• No results found

Analytische procedures en fraude in de jaarrekening

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Analytische procedures en fraude in de jaarrekening"

Copied!
31
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Analytische procedures

en fraude

in de jaarrekening

Naam: Alice Zandberg

Studentnummer: 10675108

Begeleider: Jan Schipper

Datum: 29 juni 2016

(2)

2

Verklaring eigen werk

Hierbij verklaar ik, Alice Zandberg, dat ik deze scriptie zelf geschreven heb en dat ik de volledige verantwoordelijkheid op me neem voor de inhoud ervan.

Ik bevestig dat de tekst en het werk dat in deze scriptie gepresenteerd wordt origineel is en dat ik geen gebruik heb gemaakt van andere bronnen dan die welke in de tekst en in de referenties worden genoemd.

De Faculteit Economie en Bedrijfskunde is alleen verantwoordelijk voor de begeleiding tot het inleveren van de scriptie, niet voor de inhoud.

(3)

3 Inhoudsopgave Abstract ... 4 1 Inleiding ... 6 2 Literatuur ... 6 2.1 Audit ... 6 2.1.1 Opbouw audit... 6

2.1.2 Analytische procedures in de audit ... 7

2.1.2.1 Planningsfase ... 7

2.1.2.2 Testfase ... 7

2.1.2.3 Afrondingsfase ... 8

2.2 Analytische procedures ... 8

2.2.1 Definitie... 9

2.2.2 Werken met analytische procedures ... 9

2.2.3 Financiële ratio’s ... 10

2.3 Fraude ... 10

2.3.1 Soorten fraude ... 11

2.3.2 Factoren die het risico op fraude verhogen ... 11

2.3.2.1 Druk ... 11 2.3.2.2 Mogelijkheid ... 12 2.3.2.3 Rationalisatie ... 13 2.3.3 Fraude in de jaarrekening ... 14 2.3.3.1 Druk ... 14 2.3.3.2 Mogelijkheid ... 15 2.3.3.3 Rationalisatie ... 15

2.3.4 Fraude en analytische procedures ... 16

2.3.4.1 Druk ... 16

2.3.4.2 Mogelijkheid ... 18

2.3.4.3 Rationalisatie ... 19

3 Analyse ... 20

3.1 Analytische procedures ... 20

3.1.1 Onderzoeken met werkelijke gegevens ... 20

3.1.2 Onderzoeken met gesimuleerde gegevens ... 21

3.2 Financiële ratio’s ... 22

3.2.1 Onderzoeken naar financiële ratio’s ... 23

3.2.2 Financiële ratio’s en de fraudedriehoek... 24

4 Conclusie ... 25

4.1 Conclusie onderzoek ... 26

4.2 Beperkingen onderzoek ... 26

4.3 Mogelijkheden vervolgonderzoek ... 27

(4)

4

Abstract

Het doel van dit onderzoek is een antwoord te vinden op de vraag in hoeverre analytische procedures van toegevoegde waarde kunnen zijn voor het vinden van fraude in de

jaarrekening. Dit onderzoek is gedaan aan de hand van beschikbare literatuur. Hierbij is geprobeerd de aanwezigheid van de componenten van de fraudedriehoek te bepalen. De resultaten van dit onderzoek tonen aan dat onderzoeken door middel van werkelijke gegevens aangeven dat analytische procedures fraude kunnen signaleren. In tegenstelling hierop geven de resultaten van onderzoeken door gesimuleerde gegevens aan dat

analytische procedures de aanwezigheid van fraude niet kunnen vaststellen. Voor het component druk zijn significant verschillende financiële ratio’s gevonden. De componenten mogelijkheid en rationalisatie leverden geen significante verschillen op.

(5)

5 1 Inleiding

De impact van financiële fraude is groot en wordt op tientallen miljarden dollars per jaar geschat volgens Skillicom en Purda (2012, p. 7). Ze stellen dat frauduleuze financiële rapportage een directe impact hebben op aandelenkoersen, de lange termijn gezondheid van bedrijven en in het ergste geval faillissement. Frauduleuze financiële verslaglegging is volgens Kaminski, Wetzel en Guan (2004, p. 15) een kwestie van ernstige sociale en economische zorg. Ze stellen dat het nieuws vol is met grote fraudeschandalen van

bijvoorbeeld Enron, WorldCom en Qwest. Zulke frauduleuze rapportage is volgens hen een kritiek probleem voor externe auditors, zowel door de potentiële wettelijke verplichting om valse financiële verslaglegging te ontdekken als om de schade aan de professionele

reputatie resulterend uit publieke ontevredenheid over niet ontdekte fraude. De auditor heeft een verantwoordelijkheid om de audit te plannen en uit te voeren om een redelijke zekerheid te krijgen dat de jaarrekening geen materiële afwijkingen bevat zowel veroorzaakt door fouten of fraude (Statement on Auditing Standards, 1972, AU 110.02). Skillicom en Purda (2012, p. 7) stellen dat het ontdekken van financiële fraude moeilijk is en dat auditors, wiens taak het is, slechts een kleine fractie aan fraude ontdekken. Volgens hen ontdekt zelfs de Amerikaanse toezichthouder op de effectenbeurzen, Securities and Exchange Commission (SEC), de meeste fraude alleen door de acties van klokkenluiders of door de media.

Het is voor de accountant dus belangrijk om op zoek te gaan naar manieren om fraude in de jaarrekening tijdens de audit te ontdekken. Tijdens het plannen van de audit gebruikt de auditor analytische procedures om het risico op materiële onjuistheden door fraude te bepalen (Statement on Auditing Standards, 2002, AU 316.28). Dit roept de vraag op in hoeverre analytische procedures behalve het bepalen van het risico op materiële onjuistheden ook kunnen helpen deze te vinden. In hoeverre kunnen analytische procedures van toegevoegde waarde zijn voor het opsporen van fraude in de jaarrekening? Om hier een antwoord op te vinden wordt een literatuuronderzoek gedaan en hier een analyse van

gemaakt. Hiervoor is eerst gekeken naar de huidige trends in het gebruik van analytische procedures. Dit is gedaan door eerst in de topjournals te zoeken naar geschikte artikelen. In het volgende hoofdstuk zal de methodologie worden omschreven. Hierin wordt achtereenvolgens beschreven wat fraude is, wat analytische procedures zijn en op welke manier ze in de huidige audit worden gebruikt. Vervolgens worden in het hoofdstuk erna de resultaten van verschillende onderzoeken uiteengezet. Tenslotte wordt in het derde

hoofdstuk een antwoord gegeven op de onderzoeksvraag. Daarbij worden ook de

beperkingen van het onderzoek beschreven en tot slot mogelijkheden voor vervolgonderzoek gegeven.

(6)

6 2 Literatuur

Om een antwoord te kunnen geven op de toegevoegde waarde van het gebruik van analytische procedures bij het opsporen van fraude in de jaarrekening is het noodzakelijk eerst de belangrijke methodologie verder uit te werken.

In dit hoofdstuk zal eerst de huidige audit wordt uitgewerkt. Vervolgens zal worden uiteengezet wat analytische procedures zijn en hoe deze momenteel in de audit worden gebruikt. Tenslotte wordt bekeken wat fraude is en wordt dit verbonden met analytische procedures.

2.1 Audit

Het doel van de audit van de jaarrekening door een onafhankelijke auditor is de uitdrukking van een mening over de eerlijkheid waarin deze is gepresenteerd in overeenstemming met de Generally Accepted Accounting Principles (Statement on Auditing Standards, 1972, AU 110.01).

In dit hoofdstuk wordt beschreven op welke manier een audit wordt opgebouwd. Vervolgens wordt bekeken op welke manier er momenteel in de audit analytische procedures worden gebruikt. Deze omschrijving is gedaan aan de hand van de Statement on Auditing Standards (1988, AU 329).

2.1.1 Opbouw audit

In deze paragraaf wordt een omschrijving van een audit gegeven. Daarna wordt de opbouw van de audit beschreven.

Een audit is een systematisch, onafhankelijk en gedocumenteerd proces voor het verkrijgen van auditbewijsmateriaal en het objectief beoordelen daarvan om vast te stellen in welke mate aan de auditcriteria zijn voldaan (Statement on Auditing Standards, 1972, AU 543.03).

De audit wordt door Alder, Elder en Beasley (2012, pp. 182-183) onderverdeeld in drie fases. De eerste fase is volgens hen de planningsfase waarin een plan wordt gemaakt om voldoende passend bewijs te verzamelen om aan de professionele verantwoordelijkheid van de auditor te voldoen tegen minimale kosten. Als tweede fase beschrijven ze de testfase die bestaat uit het testen van de controles en inhoudelijke toetsen van de transacties.

Tenslotte benoemen ze als derde fase de afrondingsfase waarin alle verzamelde informatie wordt gecombineerd tot een algemene conclusie.

(7)

7 2.1.2 Analytische procedures in de audit

In deze paragraaf wordt bekeken op welke manier analytische procedures momenteel worden gebruikt binnen de audit.

Analytische procedures worden volgens Arens, Elder en Beasley (2012, p. 245) gebruikt op drie momenten tijdens de audit. Ze benoemen de planningsfase, testfase en afrondingsfase als momenten waar gebruik wordt gemaakt van analytische procedures.

2.1.2.1 Planningsfase

In deze deelparagraaf wordt beschreven op welke manier analytische procedures gebruikt worden tijdens de planningsfase.

