• No results found

De Plasterk-roulatie, de oplossing of een placebo? : de invoering van de verplichte accountantskantoor roulatie in Nederland en de effecten daarvan op de kwaliteit van een audit

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De Plasterk-roulatie, de oplossing of een placebo? : de invoering van de verplichte accountantskantoor roulatie in Nederland en de effecten daarvan op de kwaliteit van een audit"

Copied!
55
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Plasterk-Roulatie, de oplossing of een placebo?

De invoering van de verplichte accountantskantoor roulatie in Nederland

en de effecten daarvan op de kwaliteit van een audit.

Jelle J.D. Peters 10332200

Begeleider: Dhr. drs. R.W.J. van Loon RA Bachelor scriptie Accountancy & Control

Universiteit van Amsterdam Eerste versie 13-6-2016

(2)

1 Inhoudsopgave Abstract. ... 2 Dankwoord. ... 2 1. Inleiding. ... 3 2. De verplichte kantoorroulatie. ... 5

2.1 De te verwachten positieve effecten van verplichte roulatie... 5

2.2 De te verwachten negatieve effecten van verplichte kantoorroulatie. ... 7

2.3 De totstandkoming van de verplichte roulatie... 8

2.4 De politieke achtergrond van de invoering van de verplichte roulatie in Nederland. ... 9

3. De kwaliteit van een audit... 12

3.1 Pijlers voor de kwaliteit van een audit die niet worden meegenomen in de overweging. .. 12

3.2 Pijlers voor de kwaliteit van een audit die wel worden meegenomen in de overweging. .. 16

3.3 Onafhankelijkheid van de accountant. ... 18

3.4 De kwaliteit van een audit voor de overweging gekwantificeerd. ... 20

3.5 Verwachting naar aanleiding van literatuur. ... 22

3.6 Conclusie naar aanleiding van literatuur. ... 23

4. Invloed van de verplichte roulatie op de kwaliteit van een audit. ... 24

4.1 Invloed op onafhankelijkheid. ... 24

4.2 Invloed op de andere pijlers voor de kwaliteit van een audit. ... 25

4.2.1 Invloed van de roulatie op het genoeg bewijs verzamelen tijdens een audit. ... 26

4.2.2 Invloed van de roulatie op het voldoen aan wet- en regelgeving van een jaarrekening. ... 27

4.2.3 Invloed van de roulatie op de competentie van de controlerend accountant. ... 28

4.2.4 Invloed van de roulatie op de earnings quality. ... 29

4.3 Overige bijkomende invloeden die een effect kunnen hebben. ... 31

4.4 De uiteindelijke invloed uit de praktijk. ... 32

4.5 Vergelijking tussen de literatuur en de praktijk over de invloed van verplichte roulatie ... 33

5. Discussie. ... 33

6. Conclusie... 34

Bibliografie. ... 35

Appendix A: Interview met de COO van een BIG-4 accountantskantoor... 38

Appendix B: Interview met een expert in de financiële sector. ... 47

(3)

2 Lijst van tabellen.

Tabel 1. Relevante en irrelevante pijlers voor de kwaliteit van een audit. ... 12 Tabel 2. Waarde toegekend aan relevante pijlers voor de kwaliteit van een audit. ... 20

Abstract.

Nederland heeft in december 2012 als één van de eerste landen ter wereld de accountantskantoor roulatie verplicht gesteld. Deze wet is per 1 januari 2016 effectief. Hiermee loopt het voorop in de invoering van de Europese verordening die later is gekomen en dit ook verplicht stelt. Op dit moment kan er al een goede analyse worden gemaakt wat het effect is van een verplichte accountantskantoor roulatie. Dat zal dit stuk dan ook doen, met name gericht op de invloed op de kwaliteit van een audit. Daarom probeert dit onderzoek een inzicht te geven in wat de positieve en negatieve invloed is van de verplichte accountantskantoor roulatie, ingesteld door Plasterk, op de kwaliteit van een audit.

Dit gebeurt aan de hand van interviews uit de praktijk aangaande de transitie en de invloeden die een verplichte accountantskantoor roulatie met zich meebrengt. Dit voegt het praktijkelement toe aan de literatuur omdat het huidige onderzoek louter op testjes en literatuur is gebaseerd. Uit dit onderzoek blijkt dat de onafhankelijkheid van de accountant toeneemt terwijl er risico’s ontstaan omdat het accountantskantoor voor het eerst de klant controleert. Dit risico blijkt te mitigeren met een goede transitie. Ook blijkt dat Nederland onnodig vroeg de verplichte accountantskantoorroulatie heeft ingevoerd wat een schok en druk op de markt voor de accountantskantoren en bedrijven heeft veroorzaakt.

Dankwoord.

Allereerst wil ik graag iedereen bedanken die mij met de spelling heeft geholpen in deze scriptie. Waarschijnlijk heeft het jullie veel tijd gekost en ik waardeer het zeer want het maakt deze scriptie een stuk mooier en beter. Vervolgens wil ik graag Robin van Broekhoven bedanken die mij in de juiste richting kon sturen en op weg heeft geholpen met mijn scriptie. Als laatste wil ik graag Wouter Koolmees en de andere geanonimiseerde personen bedanken voor de interviews die ik met hen heb kunnen afnemen. Op deze manier heb ik een duidelijk en mooi inzicht kunnen verkrijgen in de actualiteit en daarnaast ook veel geleerd over de huidige staat van de accountancy sector.

(4)

3 1. Inleiding.

‘De waarheid is nooit precies zoals je denkt dat hij zou zijn’, Johan Cruyff, z.j.. De afgelopen jaren heeft de Europese Unie in 2014 en eerder al Nederland in 2012 de accountantskantoor roulatie (hierna: ‘roulatie’) verplicht gesteld (Piersma, 2015). Dit met het oog op de onafhankelijkheid en daarmee de verbetering van de kwaliteit van een audit. Voorgaande, ondanks dat literatuur anders doet suggereren (Johnson, Khurana & Reynolds, 2002). Volgens deze schrijvers daalt juist de kwaliteit van een audit door een verplichte roulatie. Daarnaast heeft de Verenigde Staten in juni 2013 een amendement aangenomen dat ervoor zorgt dat de Public Company Accounting Oversight Board (hierna PCAOB) geen verplichte roulatie mag invoeren (Besloten.accountweb.nl, 2013). Zou de Europese en Nederlandse politiek voldoende over het eerder-genoemde citaat hebben nagedacht?

Op 15 februari 2011 heeft Plasterk, toenmalig oppositielid, een initiatiefnota uitgebracht met daarin voorstellen tot wijzigingen in de Wet Toezicht Accountantsorganisaties (hierna: ‘Wta’) (Plasterk, 2011). Hierin doet meneer Plasterk onder andere een voorstel tot verplichte roulatie van accountantskantoren bij Organisaties van Openbaar Belang (hierna: ‘OOB’). Dit is behandeld door de vaste commissie van Financiën op 27 oktober 2011 (Tweede Kamer der Staten-Generaal, 2011).

Op dat moment liep Nederland voor op de ontwikkelingen in de Europese Unie waar tot dan toe alleen in het Groenboek van Barnier was gesproken over de verplichte roulatie (Tweede Kamer der Staten-Generaal, 2011). In dit overleg wordt ook betwist of Nederland wel vooruit moet lopen op de wetgeving van de Europese Unie. Uiteindelijk heeft Nederland de wet, nadat deze in 2012 al is goedgekeurd, moeten wijzigen aan de Europese verordening die in 2014 is goedgekeurd (Piersma, 2015). De initiatiefnota was een reactie op de economische crisis uit 2008 van Plasterk (Plasterk, 2011). Overwogen kan worden of daarom Nederland gehaast en voorbarig heeft gehandeld.

Ook de Europese verordening naar aanleiding van het Groenboek van Barnier is een reactie op de crisis, aangezien het Groenboek dat ook is (Europese Commissie, 2010). Te betwisten valt of deze verordening niet ook voorbarig en gehaast is ingevoerd. Aangezien in 2013 is besloten dat er juist geen verplichte roulatie komt in de Verenigde Staten en aangezien in 1995 de kantoorroulatie in Spanje is teruggedraaid, valt zelfs te betwisten of kantoorroulatie

(5)

4 wenselijk is (Besloten.accountweb.nl, 2013) en (Accountant.nl, 2013). Uiteindelijk moet er nagedacht worden of het de kwaliteit van een audit wel ten goede komt, zoals de bedoeling is (Bell, Causholli & Knechel, 2015). Deze schrijven namelijk dat een verplichte roulatie op de korte termijn een negatief effect heeft op de kwaliteit van een audit.

Na bovenstaande overweging en met name vanwege de vragen rondom de invoering van de roulatie, wordt in dit onderzoek gekeken naar de relatie tussen de kwaliteit van de audit en de verplichte roulatie en is de hoofdvraag: ‘In hoeverre heeft de verplichte accountantskantoor roulatie, ingesteld door Plasterk, een negatieve (dan wel positieve) invloed op de kwaliteit van een audit?’

Dit zal onderzocht worden aan de hand van een literatuuronderzoek en interviews. Deze interviews worden gebruikt om inzicht te creëren in de mening van het accountantsberoep, de politiek en van buiten de sector over de verplichte roulatie. Dit stuk geeft op dit moment op deze manier een toegevoegde waarde aan de bestaande literatuur. In Nederland zijn in dit voorjaar namelijk de eerste audits uitgevoerd van klanten die van kantoor zijn gewisseld. Aan de hand van interviews kan voor het eerst praktijkinformatie worden gebruikt, waar de huidige literatuur met name is gebaseerd op testjes en literatuur. Om een goede overweging te kunnen maken betreft dit onderzoek zowel interviews met voorstanders als met tegenstanders van de verplichte roulatie. Om dit onderzoek zo objectief mogelijk te houden zijn de interviews afgenomen met zowel personen uit de praktijk als van de regelgevende kant. Namelijk met een COO van een BIG-4 accountantskantoor, een politicus uit de Tweede Kamer en een financieel expert die van buitenaf naar de verplichte roulatie kijkt.

