• No results found

Het signaleren van een licht verstandelijke beperking : de interne structuur en betrouwbaarheid van de SCAF

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het signaleren van een licht verstandelijke beperking : de interne structuur en betrouwbaarheid van de SCAF"

Copied!
55
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het signaleren van een Licht Verstandelijke Beperking

De interne structuur en betrouwbaarheid van de SCAF

Masterthesis Orthopedagogiek Pedagogische Wetenschappen en Onderwijskunde

Universiteit van Amsterdam F. Piek [11144386] Eerste beoordelaar Prof. Dr. X. M. H. Moonen Tweede beoordelaar Prof. Dr. Geert Jan Stams

(2)

Abstract

In the Netherlands the last years more and more efforts are made for screening in Mild Intellectual Disability (MID). Since the 2013 publication of the DSM-5, in the definition of intellectual disability more emphasis is placed on adaptive functioning. Intellectual disability is defined as deficits in cognitive abilities that influence adaptive functioning displayed in the conceptual, social and practical domains. Information about adaptive functioning within these domains provides information about how well a person can handle daily tasks. In the

Netherlands there is still no reliable and validated self-report instrument for screening the presence or absence of intellectual disability based on adaptive functioning. This study focuses on investigating the best fitting items and consequently on the internal structure and reliability of first version of the Screener on Adaptive Functioning (SCAF). This screener is presented as instrument for assessing adaptive functioning in people with and without intellectual disability.

Because of the limited number of respondents, this is a preliminary analysis. A Confirmatory Factor Analysis (CFA) was used to confirm a three-dimensional structure of a 24 item screener. Three models with a good to exact fit were constructed from the basic SCAF questionnaire. Model 2 has the best reliability, an exact fit and represents a more complete picture of the three domains (conceptual, social and practical), compared to models 1 and 3. With the Total IQ-score used as the golden standard, the discriminatory capacity of model 2 is very good.

Based on this preliminary study, it can be expected that a valid and reliable screener on adaptive functioning can be developed based on the basic SCAF questionnaire. The study has several limitations, and recommendations for further research are made.

(3)

Samenvatting

Er is in Nederland steeds meer aandacht voor het signaleren van Licht Verstandelijke Beperking (LVB) met behulp van een screener. Sinds de publicatie van de DSM-5 in 2013, ligt de nadruk in de definitie van een verstandelijke beperking nog meer dan in het verleden op adaptief functioneren. Een verstandelijke beperking verwijst naar tekorten in cognitieve vermogens die van invloed zijn op adaptief functioneren binnen het conceptueel, sociaal en praktisch domein. Adaptief functioneren binnen deze domeinen geeft een beeld over hoe goed een persoon om kan gaan met dagelijkse taken en uitdagingen. In Nederland is nog geen theoretisch goed onderbouwd en gevalideerd instrument beschikbaar om het adaptief functioneren van mensen met en zonder een verstandelijke beperking snel en eenvoudig in kaart te brengen. Onderhavig onderzoek is gericht op onderzoeken van de interne structuur en betrouwbaarheid van een in ontwikkeling zijnde Screener Adaptief Functioneren (SCAF).

Onderhavig onderzoek betreft een voorlopige analyse op basis van een beperkt aantal respondenten. Met behulp van een Conformatieve Factoranalyse is een driedimensionele structuur van een screener met 24 items bevestigd. Uit de basisvragenlijst SCAF zijn drie modellen geconstrueerd met een goede tot exacte fit. Gezien de beste betrouwbaarheid, beter passende fit en een completer beeld van de drie domeinen lijkt model 2 het meest geschikt om de SCAF mee te construeren. Met de Totaal IQ-score als gouden standaard, is het

discriminerend vermogen van model 2 zeer goed.

Op basis van dit onderzoek kan worden verwacht dat met behulp van de bassivragenlijst SCAF een valide en betrouwbare screener ontwikkeld kan worden. Onderhavig onderzoek kent een aantal beperkingen, er zijn aanbevelingen voor vervolgonderzoek gedaan.

(4)

Inhoudsopgave Inleiding ... 5 Methode ... 19 Participanten ... 19 Procedure ... 21 Meetinstrumenten ... 23 Data-analyse ... 24 Resultaten ... 25

Interne structuur en betrouwbaarheid ... 25

Het discriminerend vermogen ... 28

Discussie ... 29

Beperkingen van het onderzoek ... 34

Referentielijst ... 38

Dankwoord ... 52

(5)

Inleiding

De maatschappij moet diversiteit omarmen en niemand uitsluiten. Mensen met lichte verstandelijke beperkingen (LVB) zijn unieke mensen, met een unieke leergeschiedenis, met talenten en tekortkomingen (Moonen, 2017). Er ligt een samenspel van factoren ten grondslag aan het hebben of ontwikkelen van LVB en ook hierbij geldt dat dit bij geen mens hetzelfde is. In 2016 heeft Nederland het VN-Verdrag voor de rechten van Mensen met een beperking, handicap of chronische ziekte geratificeerd (College voor de Rechten van de Mens, 2018). De consequentie hiervan is dat de Nederlandse overheid verklaart verantwoordelijk te zijn voor de inclusie van iedereen ook van mensen met LVB. Inclusie betekent de insluiting door de samenleving van achtergestelde groepen op basis van gelijkwaardige rechten en plichten (Moonen, 2015). Dit zien we terug in de visie op de hedendaagse diagnostiek en behandeling, waarbij de nadruk niet alleen moet liggen op “onveranderbare” tekorten, maar ook op

individuele ondersteuningsbehoeften (Köhne, 2016). Sinds de publicatie van de DSM-5 ligt de nadruk voor het classificeren van de ernst van een verstandelijke beperking niet langer op de hoogte van het intelligentiequotiënt maar op de mate van adaptief functioneren (American Psychiatric Association, 2014). Adaptief functioneren betreft de vaardigheden van een persoon om deel te kunnen nemen aan het dagelijkse leven (Schalock e.a., 2010). Door het adaptief functioneren in beeld te brengen kan onderzocht worden hoe een persoon zo

zelfstandig mogelijk kan functioneren in het leven (Moonen, 2017). In Nederland zijn er nog weinig betrouwbare en gevalideerde instrumenten waarmee het adaptief functioneren

vastgesteld kan worden bij mensen met LVB. Er bestaat vaak nog de hardnekkige opvatting dat een intelligentie quotiënt (IQ-score) voldoende informatie geeft (Greenspan, 2017). Dat komt waarschijnlijk omdat intelligentie gemakkelijk te meten is en uitgedrukt kan worden in een cijfer, terwijl men vaak niet weet hoe het adaptief functioneren gemeten en