Analytische procedures moeten in zekere mate worden toegepast in de planningsfase (Statement on Auditing Standards, 1988, AU 329.04). Het doel van het toepassen van

analytische procedures in de planningsfase van de audit is volgens de Statement on Auditing Standards (1988, AU 329.06) om te ondersteunen in de aard, timing en omvang van de werkzaamheden die moeten worden gedaan. Verder staat er beschreven dat om dit te bereiken analytische procedures die gebruikt worden in de planningsfase gericht zijn op verkrijgen van begrip van het bedrijf van de cliënt en transacties en gebeurtenissen die zijn voorgekomen sinds de laatste audit. Daarnaast staat er beschreven dat analytische

procedures zich moeten richten op het identificeren van gebieden die specifieke risico’s die relevant voor de audit zijn bevatten. In aanvulling hierop stellen Arens, Elder en Beasley (2012, p. 245) dat dit de auditor helpt om belangrijke zaken die later in het onderzoek speciale overweging vereisen te identificeren. Analytische procedures tijdens de planningsfase bevatten volgens Hirst en Koonce (1996, p. 461) het zoeken naar onverwachte veranderingen in rekeningen van de jaarrekening en relaties die invloed hebben op de risicobeoordeling en de auditplanning.

Uit bovenstaande is op te maken dat het gebruik van analytische procedures tijdens de planningsfase verplicht zijn. Ze zijn erop gericht om begrip voor de bedrijfsactiviteiten van de cliënt te krijgen. Daarbij zijn ze erop gericht risico’s te identificeren waar tijdens de audit meer onderzoek naar gedaan moet worden.

2.1.2.2 Testfase

In deze deelparagraaf wordt bekeken op welke manier analytische procedures worden gebruikt tijdens de testfase van de audit.

In de Statement on Auditing Standards (1988, AU 329.09) staat beschreven dat het vertrouwen van de auditor op inhoudelijke, gegevensgerichte controles om een bepaalde bewering te ondersteunen kan worden ontleend aan het testen van gegevens, analytische procedures of een combinatie van beide. Ook staat er beschreven dat welke procedure of

(8)

8

procedures er worden gebruikt een beslissing is die wordt gebaseerd op de beoordeling van de auditor van de verwachte effectiviteit en efficiëntie van de beschikbare procedures. De auditor overweegt de mate van zekerheid en besluit of de procedure of procedures hieraan hebben voldaan (Statement on Auditing Standards, 1988, AU 329.10). Als analytische procedures als een gegevensgerichte controle worden gebruikt moet de auditor volgens de Statement on Auditing Standards (1988, AU 329.20) vooraf beslissen hoeveel deze mogen verschillen van de verwachting en toch zonder verder onderzoek geaccepteerd worden. Daarbij staat beschreven dat deze beslissing voornamelijk door materialiteit wordt beïnvloed en consistent moet zijn met een mate van zekerheid die van de procedures wordt vereist. Als analytische procedures worden gebruikt als gegevensgerichte controle moet de auditor de verwachting, vergelijking met werkelijkheid en alle extra uitgevoerde procedures voor onverwachte verschillen opnemen in de documentatie (Statement on Auditing Standards, 1988, AU 329.22).

Uit bovenstaande blijkt dat de auditor tijdens de testfase kan kiezen tussen het testen van gegevens, analytische procedures of een combinatie van beide. Het bewijs hieruit moet voldoende zijn om de bewering te ondersteunen.

2.1.2.3 Afrondingsfase

In deze deelparagraaf wordt beschreven op welke manier analytische procedures gebruikt worden in de afrondingsfase van de audit.

Analytische procedures moeten in zekere mate worden toegepast in de

afrondingsfase (Statement on Auditing Standards, 1988, AU 329.04). Volgens de Statement on Auditing Standards (1988, AU 329.23) is het doel van het gebruik van analytische

procedures in de afrondingsfase het ondersteunen van de auditor in het beoordelen van de bereikte conclusies en in de evaluatie van de jaarrekening in haar geheel. Verder wordt daar benoemd dat een grote verscheidenheid aan analytische procedures hiervoor bruikbaar kan zijn. Bovendien staat er vermeld dat het resultaat van deze fase kan zijn dat er meer bewijs noodzakelijk is om een goedkeurende verklaring af te geven.

Uit bovenstaande is te concluderen dat analytische procedures verplicht zijn tijdens de afrondingsfase. Ze worden gebruikt om de auditor te ondersteunen in de uiteindelijke conclusie.

2.2 Analytische procedures

Wat analytische procedures zijn en inhouden zal worden uitgewerkt in deze paragraaf. Daarna wordt de manier waarop wordt gewerkt met analytische procedures beschreven. Tenslotte zal er een verdere uitleg van financiële ratio’s worden gegeven. Dit is gedaan op

(9)

9

basis van de Statement on Auditing Standards (1988, AU 329) en het boek van Arens, Elder en Beasley (2012, pp. 146-153) en aangevuld met wetenschappelijke artikelen.

2.2.1 Definitie

In deze deelparagraaf zal een definitie van analytische procedures worden gegeven.

Volgens de Statement on Auditing Standards (1988, AU 329.02) bevatten analytische procedures evaluaties van financiële informatie gemaakt door een studie van mogelijke relaties tussen financiële en niet-financiële data. Ook wordt beschreven dat analytische procedures uiteenlopen van simpele vergelijkingen tot het gebruik van complexe modellen die veel verschillende relaties en gegevenselementen bevatten. Deze definitie wordt aangevuld door Kaminski, Wetzel en Guan (2004, p. 17) die analytische procedures beschrijven als een verscheidenheid van technieken die de auditor kan gebruiken om het risico in te schatten dat er materiële onjuistheden in de financiële administratie zijn. Ze stellen dat deze procedures de analyse van trends, ratio’s en redelijke toetsen afgeleid van de financiële en operationele gegevens van de entiteit bevatten. Ook Law en Willett (2004, p. 871) stellen dat analytische procedures gebruikt moeten worden om signalen te geven over de aanwezigheid of afwezigheid van materiële onjuistheden in de jaarrekening.

Volgens Arens, Elder en Beasley (2012, p. 245) ligt de nadruk in de definitie van analytische procedures op de verwachtingen van de auditor. Ze stellen dat om de

analytische procedure relevant en betrouwbaar te laten zijn, de auditor moet concluderen dat de opgenomen bedragen op de balans correct weergegeven zijn.

Uit bovenstaande blijkt dat analytische procedures vergelijkingen en relaties van financiële en niet-financiële gegevens zijn. Analytische procedures kunnen worden gebruikt om een signaal te geven over de mogelijkheid van de aanwezigheid van een materiële onjuistheid.

2.2.2 Werken met analytische procedures

De gegevens die uit analytische procedures worden verkregen worden op verschillende manieren gebruikt om er iets over te kunnen zeggen. Deze verschillende manieren zullen in deze deelparagraaf worden uitgewerkt.

Analytische procedures bevatten volgens de Statement on Auditing Standards (1988, AU 329.05) vergelijkingen van opgenomen bedragen of ratio’s ontwikkelt uit opgenomen bedragen met verwachtingen ontwikkeld door de auditor. Daarbij staat er dat de auditor deze verwachtingen bepaald door het identificeren en gebruiken van mogelijke relaties die redelijk verwacht worden te bestaan gebaseerd op het begrip van de auditor van de cliënt en de industrie waarin de cliënt opereert.

(10)

10

Arens, Elder en Beasley (2012, pp. 246-250) benoemen vijf manieren waarop er met analytische procedures gewerkt kan worden. De eerste manier die ze noemen is het

vergelijken van de gegevens van de cliënt met de industrie. Daarna stellen ze als tweede manier de vergelijking van de gegevens van de cliënt met gegevens uit voorafgaande

periodes. Als derde manier beschrijven ze het vergelijken van de gegevens van de cliënt met de door de cliënt bepaalde verwachte resultaten. Vervolgens benoemen ze als vierde manier de vergelijking van de gegevens van de cliënt met de door de auditor bepaalde verwachte resultaten. Tenslotte beschrijven ze als vijfde manier het vergelijken van de gegevens van de cliënt met de verwachte resultaten door het gebruik van niet-financiële gegevens.

Uit bovenstaande valt op te maken dat analytische procedures gebruikt worden door de gegevens van de cliënt te vergelijken met verschillende andere gegevens.

2.2.3 Financiële ratio’s

Een onderdeel van analytische procedures zijn financiële ratio’s. Wat dit zijn en welke soorten er bestaan zal in deze deelparagraaf worden beschreven.

Analytic procedures bevatten volgens Arens, Elder en Beasley (2012, pp. 250-253) vaak het gebruik van financiële ratio’s. Ze stellen dat deze nuttig zijn voor het begrijpen van recente gebeurtenissen en de financiële status van het bedrijf en voor het zien van de jaarrekening in het perspectief van een gebruiker. Hierbij maken ze onderscheid tussen een aantal soorten financiële ratio’s. Als eerste noemen ze de ratio’s om op de korte termijn de schulden te kunnen betalen, wat een redelijk niveau aan liquiditeit weergeeft. Daarna beschrijven ze de liquiditeit activiteit ratio’s die meten hoe lang het duurt om minder liquide activa om te zetten in contanten. De derde soort financiële ratio’s die ze benoemen is de mogelijkheid om op de lange termijn aan de schulden te voldoen. Tenslotte beschrijven ze de winstgevendheid ratio’s die de mogelijkheid van het bedrijf om contanten te genereren voor de betaling van verplichtingen, uitbreiding en dividenden weergeven.

Uit bovenstaande valt te concluderen dat financiële ratio’s nuttig zijn voor het begrip van het bedrijf. Er zijn financiële ratio’s voor het meten van de liquiditeit, termijn om liquide middelen om te zetten in contanten en de mogelijkheid om aan schulden te voldoen.