Naar aanleiding van dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat de onafhankelijkheid van de accountant toeneemt, maar dat dit gepaard gaat met verhoogde risico’s die ontstaan omdat accountantskantoren voor het eerst bij de klant komen. Deze risico’s kunnen gemitigeerd worden door een betere transitie, waar op dit moment ook aan gewerkt wordt. De invoering van Nederland voor Europa heeft voor een onnodige schok en druk op de markt gezorgd, zowel bij accountantskantoren als bedrijven. Maar dit heeft uiteindelijk de concurrentiepositie van Nederland in het algemeen niet geschaad.

Het volgende hoofdstuk geeft achtergrondinformatie over de verplichte roulatie en hoe deze tot stand is gekomen in Nederland en de Europese Unie. Vervolgens zet het tweede

(6)

5 hoofdstuk uiteen hoe de kwaliteit van een audit gedefinieerd wordt en er wordt een keuze gemaakt welke pijlers voor de kwaliteit van een audit relevant zijn voor de rest van het onderzoek. Tevens wordt hier de overweging gemaakt op basis van literatuur. Om vervolgens in het laatste hoofdstuk met deze pijlers te toetsen in hoeverre er een relatie is tussen de verplichte roulatie en de kwaliteit van een audit in de praktijk. Uiteindelijk volgt er een discussie en een conclusie. In de appendices zijn de interviews opgenomen.

2. De verplichte kantoorroulatie.

Dit hoofdstuk behandelt hoe de verplichte roulatie tot stand is gekomen. Daarnaast wordt in de eerste twee paragrafen uiteengezet wat de verwachte invloed is van een verplichte roulatie. Daarin wordt onderscheid gemaakt tussen de positieve invloeden in paragraaf 2.1 en de negatieve invloeden, in paragraaf 2.2. Paragraaf 2.3 beschrijft uiteindelijk hoe de verplichte roulatie in Nederland en Europa is ingevoerd, waarna paragraaf 2.4 de politieke achtergrond ten tijde van de invoering in Nederland benadrukt.

2.1 De te verwachten positieve effecten van verplichte roulatie.

Als ik thuis vertel aan mijn vrouw, we moeten na XX jaar van ‘Klant Z’ af. Dan reageert zij met: ‘misschien is het wel mooi geweest dan’. En die is ook hoogopgeleid, heeft er verstand van en die denkt ook van ja misschien is dat niet zo gek. (COO van een BIG-4 accountantskantoor, appendix A). Naast dat de politiek in het geval van het creëren van nieuwe regelgeving dient rekening te houden met de sector, dient deze ook rekening te houden met de buitenstaanders. Investeerders en het volk, zoals de vrouw in het voorgaande citaat, steunen op het accountantsberoep om een integere taak uit te voeren. Belangrijk voor de politiek om hun mening, zoals bovenstaande, in overweging te nemen voordat er verandering plaatsvindt. Daarnaast dient er wel rekening gehouden te worden met de sector. Vanaf hier wordt uiteengezet wat de gevolgen zijn, voor een audit, die verwacht kunnen worden bij het invoeren van een verplichte roulatie.

Allereerst schrijft DeAngelo hierover. Audit services worden namelijk in de ogen van DeAngelo gezien als het apparaat, dat het potentiele conflict tussen de manager en de aandeelhouders monitort (DeAngelo, 1981). Hij stelt dat een accountantsverklaring de goedkoopste manier is voor aandeelhouders en gebruikers van jaarrekeningen om erachter te

(7)

6 komen, hoe het daadwerkelijk met het bedrijf staat. De kans dat een accountant een fout meldt die hij gevonden heeft, noemt hij daarnaast een graadmeting voor de onafhankelijkheid van een accountant (DeAngelo, 1981). Bij bijvoorbeeld een langdurige relatie tussen een klant en een accountantskantoor zou de onafhankelijkheid kunnen afnemen. Dit betekent dat om die reden fouten niet gemeld worden. Uiteindelijk moeten de aandeelhouders en andere gebruikers bij een langere relatie meer betalen omdat ze op een andere manier moeten uitvinden hoe het daadwerkelijk met het bedrijf staat (DeAngelo, 1981). Bij een verplichte roulatie zou je een hogere onafhankelijkheid creëren, wat dus gunstig is voor de aandeelhouders en gebruikers van een jaarrekening. Dit bespaart voor diegenen namelijk op die manier kosten.

Deze verhoogde onafhankelijkheid beschrijft DeAngelo ook. Hij spreekt namelijk over de afhankelijkheid van een klant in combinatie met de hoogte van de fee die je ontvangt van de klant (Deangelo, 1981). Hij stelt daar dat wanneer de hoogte van de fee een aanzienlijk deel is van de totale omzet van het accountantskantoor dat de accountant eerder geneigd is om niet onafhankelijk te handelen. Dit wil zeggen dat de accountant een fout niet zal rapporteren omdat hij de klant wil behouden. Aan de andere kant zal een accountant, op het moment dat de fee maar een klein percentage van de omzet van het kantoor is, onafhankelijker handelen (Deangelo, 1981). Voorgaande omdat het accountantskantoor een reputatie heeft die het moet beschermen, omdat het kantoor zijn andere klanten kan verliezen.

Aangezien de roulatie alleen voor OOB’s verplicht is, welke vaak een groot deel van de omzet van een accountantskantoor bepalen, is de verwachting in de praktijk dat de verplichte roulatie de accountants onafhankelijker zal maken. Dit omdat de afhankelijke relatie tussen de OOB’s en het accountantskantoor, die DeAngelo beschrijft, op deze manier verplicht wordt doorbroken. Maar ook omdat er door de verplichte roulatie vaker bedrijven van kantoor wisselen en het beschermen van de reputatie van een kantoor nog belangrijker wordt.

De afhankelijkheid van de fee en daarmee ook de klant is daarnaast nog een keer apart onderzocht. Craswell, Stokes & Laughton onderzochten namelijk of een accountant eerder een schone verklaring geeft aan een klant in het geval dat het accountantskantoor afhankelijk is van een klant (Craswell et al., 2002). Uit het stuk blijkt dat een kantoor niet significant eerder een schone verklaring zal geven bij grotere afhankelijkheid. Er is wel een kleine relatie met een grotere afhankelijkheid van de fee en het afgeven van een ‘qualified opinion’. Maar dit is

(8)

7 volgens de onderzoekers omdat er meer werk moet worden verricht door de accountant op een dergelijk moment en de fee daardoor stijgt. Dit onderzoek is lichtelijk beperkt aangezien het louter in Australië is onderzocht. Het geeft desondanks een indicatie dat de afhankelijkheid van de fee en de relatie daarin met onafhankelijkheid wellicht meer duidt op de onafhankelijkheid gezien vanuit de investeerders.

Daarnaast is er de link tussen de kwaliteit van een audit en onafhankelijkheid. Een hogere onafhankelijkheid leidt namelijk tot een hogere kwaliteit van een audit (Ryan et al., 2001). Maar de schrijvers stellen daarbij wel dat onafhankelijkheid geen doel op zich mag zijn. Hiermee wordt bedoeld dat ondanks dat onafhankelijkheid een toevoeging geeft aan de kwaliteit er niet naar gestreefd moet worden. Dit ook omdat zij van mening zijn dat de regels aangaande onafhankelijkheid louter kunnen sturen, maar dat accountants mensen zijn en zelf moeten kiezen om onafhankelijk te zijn (Ryan et al., 2001).

Over het algemeen is dus vooral de verhoogde onafhankelijkheid een positief effect dat plaats zal vinden bij het instellen van een verplichte roulatie.

2.2 De te verwachten negatieve effecten van verplichte kantoorroulatie.

Hieronder volgt een beschrijving van de negatieve gevolgen die te verwachten zijn op het moment dat er een verplichte roulatie wordt ingevoerd.

Allereerst Shockley, deze spreekt ook over onafhankelijkheid en op welke manier gebruikers van de jaarrekening aankijken tegen een lange relatie tussen de klant en een accountantskantoor (Shockley, 1981). Uit zijn onderzoek blijkt dat er door verschillende gebruikers verschillend tegen een langdurige relatie wordt aangekeken. Verstrekkers van leningen bijvoorbeeld vinden significant dat een langdurige relatie slecht is voor de onafhankelijkheid van de accountant (Shockley, 1981). Maar op het moment dat er naar alle gebruikers van de jaarrekening wordt gekeken vindt de helft van de deelnemers, waarbij een langdurige relatie significant was, die relatie een positieve factor (Shockley, 1981). Dit betekent dat áls een investeerder waarde hecht, positief dan wel negatief, aan een langdurige relatie dat in de helft van de gevallen diegene een langdurige relatie gunstig vindt. Opmerkelijk is dat naar aanleiding hiervan Shockley noemt dat hij een verplichte roulatie een te simplistische oplossing

(9)

8 vindt en dat er nog doorgezocht moet worden. Aanmerking op dit onderzoek is dat het vrij beperkt was, namelijk uitgevoerd in één staat in Amerika.

