verklarende factoren die een rol spelen in de relatie tussen seksueel misbruik en een PTSS. Dit overzicht biedt mogelijk handvaten voor vervolgonderzoek,

(20)

waarbij het nuttig lijkt om meer aandacht te besteden aan de verklaring die zelfverwijt over het misbruik en een laag zelfbeeld geven voor de relatie tussen seksueel misbruik en een PTSS bij jongens. Daarnaast kunnen de verschillen die zijn gevonden tussen jongens en meisjes mogelijk gebruikt worden voor de eerder genoemde gender-specifieke

behandeling van een PTSS. Zo kan bij de behandeling van meisjes mogelijk ingezet worden op het al dan niet ontvangen van sociale steun door de omgeving en lijkt het bij de behandeling van jongens nuttig om in te spelen op de coping strategie die wordt

gehanteerd. Op deze wijze kan het ontstaan van de stoornis PTSS na de ervaring van seksueel misbruik mogelijk worden voorkomen of beter worden behandeld.

Bovenstaande bevindingen kennen echter wel een aantal potentiële kanttekeningen. Zo zijn veel resultaten over zowel de individuele als de misbruik-gerelateerde factoren gebaseerd op onderzoek van dezelfde auteur, te weten dr. S. E. Ullman. Zij heeft veel onderzoek verricht naar de relatie tussen seksueel misbruik en een PTSS, waardoor het enerzijds nuttig lijkt om haar bevindingen te bespreken. Anderzijds wordt een betrouwbaarder oordeel verkregen wanneer haar studies worden gerepliceerd door andere onderzoeksgroepen om zo een meer gefundeerd oordeel te verkrijgen over de verklarende factoren in de relatie tussen seksueel misbruik en een PTSS. Gebleken is dat de betrouwbaarheid wordt vergroot naarmate meerdere bronnen van verschillende auteurs worden gebruikt om een visie te krijgen over een bepaald construct (Hoyle, Harris, & Judd, 2002).

Een andere beperking van de gehanteerde literatuur is dat de conclusies uit een aantal studies enkel gebaseerd zijn op vragenlijsten om zowel de individuele factoren als de misbruik-gerelateerde factoren te meten. Mogelijk kunnen deze constructen ook onderzocht worden middels een klinisch interview of een observatie. Wanneer hetzelfde construct met meerdere onderzoeksmethoden wordt gemeten, vergroot dit namelijk de

(21)

betrouwbaarheid en hiermee de waarde van de resultaten (Hoyle et al., 2002). Een andere kanttekening in het kader van de vragenlijsten is dat de vragenlijsten die worden

gehanteerd in de gebruikte literatuur slechts bestaan uit zelfrapportage. Uit onderzoek is gebleken dat het nodig is om zoveel mogelijk percepties te verzamelen voordat een diagnose wordt vastgesteld en een passende behandeling wordt bepaald (Smith, 2007). Zo lijkt het voor de vragenlijsten uit de literatuur van huidige studie nuttig om tevens gebruik te maken van ouderrapportage en, waar mogelijk, leerkrachtrapportage. Op deze manier wordt een ‘multi-informant’ meetinstrument verkregen, waarbij optimale informatie wordt verzameld over een persoon. Daarnaast zorgt dit voor een verhoogde

betrouwbaarheid van de resultaten (Smith, 2007; Hoyle et al., 2002). Deze kanttekening dient eveneens als implicatie voor mogelijk vervolgonderzoek.

Tenslotte richt de literatuur die wordt gehanteerd in huidige studie zich

voornamelijk op meisjes wat betreft de individuele factoren zelfverwijt over het misbruik en een laag zelfbeeld. Het lijkt nuttig wanneer er meer onderzoek wordt gedaan naar de verklarende factoren zelfverwijt over het misbruik en een laag zelfbeeld voor het ontstaan van een PTSS bij jongens. Zo krijgt het gegeven dat er geen verschillen bestaan tussen jongens en meisjes in de verklaring die deze factoren geven aan het ontstaan van een PTSS mogelijk een meer gefundeerd oordeel. In dit literatuuroverzicht zijn deze

resultaten namelijk slechts op één studie gebaseerd. Daarnaast lijkt meer onderzoek voor deze factoren naar jongens wenselijk, wanneer het gaat om de specifieke typen zelfverwijt en zelfbeeld. Vanuit dit literatuuronderzoek zijn hierover enkel voor meisjes gegevens bekend, terwijl voor jongens mogelijk een ander type van zelfverwijt en zelfbeeld een verklaring geeft voor de relatie tussen seksueel misbruik en een PTSS.