2.3 Fraude

Het begrip fraude zal verder worden uitgewerkt in deze paragraaf. Dit is gedaan aan de hand van het boek van Romney en Steinbart (2012, pp. 146-150) en vervolgens aangevuld met wetenschappelijke artikelen.

Eerst wordt een definitie voor fraude gegeven en beschreven welke soorten fraude er zijn. Hierna wordt bekeken welke factoren invloed hebben op het plegen van fraude in een bedrijf. Vervolgens wordt beschreven wat fraude in de jaarrekening inhoud en hoe de eerder

(11)

11

beschreven factoren daarop van invloed zijn. Tenslotte wordt bekeken op welke manier analytische procedures in verband kunnen worden gebracht met fraude.

2.3.1 Soorten fraude

Een uitleg van het begrip fraude wordt in deze deelparagraaf gegeven door eerst een definitie te noemen. Vervolgens wordt beschreven welke soorten fraude er zijn.

Fraude is een opzettelijke handeling dat resulteert in een materiële onjuistheid in de jaarrekening waarover de audit wordt uitgevoerd (Statement on Auditing Standards, 2002, AU 316.05). Dit wordt aangevuld door Dechow en Skinner (2000, p. 238) die fraude

beschrijven als een opzettelijke en doelbewuste weergave van een onjuistheid of weglating van een belangrijk feit of gegeven dat misleidend is. Bovendien stellen ze dat indien de lezer alle beschikbare informatie zal hebben, de lezer zijn beslissing of oordeel zou wijzigen.

Door de Statement on Auditing Standards (2002, AU 316.06) worden twee soorten fraude beschreven dit kunnen resulteren in onjuistheden in de jaarrekening. De eerste soort fraude die wordt benoemd is frauduleuze financiële verslaglegging. Dit wordt beschreven als het opzettelijk laten afwijken of nalaten van bedragen in de jaarrekening ontworpen om gebruikers te misleiden. Hierbij wordt gesteld dat frauduleuze financiële verslaglegging niet het resultaat hoeft te zijn van een groot plan of samenzwering. Als tweede soort fraude worden onjuistheden als gevolg van verduistering van activa genoemd. Verduistering van activa bevat de diefstal van geld, voorraad of obligaties.

Uit bovenstaande kan worden opgemaakt dat de belangrijkste vorm van fraude die resulteert in onjuistheden in de jaarrekening frauduleuze financiële verslaglegging is. De andere soort fraude die resulteert in onjuistheden in de jaarrekening is verduistering van activa. Het vervolg van dit onderzoek zal voornamelijk zijn gericht op frauduleuze financiële verslaglegging door het management.

2.3.2 Factoren die het risico op fraude verhogen

Door Cressey (1953, p. 30) worden drie factoren genoemd die gewoonlijk aanwezig zijn als fraude plaats vindt. Deze drie factoren worden door hen samen de fraudedriehoek genoemd. Ze stellen dat de fraudedriehoek bestaat uit de factoren: druk, mogelijkheid en rationalisatie. In deze deelparagraaf zullen deze factoren verder worden uitgewerkt.

2.3.2.1 Druk

De factor druk wordt in deze deelparagraaf verder uitgewerkt door te beschrijven wat druk betekent. Daaropvolgend wordt bekeken wat de invloed hiervan op fraude is.

Lokanan (2015, p. 203) beschrijft dat individuen fraude plegen door niet deelbare financiële druk. Niet deelbare financiële druk is volgens hem een financiële spanning die

(12)

12

door een individu wordt ervaren, die hij of zij niet van plan is te delen met anderen. Hij stelt dat het onvermogen van het individu om de financiële spanning te communiceren aan anderen als een motivatie dient om de wet te overtreden om het probleem op te lossen. In aanvulling hierop benoemen Choo en Tan (2007, p. 209) monetair succes als een sterke druk om te slagen en zulk succes voort te zetten met alle middelen, als het nodig is inclusief fraude. Een financiële spanning als een noodlijdend bedrijf of mislukte investeringen laat volgens Dellaportas (2013, p. 30) veel daders fraude plegen. Albrecht, Albrecht en Albrecht (2004, p. 119) stellen dat financiële druk voortkomt uit het onvermogen van het bedrijf om te concurreren met andere bedrijven in de industrie. Door Mardjono (2005, p. 274) wordt beschreven dat de uitkering van bonussen in de vorm van aandelen kan leiden tot een prikkel om fraude te plegen om de aandeelprijzen hoog te houden en het vertrouwen van de investeerders te behouden.

Druk kan ook worden ervaren in niet financiële druk zoals aan werk gerelateerde druk volgens Barlett, Enco, Tonkin en Williams (2004, pp. 60-65) doordat werknemers ontevreden zijn. In aansluiting hierop benoemen ze waargenomen ongelijkheid op de werkvloer als aan werk gerelateerde druk. Als voorbeelden hiervan noemen ze ongelijke behandeling bij promotie, beloning en een gebrek aan waardering. Volgens Baucus (1994, p. 706) hebben deze werknemers weinig respect voor de organisatie waarvoor ze werken en zien ze fraude meestal als een wraakactie tegen hun werkgevers. Naast aan werk gerelateerd kan de druk om fraude te plegen volgens Dellaportas (2013, pp. 30-31) ook voortkomen uit drugs of gokverslavingen. Ook noemt hij dat het verlangen naar materiële bezittingen druk creëert voor individuen om te leven als hun meer welvarende collega’s. Hij stelt dat veel van deze daders egocentrische motivaties hebben en een verlangen meer te bezitten dan men zich kan veroorloven. Egocentrische motivaties dienen volgens Rezaee (2005, p. 283) als een prikkel voor de fraudeur en zijn enige druk om het persoonlijk aanzien te verhogen.

Uit bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de aanwezigheid van druk kan wijzen op fraude. Druk kan aanwezig zijn in financiële en niet-financiële factoren. Financiële factoren zijn bedrijfsfactoren en persoonlijke factoren. Niet-financiële factoren zijn aan werk gerelateerd, verslavingen en een andere levensstijl.

2.3.2.2 Mogelijkheid

De volgende factor van de fraudedriehoek is mogelijkheid en zal in deze deelparagraaf worden uitgewerkt. Vervolgens wordt bekeken wat de invloed hiervan op fraude is.

Coenen (2008, p. 12) beschrijft dat een mogelijkheid ontstaat als een individu de technische vaardigheden en kennis heeft van activa, mensen, informatie en

computersystemen om het mogelijk te maken fraude te plegen en het te verbergen. Daarbij wordt door Romney en Steinbart (2012, pp. 148-149) genoemd dat fraude in de jaarrekening

(13)

13

moet kunnen worden omgezet in persoonlijk gewin. Ze benoemen dat frauduleuze

activiteiten om te zetten zijn in persoonlijk gewin door indirecte voordelen zoals behoud van werk, stijging van beurskoersen, het ontvangen van loonsverhoging of promoties of het verkrijgen van meer macht en invloed. De mogelijkheid om fraude te plegen stijgt volgens Rezaee (2005, p. 284) als het bedrijf een zwakke interne controle heeft.

Ongeacht hoe sterk de motivatie van de manager is, stelt Coleman (1987, p. 424) dat frauduleuze activiteiten niet mogelijk zijn zonder mogelijkheid en de erkenning dat er iemand is om geld te verdienen of verlies te vermijden. Hogan, Rezaee, Riley en Velury (2008, p. 235) benoemen dat een instabiele of te complexe organisatiestructuur, een tekort aan personeel, gebrek aan auditspoor en verantwoord ondernemingsbestuur, ontbrekende kennis en nalatigheid of mislukking om daders van fraude te straffen een mogelijkheid voor fraude kunnen bieden. Door Herbert, Green en Larragoite (1998, p. 873) wordt uiteengezet dat als het compensatiesysteem van de organisatie individuen uitsluitend op basis van prestaties beloont, de aantrekkelijkheid en daardoor de mogelijkheid op crimineel gedrag stijgt. Bovendien stellen ze dat het voor een dader aantrekkelijk is om fraude te plegen en verborgen te blijven binnen een organisatie die bestaat uit onervaren of onoplettende individuen. Daarbij benoemen Lou en Wang (2009, p. 65) dat gecompliceerde transacties zorgen voor een hoger risico. Dit hogere risico komt volgens hen door een hoge mate van oordeel en subjectiviteit van het management. Ze stellen dat de afhankelijkheid van de subjectiviteit van het management zorgt voor een toegenomen mogelijkheid om fraude te plegen. Schuchter en Levi (2015, p. 178) benadrukken dat veel fraudegevallen zich ontwikkelen door de tijd van een klein begin dat, als er niet op wordt gereageerd, kan escaleren. Dwang en sociale steun zijn volgens Colvin, Cullen en Ven (2002, p. 25) noodzakelijke condities zijn voor crimineel gedrag. Ze stellen dat individuen die geen toegang tot sociale steun van legitieme bronnen hebben dit kunnen gaan zoeken in onwettige bronnen.

Uit bovenstaande valt op te maken dat er een mogelijkheid moet zijn om fraude te kunnen plegen. Om de mogelijkheid te hebben moet iemand voldoende kennis en

vaardigheden hebben, de interne controle moet zwak zijn en de daden moeten kunnen worden omgezet in persoonlijk gewin.

2.3.2.3 Rationalisatie

De factor rationalisatie zal worden beschreven in deze deelparagraaf. Verder wordt bekeken wat de invloed hiervan op fraude is.