Ghosh & Moon hebben een vergelijkbaar onderzoek uitgevoerd maar met een grotere sample (Ghosh & Doocheol, 2005). Ze maken daarentegen geen onderscheid tussen verschillende groepen gebruikers van de jaarrekening. Als resultaat vinden Ghosh & Moon dat een langere relatie tussen klant en accountant significant positief werkt voor gebruikers van de jaarrekening (Ghosh & Doocheol, 2005). Zij vinden namelijk dat gebruikers van een jaarrekening gemiddeld 2,4% extra willen betalen voor ‘earnings’ bij een extra jaar van de relatie tussen een accountant en de klant. Duidelijk is dus dat investeerders een langere relatie tussen de accountant en de klant gunstiger achten.

Uiteindelijk kan men stellen dat een verplichte roulatie door de investeerders niet als gunstig wordt ervaren.

2.3 De totstandkoming van de verplichte roulatie.

In de komende paragraaf wordt uiteengezet waarom en op welke manier de verplichte roulatie is ingevoerd in Nederland en Europa. In sommige landen is al geëxperimenteerd met een verplichte roulatie maar wegens de lage relevantie van deze experimenten, zijn deze landen buiten beschouwing gelaten. Er is bijvoorbeeld in Italië geëxperimenteerd met een verplichte roulatie, maar daar werden gehele teams opgekocht door het nieuwe accountantskantoor waardoor er feitelijk niet gerouleerd werd (Tweede Kamer der Staten-Generaal, 2011). Daarvan is op dit moment nog geen sprake in Nederland.

Als reactie op de crisis is op 13 oktober 2010 door Michel Barnier, Europees Commissaris voor de interne markt, het Groenboek uitgebracht (Europese Commissie, 2010). Hierin beschrijft Barnier op welke manier de regelgeving rondom de accountants-markt aangepast dient te worden om bij te dragen aan meer financiële stabiliteit. De markt heeft aanpassingen nodig aangezien tijdens de crisis bedrijven (met name banken) met schone verklaringen grote verliezen hebben geleden. Er zou geen goede risico-inschatting zijn gemaakt destijds door de accountant. Eén van de maatregelen die Barnier voorstelt is het verplicht instellen van roulatie van accountantskantoren (Europese Commissie, 2010). Barnier erkent wel dat er naast voordelen voor onafhankelijkheid ook nadelen qua kennisverlies optreden bij een

(10)

9 verplichte roulatie. Het referaat over een verplichte roulatie besluit daarom ook dat eerst de voor- en nadelen onderzocht dienen te worden.

In Nederland is er door middel van een parlementair onderzoek op 10 juni 2010 een eerste rapport gekomen als de Nederlandse reactie op de crisis (Commissie de Wit, 2010). De commissie vindt daarin dat de accountants hebben bijgedragen aan de crisis en tekort zijn geschoten in hun kennen en kunnen. Maar verder dan adviezen over extra regels aangaande kwaliteit en adviezen over extra regels aangaande toelichtende paragrafen gaat de Commissie de Wit niet.

De eerste die in Nederland, na de crisis, over een verplichte roulatie begint is Plasterk op 15 februari 2011 in zijn initiatiefnota ‘De accountancy na de crisis’ (Plasterk, 2011). Een initiatiefnota is een nota waarin een Tweede Kamerlid een beleidskwestie kan bekritiseren en voorstellen tot verbetering daarover kan doen (Parlement.com, 2016). Dit is, net als het parlementair onderzoek, een reactie op de crisis maar Plasterk komt met drie voorstellen in plaats van vrijblijvende adviezen (Plasterk, 2011). Deze nota stelt voor om een scheiding aan te brengen tussen de advies- en audit-tak van een accountantskantoor, om de benoeming van een accountant door een onafhankelijke partij te laten doen én om een verplichte roulatie in te stellen bij OOB’s. In tegenstelling tot Barnier wil Plasterk geen nader onderzoek over de voor- en nadelen van een roulatie.

Aangaande de roulatie beargumenteert Plasterk namelijk dat de accountant door een lange relatie blind wordt en korter door de bocht gaat controleren (Plasterk, 2011). Hierdoor zou een accountant wellicht iets missen. Daarentegen stelt de nota dat de frisse blik van het nieuwe accountantskantoor opweegt tegen de mogelijke lagere kwaliteit in het eerste jaar van de audit die ontstaat door de roulatie. Plasterk erkent dus dat er een negatieve invloed is, alleen vindt hij de positieve invloed opwegen daartegen.

Plasterk handelt dus daadkrachtiger dan Barnier en is minder voorzichtig in het uiten van zijn mening.

2.4 De politieke achtergrond van de invoering van de verplichte roulatie in Nederland. In Nederland is er een interessante politieke ontwikkeling geweest naar aanleiding van de initiatiefnota van Plasterk. Vervolgens is de verplichte roulatie 2 jaar eerder goedgekeurd dan in

(11)

10 Europa met een aantal verschillen. Deze paragraaf geeft een beschrijving van het politieke proces.

De roulatie is ten tijde van de initiatiefnota al 10 jaar een terugkerend fenomeen (Tweede Kamer der Staten-Generaal, 2011). In 2002 stelt namelijk toenmalig minister van Economische Zaken Heinsbroek al een verplichte roulatie voor (NRC, 2002). Op 27 oktober 2011 tijdens het algemeen overleg, wat gebruikelijk is naar aanleiding van een initiatiefnota, wordt er niet positief gereageerd op een roulatie (Parlement.com, 2016) en (Tweede Kamer der Staten-Generaal, 2011). De vaste commissie van Financiën, bestaande uit 8 leden van ieder een andere partij, bespreekt namelijk de initiatiefnota. Van deze commissie zijn zes van de zeven leden én de minister van Financiën tegen een verplichte roulatie (Tweede Kamer der Staten-Generaal, 2011). Louter Plasterk en de Partij Voor de Vrijheid (hierna: ‘PVV’) zijn voor, maar de PVV onder voorwaarden (Tweede Kamer der Staten-Generaal, 2011). Over het algemeen heerst er in oktober 2011 nog een negatieve tendens richting de roulatie. Maar Plasterk blijft bij zijn punt en komt het overleg niet tegemoet inzake de verplichte roulatie (Tweede Kamer der Staten-Generaal, 2011).

Ondanks deze negatieve tendens een half jaar eerder wordt er op 7 februari 2012 een amendement ingediend voor een verplichte roulatie (Tweede Kamer der Staten-Generaal, 2012 D). Interessant is dat dit amendement is ingediend door meneer van Vliet van de PVV. Dit tijdens het behandelen van een wetswijziging van het Wta over de fusie tussen het Nederlands Instituut Voor Register Accountants (hierna: NIVRA) en Nederlandse Orde van Accountants Administratieconsulenten (hierna: NOvAA) tot de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (hierna: NBA) (Tweede Kamer der Staten-Generaal, 2012 E). Dit amendement aangaande de verplichte roulatie is, na wijzigingen van de maximale periode van 6 naar 8 jaar, aangenomen op 14 februari 2012 tegelijk met de bovenstaande wet (Tweede Kamer der Staten Generaal, 2012 A).

De wet is aangenomen omdat PVV, de Partij Van De Arbeid (hierna: ‘PVDA’), de Socialistische Partij (hierna: ‘SP’), GroenLinks en de Partij voor de Dieren (hierna: ‘PvdD’) voor hebben gestemd en samen een meerderheid van 81 zetels in de Kamer hadden (Tweede Kamer der Staten Generaal, 2012 C). Interessant om te zien is dat het met name een coalitie is van PVV, PVDA en SP, die samen 69 zetels voor het amendement vertegenwoordigden. Deze partijen

(12)

11 hebben over het algemeen namelijk uiteenlopende meningen, met name over financiële standpunten.

In het laatste, door de Tweede Kamer goedgekeurde amendement was de invoering van de verplichte roulatie gesteld op 1 januari 2014 (Tweede Kamer der Staten Generaal, 2012 B). In de Eerste Kamer was naar aanleiding van de in december 2012 opkomende stemming een motie ingediend voor wijziging van het amendement (Eerste Kamer der Staten-Generaal, 2012 B). Dit aangezien de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie (hierna: ‘VVD’) en de Democraten 66 (hierna: ‘D66’) erkenden dat er meer tijd moest komen voor de accountantsorganisaties en de klanten om te rouleren. Maar daarnaast ook dat er gewacht moet worden op de Europese regelgeving. Uiteindelijk heeft de minister naar aanleiding hiervan de termijn aangepast naar 1 januari 2016 waarna de motie is ingetrokken (Eerste Kamer der Staten-Generaal, 2012 A). Op 11 december 2012 heeft bijna de gehele Eerste Kamer voor gestemd en is de wet aangenomen (Eerste Kamer der Staten-Generaal, 2012 C). Alleen het Christen -Democratisch Appèl (hierna: ‘CDA’) en de Staatkundig Gereformeerde Partij (hierna: ‘SGP’) waren tegen. Wel noemt de VVD tijdens het debat voorafgaand aan de stemming nog, dat zij liever niet vooruitloopt op de Europese regelgeving omdat dan wellicht de wet nog gewijzigd moet worden.

Voor de OOB’s die al meer dan 8 jaar bij hun accountantskantoor zaten betekent dit dat er nog maximaal 2,5 jaar is vanaf december 2012 om van accountantskantoor te wisselen, aangezien een kantoor ook ingewerkt moet worden. Dit is snel, dit is extra druk voor de kantoren, die 2,5 jaar lang naast hun normale klanten ook nog eens aan tenders moesten meedoen.

Uiteindelijk blijkt de wet ook in strijd met de Europese verordening die op 15 april 2014 is aangenomen (Piersma, 2015). Daarin staat dat bedrijven vanaf het moment dat de wetgeving actief wordt, op 17 juni 2016, nog 10 jaar hebben om te rouleren. Nederland heeft zijn wet moeten aanpassen aan de Europese verordening, maar de OOB’s waren al gewisseld.