(6)

geïnterpreteerd moet worden (Ponsioen & Plas, 2014). Een betrouwbaar en gevalideerd instrument voor adaptief functioneren, kan professionals helpen bij herkennen van mensen met LVB en het in kaart brengen van hun ondersteuningsbehoeften.

In vergelijking met gemiddeld begaafde mensen, hebben mensen met LVB 3-4 keer meer kans op het ontwikkelen van psychische problemen, emotionele problemen en

gedragsproblemen (Dekker, Koot, Van der Ende, & Verhulst, 2002; Cooper, Smiley, Morrison, Williamson, & Allan, 2007). Volgens Moonen (2017) is de variabiliteit van ondersteuningsbehoefte bij mensen met LVB groot, er kan niet gesproken worden over één homogene groep. Verder bespreekt hij de aard van LVB. Hij legt LVB uit als een dynamisch concept, waarbij bij sommige personen gedurende hun hele leven gesproken kan worden over het hebben van LVB, maar bij andere personen is dit minder structureel. LVB kunnen op grond van levensomstandigheden van tijdelijke aard zijn of gedurende het leven verworven worden. Daarom is het beter te spreken over het functioneren op het niveau van LVB, omdat daarmee een uitspraak gedaan kan worden over het toestandsbeeld maar niet over de etiologie of over de toekomst (Moonen, 2017). In de classificatiesystemen als in dat van de AAIDD of in de DSM wordt hier geen aandacht aanbesteed. Daarin wordt LVB vooral opgevat als blijvende conditie. In de DSM-5 (American Psychiatric Association (APA) 2014) worden drie belangrijke elementen genoemd die samengenomen kunnen leiden tot de classificatie LVB; intellectueel functioneren (IQ-score 50-85), het adaptief functioneren (uiteenlopend van matig naar forse tekorten in vaardigheden) en stagnatie in de vroege ontwikkeling (0-25 jaar). Deze elementen in de definitie van LVB, werden in 1950 al essentieel bevonden (Tassé e.a., 2012). De betekenis en de formulering van deze elementen is daarentegen vaak herzien in de

Diagnostical and Statistical Manuel of mental disorders (DSM, op dit moment 5e editie), het

internationaal gehanteerde classificatiesysteem voor psychische aandoeningen, en door de American Association on Intellectual and Developmental Disabilities (AAIDD), een

(7)

Amerikaanse organisatie voor het behartigen van de belangen van mensen met een verstandelijke beperking (American Psychiatric Association (APA), 2014; Schalock e.a., 2010).

Begin 20e eeuw kwam de nadruk voor het classificeren van LVB te liggen op de

intelligentie (Devlieger, 2003; Moonen, 2017). Door de ontwikkeling van intelligentietesten werd het mogelijk om het intelligentie quotiënt (IQ) van een persoon te bepalen en hier een mening over te geven. Intelligentie omvat abstract en logisch redeneren, plannen, analyseren van complexe situaties en de snelheid van relaties leggen van bestaande kennis op nieuwe situaties (Resing & Drenth, 2007). In huidige definities van LVB wordt een IQ-score steeds minder gezien als een singulier onderscheidend kenmerk, en spelen ‘adaptief gedrag’ en ‘behoefte aan ondersteuning’ een belangrijkere rol (Ponsioen & Plas, 2014). Deze

veranderingen zijn terug te vinden in de meest recente classificatiecriteria voor het vaststellen van LVB. Volgens de huidige definitie van de DSM-5 (APA, 2014) wordt LVB gekenmerkt door tekortkomingen op intellectueel functioneren en het adaptief functioneren. Deze

tekortkomingen komen tot uiting in conceptuele, sociale en praktische domeinen. De ernst van de beperking op het functioneren in het dagelijkse leven wordt enkel bepaald door het adaptief functioneren. Over intellectuele tekorten wordt internationaal gesproken wanneer de IQ-score ongeveer twee standaardafwijkingen onder het gemiddelde ligt. Dit betekent

(inclusief meetfoutenmarge) een intelligentiequotiënt van ≤ 70 ± 5 (DSM-5; APA,2014). Een lage IQ-score kan een indicatie zijn voor LVB, maar het is niet doorslaggevend (Tellegen, 2004; Ponsioen, Pesch, & Harder, 2006).

In Nederland is een belangrijke discussie gevoerd over de doorslaggevende rol van de IQ-score (Moonen & Verstegen, 2006). Door de invoering van de toenmalige Wet op de Jeugdzorg hadden alleen jongeren met een IQ-score tot 75 recht op gefinancierde en gespecialiseerde LVB-zorg. Door deze arbitraire grens was er een groep jongeren die geen