Rationalisatie wordt door Sloane (1944, p. 12) gedefinieerd als een manier om gedrag of gedachten die in strijd zijn met de eigen mening te rechtvaardigen. Dit wordt verduidelijkt door Fointiat (1998, p. 471) door rationalisatie te beschrijven als een proces

(14)

14

waarbij problematisch gedrag steeds minder problematisch wordt voor degene die het vertoont. Schuchter en Levi (2015, p. 179) stellen dat rationalisatie een psychisch proces is waarbij gebruik wordt gemaakt van sociaal beschikbare motieven. Ze stellen dat daders proberen een acceptabel motief te vinden terwijl een positief zelfbeeld wordt behouden en een schuldig geweten wordt vermeden. Door Cressey (1950, p. 743) wordt bovendien gesteld dat de daders zichzelf voor de gek houden door te denken dat het niet illegaal is. Volgens Murphy (2012, p. 250) proberen overtreders hun criminele gedrag te rationaliseren door het meer acceptabel te maken in de ogen van de sociale groep waar ze toe behoren en negatieve emoties als schaamte van anderen te minimaliseren. Albrecht en Albrecht (2004, p. 40) impliceren bijna elke fraude rationalisatie. Dit komt volgens Heath (2008, p. 611) doordat daders weten wat de moraal en wet van hen vereist. Willot, Griffin en Torrance (2001, p. 456) stellen dat sommige daders zo ver gaan dat ze zichzelf als een soort slachtoffer van de situatie beschouwen zonder controle over wat ze deden of over wat gebeurde waarbij schuldbesef ontbreekt. Ze beschrijven dat deze daders hun frauduleuze gedrag zelfs kunnen beschouwen als een onvermijdelijk deel van de huidige zakelijke praktijken.

Uit bovenstaande kan worden geconcludeerd dat rationalisatie in de meeste fraudegevallen aanwezig is. Rationalisatie is de manier waarop de dader de fraude voor zichzelf kan rechtvaardigen.

2.3.3 Fraude in de jaarrekening

Aan de hand van wetenschappelijke artikelen zal in deze deelparagraaf worden bekeken op welke manier de eerder beschreven factoren van de fraudedriehoek die het risico op fraude verhogen van toepassing zijn op fraude in de jaarrekening.

2.3.3.1 Druk

In deze deelparagraaf zal de factor druk worden toegepast op fraude in de jaarrekening. Druk kan aanwezig zijn in persoonlijke factoren zoals financiële of emotionele druk. Efendi, Srivastava en Swanson (2007, p. 700) hebben een steekproef uitgevoerd onder bedrijven die hun jaarrekening hebben herzien. Ze hebben daarmee bewezen dat de kans op een onjuistheid in de jaarrekening stijgt als het management een aanzienlijke hoeveelheid aandelenopties in het salaris heeft. Door Erickson, Hanlon en Maydew (2006, p. 114) wordt het deel van de rijkdom van manager dat verbonden is aan aandelencompensatie en het resulterende aandelenbezit als een fraudeprikkel gezien. Ze stellen dat dit een fraudeprikkel kan zijn, omdat het plegen van fraude de manager persoonlijke winst oplevert. Een manager die persoonlijke financiële druk ervaart kan hierdoor in de verleiding komen om dit op te lossen door frauduleuze activiteiten. Dit wordt bevestigd door Abody en Kasznik (2000, p.

(15)

15

74) die benoemen dat managers aandelenopties gebruiken voor hun eigen winst. Bovendien kan druk aanwezig zijn in bedrijfsfactoren zoals bedreiging van de financiële stabiliteit. Volgens Rezaee (2005, p. 283) zijn economische druk en prikkels om aan de prognoses te voldoen de fundamentele drijfveren om fraude in de jaarrekening te plegen. Hij stelt dat de kans op fraude in de jaarrekening groter is als het bedrijf een sterk motief en economische reden heeft om een gunstigere weergave van de financiële resultaten te geven dan als de resultaten volgens de regels werden opgesteld.

Uit bovenstaande kan worden geconcludeerd dat persoonlijke factoren een grote invloed hebben op de factor druk voor fraude in de jaarrekening. Daarnaast zijn

bedrijfsfactoren ook van belangrijke invloed om tot voldoende druk te komen om fraude te plegen.

2.3.3.2 Mogelijkheid

De manier waarop de factor mogelijkheid kan worden toegepast op fraude in de jaarrekening zal in deze deelparagraaf worden beschreven.

Mogelijkheid bestaat uit het kunnen verbergen van de fraude, maar ook het kunnen omzetten van de fraude in persoonlijk gewin. Abott, Parker en Peters (2004, pp. 72-74) hebben onderzoek gedaan naar de invloed van eigenschappen van het auditcomité op de kans dat de jaarrekening moet worden herzien. Ze kwamen tot de conclusie dat als het auditcomité onafhankelijk en actief is en bestaat uit mensen met financiële kennis de kans op een herziening van de jaarrekening kleiner is. In aanvulling hierop stellen Hogan, Rezaee, Riley en Velury (2008, p. 235) dat een auditcomité dat aan deze eigenschappen voldoet een grotere kans heeft om fraude in de jaarrekening te ontdekken. Ze stellen dat hiermee de mogelijkheid om fraude te kunnen verbergen wordt verminderd. Door Romney en Steinbart (2012, pp. 148-149) wordt beschreven dat fraude in de jaarrekening kan worden omgezet in persoonlijk gewin. Ze benoemen dat de frauduleuze activiteiten om te zetten zijn in

persoonlijk gewin door indirecte voordelen zoals het behoud van werk, stijging van

beurskoersen, het ontvangen van loonsverhoging of promoties of het verkrijgen van meer macht en invloed.

Uit bovenstaande kan worden opgemaakt dat de samenstelling van het auditcomité van belang is voor de aanwezigheid van voldoende mogelijkheid. Bovendien is het van belang dat de fraude in de jaarrekening kan worden omgezet naar persoonlijk gewin.

2.3.3.3 Rationalisatie

In deze deelparagraaf zal worden bekeken op welke manier rationalisatie terug te zien is bij fraude in de jaarrekening.

(16)

16

Volgens Romney en Steinbart (2012, p. 150) moet er bij rationalisatie sprake zijn van rechtvaardiging, de dader moet stellen dat eerlijkheid geen eis is en het resultaat van de fraude hoger waarderen dan eerlijkheid en integriteit. Hogan, Rezaee, Riley en Velury (2008, p. 236) stellen dat accounting standaarden kunnen bijdragen aan het verminderen van de houding tegenover fraude in de jaarrekening. Nelson, Elliott en Tarpley (2002, pp. 180-181) vullen aan dat als accounting standaarden precies zijn er een kleinere kans is dat managers geneigd zijn de winst te manipuleren. Bovendien stellen ze dat er een grotere kans is dat auditors een aanpassing eisen omdat het verschil significant is. Hogan, Rezaee, Riley en Velury (2008, p. 236) stellen hierdoor dat het management de regels als gunstig mogelijk zal interpreteren en door het gebrek aan precisie van de regels fraude rechtvaardigt.

Uit bovenstaande valt op te maken dat de aanwezigheid van duidelijke accounting standaarden de factor rationalisatie voor fraude in de jaarrekening verkleint.

2.3.4 Fraude en analytische procedures

Eerder zijn de verschillende componenten van de fraudedriehoek beschreven. In deze deelparagraaf zal een verband worden gezocht tussen analytische procedures en deze factoren. Om dit verband te kunnen leggen is gebruik gemaakt van het onderzoek van Skousen, Smith en Wright (2008, pp. 59-65). Hij maakt gebruik van een reeks van proxy variabelen om de componenten van de fraudedriehoek terug te kunnen zien. De

componenten zullen hieronder verder worden uitgewerkt.

2.3.4.1 Druk

Het eerste component van de fraudedriehoek is druk en zal in deze deelparagraaf in verband worden gebracht met analytische procedures.

Volgens Skousen, Smith en Wright (2008, p. 59) is druk aanwezig als de financiële stabiliteit of winstgevendheid wordt bedreigd door de economie, industrie of

bedrijfsomstandigheden van de entiteit. Loebbecke, Eining en Willingham (1989, p. 10) duiden aan dat als een bedrijf groei ondervindt die lager is dan het gemiddelde van de industrie, het management een oplossing kan gaan zoeken in het manipuleren van de jaarrekening om de vooruitzichten van het bedrijf te verbeteren. Ze noemen dat naar

aanleiding van een periode van groei, het management de jaarrekening kan manipuleren om stabiele groei te houden. Hierom noemen Skousen, Smith en Wright (2008, p. 59) als

financiële ratio om de financiële druk te meten de brutowinstmarge op. Voor de brutowinstmarge gebruikt hij de volgende formule:

(17)

17

Verder stelt hij dat terugkerende negatieve kasstromen uit bedrijfsactiviteiten of een onvermogen om positieve kasstromen uit bedrijfsactiviteiten te rapporteren kan worden geassocieerd met financiële stabiliteit. Om kasstromen aan inkomstengroei te koppelen gebruikt hij het volgende financiële ratio:

Kasstromen/totale activa = bedrijfsresultaat-kasstroom uit bedrijfsactiviteiten

totale activa (2)

Door Skousen, Smith en Wright (2008, p. 60) wordt gesuggereerd dat de debiteuren turnover, kapitaal turnover en voorraad turnover bruikbaar zijn in het opsporen van fraude. Hiervoor gebruikt hij de volgende formules:

Debiteuren turnover = netto jaarlijkse kredietverkopen

(beginsaldo debiteuren - eindsaldo debiteuren) / 2 (3)

Kapitaal turnover = totale activaomzet (4) Voorraad turnover = voorraad

totale omzet (5)

Naast financiële stabiliteit is externe druk ook een oorzaak voor druk volgens hem. Hij stelt dat de mogelijkheid om aan de vereisten voor beursnotering te voldoen, schulden terug te betalen en schuldovereenkomsten te voldoen bekende vormen van externe druk zijn. Vermeer (2003, p. 27) stelt dat wanneer managers niet aan schuldovereenkomsten kunnen voldoen ze eerder vertrouwen op twijfelachtige discretionaire overlopende posten. Bovendien noemen DeAngelo, DeAngelo en Skinner (1994, p. 134) dat de schuldenlast is gekoppeld aan inkomen verhogende discretionaire overlopende posten. In aanvulling hierop beschrijven Skousen, Smith en Wright (2008, p. 61) dat managers druk kunnen voelen als een resultaat van de noodzaak om extra schulden of aandelenfinanciering te verkrijgen om competitief te blijven. Daarom stelt hij dat financial leverage als een proxy voor externe druk kan worden gezien en gebruikt hij de volgende formule:

Financial leverage = totale schuldentotale activa (6) Een andere manier waarop druk kan ontstaan is volgens Summers en Sweeney (1998, p. 136) het moeten voldoen aan financiële doelstelling. Ze beschrijven de return on total assets (ROA) als een meting van de bedrijfsprestaties die wordt gebruikt om aan te geven hoe effectief activa zijn gebruikt. Uit hun onderzoek blijkt dat de ROA significant verschilt tussen frauduleuze en niet-frauduleuze bedrijven. De ROA is door hun berekent met de volgende formule waarin t het eerste jaar is waarin de jaarrekening is gemanipuleerd.