Het volgende hoofdstuk definieert de kwaliteit van een audit en beschrijft op welke manier de pijlers worden meegenomen in de uiteindelijke overweging aangaande de verplichte roulatie.

(13)

12 3. De kwaliteit van een audit.

De kwaliteit van een audit is moeilijk te definiëren. Allereerst stelt Francis dat de allerlaagste kwaliteit van een audit resulteert in een ‘audit failure’ (Francis, 2004). Dit is op het moment dat een accountant nalaat om de juiste verklaring af te geven. Dit kan, volgens DeAngelo, bijvoorbeeld voorkomen op het moment dat de accountant een fout vindt en deze niet rapporteert (Deangelo, 1981). Echter gebeurt dit slechts bij 1% van de gevallen (Francis, 2004). In de andere gevallen is er geen sprake van een echte failure, maar is er wel verschil in kwaliteit. Dit hoofdstuk beschrijft tien verschillende pijlers om de kwaliteit van een audit te meten en kiest vier relevante pijlers voor de overweging aangaande de verplichte roulatie.

In paragraaf 3.1 wordt een beschrijving behandeld van verschillende soorten pijlers welke niet relevant worden geacht in de overweging. Aan de hand van dit eerste stuk zet paragraaf 3.2 uiteen waarom de andere pijlers relevant worden geacht voor de uiteindelijke overweging. Aangezien onafhankelijkheid een zwaar wegende pijler is in een roulatie die los staat van de andere pijlers wordt deze apart beschreven in paragraaf 3.3. Vervolgens zal in paragraaf 3.4 de kwaliteit van een audit in zijn geheel worden gekwantificeerd voor een duidelijke mening in het laatste hoofdstuk. In paragraaf 3.5 wordt de mening vanuit de literatuur gekoppeld aan de eerder beschreven gekwantificeerde pijlers. Waarna in paragraaf 3.6 de conclusie hieruit volgt.

3.1 Pijlers voor de kwaliteit van een audit die niet worden meegenomen in de overweging. Allereerst worden de verschillende pijlers voor de kwaliteit van een audit beschreven. Er volgt in deze paragraaf een uiteenzetting van zes verschillende pijlers die terugkomen in de literatuur voor de kwaliteitsmeting van een audit. Deze zes pijlers zijn echter niet relevant voor de overweging in dit onderzoek. Tabel 1 geeft een overzicht van deze verschillende pijlers, de vier relevante pijlers voor dit stuk worden beschreven in paragraaf 3.2 en zijn tevens opgenomen in deze tabel.

Tabel 1. Relevante en irrelevante pijlers voor de kwaliteit van een audit.

Pijler Beschrijving Relevantie Auteur Pijler 1 Toegeven aan druk management Relevant, maar heeft te

veel overlap met pijler 10 en onafhankelijkheid

(14)

13

Pijler 2 Net behalen van doelstellingen Irrelevant Carey & Simnett

Pijler 3 Audit Failures Irrelevant Francis

Pijler 4 Litigation Risk Irrelevant Francis

Pijler 5 Terecht afgeven van een going concern

Irrelevant Francis

Pijler 6 Hoogte van accruals, Jones model Irrelevant Jones

Pijler 7 Directe kwaliteit van een audit, genoeg bewijs verzameld

Relevant Bell et al.

Pijler 8 Directe kwaliteit van een audit, voldaan aan wet en regelgeving

Relevant Bell et al.

Pijler 9 Competentie van de auditor Relevant DeAngelo

Pijler 10 Earnings quality Relevant Francis

De eerste pijler betreft het afhandelen van conflictsituaties. Lin & Fraser beschrijven in hoeverre een accountant in staat is om druk van een klant te weerstaan in dergelijke situaties (Lin & Fraser, 2008). Zij vinden dat wanneer een accountant toegeeft aan de druk van het management van een klant, hij niet objectief en integer kan handelen. Hierdoor daalt uiteindelijk de kwaliteit van een audit. Deze conflictsituaties ontstaan alleen op het moment dat de regels geen duidelijkheid geven over hoe er moet worden omgegaan met bepaalde problemen (Lin & Fraser, 2008).

Deze pijler is niet relevant voor de overweging in dit stuk. Ten eerste komen conflicten van deze aard over het algemeen vaker voor bij Midden- en Klein Bedrijven (hierna: ‘MKB’) dan bij OOB’s, terwijl de roulatie alleen voor OOB’s verplicht is gesteld. Ten tweede heeft het aspect van ‘toegeven aan de druk van het management’ te veel overlap met andere pijlers die wel worden meegenomen in de overweging. Onafhankelijkheid is er hier één van, je geeft immers niet toe aan de klant op het moment dat jij compleet onafhankelijk bent, onafhankelijkheid wordt beschreven in paragraaf 3.3. De pijler van toegeven aan management heeft eveneens te veel overlap met ‘earnings quality’ aangezien deze ook de relatie tussen de accountant en de klant beschrijft. Er wordt daarom genoeg rekening gehouden met deze situatie in de overweging en is daarom irrelevant om nog een keer aan de hand van deze pijler mee te nemen.

(15)

14 Carey & Simnett bepalen de kwaliteit van de audit aan de hand van verschillende pijlers (Carey & Simnett, 2006). Naast de hoogte van accruals en het afgeven van een going concern, welke later benoemd worden, focust het artikel zich op het nét halen van doelstellingen, wat de tweede pijler in dit onderzoek is. Dit is een teken van earnings management, namelijk een manager zal proberen om extra winsten te nemen op het moment dat hij zijn doelstellingen net dreigt te gaan missen. Extra winsten wil de manager nemen in de hoop een bonus of promotie te bemachtigen. De kwaliteit van een audit is hoger op het moment dat een accountant de klant kan weerhouden om deze winsten te nemen (Carey & Simnett, 2006). Dit zodat er een getrouwer beeld van de werkelijkheid wordt weergegeven. Deze pijler is uiteindelijk niet relevant voor de overweging in dit stuk, met name omdat deze pijler een te grote overlap heeft met ‘earnings quality’. Op het moment dat een manager probeert zijn winsten te verhogen dan daalt de ‘earnings quality’ en is dit, onder andere, meetbaar aan de hand van verhoogde accruals. Daarnaast is het bij het nét behalen van doelstellingen lastig te bewijzen of de klant zijn winsten heeft verhoogd of net geluk heeft gehad.

De derde en vierde pijler voor de kwaliteit van een audit volgen uit twee artikelen van Francis. Hij heeft tot twee keer toe een samenvatting geschreven van pijlers voor de kwaliteit van een audit en dit stuk zal de relevante pijlers overnemen en andere ontkrachten voor de overweging (Francis, 2011) en (Francis, 2004). Ten eerste de pijlers ‘audit failures’ en ‘litigation risk’, deze pijlers vallen met elkaar samen omdat het geven van een niet passende verklaring, oftewel een ‘audit failure’, kan leiden tot een risico om aangeklaagd te worden, oftewel het ‘litigation risk’ (Francis, 2004). Alhoewel dit volgens het stuk een duidelijke weergave is van te lage kwaliteit van een audit, zijn dit alleen de échte fouten die bekend zijn en worden er waarschijnlijk meer fouten gemaakt die nooit uitkomen of minder impact hebben en daardoor niet uitkomen.

Er zijn maar weinig gevallen van het aanklagen van de accountant bekend, in Amerika is dit in tien jaar tijd bij slechts 0,14% van de gevallen gebeurd (Francis, 2004). Er is volgens Francis daarnaast nog een andere mogelijkheid van een ‘audit failure’, namelijk wegens het niet voldoende volgen van bijvoorbeeld IFRS, welke in de volgende paragraaf behandeld wordt.

Deze beide pijlers worden niet meegenomen in de overweging, omdat er te weinig gevallen van bekend zijn. Slechts 1% van audits hebben een ‘audit failure’ en nog minder

(16)

15 ‘litigation’. Daarnaast geeft een ‘audit failure’ niet genoeg weer over de kwaliteit van een audit omdat een deel ook aan geluk kan worden toegeschreven. Het kan dat dankzij een recessie of onverwachte omstandigheden een bedrijf in de problemen komt ondanks dat er door de accountant een ‘unqualified report’ is afgegeven.

Voorgaande sluit aan met deze vijfde pijler voor de kwaliteit van een audit, namelijk het terecht afgeven van een ‘going concern’ verklaring, welke ook is beschreven door Francis (Francis, 2004). Op het moment dat een accountant zijn werk goed doet en onafhankelijk genoeg is zal hij, wanneer het inderdaad slecht gaat met het bedrijf, een ‘going concern’ verklaring afgeven. Dit wil zeggen dat de accountant denkt dat het bedrijf komend jaar failliet zal gaan. Dit is één van de moeilijkste inschattingen die een accountant moet maken, dit blijkt ook uit de cijfers (Francis, 2004). Voor iedere zeven ‘going concern’ verklaringen die worden afgegeven gaat er uiteindelijk één bedrijf failliet. Aan de andere kant hebben maar ongeveer 30% van de bedrijven die failliet gaan een ‘going concern’ verklaring gekregen voorafgaand aan het faillissement. Zoals eerder vermeld speelt geluk hierbij ook een rol. Voor de overweging in dit stuk is deze pijler niet belangrijk aangezien een deel van het terecht afgeven van een ‘going concern’ verklaring gaat om onafhankelijkheid, welke wordt behandeld in paragraaf 3.3. Op het moment dat de accountant niet onafhankelijk genoeg is van zijn klant, zal hij nalaten om een ‘going concern’ verklaring af te geven. Daarnaast is er te weinig sprake van een ‘going concern’ verklaring bij OOB’s of vergelijkbare bedrijven om dit als een goede pijler mee te kunnen nemen in de overweging, aangezien de roulatie alleen verplicht is voor OOB’s.