(8)

recht hadden op gespecialiseerde zorg terwijl zij dit wel nodig hebben. Dit waren jongeren en volwassenen op een zwakbegaafd niveau. In de DSM-IV werd over een zwakbegaafd niveau gesproken bij een Totaal IQ-score tussen één en twee standaarddeviatie onder het gemiddelde (85<TIQ>70) (Wieland, Van den Brink, & Zitman, 2015). Er bestaan geen duidelijke

diagnostische criteria voor een zwakbegaafd niveau in de DSM-IV-TR, DSM5 of ICD-10. Gezien de normaal verdeling, heeft 13.6% van de populatie een Totaal IQ-score tussen 70 en 85, volgens verschillende publicaties ligt dit percentage hoger namelijk tussen 12% en 18% (Selzer e.a., 2005; Hassiotis e.a., 2001). Mensen met een zwakbegaafd niveau kunnen in sommige gevallen moeilijk functioneren zonder gespecialiseerde LVB-zorg, als er sprake is van ernstige tekorten in het adaptief functioneren. Mensen die zwakbegaafd genoemd worden hebben zelfs vaker individuele- en familieproblemen dan mensen met LVB (Nouwens, Lucas, Embregts, & Nieuwenhuizen, 2017; Soenen, 2016; Douma, Dekker, Verhulst, & Koot, 2006). Op grond van het betoog van Moonen en Verstegen besloot de overheid dat enkel een IQ-score niet bepalend zou moeten zijn voor het vaststellen van de ernst van de problematiek van deze mensen (Moonen & Verstegen, 2006). Om deze reden kunnen mensen in Nederland met een zwakbegaafd niveau en daarbij ernstige beperkingen op adaptief functioneren ook

aanspraak maken op gespecialiseerde LVB-zorg. Het herkennen van LVB bij deze mensen is echter moeilijker, omdat zij onderling sterk verschillen in cognitieve en adaptieve

vaardigheden (Soenen, 2016). Daarnaast kunnen mensen met een zwakbegaafd niveau relatief taalvaardig zijn, en er zijn vaak geen opvallende uiterlijke kenmerken in vergelijking met gemiddeld begaafde mensen. Problemen zijn soms al jaren aanwezig voordat ze herkend worden, waardoor negatieve patronen moeilijker te doorbreken zijn met training en behandeling (Nouwens e.a., 2017; Allen, Langthorne, Tonge, Emerson, McGill, Dosen, & Fletcher, 2011). Door het adaptief functioneren te meten kunnen de ondersteuningsbehoeften van mensen met LVB of die op zwakbegaafd niveau functioneren beter onderkend worden.

(9)

Adaptief functioneren omvat conceptuele, praktische en sociale vaardigheden (APA, 2014; Schalock e.a., 2010). Deze drie domeinen bepalen hoe iemand omgaat met alle dagelijkse taken uit het leven. Bij het conceptuele domein horen vaardigheden zoals taal, lezen, schrijven, rekenen, fluïde redeneren en probleemoplossend vermogen. Bij het praktische domein horen vaardigheden zoals persoonlijke verzorging, omgang met financiën, veilige en gezonde keuzes maken, planningsvaardigheden en emotieregulatie. Bij het sociale domein horen vaardigheden zoals, inlevingsvermogen, vermogen om vriendschappen te sluiten en onderhouden, mate van naïviteit of waakzaamheid bij contacten en het opvolgen van de regels van de wet (APA, 2014; Tassé e.a., 2012). Er is sprake van een beperkt adaptief functioneren als iemand tekorten laat zien in minimaal één van de domeinen anders dan verwacht kan worden op basis van leeftijd of cultuur (APA, 2014). Als de internationale definitie

gehanteerd wordt, geldt dat er sprake is van een significant tekort in het adaptief functioneren als de adaptieve gedragsscore twee standaarddeviaties onder het gemiddelde ligt. Gelet op de Nederlandse definitie zou er ook met een afkapscore gerelateerd aan een standaarddeviatie onder het gemiddelde gewerkt moeten worden (Moonen & Verstegen, 2006).

Uit verschillende publicaties blijkt dat geen duidelijkheid is over de correlatie tussen adaptief functioneren en intelligentie (Arias, Verdugo, Navas & Gomez, 2013; Ditterline & Oakland, 2009). In onderzoek van Kruisdijk, Jonker, Goedhard en Nijman, (2019) werd een gemiddelde positieve correlatie gevonden, die niet significant bleek te zijn. Zij stellen dat een significante correlatie mogelijk wel was gevonden met een grotere onderzoeksgroep en meer variabiliteit in de Totaal IQ-scores. Greenspan (2017) spreekt over een milde correlatie die moeilijk te ontdekken is bij mensen met een zwakbegaafd intelligentieniveau maar toeneemt naarmate het intelligentieniveau daalt. Aanvullend onderzoek over de correlatie tussen

tekorten in adaptief functioneren en intelligentie is belangrijk als theoretische aanwijzing voor of tegen het twee-criteriummodel voor het classificeren van (L)VB.

(10)

Internationaal worden onder andere de volgende instrumenten het meest gebruikt voor het meten van adaptief functioneren; de Diagnostic Adaptive Behavior Scale (DABS),

Adaptive Behavior Scale - School, Third edition (ABS-S-3), Scales of Independent Behavior-Revised (SIB-R), Adaptive Behavior Asessment System- System- Second edition (ABAS II), Vineland Adaptive Behavior Scales- Second Edition (Vineland III) (Tassé e.a., 2013; Tassé, Schalock, Balboni, Spreat, & Navas, 2016; Floyd e.a., 2015). De SRZ-P, de Sociale

Redzaamheidschaal voor Verstandelijk Gehandicapten van een hoger niveau, is een veel gebruikt instrument in Nederland (Kraijer & Kema, 1994; Kraijer, Kema, & De Bildt, 2004). Meest recent in Nederland is de Adaptieve Vragenlijst Verstandelijke Beperking (AVVB) (Kruisdijk e.a., 2019). In tabel 1 zijn de eigenschappen van verschillende instrumenten weergegeven.