(18)

18 ROA = nettoresultaat voor uitzonderlijke elementen t-1

totale activa t (7)

Uit bovenstaande valt op te maken dat druk terug te zien is in financiële stabiliteit, externe druk en het behalen van financiële doelstellingen. Aan elk van deze elementen zijn financiële ratio’s verbonden die het mogelijk maken om de aanwezigheid van deze factoren bij fraude in de jaarrekening te meten.

2.3.4.2 Mogelijkheid

De manier waarop mogelijkheid kan worden gekoppeld aan analytische procedures zal in deze deelparagraaf worden beschreven.

Mogelijkheid is volgens Skousen, Smith en Wright (2008, p. 63) afhankelijk van de aard van de industrie van het bedrijf. Hij stelt dat de saldi in bepaalde rekeningen voor een groot deel op een schatting en subjectieve beoordeling gebaseerd is. Summers en Sweeney (1998, pp. 136-137) vullen dit aan door op te merken dat oninbare rekeningen en incourante voorraden subjectief worden bepaald. Ze suggereren dat het management zich kan richten op zulke rekeningen als ze de jaarrekening manipuleren. Om dit te meten gebruiken ze het debiteuren/omzet en voorraad/omzet ratio. In de volgende formules is t het eerste jaar waarin de jaarrekening is gemanipuleerd.

Debiteuren/omzet ratio = debiteurenomzet t

t -

debiteuren t-1

omzet t-1 (8)

Voorraad/omzet ratio = voorraad t

omzet t -

voorraad t-1

omzet t-1 (9)

Door Rugman (1996, p. 76) wordt genoemd dat een bedrijf een dat significante

bedrijfsvoering in verschillende internationale jurisdicties heeft een grotere mogelijkheid heeft om fraude te plegen. Om dit meten gebruikt hij het foreign operations ratio.

Foreign operations ratio = export bedrijven uit thuisland + omzet dochterondernemingentotale omzet (10) Uit bovenstaande blijkt dat de aard van de industrie van het bedrijf van invloed is op de mogelijkheid om fraude te plegen. Hierbij wordt gekeken naar de subjectieve rekeningen en de bedrijfsvoering in het buitenland.

(19)

19 2.3.4.3 Rationalisatie

In deze deelparagraaf zal worden bekeken op welke manier analytische procedures te zien zijn in rationalisatie.

Skousen, Smith en Wright (2008, p. 65) stellen dat rationalisatie het moeilijkste component van de fraudedriehoek is om te meten. Door Schuchter en Levi (2015, p. 179) wordt rationalisatie beschreven als een psychologisch proces. Hier zijn geen analytische procedures op toe te passen, want dit psychologische proces heeft geen verband met de jaarrekening. Het component rationalisatie van de fraudedriehoek zal dan ook niet verder worden meegenomen in dit onderzoek.

(20)

20 3 Analyse

Er zijn verschillende onderzoeken gedaan naar het gebruik van analytische procedures om fraude in de jaarrekening te ontdekken. De resultaten van de verschillende onderzoeken zullen in deze paragraaf uiteengezet en vergelijken worden. Eerst worden verschillende onderzoeken naar analytische procedures besproken. Vervolgens zullen onderzoeken naar financiële ratio’s worden beschreven en gekoppeld aan de fraudedriehoek.

3.1 Analytische procedures

Het gebruik van analytische procedures is door verschillende studies onderzocht. Calderon en Green (1994, p. 27) maken onderscheid tussen twee soorten onderzoeken. De eerste soort die ze noemen is een beoordeling en analyse van werkelijke audit documenten. Als tweede soort omschrijven ze experimenten die de resultaten van gesimuleerde analytische procedures beoordelen en analyseren met behulp van gesimuleerde of werkelijke gegevens. De resultaten van de verschillende soorten onderzoeken zullen worden besproken.

3.1.1 Onderzoeken met werkelijke gegevens

Verschillende onderzoeken aan de hand van werkelijke gegevens zullen in deze deelparagraaf met elkaar worden vergeleken. Vervolgens worden onderzoeken naar financiële ratio’s door middel van werkelijke gegevens met elkaar vergeleken.

Kreutzbeldt en Wallace (1986, p. 36) hebben 260 werkelijke audit overeenkomsten beoordeeld en hierbij vonden ze dat 40 procent van alle aangetroffen fouten werden

gevonden door het gebruik van verfijnde audittechnieken als analytische procedures. In een gelijkwaardig onderzoek hebben Hylas en Ashton (1982, p. 758) 281 aanpassingen die tijdens de audit gemaakt zijn door grote accountantskantoren onderzocht. Ze vonden dat de problemen die voor 27,1 procent van de aanpassingen zorgden werden gesignaleerd door analytische procedures. Verder bewijs voor het nut van analytische procedures werd

gevonden door Wright en Ashton (1989, p. 727). Ze onderzochten 186 overeenkomsten met betrekking tot 368 voorgestelde aanpassingen tijdens de audit van grote

accountantskantoren. Door hen werd gevonden dat tenminste 16 procent van de

onopzettelijke fouten in de jaarrekening die een aanpassing tijdens de audit vereisen werden gevonden door analytische procedures. De resultaten van hun studie lieten zien dat meer dan 30 procent van deze aanpassingen werden gesignaleerd tijdens de testfase. Hiermee geven ze het belang aan van het gebruik van analytische procedures tijdens de test en afrondingsfase.

Door Coglitore en Berryman (1988, p. 158) wordt inzicht gegeven in de mogelijke significantie van analytische procedures als een middel om management fraude te

(21)

21

ontdekken. Op basis van een beoordeling van 16 rechterlijke uitspraken en acties van de SEC, Amerikaanse toezichthouder op de effectenbeurzen, concludeerden ze dat als analytische procedures effectief worden gebruikt ze kunnen helpen om ongebruikelijke relaties en significante veranderingen in relaties tussen posten in de jaarrekening. Daarnaast vonden ze dat analytische procedures de auditor kan helpen om opzettelijke onjuistheden in de jaarrekening te ontdekken. Ze ontwikkelden specifieke procedures die konden helpen om de onjuistheden in de 16 cases die ze hebben onderzocht te signaleren.

Uit bovenstaande blijkt dat onderzoeken door middel van werkelijke resultaten laten zien dat analytische procedures de kans op het vinden van fraude verhogen. De resultaten verschillen in de mate waarin de kans vergroot, maar tonen allemaal aan dat de kans stijgt.

3.1.2 Onderzoeken met gesimuleerde gegevens

In deze paragraaf worden onderzoeken aan de hand van gesimuleerde gegevens

beschreven. Daarna worden verschillende onderzoeken naar financiële ratio’s door middel van gesimuleerde gegevens beschreven.

Door Calderon en Green (1994, p. 28) wordt beschreven dat studies door simulaties grotendeels ontstaan door de behoefte om te onderzoeken met welke frequentie analytische procedures juiste of onjuiste signalen afgeven. De simulatiemethode die door de meeste van deze studies wordt gebruikt bevat volgens hen eerst het maken van materiële onjuistheden in de jaarrekening en vervolgens een test om te bepalen of de analytische procedures de aanwezigheid van de gesimuleerde onjuistheden zal signaleren.

Wheeler en Pany (1990, pp. 566-572) vonden in een studie door middel van simulatie dat analytische procedures toegepast op kwartaalgegevens geen effectieve signalen

opleverde. Ze vonden ook dat de effectiviteit van analytische procedures groter was als deze werden toegepast op gegevens op jaarbasis dan als deze werden toegepast op

kwartaalgegevens. Hun resultaten tonen echter aan dat analytische procedures bijna altijd vereisen dat de auditor onderzoek doet voor materiële onjuistheden. Ze melden dat in 96 procent van de cases de analytische procedures aangaven dat er een behoefte aan onderzoek was als er geen materiële onjuistheden in de jaarrekening waren. Doordat de analytische procedures bijna altijd aan gaven dat er verder onderzoek nodig was zijn de gunstige resultaten die door Wheeler en Pany worden gerapporteerd nauwelijks onverwacht. Als de auditor elk mogelijk signaal onderzoekt kan de audit erg effectief zijn in het ontdekken van materiële onjuistheden, maar de audit zal hoogst inefficiënt zijn. Hierdoor zijn de

resultaten uit het onderzoek van Wheeler en Pany over de gegevens op jaarbasis niet erg hoopgevend voor auditors. Bovendien begrensden ze hun simulatie steekproef tot slechts vijf bedrijven uit dezelfde industrie. Hierdoor kan het niet passend zijn om hun resultaten te extrapoleren over hun gelimiteerde steekproef. Een belangrijke vondst van deze studie is dat

(22)

22

de meest effectieve signalen afgeleid van analytische procedures resulteren uit het gebruik van geavanceerde statistische procedures. De resultaten van de simulatiestudie van Law en Willet (2004, p. 882) sluiten hierbij aan. Ze benoemen dat de auditor moet zorgen te kiezen voor passende soorten analytische procedures om de onderliggende onjuistheden in de jaarrekening waarnaar gezocht wordt te evenaren. Ze stellen dat de keuze voor de juiste analytische procedures belangrijk is, omdat het gat tussen de best en slechtst presterende analytische procedures groot is. Bovendien benoemen ze dat analytische procedures die gebaseerd zijn op jaarlijkse balansen een betere mogelijkheid hebben signalen af te geven dan andere analytische procedures.