De zesde pijler is de hoogte van de accruals in de jaarrekening en is daarmee de laatste pijler die niet wordt meegenomen in de overweging. De hoogte van accruals geeft een beeld van de relatie tussen het management van de klant en de accountant (Jones, 1991). Volgens Jones kan een verandering in de accruals een teken zijn van in hoeverre het bedrijf bezig is met ‘earnings management’. ‘Earnings management’ zorgt voor een lagere kwaliteit van een audit omdat de jaarrekening op dat moment geen getrouw beeld meer weergeeft van de werkelijkheid. Op het moment dat er veel accruals zijn opgenomen in de jaarrekening kan dit duiden op een verhoogde vrijheid voor het management vanuit de accountant.

Hogere accruals zijn niet altijd een teken van verhoogde vrijheid, het kan bijvoorbeeld zo zijn dat deze terecht zijn opgesteld. Aan de andere kant zijn lagere accruals vaak een teken dat

(17)

16 de accountant het meest getrouwe beeld van de werkelijkheid wil weergeven (Jones, 1991). Dit duidt op een hogere kwaliteit van een audit. Uiteindelijk wordt er naar aanleiding van het artikel van Jones in de daarop volgende literatuur gerefereerd naar het Jones model (Johnson et al., 2002) en (Chi & Huang, 2005). In deze artikelen wordt het Jones model gebruikt als pijler voor de kwaliteit van een audit. Deze pijler word niet meegenomen in de overweging omdat de hoogte van accruals een belangrijk onderdeel is van earnings quality, een pijler die wel wordt meegenomen in de overweging. Er zal namelijk een lagere earnings quality zijn op het moment dat er hoge accruals aanwezig zijn.

Concluderend zijn er zes pijlers voor de kwaliteit van een audit die niet meegenomen worden in de overweging van het stuk. De vier pijlers die meegenomen worden in de overweging, worden in de volgende paragraaf beschreven en uitgebreider behandeld.

3.2 Pijlers voor de kwaliteit van een audit die wel worden meegenomen in de overweging. Zoals beschreven in tabel 1 in de vorige paragraaf, worden er vier pijlers voor de kwaliteit van een audit meegenomen in de overweging. In de komende paragraaf zal nader worden toegelicht waarom deze wél relevant zijn voor de overweging. In de vierde paragraaf, 3.4, wordt een analyse gemaakt op welke manier deze pijlers in de overweging mee worden genomen.

Er zijn twee soorten kwaliteit van een audit te onderscheiden, directe en indirecte kwaliteit (Bell et al., 2015). Volgens hen is de indirecte kwaliteit van een audit met name waar de gebruikers van een jaarrekening naar kijken, dus de indirecte kwaliteit stijgt des te getrouwer de jaarrekening het beeld weergeeft van de werkelijkheid. Directe kwaliteit van de audit is juist wat de Autoriteit Financiële Markten (hierna: ‘AFM’) en de regelgevers belangrijk vinden in een audit. Dit zijn criteria als of er voldoende geschikt bewijs is verzameld om de verklaring te ondersteunen en of er wel is voldaan aan wet- en regelgeving (Bell et al., 2015). Met het laatste wordt bedoeld of de jaarrekening is opgesteld aan de hand van bijvoorbeeld de International Financial Reporting Standards (hierna: ‘IFRS’).

Zowel ‘voldoende geschikt bewijs verzamelen’ als ‘voldoen aan wet- en regelgeving’ worden meegenomen in de overweging. Deze vormen de zevende en achtste pijler voor dit onderzoek. Deze worden meegenomen in de overweging om met name de beweegredenen van de politiek en de regelgevers te kunnen doorgronden. Over het algemeen wordt er bij jaarrekeningen

(18)

17 van OOB’s voldaan aan de regelgeving en wordt er geprobeerd om genoeg bewijs te verzamelen. Dit laatste lukt verrassend genoeg niet bij iedere audit, gezien de boetes die in het afgelopen jaar zijn uitgedeeld door de AFM aan de accountantskantoren omdat er onvoldoende bewijs is verzameld (Autoriteit Financiële Markten, 2014). Om deze reden zijn deze pijlers uiterst nuttig in deze overweging.

DeAngelo beschrijft de kwaliteit van een audit in twee componenten, namelijk de kans dat een auditor een fout vindt en de kans dat diegene deze vervolgens rapporteert (Deangelo, 1981). Deze pijler is te globaal voor een overweging aangaande de verplichte roulatie en wordt komende drie alinea’s gespecificeerd tot de relevante elementen voor de overweging. Met de kans dat een auditor een fout vindt en de kans dat hij deze rapporteert, wordt de competentie van de auditor van de onafhankelijkheid van een auditor gescheiden. De onafhankelijkheid wordt in paragraaf 3.3 behandeld.

De competentie kan ook weer in verschillende delen uiteenvallen, namelijk de competentie van de auditor in het algemeen, bijvoorbeeld of deze een capabele accountant is, maar daarnaast ook de competentie aangaande de klant. Aangaande de klant wordt mee bedoeld of de accountant bij de klant alles kan zien en de risico’s kan onderkennen. Er zijn omstandigheden waarin een goede accountant dit niet kan. De competentie van de auditor in het algemeen is niet relevant omdat deze niet veel verschilt tussen de verschillende accountantskantoren. Dus na een roulatie zal deze niet wijzigen, terwijl de competentie aangaande de klant dat wel doet.

Francis spreekt ook over de competentie van accountants en benadrukt het belang daarvan voor de kwaliteit van een audit. Hij behandelt de ‘inputs’ van een audit waarin hij onderscheid maakt tussen de mensen die de audit uitvoeren en de tests die gedaan worden (Francis, 2011). Deze input heeft raakvlak met de competentie richting de klant. Ken jij de klant goed genoeg om de juiste test uit te voeren dan ben jij zeer competent richting de klant.

De negende pijler naar aanleiding van de afgelopen drie alineas is daarom de competentie van de auditors met name aangaande de klant. Dit ligt erg dicht bij de competentie van een auditor in het algemeen, maar de pijler heeft nu meer raakvlak met de verplichte roulatie. Deze pijler is zeer relevant voor de overweging omdat er na een roulatie veel informatie over de klant verloren gaat. De competentie van een accountant aangaande de klant is dus belangrijk in

(19)

18 het opstarten bij een nieuwe klant, wanneer nog niet alle informatie beschikbaar is en de audit nog niet in een routine plaatsvindt.

De laatste pijler betreft ‘earnings quality’, Francis spreekt in beide eerder genoemde stukken over deze pijler (Francis, 2004) en (Francis, 2011). In het stuk uit 2004 spreekt Francis over hogere ‘earnings quality’ op het moment dat er minder ‘earnings management’ plaatsvindt en lagere accruals aanwezig zijn. Daarnaast ziet Francis een relatie tussen meer vrijheid voor het management in het opstellen van de jaarrekening en een lagere ‘earnings quality’. Alhoewel in dit stuk van Francis ‘earnings quality’ vooral als een pijler voor andere fenomenen wordt gebruikt, geeft dit de relatie tussen de kwaliteit van een audit en ‘earnings quality’ goed weer. Francis beschrijft in 2011 een betere relatie tussen de kwaliteit van de audit en ‘earnings quality’ (Francis, 2011). Hij schrijft dat op het moment dat de karakteristieken van de audit correct en van hogere kwaliteit zijn, dat het management minder kans heeft om inkomsten te sturen en accruals op te stellen. Hierdoor ontstaat er een hogere ‘earnings quality’, wat de tiende en laatste pijler is in dit onderzoek.

Deze pijler is relevant om de kwaliteit van een audit te meten wegens het duidelijke beeld dat ontstaat over de uitvoering van de audit en de relatie tussen het management. Dit is belangrijk omdat de verplichte roulatie probeert de relatie tussen de klant en de accountant te doorbreken. Uiteindelijk geeft de ‘earnings quality’ louter een indicatie, want het is mogelijk dat een audit met hoge kwaliteit heeft plaatsgevonden terwijl er toch een lage ‘earnings quality’ aanwezig is (Francis, 2011).

Nu de relevante pijlers zijn besproken wordt de onafhankelijkheid van de accountant in relatie met de klant in de volgende paragraaf besproken. Aangezien de verplichte roulatie onder meer bedoeld is om de onafhankelijkheid van de accountant te vergroten wijdt dit stuk daar een losstaande paragraaf aan. In de vierde paragraaf worden de pijlers uit de afgelopen paragraaf gekwantificeerd voor een goede overweging in het volgende hoofdstuk.

3.3 Onafhankelijkheid van de accountant.

Onafhankelijkheid is een pijler in de kwaliteit van een audit die moeilijk te kwantificeren is. De verplichte roulatie probeert de accountant onafhankelijker te maken van de klant. Deze paragraaf begint met een beschrijving van de definitie van onafhankelijkheid. Vervolgens zet de paragraaf

(20)

19 uiteen wat het belang is van de onafhankelijkheid van de accountant voor het bedrijf, de gebruikers en het accountantskantoor. Wegens de relevantie en de omvang van het stuk aangaande de onafhankelijkheid wordt de relatie tussen de klant en de accountant op basis van de adviesdiensten buiten beschouwing gelaten.

‘An auditor’s independence is impaired either when the accountant is not independent in fact, or when in light of all relevant facts and circumstances a reasonable investor would conclude that the auditor would not be capable of acting without bias’. Dit is de beschrijving van onafhankelijkheid door de Security and Exchange Commission (hierna: ‘SEC’) zoals deze wordt beschreven in (Dopuch, King, & Schwartz, 2003). Onafhankelijkheid valt onder te verdelen in twee verschillende soorten. Aan de ene kant is er onafhankelijkheid in wezen (in fact), oftewel of de accountant daadwerkelijk onafhankelijk is van de klant en daarom onafhankelijk zijn werk kan verrichten (Dopuch et al., 2003).