Al met al heeft dit literatuuroverzicht aangetoond dat er zowel individuele factoren als misbruik-gerelateerde factoren aanwezig zijn die een verklaring geven voor de relatie

(22)

tussen seksueel misbruik en een PTSS, waarbij er verschillen bestaan tussen jongens en meisjes. Hiermee zou rekening moeten worden gehouden bij de behandeling van seksueel misbruikte jongens en meisjes om zo de negatieve gevolgen van seksueel misbruik te reduceren.

Literatuurlijst

Beck, J. G., McNiff, J., Clapp, J. D., Olsen, S. A., Avery, M. L., & Hagewood, J. H. (2011). Exploring negative emotions in girls experiencing abuse: Shame, guilt, and PTSD. Behavior Therapy, 42, 740-750. doi:10.1016/j.beth.2011.04.001 Bennett, S. A., Beck, J. G., & Clapp, J. D. (2011). Understanding the relationship

between posttraumatic stress disorder and trauma cognitions: The impact of thought control strategies. Behaviour Research and Therapy, 47, 1018-1023. doi:10.1016/j.brat.2009.07.015

Cantón-Cortés, D., & Cantón, J. (2010). Coping with sexual abuse among adolescents and posttraumatic stress disorder: The role of continuity of abuse and

relationship with the perpetrator. Child Abuse & Neglect, 34, 496-506. doi: 10.1016/j.chiabu.2009.11.004 Crevier, M. G., Marchand, A., Nachar, N., & Guay, S. (2014). Overt social support

behaviors: Associations with PTSD, concurrent depressive symptoms and gender. Psychological Trauma: Theory, Research, Practice, and Policy, 6, 519-526. doi:10.1037/a003319

Crisma, M., Bascelli, E., Paci, D., & Romito, P. (2009). Adolescents who experienced sexual abuse: Fears, needs and impediments to disclosure. Child Abuse and

Neglect, 28, 1035–1048. doi:10.1016/j.chiabu.2004.03.015 De Graaf, H., Kruijer, H., van Acker, J., & Meijer, S. (2012). Seks onder je 25ste.

(23)

RutgersWPF/SOAIDS De Haas, S. (2012). Seksueel grensoverschrijdend gedrag onder jongeren en

volwassenen in Nederland. Tijdschrijft voor Seksuologie, 36, 136-145. Opgehaald van mybody.nl/sites/default/files/TVS%20362%20%20

Haas%20Seksueel%20grensoveschrijdend%20gedrag_0.pdf De Jong P.J., van den Hout, M. A., Rietbroek, H., & Huijding, J. (2003). Dissociations

between implicit and explicit attitudes toward phobic stimuli. Cognition and Emotion 17, 521–545. doi:10.1080/02699930302305 De Jong, P. J., Sportel, B. E., Hullu, E., & Nauta, M. H. (2012). Co-occurrence of social

anxiety and depression symptoms in adolescence: Differential links with implicit and explicit self-esteem. Psychological Medicine, 42, 475-484. doi:

10.1017/S0033291711001358 Dorahy, M. J., & Clearwater, K. (2012). Shame and guilt in men exposed to

childhood sexual abuse: A qualitative investigation. Journal of Child Sexual Abuse, 21, 155-175. doi:10.1080/10538712.2012.659803 Feiring, C., & Cleland, C. (2007). Childhood sexual abuse and abuse-specific

attributions of blame over 6 years following discovery. Child Abuse & Neglect, 31, 1169-1186. doi:10.1016/j.chiabu.2007.03.020 Felmingham, K. L., & Bryant, R. A. (2012). Gender differences in the maintenance of

response to cognitive therapy for posttraumatic stress disorder. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 80, 196-200. doi:10.1037/a0027156 Gil, S. (2014). Male victims of childhood sexual abuse by a male or female

perpetrator. Journal of Traumatic Stress Disorder & Treatment, 3, 2-8. doi: 10.4172/2324-8947.1000128 Hillberg, T., Hamilton-Giachritsis, C., & Dixon, L. (2011). Review of meta-analyses