(11)

Tabel 1

Instrumenten voor Onderzoek naar Adaptief Functioneren

DABS ABAS-3 SIB-R ABS-S:2 VABS SRZ-P AVVB

Leeftijdsbereik 4-21 0-89 0-80 0-21 0-90 12+ Versies 1 1: Ouder (0-5) 2: Ouder (5-12) 3: Volwassene (16-85) 4: Leerkracht (2-5 + 5-21) 1: Uitgebreide schaal (0-80) 2: Screening-schaal (0-80) 3: Vroege ontwikkeling (0-6) 1 1: Vineland uitgebreide-interviewvorm (0-19) 2: Vineland school (4-19 3: Vineland-Z (eerste versie herzien 5-18) 4: Vineland screener (0-6) 1: SRZ vragenlijst 2: SRZ-1 interview 3: SRZ-P hoger niv. Vragenlijst 1

Aantal items 75 1: 241 items 2: 216 items 3: 238 items 4: 232 items 1: 259 items (adaptief) 2: 40 items 3: 30 items 1: 67 items 1: 529 items 2: 244 items 3: 225 items 4: 72 items 1: 31 items 2: 31 items 3: 26 items 1: 63 items Domeinen AAIDD/DSM-V Conceptueel, Praktisch, Sociaal. AAIDD/DSM-V Conceptueel, Praktisch, Sociaal. Motorische vaardigheden, Persoonlijke levens- ervaringen, Sociale interactie en communicatie, Gemeenschappelijke- levenservaringen. Persoonlijke en Gemeenschappelijke zelfredzaamheid, Persoonlijke en Sociale verantwoordelijkheid Communicatie, Dagelijkse vaardigheden, Motoriek, Socialisatie. Zelfredzaamheid, Taalgebruik, Taalgerichtheid, Sociale gerichtheid. (basale) zelfzorg en hygiëne, huishoudelijke taken, overig zelfstandig functioneren,

Sociale vaardigheden, Executieve functies.

Informant Cliëntenkenners Cliëntenkenners Cliëntenkenners Cliëntenkenners Cliëntenkenners Cliëntenkenners Cliëntenkenners

Betrouwbaar Ja Ja Ja NB Ja Ja Aanvullend onderzoek

vereist

NL normen Nee Nee Nee Nee Ja Ja Ja

Recente normen (<15 jaar oud)

Ja Ja Nee Nee Ja Nee Nee

Opmerking. DABS = Diagnostic Adaptive Behavior Scale (Tassé e.a., 2013; Tassé e.a., 2016; Arias, Verdugo, Navas & Gómez, 2013); ABAS-3 = Adaptive Behavior Assessment – Third Edition (Harrison & Oakland, 2015; Bulteel, Maljaars, Maes & Noens, 2016); SIB-R = Scales of Independent Behavior- Revised (Bruininks, Woodcock, Weatherman, & Hill, 1997; Tassé e.a., 2012 ) ABS-S:2 = American Association on Mental Retardation Adaptive Behavior Scale-School; Second Edition (Lambert, Nihira, & Leland, 1993); VABS = Vineland Adaptive Behavior Scale- Second Edition (Sparrow & Chichetti, 1989; Sparrow, Chichetti & Balla, 2005; De Bildt & Kraijer, 2003; Duijn e.a., 2009). SRZ-P =De Sociale Redzaamheidschaal voor Verstandelijk Gehandicapten hoger niveau (Kraijer & Kema, 1994; Kraijer, Kema & de Bildt, 2004). AVVB = Adaptieve Vragenlijst Verstandelijke Beperking (Kruisdijk e.a., 2019).

(12)

De Vineland en de ABAS-3 worden internationaal veel gebruikt om adaptief functioneren in kaart te brengen (Bulteel e.a., 2016; Floyd e.a., 2015). Deze instrumenten kennen een goede betrouwbaarheid en validiteit. Voor ABAS-3 zijn tot nu toe alleen nog Amerikaanse normen beschikbaar (Harrison & Oakland, 2015). Omdat adaptief functioneren een cultuurgebonden construct is, zijn de resultaten uit de ABAS-3 in Nederland niet goed te interpreteren (Schalock e.a., 2010). De Vineland-Z en de Vineland screener zijn naar het Nederlands vertaald en hebben ook Nederlandse normen (De Bildt & Kraijer, 2003). De SRZ-P is in de jaren 70 van de vorige eeuw ontworpen en heeft verouderde normen en items (Kraijer, Kema, & De Bildt, 2004). Het meest recent ontwikkelde Nederlandse instrument voor het meten van adaptief functioneren is de AVVB (Kruisdal e.a., 2019). Een eerste

steekproef laat veelbelovende resultaten zien inzake de betrouwbaarheid en validiteit. Voor de AVVB daadwerkelijk gebruikt kan worden moet de betrouwbaarheid en validiteit nog

onderzocht worden bij een grotere steekproef.

Bij de AVVB en de andere instrumenten wordt de informatie verworven via

cliëntenkenners, dat zijn derden die de cliënt goed zeggen te kennen zoals ouders, verzorgers, hulpverleners, leerkrachten of vrienden. Dit soort instrumenten worden ook wel

proxyinstrumenten genoemd (Schalock e.a., 2010). Daar wordt vaak voor gekozen omdat men denkt dat mensen met LVB de vragen niet zullen begrijpen of de antwoorden niet zullen kunnen verwoorden (Douma, 2018). Informatie verkregen van cliëntenkenners is daarentegen ook niet altijd betrouwbaar, zo blijkt in meerdere onderzoeken (e.g. Cummins, 2002; Emerson 2005; Janssen, Schuengel, & Stolk, 2005; Perry & Felce, 2002; Zimmermann & Endermann, 2008; Koch e.a., 2015). Dat komt door een zogenaamd “perception gap” waarbij het

perspectief van de cliëntenkenner afwijkt van het perspectief van de persoon met LVB. De perceptie van cliëntenkenners wordt onder andere beïnvloed door individuele karakters en perceptie, culturele verschillen en de kwaliteit en intensiteit van de relatie (Bertelli, 2017). Uit