Daarnaast is er onafhankelijkheid in schijn (in appearance), wat wil zeggen of de accountant voor de gebruikers van de jaarrekening en de buitenwereld onafhankelijk lijkt. Er zijn situaties waar een accountant onafhankelijk in wezen is, maar niet in schijn. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren als de vrouw van de accountant aandelen heeft in het bedrijf dat hij controleert maar hijzelf niet weet in welk bedrijf zijn vrouw aandelen heeft. De schijn is dan gewekt dat de accountant niet onafhankelijk zou kunnen controleren, terwijl hij eigenlijk onafhankelijk is aangezien hij niks van de aandelen af weet. Volgens de beschrijving van de SEC is de accountant al niet meer onafhankelijk in dit voorbeeld.

Klanten hebben baat bij een onafhankelijke auditor omdat dit hun agency cost, kosten die door het management gemaakt moeten worden om hun aandeelhouders de juiste weergave van de huidige staat van het bedrijf te geven, omlaag brengt (Defond, Raghunandan, & Subramanyan, 2002). Op het moment dat de accountant niet onafhankelijk is, zullen er meer kosten gemaakt moeten worden, omdat de aandeelhouders dan op een andere manier moeten uitvinden wat de huidige staat van het bedrijf is (Defond et al., 2002). Volgens hen hebben ook accountantskantoren er baat bij om onafhankelijk van hun klanten te blijven. Aangezien veel klanten voor bepaalde kantoren kiezen op basis van reputatie kunnen de kantoren het zich niet veroorloven om niet onafhankelijk te zijn en daardoor wellicht zelfs aangeklaagd te worden

(21)

20 (Defond et al., 2002). Als laatste schrijven zij dat sommige kantoren zelfs klanten niet aannemen of zelfs verlaten wegens de reden van onafhankelijkheid.

Als laatste beschrijft Carmichael dat op het moment dat een accountant niet onafhankelijk is in schijn, dat de accountant in de ogen van de gebruikers van de jaarrekening als verdediger van de klant wordt gezien (Carmichael, 1999). Dit betekent dat het informatie risico toeneemt net als de kapitaalkosten. Ook betekent dit dat als de gebruikers van een jaarrekening denken dat de onafhankelijkheid in schijn afneemt door een langdurige relatie, dat dit zeer kostbaar kan zijn. Zowel voor het bedrijf als voor de investeerders (Carmichael, 1999).

Zowel accountants als klanten proberen hun onafhankelijkheid dus te waarborgen. Dit met name omdat investeerders heftig reageren op het moment dat de accountant niet onafhankelijk is in schijn. Vervolgens kost dit het accountantskantoor reputatieschade en de klant hogere kapitaal- en agency kosten. Toch is een lange relatie tussen de klant en het accountantskantoor voor sommige gebruikers van de jaarrekening al reden genoeg om te stellen dat de accountant niet onafhankelijk in schijn is. In de rest van dit stuk zal daarom worden getoetst in hoeverre dit een bedreiging is voor de invoering van de verplichte roulatie. Daarnaast zal er getoetst worden in hoeverre de verplichte roulatie helpt om dit probleem op te lossen. 3.4 De kwaliteit van een audit voor de overweging gekwantificeerd.

Van de vier pijlers die relevant zijn voor de overweging in dit stuk, wordt in deze paragraaf uiteen gezet op welke manier deze getoetst zullen worden in de overweging. Daarnaast wordt er in tabel 2 aangegeven hoeveel waarde, waar rang één het hoogste is, er wordt gehecht aan elke pijler voor de uiteindelijke overweging en wordt hiervoor een beknopte reden gegeven. Op basis hiervan kan er uiteindelijk een conclusie worden getrokken.

Tabel 2. Waarde toegekend aan relevante pijlers voor de kwaliteit van een audit.

Omschrijving pijler Rangschikking Reden voor de rank

Directe kwaliteit van een audit, genoeg bewijs verzameld

3 Zou altijd aan voldaan moeten worden, gebeurt niet altijd.

Directe kwaliteit van een audit, voldaan aan wet- en regelgeving

4 Bijna altijd aan voldaan bij OOB’s maar relevant voor AFM en politiek.

(22)

21 Competentie van de auditor 2 Geeft aan hoe snel een accountant een

klant leert kennen.

Earnings quality 1 Geeft aan of nieuwe of oude

accountants andere inzichten hebben. Tevens overkoepelende pijler van 3 irrelevante pijlers.

Allereerst de minst zwaarwegende pijler, of er voldaan is aan wet- en regelgeving. Over het algemeen wordt er bij een jaarrekening van OOB’s voldaan aan IFRS of Dutch Generally Accepted Accounting Principles (hierna: ‘GAAP’), daarom is het de minst relevante pijler. Deze pijler is op dit moment louter te meten aan de hand van meningen, aangezien een bedrijf waarschijnlijk op dit moment nog niet doorheeft dat het van IFRS afwijkt. Uiteindelijk valt dit te meten door een boete van de AFM of een ‘restatement’ van de afgegeven jaarrekeningen komende jaren. Het blijft daarentegen een nuttige pijler omdat deze de beweegredenen van de AFM en de politiek in deze kwestie uitlicht.

Vervolgens het andere aspect van directe kwaliteit van een audit, of er genoeg bewijs is verzameld. Omdat de accountant bij een nieuwe klant komt is het zeer moeilijk om alles in te schatten en het juiste bewijs te verzamelen. Het is minder relevant in de overweging vanwege het feit dat er normaliter genoeg bewijs verzameld wordt. Er zal worden gekeken of er extra aandacht wordt besteed aan dossiers van net gerouleerde klanten door regelgevers en de AFM, aangezien zij boetes hiervoor uitdelen. Daarbij wordt gekeken of de mensen uit de praktijk extra risico’s zien en hoe zij aankijken tegen deze risico’s.

De op één na belangrijkste pijler is de competentie van de auditor aangaande de klant. Hierbij is het belangrijk om te zien dat er veel informatie verloren gaat bij een roulatie. Er wordt gekeken naar hoe het nieuwe accountantskantoor dit probeert te herstellen, op eenzelfde manier wordt er in het volgende hoofdstuk getoetst. Dit is zwaarwegend in de overweging omdat het adaptie niveau van de accountant aangeeft hoe risicovol de verplichte roulatie is. Om te kunnen oordelen wordt er gekeken naar de voorbereiding van het nieuwe accountantskantoor en op welke manier er wordt geprobeerd om informatie over te dragen aan dit kantoor. Eigenlijk ligt hier een ook een link met beide pijlers van de directe kwaliteit van een audit.

(23)

22 Als laatste de ‘earnings quality’, de belangrijkste pijler in de overweging, voornamelijk omdat deze zeer goed de relatie tussen de accountant en de klant weergeeft. Bij ‘earnings quality’ is het mogelijk om in te schatten in hoeverre het management de vrijheid heeft gekregen voor het extra opstellen van accruals om bijvoorbeeld net een doelstelling te halen. Dit is tevens de meest zwaarwegende pijler omdat aan de hand hiervan inzicht-verschillen tussen de nieuwe en de oude accountant duidelijk worden. ‘Earnings quality’ is te beoordelen aan de hand van de jaarrekening die de nieuwe accountant uitbrengt bij de klant. Op het moment dat daar onverwachte accruals in voorkomen of op het moment dat er voorgaande jaarrekeningen worden aangepast, met name ook bij de accruals, is er sprake van een verschil in ‘earnings quality’. Deze pijler is tevens een overkoepelende pijler van voorgaande pijlers die niet zijn meegenomen in de overweging.

3.5 Verwachting naar aanleiding van literatuur.

Deze paragraaf behandelt wat volgens de literatuur de effecten zijn op de pijlers voor de kwaliteit van een audit, die in de voorgaande paragraaf zijn gekwantificeerd. In de volgende paragraaf wordt op basis van deze paragraaf en voorgaand behandelde literatuur een conclusie getrokken. De onafhankelijkheid is in het vorige hoofdstuk al behandeld en zal alleen nog worden meegenomen in de conclusie van de literatuur.

Bell et al. zijn de enigen die de relatie tussen de directe kwaliteit van een audit en de verplichte roulatie hebben onderzocht (Bell et al., 2015). Zij onderzoeken of er genoeg bewijs is verzameld op een adequate manier door de accountant en of IFRS op deze manier juist is gevolgd. Oftewel beide pijlers aangaande de directe kwaliteit van een audit. Uit hun onderzoek blijkt dat er in het eerste jaar 22% meer fouten worden gemaakt in de directe kwaliteit van een audit ten opzichte van het tweede tot en met vierde jaar (Bell et al., 2015). Daarnaast blijkt dat er bij beursgenoteerde bedrijven niet echt een omslagpunt is waarin een langdurige relatie ongunstig zou worden voor de directe kwaliteit van een audit. Dit wil zeggen dat er geen reden is voor de beide pijlers van de directe kwaliteit van een audit om te rouleren. Wanneer er wel gerouleerd wordt dan zal de kwaliteit in het eerste jaar afnemen.