Andere studies door middel van simulatie hebben geconcludeerd dat analytische procedures tamelijk bruikbaar zijn als techniek voor het ontdekken van fouten en

onjuistheden in de jaarrekening. Een onderzoek van Loebbecke en Steinbart (1987, p. 83) suggereert dat analytische procedures tamelijk effectief zijn in het signaleren van

management fraude. Een belangrijke waarschuwing die voortkomt uit de bevindingen van dit onderzoek is dat veel kwantitatieve analytische procedures beter zijn in het signaleren van onjuistheden als deze werkelijk voorkomen, maar meestal niet goed zijn in het aangeven van de aanwezigheid van onjuistheden. Kwantitatieve analytische procedures bevatten volgens Calderon en Green (1994, pp. 28-29) de vergelijking van werkelijke hoeveelheden

gerapporteerd door het management met door de auditor ontwikkelde verwachte

hoeveelheden. Ze stellen dat onzorgvuldig gebruik van analytische procedures zal leiden tot een groot aantal onderzoeken voor onjuistheden wanneer er geen onjuistheden zijn. Dit houdt volgens hen in dat kwantitatieve analytische procedures voorzichtig moeten worden toegepast en samengaan met kwalitatieve evaluaties.

Uit bovenstaande valt op te maken dat bij gesimuleerde studies blijkt dat het gebruik van analytische procedures op gegevens op jaarbasis een groter resultaat geeft dan bij gegevens op kwartaalbasis. De analytische procedures geven in veel gevallen aan dat verder onderzoek vereist is, maar ook wanneer er geen materiële onjuistheid is. Het blijkt dat het voor de auditor belangrijk is om de passende, geavanceerde analytische procedures te kiezen.

3.2 Financiële ratio’s

In een aantal onderzoeken is geprobeerd te ontdekken welke financiële ratio’s kunnen aangeven dat er fraude in de jaarrekening is gepleegd. Deze onderzoeken zullen in deze paragraaf uiteen worden gezet. Daarna zal worden geprobeerd deze financiële ratio’s te koppelen aan de componenten van de fraudedriehoek.

(23)

23 3.2.1 Onderzoeken naar financiële ratio’s

In deze deelparagraaf zullen de verschillende onderzoeken naar de mogelijkheid om fraude in de jaarrekening te vinden door middel van financiële ratio’s worden beschreven.

Door Persons (1995, pp. 39-40) is onderzoek gedaan naar het gebruik van financiële ratio’s voor het ontdekken van fraude. Hij heeft 103 frauduleuze bedrijven gekoppeld aan een niet-frauduleus bedrijf op basis van de industrie en tijdsperiode. In totaal heeft hij tien variabelen, waaronder acht ratio’s, onderzocht en gebruikt om een voorspellend model voor zowel het frauduleuze jaar als het voorafgaande jaar te ontwikkelen. Uit zijn onderzoek bleek dat financial leverage en capital turnover belangrijke factoren zijn voor het beïnvloeden van de kans op frauduleuze financiële rapportage. Frauduleuze bedrijven hebben volgens zijn onderzoek een hogere financial leverage dan niet-frauduleuze bedrijven. Hij gebruikt

hiervoor de eerder beschreven formule (6). Volgens hem wordt een hogere leverage meestal geassocieerd met een grotere mogelijkheid voor schendingen van de leenovereenkomsten en een kleinere mogelijkheid om extra kapitaal te kunnen lenen. Christie (1990, p. 34) beschrijft dat de leverage positief correleert met inkomens verbeterende grondslagen voor financiële verslaglegging. Ze stelt dat als deze grondslagen ontoereikend zijn om een

schending van de schuldovereenkomsten te voorkomen, managers gemotiveerd kunnen zijn om schulden onder of activa over te waarderen.

Het onderzoek van Persons (1995, p. 41) toont verder aan dat frauduleuze bedrijven een kleinere kapitaal turnover hebben dan niet-frauduleuze bedrijven. Voor de berekening van de kapitaal turnover gebruikt hij de eerder beschreven formule (4). Hij stelt dat de kapitaal turnover de mate waarin de verkoop zorgt voor de totale activa laat zien en tegelijk het vermogen van het management om met competitieve situaties om te gaan meet. Managers van frauduleuze bedrijven kunnen volgens hem minder competitief zijn in het gebruik van de activa van het bedrijf om verkopen te genereren. Dit onvermogen om

succesvol te concurreren kan een prikkel zijn voor frauduleuze financiële rapportage volgens Persons.

Een soortgelijk onderzoek is door Dalnial, Kamaluddin, Sanusi en Khairuddin (2014, p. 68) uitgevoerd door 65 frauduleuze aan 65 niet-frauduleuze bedrijven die in Maleisië op de beurs genoteerd zijn aan elkaar te koppelen. Hun studie vond dat de financial leverage voor frauduleuze bedrijven significant hoger is. Er werd door hen ook een hoger percentage voor frauduleuze bedrijven gevonden bij het voorraad turnover ratio. Hiervoor gebruikten ze de eerder beschreven formule (5). De uitkomst voor het voorraad turnover ratio van hun onderzoek toont aan dat frauduleuze bedrijven een hoger bedrag aan voorraad en lagere verkopen hebben. Ze stellen dat een hoog bedrag aan voorraad met lage verkopen een grotere kans geeft voor een frauduleus bedrijf om de variabelen te manipuleren. Verder blijkt uit hun onderzoek dat het debiteuren turnover ratio een significant verschil geeft. Hiervoor

(24)

24

gebruikte ze de eerder beschreven formule (3). Frauduleuze bedrijven neigen volgens hen een hoger bedrag aan vorderingen te hebben dan niet-frauduleuze bedrijven. Tenslotte vonden ze een significant resultaat in het working captial to total assests ratio. Hiervoor gebruikten ze de volgende formule:

Working capital to assets = werkkapitaaltotale activa (11) Hun resultaten duiden een lager werkkapitaal aan in frauduleuze bedrijven, dit is

geassocieerd met financiële moeilijkheden.

Uit bovenstaande is te concluderen dat het gebruik van financiële ratio’s de kans op het vinden van fraude vergroot. Er blijkt dat voornamelijk de berekening van de financial leverage deze kans beïnvloeden. Andere significante financiële ratio’s zijn kapitaal turnover, voorraad turnover, debiteuren turnover en working capital to assets.

3.2.2 Financiële ratio’s en de fraudedriehoek

Sommige financiële ratio’s zijn te koppelen aan de componenten van de fraudedriehoek. Hierdoor is het belang van de financiële ratio’s te zien en welke invloed de componenten van de fraudedriehoek hebben op fraude in de jaarrekening.

Uit de onderzoeken naar het gebruik van financiële ratio’s voor het opsporen van fraude in de jaarrekening blijkt dat de financial leverage een belangrijk signaal kan zijn. De financial leverage is volgens Persons (1995, p. 40) hoger bij frauduleuze bedrijven.

Daarnaast noemen Skousen, Smith en Wright (2008, pp. 61-61) dat een hoge financial leverage kan betekenen dat een bedrijf onder externe druk staat. Externe druk wordt door hem genoemd als een factor voor het component druk van de fraudedriehoek.

Skousen, Smith en Wright (2008, p. 60) beschrijft drie financiële ratio’s die gekoppeld zijn aan financiële stabiliteit, wat een factor is voor de component druk van de

fraudedriehoek. Hij noemt hierbij de kapitaal turnover, voorraad turnover en debiteuren turnover als financiële ratio’s. Persons (1995, p. 41) toont aan dat frauduleuze bedrijven een lagere kapitaal turnover hebben dan niet-frauduleuze bedrijven. Dalnial, Kamaluddin, Sanusi en Khairuddin (2014, p. 68) hebben berekend dat de voorraad turnover hoger is voor

frauduleuze bedrijven. Verder hebben ze bepaald dat frauduleuze bedrijven een hogere debiteuren turnover hebben.

Uit bovenstaande valt op te maken dat de financiële ratio’s die een significant verschil voor frauduleuze bedrijven geven allemaal onder het component druk van de fraudedriehoek vallen. Voor het component mogelijkheid zijn geen significant verschillende financiële ratio’s gevonden.

(25)

25 4 Conclusie

Dit hoofdstuk zal beginnen met een afweging uit de verschillende onderzoeken die hierboven beschreven staan over de toegevoegde waarde van analytische procedures voor het

ontdekken van fraude. Ook zullen de beperkingen van dit onderzoek uiteen worden gezet. Tenslotte zullen er een aantal mogelijkheden voor vervolgonderzoek worden genoemd.