(13)

het onderzoek van Schwartz & Rabinovitz (2003) blijkt dat de perceptie van betrokken ouders het sterkst overéén komt met de gevoelens en gedachten van hun zoon of dochter met LVB. Het komt echter vaak voor dat ouders van mensen met LVB zelf ook LVB hebben of zwakbegaafd zijn (Douma, 2018). In dat geval kunnen ouders soms geen betrouwbare “proxie” zijn wanneer het voor hen moeilijk is om de behoeften, vaardigheden en innerlijke wereld van hun kind te beoordelen en te benoemen. Concluderend wordt diagnostisch- en screeningsonderzoek bij voorkeur ook uitgevoerd met de persoon met LVB zelf (Douma, 2018). Hij of zij weet ten slotte zelf het beste wat zijn of haar sterke kanten,

ondersteuningsbehoeften, gevoelens en gedachten zijn (Emerson, 2005; Cummins, 2002). Zelfrapportage is betrouwbaar, mits er rekening gehouden wordt met de

ondersteuningsbehoeften bij de afname van mensen met LVB (Douma e.a., 2006; Douma, 2018). Dit vraagt om aandacht voor de contextuele setting, construeren en verwoorden van de vragen en de vormgeving van het antwoord formulier (Wit, Moonen, & Douma, 2011). Onderzoek wordt bij voorkeur uitgevoerd in een prikkelarme ruimte. Daarnaast moet de lengte van de test beperkt worden tot maximaal 2 uur, liefst minder, omdat mensen met LVB vaker een beperkt concentratievermogen hebben. Aangaande de instructie van de test moet duidelijk worden uitgelegd waar het onderzoek voor dient en wat er met de antwoorden gaat gebeuren. Als deze instructie wordt overgeslagen kunnen mensen de testafname als straf ervaren waardoor hun motivatie beïnvloedt wordt. Daarnaast kan de testleider de respondent geruststellen door positieve feedback te geven en door te benadrukken dat hij of zij niet alles hoeft te weten (Douma, 2018). Een vragenlijst kan het beste worden afgenomen in de vorm van een interview. De onderzoeker kan dan gelijk checken of de respondent de vragen begrijpt en eventueel verduidelijking bieden door het herformuleren van de vraag.

Bij een interview moet men wel bedacht zijn op een ander risico namelijk

(14)

ergens mee in te stemmen ongeacht de inhoud van de items (Finlay & Lyons, 2002). Uit onderzoek blijkt dat acquiescence vaker voorkomt bij mensen met LVB (Gudjonsson & Young, 2011; Lechner & Rammstedt, 2015). Dit wordt ook gezien in het justitiële domein. Politieagenten hebben vaker de indruk dat mensen met LVB sneller instemmen, sociaal wenselijk antwoorden en gevoeliger zijn voor suggesties van de onderzoeker (Marijt & Kaal, 2012). Acquiescence komt vaker voor bij mensen met LVB door samenhang met de oorzaak van de beperking en met omgevingsfactoren (Finlay & Lyons, 2002)

Onderzoekers hebben een verband gevonden tussen de mate van intelligentie en de gevoeligheid voor suggestie (Clare & Gudjonsson, 1995; Everington & Fulero, 1999). Onderzoek laat zien dat deze relatie mogelijk wordt gemedieerd door een beperking in de executieve functies. Executieve functies zijn hoogontwikkelde cognitieve functies waaronder het werkgeheugen, planning prioritering, volgehouden aandacht en reactie inhibitie.

Beperkingen in executieve functies zorgen ervoor dat informatieverwerkingstaken voor mensen met LVB complex zijn, deze doen namelijk tegelijkertijd beroep op begrip en het geheugen. In deze situatie wordt toegegeven aan suggestie door persoonlijke acceptatie (Gudjonsson & Clark, 1986).

Het kan ook zijn dat iemand het oneens is met een standpunt, maar wel toestemt omdat hij of zij de onderzoeker ter wille wil zijn (wil pleasen). Omdat mensen met LVB vaker zijn blootgesteld aan faalervaringen hebben zij vaker de neiging om andere mensen te pleasen en sociaal wenselijke antwoorden te geven. Daarnaast leven mensen met LVB vaker in een zorginstelling waar sprake is van hiërarchisch gedrag van begeleiders ten opzichte van hen. Om die reden zijn zij sneller geneigd onderdanig gedrag te vertonen (Perlman, Ericson, Esses, & Isaacs, 1994). Naast de invloed van erfelijke- en omgevingsfactoren kan ook de context van het interview bijdragen aan acquiescence.

(15)

Dit refereert aan situaties waarin iemand bijvoorbeeld het antwoord op de vraag niet weet of de vraag anders interpreteert dan bedoeld wordt. Tegengestelde woorden en lange zinnen kunnen verkeerd geïnterpreteerd worden omdat deze een groot beroep doen op de taalvaardigheden (Van Nieuwenhuijzen, 2010). Daarnaast hebben mensen met LVB vaak moeite met vragen waarbij zelfreflectie wordt vereist. Dat komt omdat zij het moeilijker vinden om zich te verplaatsen in iemand anders, emoties te herkennen en hun zelfbeeld te beoordelen.

Het potentiele risico op acquiescence kan in kaart worden gebracht door, voorafgaand aan een self-report over adaptief functioneren, de Brief Amsterdam Acquiescence Scale (BAAS) af te nemen (Beekman 2018). Aan de hand van de 11 items van de BAAS kan inzicht worden verkregen in het niveau van acquiescence bij mensen. De BAAS heeft een goede validiteit en betrouwbaarheid. Als acquiescence doormiddel van de BAAS gesignaleerd wordt, is het aan te raden goed te onderzoeken op welke type vragen de deelnemer met acquiescence reageert. Wanneer dit bijvoorbeeld het geval is bij een lange zin, dan is dit een extra argument om lange zinnen in het interview te vermijden. Praktische adviezen die over het algemeen gelden om mensen met LVB zo goed mogelijk te ondersteunen zijn; korte zinnen gebruiken, concrete zinnen formuleren, bekende woorden en zinnen gebruiken, informatie herhalen, beperkte antwoord opties, ruimte voor informatieverwerking en langzaam praten (Douma e.a., 2006; Douma 2018; Hartley & MacLean, 2006). Deze

aandachtspunten zijn beter toe te passen als deze al zijn meegenomen tijdens het construeren van een vragenlijst. De handleiding “Taal voor allemaal” (Moonen, 2019) biedt hiervoor duidelijke richtlijnen. In de handleiding staat beschreven hoe men informatie toegankelijk kan maken voor iedereen, ook voor mensen met LVB. Op basis van een aantal vragen kan men een inschatting maken van het taalniveau van de doelgroep. Hiervan afhankelijk zijn taalregels samengesteld voor begrijpelijke taal voor de desbetreffende doelgroep. In de

(16)

handleiding voor mensen met zeer lage taalvaardigheden staan regels aangaande woordkeuze, cijfers en tekens, constructie van zinnen, teksten, vormgeving en het gebruiken van

afbeeldingen om de tekst te ondersteunen (Moonen, 2019).