Er is geen specifiek onderzoek geweest naar de relatie tussen een verplichte roulatie en de competentie van de auditor aangaande de klant. Wel zijn er verscheidene conclusies uit onderzoeken waaruit blijkt dat pas in het tweede jaar na een roulatie een accountant hogere

(24)

23 kwaliteit gaat leveren, zoals ook beschreven in voorgaande alinea. Ook Chi & Huang bevestigen deze conclusie en vinden dat de kwaliteit van een audit het hoogste is tussen de twee en de zeven jaar (Chi & Huang, 2005). Dit betekent dat de kwaliteit in het eerste jaar van een audit lager is. Hieruit blijkt dat een auditor niet in staat is om in het eerste jaar van een audit zijn competentie genoeg te ontwikkelen om hoge kwaliteit te leveren. Op dat punt heeft de verplichte roulatie dus een negatief effect op de kwaliteit van een audit. Wel laat het onderzoek zien dat het voor de competentie van de auditor aangaande de klant nuttig is om te rouleren aangezien de kwaliteit in een lange relatie weer daalt (Chi & Huang, 2005).

Myers, Myers & Omer hebben de relatie tussen de laatste pijler, ‘earnings quality’, en de verplichte roulatie onderzocht (Myers, Myers, & Omer, 2003). Hieruit komt naar voren dat de ‘earnings quality’ over het algemeen gelijk blijft, terwijl er bij een langdurige relatie minder uitschieters zijn. Daarnaast is er volgens hen minder sprake van ‘earnings management’, een onderdeel van ‘earnings quality’ bij een langere relatie tussen de accountant en de klant. Ook Johnson et al. hebben dit onderzocht (Johnson et al., 2002). Uit dit onderzoek blijkt dat bij een korte relatie tussen de accountant en de klant meer onverwachte accruals, wat een onderdeel is van ‘earnings quality’, aanwezig zijn terwijl bij een langere relatie deze afnemen. Ook hier is er sprake van een lagere kwaliteit bij een korte relatie, waar deze kwaliteit niet meer afneemt bij een langdurige relatie.

3.6 Conclusie naar aanleiding van literatuur.

Deze paragraaf concludeert naar aanleiding van de literatuur wat de effecten zijn van het invoeren van een verplichte roulatie op de kwaliteit van een audit. Toetsing vond plaats aan de hand van relevant geachte pijlers voor de overweging in dit onderzoek.

Het blijkt dat de onafhankelijkheid van de accountant toeneemt naar aanleiding van een verplichte roulatie, terwijl een verplichte roulatie niet als gunstig wordt ervaren door investeerders. Dit is beschreven in het eerste hoofdstuk. Een mogelijke oorzaak van de reactie van de investeerders is dat de ‘earnings quality’ en de competentie van de auditor aangaande de klant lager is in het eerste jaar van de audit. Er zijn op basis van deze twee pijlers tegenovergestelde resultaten betreffende een langdurige relatie tussen de klant en de accountant.

(25)

24 Wel is duidelijk dat de directe kwaliteit van een audit afneemt naar aanleiding van een verplichte roulatie omdat de kans op een fout in de directe kwaliteit van een audit 22% hoger is dan later. De kwaliteit neemt bij een langere relatie niet meer af.

In het volgende hoofdstuk worden deze pijlers getoetst aan de hand van interviews uit de praktijk. Hier kan een beeld van worden gevormd, omdat sinds 1 januari 2016 alle OOB’s zijn gewisseld van accountantskantoor. Aan het einde van dit hoofdstuk komt er een kleine vergelijking tussen de literatuur en de praktijk.

4. Invloed van de verplichte roulatie op de kwaliteit van een audit.

In dit laatste hoofdstuk wordt uiteengezet wat de invloed is van de verplichte roulatie op de kwaliteit van een audit, hetgeen gebeurt aan de hand van interviews uit de praktijk. Deze zijn afgenomen met personen uit de accountancy-sector, de politiek en van buitenaf. Wederom is er in dit hoofdstuk een scheiding tussen de onafhankelijkheid en de overige pijlers van audit quality wegens de omvang van onafhankelijkheid. Deze zal beschreven worden in paragraaf 4.1 waarna de andere pijlers in 4.2 worden beschreven. In paragraaf 4.3 worden de overige effecten behandeld die tevens relevant zijn voor de overweging. Deze zijn naar voren gekomen in de interviews maar komen niet voor in de literatuur. In de laatste paragraaf, 4.4, vindt de uiteindelijke overweging plaats.

4.1 Invloed op onafhankelijkheid.

De jaren voorafgaand aan de invoering van de verplichte roulatie is er naar aanleiding van de financiële crisis erg veel kritiek geweest op de accountants-sector. De onafhankelijkheid is iets waar wat aan gedaan moest worden, aangezien veel bedrijven in de problemen kwamen tijdens de crisis ondanks dat zij een schone verklaring van de accountant hadden ontvangen. Een roulatie is het antwoord vanuit de politiek. In deze paragraaf worden de meningen van verscheidene personen over de invloed van de roulatie op de onafhankelijkheid uiteengezet.

De COO van een BIG-4 accountantskantoor vindt de innige relatie van de klanten en accountants op de vertrouwensbasis erg belangrijk. Hij bedoelt hiermee dat een audit samen met de klant moet worden voltooid en dat je daarmee ook afhankelijk van de klant bent. Daarentegen ziet hij ook in dat het men, de politiek en de publieke opinie, nuttig en goed lijkt om te rouleren (COO van een BIG-4 accountantskantoor, 2016, Appendix A). Zij zien namelijk dat bedrijven

(26)

25 met een schone verklaring in de problemen verkeren, terwijl een accountant meerdere jaren bij een klant komt. Hierbij wordt dus ook de onafhankelijkheid in schijn betrokken door de COO.

Daarnaast spreekt diegene over een grote bijdrage aan de onafhankelijkheid bij een verplichte roulatie, wat hij een voordeel noemt. Waarschijnlijk bedoelt hij hiermee dat de verplichte roulatie een hogere onafhankelijkheid tot gevolg heeft, wat zowel gunstig is voor de audit als voor de publieke opinie aangaande de beroepsgroep. Gunstig voor de audit omdat er een nieuwe accountant met een frisse blik naar de jaarrekening kijkt (COO van een BIG-4 accountantskantoor, 2016, Appendix A).

Een expert vond, ten tijde van de discussie over de verplichte roulatie, ook dat er iets gedaan moest worden aan het probleem van de onafhankelijkheid van de accountant (Expert in de Financiële sector, 2016, Appendix B). Diegene beschrijft dat accountants vroeger soms te slap waren en ‘hun rug niet recht konden houden’. Op het moment van beslissingen draaiden zij mee met het bestuur, omdat ze wellicht te afhankelijk waren van de klant. De verplichte roulatie noemt diegene niet dé perfecte oplossing maar wel als één van de oplossingen van dit probleem. Door de invloed van de verplichte roulatie wordt een accountant namelijk onafhankelijker.

Wouter Koolmees haalt de financiële crisis van het vorige decennium aan en vertelt ook dat er veel kritiek was geweest op de accountants, welke aanhield ten tijde van de beslissing aangaande de verplichte roulatie (Koolmees, 2016, Appendix C). Naar zijn mening was het daarom ook duidelijk dat er iets moest gebeuren, wat vanuit de politiek vaak een wetswijziging inhoudt. Meneer Koolmees is een voorstander van de verplichte roulatie om ‘het vreemde oog te dwingen en het verse bloed erin te krijgen’. Hij wil hiermee zeggen dat een verplichte roulatie een positief effect heeft op de onafhankelijkheid van de accountant.

Over het algemeen is de tendens in de praktijk dus dat een verplichte roulatie een gunstig effect heeft op de onafhankelijkheid van de accountant. Zowel de onafhankelijkheid in schijn als in wezen.

4.2 Invloed op de andere pijlers voor de kwaliteit van een audit.

Deze paragraaf wordt onderverdeeld in meerdere sub-paragrafen om zo iedere pijler van de kwaliteit van een audit, zoals beschreven in het vorige hoofdstuk, los te kunnen beoordelen. In de

(27)

26 laatste paragraaf van dit hoofdstuk wordt de uiteindelijke overweging gemaakt en komen de conclusies naar aanleiding van deze pijlers bij elkaar.

4.2.1 Invloed van de roulatie op het genoeg bewijs verzamelen tijdens een audit.

De eerste pijler voor de kwaliteit van een audit is een onderdeel van de directe kwaliteit van een audit. De pijler houdt namelijk in of er genoeg bewijs verzameld is om tot de juiste conclusie te komen voor een verklaring. Er wordt gekeken of de personen uit de praktijk extra risico’s onderkennen naar aanleiding van een roulatie. Daarnaast wordt gekeken of de AFM dit risico onderkent en of zij extra aandacht gaat besteden aan transitiedossiers.

Na een roulatie moet er door het nieuwe accountantskantoor een nieuwe risico-inschatting alsmede een nieuwe aanpak van de audit worden opgesteld. Dit brengt grote risico’s met zich mee, maar een goede transitie kan dit risico al mitigeren (COO van een BIG-4 accountantskantoor, 2016, Appendix A). Volgens de COO moet je daarnaast alles wat je ziet opnieuw tegen het licht houden en daarnaast op veel dingen een consult aanvragen om goed het risico te kunnen mitigeren. Dit brengt veel kosten met zich mee, hij spreekt daarnaast zelf ook nog over het verhoogde risico: ‘Weet je alles, begrijp je alles, kun je alles zien in het eerste jaar van een audit? Heb je alles door om de juiste conclusies te kunnen trekken, want we hebben genoeg te doen. Ik denk het wel want je zou als je goed voorbereid bent dat altijd moeten doen, maarja wat je niet weet dat weet je niet. Maar je kunt pas ergens een oordeel over vellen als je het weet en als je het ziet en als je niet het hele speelveld kan overzien dan heb je een iets hoger risico. Dus begrijp je alles wat er gebeurt in die tent en begrijp je alle risico’s? En of dit hogere risico echt te mitigeren is weet ik niet.’ Hieruit blijkt dat het bij een optimale voorbereiding al lastig is om dit risico te mitigeren. Rekening houdend met het feit dat een voorbereiding niet altijd vlekkeloos verloopt brengt de verplichte roulatie dus een reëel risico met zich mee.