4.1 Conclusie onderzoek

In dit onderzoek is een antwoord gezocht op de vraag in hoeverre het gebruik van

analytische procedures van toegevoegde waarde kan zijn voor het ontdekken van fraude. Door Calderon en Green (1994, p. 27) wordt benoemd dat de onderzoeken die door middel van werkelijke gegevens en gerechtelijke uitspraken worden gedaan meestal aantonen dat analytische procedures nuttig zijn voor het signaleren van fouten en

onjuistheden. In tegenstelling daarop stellen ze dat de meeste onderzoeken door middel van simulaties aanduiden dat analytische procedures een minimaal effect hebben in het

signaleren van fouten en onjuistheden. Uit de eerder beschreven onderzoeken komen dezelfde resultaten. Uit de verschillende onderzoeken door middel van werkelijke gegevens blijkt dat het gebruik van analytische procedures een significant verhogend effect heeft op het vinden van fraude in de jaarrekening. De percentages van het aantal fraudegevallen dat door middel van analytische procedures wordt gevonden loopt in de onderzoeken uiteen van 16 tot 40 procent. Er valt aan de hand van deze onderzoeken dus geen conclusie te trekken in welke mate analytische procedures materiële onjuistheden vinden, maar wel dat het gebruik de kans significant vergroot.

In tegenstelling hierop blijkt uit de verschillende studies door middel van simulaties dat het gebruik van analytische procedures de kans op het vinden van fraude niet significant vergroot. Uit een onderzoek blijkt dat er volgens de analytische procedures naar 96 procent van de audits waarin geen materiële onjuistheid aanwezig was, onderzoek moet worden gedaan naar een materiële onjuistheid. Hieruit blijkt dat analytische procedures materiële onjuistheden wel aangeven, maar ook veel gevallen aangeven als er geen materiële onjuistheden zijn.

Uit de verschillende soorten onderzoeken blijkt dat er door de studies naar werkelijke gegevens technieken zijn ontwikkeld die helpen om audit problemen te ontdekken. Deze technieken leveren echter geen informatie over de relatieve frequentie van juiste of onjuiste signalen van analytische procedures. Dit soort informatie is wel belangrijk voor de

beoordeling van de relatieve effectiviteit en efficiëntie van analytische procedures in de signalering van fouten en onregelmatigheden. Hierdoor kan worden vastgesteld dat analytische procedures materiële onjuistheden vinden. Er kan echter niet worden

(26)

26

geconcludeerd dat het gebruik van analytische procedures leidt tot een significante

verhoging van de kans om materiële onjuistheden te vinden als het niet bekend is dat deze aanwezig zijn in de jaarrekening. Dit geldt ook voor het gebruik van financiële ratio’s. Hiervan is wel aangetoond dat bepaalde ratio’s bij werkelijke gegevens verschillen, maar niet dat deze ratio’s de aanwezigheid van een materiële onjuistheid kunnen aantonen.

Onderzoeken naar significante verschillen in financiële ratio’s tussen frauduleuze en niet-frauduleuze bedrijven tonen aan dat deze aanwezig zijn voor financial leverage, kapitaal turnover, voorraad turnover en debiteuren turnover. Een significant hoger financial leverage ratio kan betekenen dat er externe druk aanwezig is. De verschillen in de kapitaal turnover, voorraad turnover en debiteuren turnover kunnen wijzen op een bedreiging van de financiële stabiliteit van het bedrijf. Zowel externe druk als bedreiging van de financiële stabiliteit van het bedrijf zijn verbonden aan het component druk van de fraudedriehoek. Voor het

component mogelijkheid is geen verband gevonden met significant verschillende financiële ratio’s. Het component rationalisatie is niet verder onderzocht, omdat dit niet te koppelen is aan financiële ratio’s.

4.2 Beperkingen onderzoek

De beperkingen van dit onderzoek ten opzichte van de realiteit zullen in deze deelparagraaf worden beschreven.

Kaminski, Wetzel en Guan (2004, p. 21) benoemen dat fraudegevallen die onderzocht kunnen worden beperkt zijn tot de gevallen die ontdekt zijn. Ze stellen dat de fraudegevallen die ontdekt worden door de auditor of het bedrijf en vervolgens gecorrigeerd zijn meestal niet bekend worden. Hierdoor noemen ze dat deze gevallen niet bestudeerd kunnen worden. Bovendien is het mogelijk dat de gegevens die als niet-frauduleus worden gezien wel frauduleus blijken te zijn. In deze gevallen is het niet mogelijk om een eerlijk resultaat te krijgen uit de vergelijking tussen frauduleuze en niet-frauduleuze bedrijven.

Een andere beperking zijn de verschillende manieren van onderzoek naar de toegevoegde waarde van analytische procedures. De onderzoeken aan de hand van werkelijke gegevens richten zich op de mogelijkheid van analytische procedures om fraude in de jaarrekening te signaleren. Deze onderzoeken vergelijken frauduleuze en

niet-frauduleuze bedrijven en bekijken vervolgens het verschil in resultaten. In tegenstelling hierop zijn de onderzoeken door middel van gesimuleerde gegevens erop gericht of

analytische procedures de aanwezigheid van fraude in de jaarrekening kunnen aantonen. Ze bekijken of uit de uitkomst van de analytische procedures af te leiden is of er een materiële onjuistheid in de gegevens gesimuleerd is. Deze twee verschillende soorten onderzoeken worden in dit onderzoek met elkaar vergeleken terwijl de doelstellingen niet helemaal hetzelfde zijn. Hierdoor is de conclusie van dit onderzoek ook tweezijdig. Analytische

(27)

27

procedures kunnen fraude in de jaarrekening signaleren, maar niet de aanwezigheid ervan vaststellen.

Een belangrijke beperking van dit onderzoek is dat het een literatuuronderzoek is, dus alleen is gebaseerd op andere onderzoeken. Door middel van empirisch onderzoek was het misschien mogelijk geweest duidelijkere en minder algemene conclusies te trekken.

In dit onderzoek is gebruik gemaakt van de fraudedriehoek om fraude uit te werken. Vervolgens is de fraudedriehoek ook gebruikt om te onderzoeken of analytische procedures fraude in de jaarrekening kunnen opsporen. De fraudedriehoek is een simpele weergave van fraude, maar geeft geen compleet beeld van de situatie. Het onderzoek van Schuchter en Levi (2015, p. 184) toont aan dat alleen het component mogelijkheid een universele

voorwaarde is voor frauduleuze handelingen, hoewel waargenomen druk het meest opvalt bij de meeste fraude gevallen. Bovendien beschrijven ze dat het component rationalisatie te oppervlakkig is. Ze namen alleen een fraude beperkende innerlijke stem voor de misdaad en een schuldig geweten erna waar. Dit beeld van de fraudedriehoek komt ook naar voren in het onderzoek van Lokanan (2015, p. 219). Uit zijn onderzoek blijkt dat de fraudedriehoek geen algemene theorie van criminaliteit en kan niet elke keer dat fraude voor komt verklaren. Hij stelt dit omdat druk, mogelijkheid en rationalisatie niet hoeven te convergeren en

aanwezig te zijn in alle frauduleuze activiteiten. Verder benoemt hij dat de fraudedriehoek niet voldoende wijst op de roofzuchtige fraudeur en degenen die beter zijn georganiseerd. Om een beter verband te kunnen leggen tussen fraude en analytische procedures zal een beter model mogelijk moeten zijn dan de fraudedriehoek. In de huidige literatuur is dit niet beschikbaar, maar dit biedt een mogelijkheid voor verder onderzoek.

4.3 Mogelijkheden vervolgonderzoek

Mogelijkheden om dit onderzoek te vervolgen zullen in deze deelparagraaf worden uitgewerkt.

In de eerder beschreven beperkingen van dit onderzoek is genoemd dat de onderzoeken door middel van werkelijke gegevens en de onderzoeken aan de hand van gesimuleerde gegevens niet helemaal dezelfde doelstelling hebben. Een goede mogelijkheid voor vervolgonderzoek kan een empirisch onderzoek naar de beide doelstellingen zijn. Hierbij kan worden gedacht aan het gebruik van zowel werkelijke als gesimuleerde gegevens om fraude te signaleren. Tegelijk kan ook worden gezocht naar de mogelijkheid om de aanwezigheid van fraude door middel van analytische procedures vast te stellen.

(28)

28

De meeste van de onderzoeken die zijn gebruikt in de analyse blijven in algemene termen. Er wordt gesproken over analytische procedures of ze in het algemeen van

toegevoegde waarde zijn of niet. Voor een vervolgonderzoek is het een mogelijkheid om op zoek te gaan naar welke analytische procedures wel en niet van toegevoegde waarde zijn. Om een onderscheid te maken tussen de verschillende analytische procedures in plaats van deze als een geheel te beschouwen.

(29)

29

Bibliografie

Wetenschappelijke bronnen

Abbott, L.J., Parker, S., & Peters, G.F. (2004). Audit Committee Characteristics and Restatements. Auditing: A Journal Of Practice & Theory, 23(1), 69-87.

Abody, D. & Kasznik, R. (2000). CEO Stock Option Awards and the Timing of Corporate Voluntary Disclosures. Journal of Accounting and Economics, 29(1), 73-100. Albrecht, W.S., & Albrecht, C.O. (2004). Fraud examination and prevention. Mason:

South-Western Educational.

Albrecht, W.S., Albrecht, C.O., & Albrecht, C.C. (2004). Fraud and corporate executives: Agency, stewardship and broken trust. Journal of Forensic Accounting, 5, 109-130. Arens, A.A., Elder, R.J., & Beasley, M.S. (2012). Auditing and Assurance Services (14e

druk). Essex: Pearson Education Limited.