Het functioneren op het niveau van LVB wordt vaak pas herkent op het moment dat er ernstige problemen zijn. Mensen met of die functioneren op het niveau van LVB worden vaak niet herkent omdat ze zich als “streetwise” profileren, en door het verbloemen van

intellectuele tekorten door sociaal wenselijke antwoorden (Nieuwenhuis e.a., 2017; Soenen, 2016; Nouwens e.a., 2017; Douma e.a., 2006). In de psychiatrie en in het justitiële domein is een toenemende aandacht voor het vroeg signaleren van het functioneren op het niveau van LVB. Actuele studies tonen hoge prevalenties van meer dan 40% in de psychiatrie en

ongeveer 30-40% binnen de strafrechtketen (Nieuwenhuis e.a., 2017; Moonen & Kaal, 2017). Te laat of niet signaleren in een psychiatrische instelling kan leiden tot verkeerde

behandelingen, lage behandeleffectiviteit, onnodig lang verblijf in een instelling en meer dwangmaatregelen (Nieuwenhuis e.a., 2017). Binnen de strafrechtketen kan te laat of niet signaleren van of het functioneren op het niveau van LVB leiden tot een niet- passend verhoor, jarenlange overvraging en plaatsing in een verkeerde setting (Kaal & De Jong, 2017). In de aanwijzingen van de procureurs generaal voor de verhoren door de politie is vastgelegd dat kwetsbare mensen waaronder mensen met of die functioneren op het niveau van LVB recht hebben op extra rechtsbescherming, zoals het recht op verhoren door een gecertificeerd verhoorder en audiovisuele opname van het verhoor (Kaal & De Jong, 2017). Door een onjuiste bejegening wordt de kans op recidive vergroot. Tot nu toe wordt er in de strafrechtketen matig tot niets gerapporteerd als er vermoedens zijn van LVB. Bij aanvang van het strafrechtproces is te weinig tijd voor een diagnostisch onderzoek waardoor vermoedens moeilijk te onderzoeken zijn. Als er één of twee screeningsinstrumenten zou worden toegevoegd aan de procedure is de kans groter dat mensen met LVB herkend worden.

(17)

Dat laatste geldt ook voor de psychiatrische setting. Als (functioneren op het niveau van) LVB herkend wordt, zijn er minder dwangmaatregelen en het herstelproces verloopt beter (Nieuwenhuis e.a., 2017). Gelet op de grote diversiteit van mensen die met een dergelijk instrument zouden moeten werken kan een eenvoudig af te nemen screeningslijst waarvoor geen professionele kennis is vereist uitkomst bieden (Kaal & De Jong, 2017; Nieuwenhuis e.a., 2017). Voor de implementatie van een screeningsinstrument is het belangrijk dat het instrument kort en makkelijk te scoren is. Daarbij moet de specificiteit en sensitiviteit hoog zijn. Een hogere sensitiviteit is nog belangrijker dan een hoge specificiteit, aangezien het best geen mensen met LVB gemist moeten worden om te voorkomen dat zij in de problemen raken omdat bij hen niet aan LVB gedacht wordt. Als mensen wel gesignaleerd worden door toepassing van het screeningsinstrument maar op grond van verder psychodiagnostisch onderzoek niet blijken te functioneren op het niveau van LVB, is de consequentie geringer voor hen.

De SCIL is een screeningsinstrument dat bij vermoedens van LVB al veel wordt gebruikt, onder andere in de strafrechtketen (Kaal, Nijman, & Moonen, 2015a; Smit, Wichgers, & Timmermans, 2017). Het instrument kan op betrouwbare en snelle manier het niveau van intellectueel functioneren in kaart brengen, zonder dat er deskundigheid van een diagnosticus nodig is (Nijman, Kaal, Scheppingen, & Moonen, 2016; Kaal, Nijman, & Moonen, 2015a). Aan de hand van het scoren van een aantal vragen in de vorm van een zelfrapportage kan bepaald worden of iemand op basis van zijn of haar intelligentie op het niveau van LVB functioneert. De SCIL heeft een goede betrouwbaarheid en de items hebben een hoge interne consistentie. De SCIL heeft eveneens een hoge specificiteit (wel LVB, ook positieve uitslag) en een hoge sensitiviteit (geen LVB, geen positieve uitslag) (Kaal, Nijman, & Moonen, 2015b). Tot nu toe kunnen vermoedens van LVB alleen onderzocht worden op grond van een intelligentietest. Een IQ bepaling kent enkele beperkingen omdat de

(18)

uitkomsten niet altijd betrouwbaar zijn (Moonen & Kaal, 2017). Respondenten kunnen de IQ test niet serieus nemen, of ze zijn onder invloed van drank en drugs op moment van de afname waardoor de uitslag van de IQ test beïnvloed wordt (Koster, Stams, & Kaldenbach, 2017; Kaal & De Jong, 2017). Daarnaast voldoet het vaststellen van het intelligentieniveau maar deels aan de vereisten voor de classificatie van LVB. Voor een complete classificatie moet in ieder geval ook het adaptief functioneren in beeld gebracht worden (APA, 2014). Door de SCIL te combineren met een screener voor adaptief functioneren, kunnen uitspraken over het vermoedelijk aan- of afwezig zijn van LVB met meer zekerheid gedaan worden. Een screeningsinstrument is evenwel ontoereikend voor het met gezag uitspraken doen over de daadwerkelijke aan- of afwezigheid van LVB (Kaal & De Jong, 2017; Nijman e.a., 2016). Om dat met gezag te kunnen zeggen zal nader diagnostisch onderzoek moeten plaatsvinden om het vermoeden psychometrisch valide te kunnen onderbouwen.