Opvallend is dat in de andere interviews niet wordt gesproken over deze pijler. Waarschijnlijk omdat zowel meneer Koolmees als de expert in de financiële sector niet genoeg specifieke kennis aangaande een audit bezitten om dit risico te kunnen onderkennen. Dit betekent tevens dat zij het risico niet onderkennen, dat een accountant niet in staat is alles van de nieuwe klant te zien in het eerste jaar van een audit. Waarschijnlijk zijn zij er tijdens het vormen van hun mening over de verplichte roulatie vanuit gegaan dat een accountant alles ziet in het eerste jaar van een audit.

(28)

27 Uiteindelijk zie je een verhoogd risico ontstaan dankzij de verplichte roulatie omdat het erg moeilijk is voor een nieuw accountantskantoor om alle risico’s te onderkennen. Dit risico is zelfs buiten de accountancy-sector wellicht niet eens bekend. Geen van de geïnterviewden kan tevens een mening geven of de AFM specifiek extra aandacht gaat besteden aan transitie-dossiers. Mede omdat de AFM niet van tevoren bekend maakt wat voor dossiers zij zullen controleren bij de accountantskantoren.

4.2.2 Invloed van de roulatie op het voldoen aan wet- en regelgeving van een jaarrekening. Zoals eerder aangegeven is het voldoen aan wet- en regelgeving de minst relevante pijler voor de kwaliteit van de audit in deze overweging. Deze pijler is met name minder relevant omdat er over het algemeen in het geval van OOB’s altijd wordt voldaan aan bijvoorbeeld IFRS en Dutch GAAP. In vergelijking met het MKB ligt er extra aandacht op de audit, waardoor het accountantskantoor altijd zal trachten de wet- en regelgeving te volgen bij het goedkeuren van een jaarrekening.

Om deze reden is dit ook nauwelijks aan bod gekomen in de interviews naar de visie van personen uit de praktijk. In het interview met de COO is er wel in het algemeen gesproken over de directe kwaliteit van een audit. De COO zegt allereerst dat IFRS weinig ruimte laat en dat beursgenoteerde bedrijven daar meestal aan voldoen (COO van een BIG-4 accountantskantoor, 2016, Appendix A). Daarnaast zegt hij dat deze pijler met name meer relevant is voor familiebedrijven in bijvoorbeeld het MKB. Wel erkent hij dat er een risico is ontstaan, doordat de accountant waarschijnlijk niet alles kan zien in zijn eerste jaar. Dit betekent dat er een kans is dat de jaarrekening niet voldoet aan de wet- en regelgeving, omdat niet alles is meegenomen in de audit.

Uiteindelijk is de invloed van de roulatie op het voldoen aan wet- en regelgeving dus gering, alhoewel er een klein extra risico ontstaat in de directe kwaliteit van een audit. Opvallend is dat dit voor de politiek een zwaarwegende peiler is, maar Wouter Koolmees hier niet over heeft gesproken, noch zag hij hier voor- of nadelen. Waarschijnlijk wederom omdat hij zich niet bewust is van het feit dat de accountant niet alles kan doorgronden in het eerste jaar van een audit.

(29)

28 4.2.3 Invloed van de roulatie op de competentie van de controlerend accountant.

De transitie speelt een grote rol in het ontwikkelen van de competentie van de nieuwe accountant richting de klant. Zonder een goede transitie is het onbegonnen werk voor de nieuwe accountant om de hele competentie voor zichzelf te ontwikkelen. Aangezien ieder BIG-4 kantoor ongeveer dezelfde leercurve heeft tijdens de jaren dat ze controleren bij een klant, wordt de accountant op den duur voldoende competent. Daarom focust deze paragraaf, waarin ook de evaluatie van het effect van een verplichte roulatie op deze pijler plaatsvindt, zich met name op de transitie.

Zoals eerder vermeld verlaagt een goede transitie het risico op fouten. Dit omdat de nieuwe accountant na een goede transitie een stuk competenter richting de klant is, omdat hij weet wat de risico’s zijn en beter het hele speelveld kan overzien. Het is een nadeel dat er op dit moment weinig voorschriften zijn over hoe een transitie moet verlopen. Volgens de wet moet de vorige accountant geraadpleegd worden, maar in de praktijk blijkt er louter een brief te worden gestuurd of er vaktechnische bezwaren zijn om de nieuwe klant aan te nemen (COO van een BIG-4 accountantskantoor, 2016, Appendix A). Het NBA wil hier iets aan veranderen en heeft op 1 april 2015 een conceptverordening uitgebracht aangaande transities (Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants, 2015).

Deze is door sommige BIG-4 kantoren al gebruikt, op deze manier is er een intensievere samenwerking waar beide kantoren van profiteren (COO van een BIG-4 accountantskantoor, 2016, Appendix A). Dit ontstaat omdat dankzij de roulatie ieder kantoor wel klanten wisselt met andere kantoren en dus beide kantoren belang hebben bij een nette overdracht. Echter kost het proces van intensieve samenwerking veel manuren voor zowel de oude als de nieuwe accountant, alsmede voor de klant. Daarbij moet de nieuwe accountant ervoor zorgen dat hij de oude accountant nog genoeg ruimte geeft om zijn werk te kunnen doen (COO van een BIG-4 accountantskantoor, 2016, Appendix A). Er is dus een goede ontwikkeling gaande over de transitie die komende jaren geperfectioneerd wordt.

Wederom is over deze pijler weinig gesproken in de andere interviews, ook hier valt dit te verklaren door het ontbreken van de specialistische kennis van het beroep om hier een goede mening over te kunnen vormen. Desondanks is er gesproken over de transitie-kosten.

(30)

29 Het is opmerkelijk dat Wouter Koolmees stelt dat de politiek rekening heeft gehouden met de transitiekosten van een verplichte roulatie, maar hier verder niet op ingaat (Koolmees, 2016, Appendix C). De financieel expert betwijfelt of de transitiekosten überhaupt relevant waren voor de politiek en of ze dit in hun overweging hebben mee laten wegen (Expert in de Financiële sector, 2016, Appendix B). De extra kosten treffen de burgers niet, maar deze treffen vooral de grote bedrijven en kantoren. In beide interviews wordt gesteld dat er geen effect op de markt zichtbaar is geweest, of dat het de concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven heeft geschaad. Hier wordt dus lichtjes gedaan over de kosten en een beetje tegenstrijdig gesproken, wellicht is hier sprake van een politiek correct antwoord.

Het is opmerkelijk dat er licht wordt gesproken over de transitiekosten, terwijl deze kosten aanzienlijk zijn. Het blijkt dat de transitiekosten tussen de 30% en 100% van de fee van een eerste jaar liggen (COO van een BIG-4 accountantskantoor, 2016, Appendix A). Dat wil zeggen dat het accountantskantoor soms een investering moet maken van de gehele fee van het eerste jaar alvorens er überhaupt naar de boeken van de nieuwe klant is gekeken.

Over het algemeen valt te concluderen dat er een gunstige ontwikkeling gaande is op dit moment aangaande de transitie. Er wordt naar oplossingen gezocht om dit zo goed mogelijk, ten behoeve van de kwaliteit, te laten verlopen. Feit blijft dat het een erg duur proces is en wellicht nog duurder wordt door de nieuwe verordening die het NBA uit gaat brengen.

4.2.4 Invloed van de roulatie op de earnings quality.

Aangezien ‘earnings quality’ de meest zwaarwegende pijler is, wordt er de meeste waarde gehecht aan deze paragraaf in de uiteindelijke overweging. De ‘earnings quality’ is moeilijk te meten, maar wordt in dit stuk gekwantificeerd door met name te kijken naar de verwachting en uiteindelijke ‘restatements’ van de nieuwe accountant van de vorige stukken. Dit wil zeggen dat de vorige accountant een fout heeft gemaakt of te veel aan de klant heeft toegestaan en dat zijn gepubliceerde jaarrekeningen moeten worden gewijzigd.

Allereerst spreekt de COO over een onderdeel van ‘earnings quality’, namelijk de kans op verhoogde accruals om zo wellicht aan ‘earnings management’ te doen, zoals beschreven in het vorige hoofdstuk (COO van een BIG-4 accountantskantoor, 2016, Appendix A). Zoals eerder in dit hoofdstuk vemeld stelt de COO dat beursgenoteerde bedrijven en daarmee ook OOB’s

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Laat zien wat jullie bezig zijn te ontwikkelen, vanuit de multidisciplinaire capacite- it waarover de grote kantoren beschikken, en geef aan wat jullie van anderen nodig hebben om

laat lidstaten van de Europese Unie kiezen tussen de verplichting de accountant na uiterlijk vijf jaar intern te laten rouleren of het accountantskantoor na uiter- lijk zeven jaar

De FSMA verwacht dat de sector inspanningen levert om onder meer de duidelijkheid en de begrijpelijkheid van de KID’s te verbeteren, om zo de duidelijke doelstelling

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Om te bepalen of de werkelijke situatie overeenkomt met de registratie zijn de antwoorden van de geïnterviewde bewoners (of door de observaties van de interviewer in het geval

Uit het onderhavige onderzoek blijkt dat veel organisaties in de quartaire sector brieven registreren (van 51% in het onderwijs tot 100% of bijna 100% in iedere sector in het

We hebben de lijsttrekkers in de drie gemeenten gevraagd wat men in het algemeen van de aandacht van lokale en regionale media voor de verkiezingscampagne vond en vervolgens hoe

Load management is the effective utilisation of low-cost periods presented by the time-of-use (TOU) tariff structure. A TOU tariff structure assigns high electricity tariffs to