(24)

on the association between child sexual abuse and adult difficulties: A systematic approach. Trauma, Violence, & Abuse, 12, 38-49. doi:

10.1177/1524838010386812 Hornor, G. (2010). Child sexual abuse: Consequences and implications. Journal of

Pediatric Health Care, 24, doi:10.1016/j.pedhc.2009.07.003

Hornor, G. (2013). Posttraumatic stress disorder. Journal of Pediatric Health Care, 27, 29-38. doi:10.1016/j.pedhc.2012.07.020 Hoyle, R. H., Harris, M. J., & Judd, C. M. (2002). Research Methods in Social

Relations. Wadsworth: Cengage Learning. Inslicht, S. S., Metzler, T. J., Garcia, N. M., Pineles, S. L., Milad, M. R., Orr, S. P.,

Marmar, C. R., & Neylan, T. C. (2013). Sex differences in fear conditioning in posttraumatic stress disorder. Journal of Psychiatric Research, 47, 64-71. doi: 10.1016/j.jpsychires.2012.08.027 Keller, S. M., Zoellner, L. A., & Feeny, N. C. (2010). Understanding factors

associated with early therapeutic outcomes in PTSD treatment: Adherence, childhood sexual abuse history, and social support. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 78, 974-979. doi:10.1037/a0020758 La Bash, H., & Papa, A. (2014). Shame and PTSD symptoms. Psychological Trauma:

Research, Practice, and Policy, 6, 159-166. doi:10.1037/a0032637 Lee, D. A., Scragg, P., & Turner, S. (2001). The role of shame and guilt in traumatic

events: A clinical model of shame-based and guilt-based PTSD. British Journal of Medical Psychology, 74, 451-466. doi:10.1348/000711201161109 Lehavot, K., Stappenbeck, C. A., Luterek, J. A., Kaysen, D., & Simpson, T. L. (2014).

Gender differences in relationships among PTSD severity, drinking motives, and alcohol use. Psychology of Addictive Behaviors, 28, 42-52. doi:

(25)

10.1037/a0032266 Maikovich-Fong, A. K. & Jaffee, S. R. (2010). Sex differences in childhood sexual

abuse characteristics and victims’ emotional and behavioral problems: Findings from a sample of youth. Child Abuse & Neglect, 34, 429-437. doi: 10.1016/j.chiabu.2009.10.006 Melville, J. D., Kellog, N. D., Perez, N., & Lukefahr, J. F. (2014). Assesment for

self-blame and trauma symptoms during the medical evaluation of suspected sexual abuse. Child Abuse & Neglect, 38, 851-857. doi:10.1016/j.chiabu.2014.01.020 Pacella, M. L., Irish, L., Ostrowski, S. A., Sledjeski, E., Ciesla, J. A., Fallon, W.,

Spoonster, E., & Delahanty, D. L. (2011). Avoidant coping as mediator between peritraumatic dissociation and posttraumatic stress disorder

symptoms. Journal of Traumatic Stress, 24, 317-325. doi:10.1002/jts.20641 Piko, B. (2011). Gender differences and similarities in adolescents’ ways of coping.

The Psychological Record, 51, 223-234. doi: 10.1017.jts.20471 Schoenleber, M., Sippel, L. M., Matthew, J., & Tull, M. T. (2014). Role of trait shame

in the association between posttraumatic stress and aggression among men with a history of interpersonal trauma. Psychological Trauma: Theory, Research, Practice, and Policy, 18, 501-515. doi: 10.1037/a0037434 Schönbucher, V., Maier, T., Mohler-Kuo, M., Schnyder, U., & Landolt, M. A. (2014).

Adolescent perspective on social support received in the aftermath of sexual abuse: A qualitative study. Archives of Sexual Behavior, 43, 571-586. doi:10.1007/s10508-013-0230-x Simmons, C. A. (2014). Speculations as to why women get PTSD more often than men.