De Screener Adaptief Functioneren (SCAF) wordt ontwikkeld om op eenvoudige manier maar met een hoge betrouwbaarheid een vermoeden van LVB in relatie tot problemen in het adaptief functioneren in kaart te brengen. De ontwikkeling van de SCAF doorloopt 3 fasen; de theoretische fase, operationaliseringsfase en de onderzoeksfase. Doormiddel van vooronderzoek zijn potentiële items gezocht en aan experts en aan mensen met LVB voorgelegd (Van Kessel, 2017). Op basis van die resultaten zijn de potentiële items gereduceerd tot 61 veelbelovende items. Op dit moment worden data verzameld bij 150 jongeren in de leeftijd tussen de 16 en 18 jaar met en 150 jongeren zonder LVB en bij 150 volwassenen van 18 jaar en ouder met en 150 volwassenen zonder LVB. Onderhavig onderzoek betreft een voorlopige analyse op basis van een beperkt aantal respondenten.

Doormiddel van onderhavig onderzoek wordt beoogd antwoord te geven op de volgende onderzoeksvraag: Kan met behulp van de basisvragenlijst SCAF, een valide screener op basis van zelfrapportage geconstrueerd worden, SCAF genaamd, waarmee een

(19)

indicatie gegeven kan worden over de aanwezigheid van een LVB op grond van het adaptief functioneren? Allereerst zal bepaald worden welke items het best in de SCAF kunnen worden opgenomen. Daarna zal de interne structuur en betrouwbaarheid van deze versie van de SCAF onderzocht worden. Het is belangrijk dat er items uit de basisvragenlijst geselecteerd worden die de meest accurate informatie geven voor het bepalen van een significante beperking in het adaptief functioneren. Daar er geen gegevens bekend zijn over het adaptief functioneren van gemiddeld begaafde mensen in het algemeen, zal ook bij hen de basisvragenlijst SCAF afgenomen worden om te kijken welk afkappunt voor een wel/niet vermoeden van LVB kan worden gekozen.

Methode Participanten

Aan dit onderzoek deden in totaal 227 mensen mee. Waarvan 144 (63,4%) vrouwen en

83 (36,6%) mannen. De participanten zijn onder te verdelen in twee groepen, mensen van 16 jaar en ouder met LVB en mensen van 16 jaar en ouder zonder LVB. De groep met LVB bestond uit ofwel mensen met de classificatie LVB, op grond van een gemeten Totaal IQ- score tussen de 50 en 85. Soms was bij de classificatie LVB geen Totaal IQ-score bekend, op grond van een disharmonisch profiel, maar was betrokkene door de diagnosticus

geclassificeerd als persoon met LVB. Co morbiditeit was geen contra indicatie voor inclusie, tenzij de testleider inschatte dat deelname te stressvol zou zijn voor de participant.

De groep mensen met LVB bestond uit 103 deelnemers, in de leeftijd van 16tot 64 (M = 23.77, SD = 12.27). Van deze groep waren 47 vrouw (45,6%) en 56 man(54,4%). De deelnemers hadden een Totaal IQ-score tussen de 47 en 85 (M = 75.46, SD = 6.9). Van de deelnemers was 82,5% van Nederlandse afkomst, 1,9% Marokkaans, 1,9% Turks en 13,6% anders. Hoogst afgeronde opleiding was voor 59,2% basisonderwijs, 5,8% VMBO, 1%

(20)

HAVO, 8,4% MBO en 1,9% HBO. De meeste deelnemers 82,5% waren afkomstig uit Regio West (Noord Holland, Zuid Holland en Utrecht), 10,7% uit Regio Zuid (Zeeland, Noord Brabant en Limburg), 1,9% Regio Oost (Overijsel, Flevoland en Gelderland) en 4,9% Regio Noord (Groningen, Friesland en Drenthe).

De groep mensen zonder LVB bestond uit 124 deelnemers, in de leeftijd van 16 tot 71 (M = 35.91, SD = 15.11). Van deze groep waren 96 vrouw (78%) en 27 man (22%). De deelnemers hadden een Totaal IQ-score tussen de 86 en 131 (M = 102.23, SD = 10.82). Van de mensen was 96,7% van Nederlandse afkomst, 0,80% Antilliaans en 2,4% anders. Hoogst afgeronde opleiding was voor 35,8 % HBO/WO Bachelor, 14,6% HBO/WO Master, 19,5% MBO, 0,8% VWO, 5,7% HAVO, 18,7% VMBO en 2,7% basisonderwijs. De deelnemers waren afkomstig uit verschillende Regio’s. 42,3% uit Regio West (Noord Holland, Zuid Holland en Utrecht), 37,7% uit Regio Zuid (Zeeland, Noord Brabant en Limburg), 17,1% Regio Oost (Overijsel, Flevoland en Gelderland) en 3,3% Regio Noord (Groningen, Friesland en Drenthe).