Barlett, N., Endo, R., Tonkin, E., & Williams, A. (2004). Audit planning for the detection of fraud. In R. Johnson (Red.), Readings in auditing (pp. 58-70). Milton: Wiley & Sons. Baucus, M.S. (1994). Pressure, Opportunity and Predisposition: A Multivariate Model of

Corporate Illegality, Journal of Management, 20(4), 699-721.

Calderon, T.G., & Green, B.P. (1994). Signaling fraud by using analytical procedures. Ohio

CPA Journal, 53(2), 27-35.

Choo, F., & Tan, K. (2007). An “American Dream” theory of corporate executive fraud.

Accounting Forum, 31(2), 203-215.

Christie, A.A., (1990). Aggregation of Test Statistics: An Evaluation of the Evidence on Contracting and Size Hypotheses. Journal of Accounting and Economics, 12(1), 15-36.

Coenen, T. (2008). Essentials of corporate fraud. New Jersey: John Wiley & Sons. Coglitore, F., & Berryman, R.G. (1988). Analytical procedures: A Defensive Necessity.

Auditing: A Journal of Practice & Theory, 7(2), 150-163.

Coleman, J.W. (1987). Toward an integrated theory of white-collar crime. American Journal

of Sociology, 93, 406-439.

Colvin, M., Cullen, F.T., & Ven, T.V. (2002). Coercin, social support, and crime: An emerging theoretical consensus. Criminology, 40(1), 19-42.

Cressey, D. (1953). Other People’s Money; a Study in the Social Psychology of

Embezzlement. Glencoe, IL: The Free Press.

Cressey, D.R. (1950). The criminal violation of financial trust. American Sociological Review,

15(6), 738-743.

Dalnial, H., Kamaluddin, A., Sanusi, Z.M., & Khairuddin, K.S. (2014). Accountability in financial reporting: detecting fraudulent firms. Procedia: Social and Behavorial

Sciences, 145, 61-69.

DeAngelo, H., DeAngelo, L., & Skinner, D. (1994). Accounting choice in troubled companies.

Journal of Accounting and Economics, 17(1), 113-143.

Dechow, P.M., & Skinner, D.J. (2000). Earnings Management: Reconciling the Views of Accounting Academics, Practitioners, and Regulators. Accounting Horizons, 14(2), 235-250.

Dellaportas, S. (2013). Conversations with inmate accountants: Motivation, opportunity and the fraud triangle. Accounting Forum, 37(1), 29-39.

Efendi, J., Srivastava, A., & Swanson, E.P. (2007). Why do corporate managers misstate financial statements? The role of option compensation and other factors. Journal of

Financial Economics, 85(3), 667-708.

Erickson, M., Hanlon, M., & Maydew, E.L. (2006). Is There a Link between Executive Equity Incentives and Accounting Fraud? Journal of Accounting Research, 44(1), 113-143. Fointiat, V. (1998). Rationalization in act and problematic behavior justification. European

Journal of Social Psychology, 28(3), 471-474.

Heath, J. (2008). Business ethics and moral motivation: A criminological perspective. Journal

(30)

30

Herbert, C., Green, G.S., & Larragoite, V. (1998). Clarifying the reach of a general theory of crime for organizational offending: A comment on Reed an Yeager. Criminology,

36(4), 867-884.

Hirst, D.E., & Koonce, L. (1996). Audit Analytical Procedures: A Field Investigation.

Contemporary Accounting Research, 13(2), 457-486.

Hogan, C.E., Rezaee, Z., Riley, R.A., & Velury, U.K. (2008). Financial Statement Fraud: Insight from the Academic Literature. Auditing: A Journal of Practice & Theory, 27(2), 231-252.

Hylas, R.E., & Ashton, R.H. (1982). Audit Detection of Financial Statement Errors. The

Accounting Review, 57(4), 751-765.

Kaminski, K.A., Wetzel, T.S., & Guan, L. (2004). Can financial ratios detect fraudulent reporting? Managerial Auditing Journal, 19(1), 15-28.

Kreutzfeldt, R.W., & Wallace, W.A. (1986). Error Characteristics in Audit Populations: Their Profile and Relationship to Environmental Factors. Auditing: A Journal of Practice &

Theory, 6(1), 20-43.

Law, S.B., & Willet, R. (2004). The ability of analytical procedures to signal transaction errors. Managerial Auditing Journal, 19(7), 869-888.

Loebbecke, J., Eining, M., & Willingham, J. (1989). Auditors’ experience with material irregularities: Frequency, nature and detestability. Auditing: A Journal of Practice &

Theory, 9(3), 1-28.

Loebbecke, J.K., & Steinbart, P.J. (1987). An Investigation of the Use of Preliminary Analytical Review to Provide Substantive Audit Evidence. Auditing: A Journal of

Practice & Theory, 6(2), 74-89.

Lokanan, M.E. (2015). Challenges to the fraud triangle: Questions on its usefulness.

Accounting Forum, 39(3), 201-224.

Lou, Y., & Wang, M. (2009). Fraud Risk Factor Of The Fraud Triangle Assessing The Likelihood Of Fraudulent Financial Reporting. Journal of Business & Economics

Research, 7(2), 61-78.

Mardjono, A. (2005). A tale of corporate governance: Lessons why firms fail. Managerial

Auditing Journal, 22(3), 272-283.

Murphy, P.R. (2012). Attitude, Machiavellianism and the rationalization of misreporting.

Accounting, Organizations and Society, 37(4), 242-259.

Nelson, M.W., Elliott, J.A., & Tarpley, R.L. (2002), Evidence from Auditors about Managers’ and Auditors’ Earnings Management Decisions. The Accounting Review, 77(1), 175-202.

Persons, O.S. (1995). Using financial statement data to identify factors associated with fraudulent financial reporting. Journal of Applied Business Research, 11(3), 38-46. Rezaee, Z. (2005). Causes, consequences, and deterrence of financial statement fraud.

Critical Perspectives on Accounting, 16(3), 277-298.

Romney, M.B., & Steinbart, P.J. (2012). Accounting Information Systems (12e druk). Essex: Pearson Education Limited.

Rugman, A.M. (1996). The Theory of Multinational Enterprises (1e druk). Cheltenham: Edward Elgar Publishers.

Schuchter, A., & Levi, M. (2015). Beyond the fraud triangle: Swiss and Austrian elite fraudsters. Accounting Forum, 39(3), 176-187.

Skousen, C.J., Smith, K.R., & Wright, C.J. (2009). Detecting and Predicting Financial

Statement Fraud: The Effectiveness of the Fraud Triangle and SAS No. 99. Advances

in Financial Economics, 13(1), 53-81.

Sloane, E.H. (1944). Rationalization. The Journal of Philosophy, 41(1), 12-21.

Summers, S., & Sweeney, J. (1998). Fraudulently misstated financial statements and insider trading: An empirical analysis. The Accounting Review, 73(1), 131-146.

Vermeer, T. (2003). The impact of SAS No. 82 on an auditor’s tolerance of earnings management. Journal of Forensic Accounting, 5, 21-34.

Wheeler, S., & Pany, K. (1990). Assessing the Performance of Analytical Procedures: A Best Case Scenario. The Accounting Review, 65(3), 557-577.

(31)

31

Willot, S., Griffin, C., & Torrance, M. (2001). Snakes and ladders: Upper-middle class male offenders talk about economic crime. Criminology, 39(2), 441-466.

Wright, A., & Ashton, R.H. (1989). Identifying Audit Adjustments with Attention-Directing Procedures. The Accounting Review, 64(4), 710-728.

Overige bronnen

American Institute of Certified Public Accountant (AICPA). 1972. Part of Audit Performed by

Other Independent Auditors. Statement on Auditing Standards Section 543. New

York: AICPA.

American Institute of Certified Public Accountants (AICPA). 1972. Responsibilities and

Functions of the Independent Auditor. Statement on Auditing Standards Section 110.

New York, NY: AICPA.

American Institute of Certified Public Accountants (AICPA). 1988. Analytical Procedures. Statement on Auditing Standards Section 329. New York, NY: AICPA.

American Institute of Certified Public Accountants (AICPA). 2002. Analytical Procedures. Statement on Auditing Standards Section 316. New York, NY: AICPA.

Skillicorn, D.B., & Purda, L. (2012). Detecting Fraud in Financial Reports. European

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Omdat deze infecties schadelijk kunnen zijn voor de donornier, is het belangrijk om er al voor de transplantatie voor te zorgen dat u geen infecties heeft in uw mond en/of kaak..

Om toch een goed beeld te schetsen van de omstandigheden in de markt waarin Brouwerseiland aan de bovenkant opereert, zijn vraag, aanbod en prijs van de totale markt voor verhuur

Tijdens de expertmeeting kwam naar voren dat er een onderscheid te maken is tussen interne fraude (fraude door ambtenaren/bestuurders binnen de overheid) en externe fraude

Als er tijdens een onderzoek een vernauwing is geconstateerd, wordt deze meestal zo snel mogelijk behandeld door middel van een dotterprocedure op afdeling Radiologie.. Indien

Alhoewel Heiloo zeker in vergelijking met de vier gemeenten relatief veel onderzoek heeft gedaan, is niet voldaan aan de ambitieuze belofte uit de verordening dat in vier jaar

Indien er het vermoeden is op nierstenen of afwijkingen van de nieren of urineleiders wordt er vaak een CT scan gemaakt om deze zo nauwkeurig mogelijk in beeld te brengen. Soms krijgt

Bureau Eelerwoude & Aveco de Bondt erkennen die essentiële vliegroute van de Meervleermuis en de schadelijke gevolgen van de plannen voor die routes maar beweren

Door deze financiële prikkel loont het om afval beter te scheiden: wanneer er meer afval gescheiden wordt in de aparte afvalbakken of voorzieningen (voor PMD, oud papier,