Women & Therapy, 30, 85-98. doi:10.1300/J015v30n01_05 Smith, S. R. (2007). Making sense of multiple informants in child and adolescent

(26)

psychopathology: A guide for clinicans. Journal of Psychoeducational Assessment, 35, 139-149. doi:10.1177/0734282906296233 Stoltenborgh, M., Van IJzendoorn, M. H., Euser, E. M., & Bakermans-Kranenburg,

M. J. (2011). A global perspective on child sexual abuse: Meta-analysis of prevalence around the world. Child Maltreatment, 16, 79-101. doi:

10.1177/1077559511403920 Studley, B., & Chung, M. C. (2014). Posttraumatic stress and well-being following

relationship dissolution: Coping, posttraumatic stress disorder symptoms from past trauma, and traumatic growth. Journal of Loss and Trauma, 2, 19-24. doi:   10.1080/15325024.2013.877774 Trickey, D., Siddaway, A. P., Meiser-Stedman, R., Serpell, L., & Field, A. P. (2012).

A meta-analysis of risk factors for post-traumatic stress disorder in children and adolescents. Clinical Psychology Review, 32, 122-138. doi:

10.1016/j.cpr.2011.12.001 Verhulst, F. C., Verheij, F., & Ferdinand, R. F. (2007). Kinder- en jeugdpsychiatrie:

psychopathologie. Assen: Van Gorcum. Vidal, M. E., & Petrak, J. (2007). Shame and adult sexual assault: A study with a group

of female survivors recruited from an East Londen population. Sexual and Relationship Therapy, 22, 159-171. doi:10.1080/14681990600784143 Ullman, S. E. (2008). Relationship to perpetrator, disclosure, social reactions, and PTSD

symptoms in child sexual abuse survivors. Journal of Sexual Abuse, 16, 19-36. doi:10.1300/J070v16n01_02 Ullman, S. E., & Najdowski, C. J. (2010). Prospective changes in attributions of

self-blame and social reactions to women’s disclosures of adult sexual assault. Journal

(27)

Ullman, S. E., Peter-Hagene, L. C., & Relyea, M. (2014). Coping, emotion regulation, and self-blame as mediators of sexual abuse and psychological symptoms in adult sexual assault. Journal of Child Sexual Abuse, 23, 74-93. doi:

10.1080/10538712.2014.8647 Ullman, S. E., Relyea, M., Peter-Hagene, L., & Vasquez, A. L. (2013). Trauma

histories substance use coping, PTSD, and problem substance use among sexual assault adolescents. Addictive Behaviors, 38, 2219-2223. doi:

10.1016/j.addbeh.2013.01.027

Ullman, S. E., Townsend, S. M., Filipas, H. H., & Starzynski, L. L. (2007).

Structural models of the relations of assault severity, social support, avoidance coping, self-blame, and PTSD among sexual assault survivors. Psychology of

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De Permanente Arbitragekamer onderzoekt eerst of het wel degelijk gaat om feiten die beant- woorden aan de omschrijving waarvoor het centrum voor arbitrage is opgericht: verjaard, en

Advocaten van de honderden slachtoffers van seksueel misbruik door katholieke priesters die zich de afgelopen tweeënhalf jaar hebben gemeld, hebben geschokt gereageerd op het

Vanuit de gevoelde urgentie om het slachtoffers van seksueel misbruik zo gemakkelijk mogelijk te maken het voorval te melden en hulp te zoeken, vormen de ministeries

Iedereen die werkt met en voor mensen met een verstandelijke beperking heeft op zijn eigen wijze zijn verantwoordelijkheid rond het onderwerp seksualiteit.. Van begeleiders

Overwegende dat mensen met een handicap extra kwetsbaar kunnen zijn en dus in sommige situa- ties ook extra bescherming nodig hebben, waar het gaat om mogelijk seksueel

2.1.3 De organisatie stelt vast in welke overleggen 1 het thema seksuele ontwikkeling, grensoverschrijdend gedrag en seksueel misbruik onderdeel van de agenda is en stelt vast

Rescinding the requirement that a complaint must first be lodged before a person can be prosecuted, and introducing the duty to grant a hearing in Articles 245, 247 and 248a of

Uit het onderzoek komt naar voren dat de bewijsproblemen rond de kennelijke leeftijd zijn opgelost omdat vervolgd wordt voor bezit, vervaardigen of versprei- den