De meeste Totaal IQ-scores waren bepaald aan de hand van de Wechsler Adult

Intelligence (WAIS-IV) Andere tests die gebruikt zijn waren de SON-R, RAKIT en de WISC-IV. Met oog op de betrouwbaarheid, zijn alleen Totaal IQ-scores niet ouder dan 5 jaar

meegenomen. Bij mensen met LVB waren vaak recente IQ-scores bekend. Deze werden doorgegeven door de contactpersoon van de deelnemende school of instelling. Bij mensen zonder LVB waren vaak geen eerdere IQ-scores bekend. Als er geen, of een verouderde Totaal IQ-score bekend was, werden er voorafgaande aan de afname van de Basisvragenlijst SCAF, vier cognitieve taken afgenomen om een inschatting te kunnen maken van het Totaal IQ. De taken zijn samengesteld op basis van de Nederlandse versie van de Wechsler Adult Intelligence Scale (Weiss, Saklofske, Coalson, & Raiford, 2010). Er is gekozen voor Matrix

(21)

redeneren, Symbool Zoeken, Woordenschat en Rekenen. Uit onderzoek blijkt dat deze samenstelling een betrouwbare schatting kan geven over het Totaal IQ (Van Ool e.a., 2017).

Procedure

Voorafgaand aan het onderzoek is om goedkeuring gevraagd aan de Ethische commissie van de afdeling psychologie van de Universiteit van Amsterdam. De commissie heeft het onderzoekvoorstel goedgekeurd met als voorwaarde dat alle deelnemers een toestemmingsformulier zouden ondertekenen. Hiermee geven zij toestemming voor

vrijwillige deelname en zijn zij geïnformeerd over het recht om met de vragenlijsten en testen te stoppen als zij dat willen. Er zijn vier versies van het toestemmingsformulieren gemaakt (namelijk voor 16-18 met LVB/ 16-18 zonder LVB/ vanaf 18 met LVB/ vanaf 18 zonder LVB). Het toestemmingsformulier voor mensen met LVB zijn aangepast op lees- en taalvaardigheden, uitgaande van de richtlijnen uit “Taal voor allemaal” (Moonen, 2019).

Na toestemming van de Ethische Commissie is begonnen met de werving van de deelnemers. Omdat het een valideringsonderzoek betreft, werd er ingezet op een groot aantal respondenten (600). Allereerst zijn de instellingen benaderd die zijn aangesloten bij de Vereniging voor Orthopedagogische Behandelcentra (VOBC). Deze instellingen hebben al in het voortraject van het onderzoek aangegeven het belang van het onderzoek te onderstrepen en aangegeven deel te willen nemen. De instellingen werden aanvullend geïnformeerd doormiddel van een nieuwsbrief, die via de email is verstuurd. Daarnaast zijn er ook instellingen benaderd via het Landelijk Kennis Centrum LVB waarbij alle contactpersonen van de instellingen een mail toegestuurd kregen met in de bijlage een nieuwsbrief over het project. Daarnaast zijn er verschillende instellingen benaderd door de projectleiders. Ook aan de werknemers binnen de instellingen is gevraagd deel te nemen. Naast instellingen zijn er ook verschillende scholen benaderd. ROC scholen en praktijkscholen werden geprefereerd boven HAVO of VWO onderwijs. Met als doel mensen te bereiken waarvan de IQ-score niet

(22)

ver verwijderd is van 85. Op scholen werd een beloning van 5 euro aangeboden, om de deelname bereidheid te bevorderen. Als scholen of instellingen wilden meewerken, werd er een afspraak gemaakt voor overleg betreffende de planning en de context van de data afname. Sommige deelnemende instellingen waren bereid om zelf de vragenlijsten bij hun cliënten af te nemen. Deze mensen zijn getraind in het afnemen van de vragenlijst door de

projectleidster. In andere gevallen konden deelnemende instellingen alleen zorgen voor de planning, een geschikte locatie en deelnemers. In het laatste geval hebben studenten van de Universiteit van Amsterdam de vragenlijsten afgenomen.

De vragenlijst en eventueel aanvullende tests om een inschatting van het niveau van intellectueel functioneren te kunnen geven, zijn één op één afgenomen in een rustige en prikkelarme ruimte. In verband met één van de opdrachten mocht er in de ruimte geen klok aanwezig zijn en de participanten werden gevraagd om geen horloge te dragen tijdens de afname. Voor de afname van het interview vulden de participanten het toestemmingsformulier in. Het afnemen van de basisvragenlijst SCAF duurde gemiddeld 35 minuten. De aanvullende tests om een inschatting van het niveau van intellectueel functioneren te kunnen geven namen ongeveer 30-45 minuten in beslag. De basisvragenlijst SCAF en tests werden op papier afgenomen met een pen of een potlood. Voor er met de vragenlijst begonnen werd, hebben de participanten de introductievragen ingevuld. Drie mensen met LVB konden niet lezen en schrijven. Voor hen heeft de testleider de antwoorden opgeschreven. Doormiddel van de introductievragen zijn er gegevens verzameld over de leeftijd, geslacht, eventuele

aanwezigheid van een LVB, vaardigheden zoals lezen/schrijven, vrijetijdsbesteding en hoogst afgeronde opleiding. Daarnaast heeft de testleider benadrukt dat het niet erg was als hij/zij een antwoord op een vraag niet wist. En dat de informatie werd geanonimiseerd en niet gedeeld werd met een derde partij, zoals leerkrachten of ouders.

(23)

Meetinstrumenten

Adaptief functioneren. Het doel van de basisvragenlijst SCAF was het vaststellen

van een risico op het functioneren op LVB niveau bij mensen vanaf 16 jaar. In de basisvragenlijst SCAF waren 61 vragen opgenomen. Deze zijn te herleiden naar de drie domeinen van adaptief functioneren: het conceptuele, praktische en sociale domein. In het conceptuele domein zijn een aantal vragen opgedeeld in twee deelvragen; 1a en 1b, 2a en 2b, 4a en 4b, 5a en 5b en 19a en 19b. Deze deelvragen meegerekend, bestond de basisvragenlijst SCAF uit 66 items.

Het conceptuele domein kende 33 vragen;1 t/m 19 en 21 t/m 29. Items in het conceptuele domein doen beroep op lezen, schrijven, financiën, geheugen, klokkijken en executieve functies. Het sociale domein kende 14 vragen; 20 en 30 t/m 43. Items in het sociale domein doen een beroep op sociale communicatie, inlevingsvermogen,

emotieregulatie en sociaal oordeelsvermogen. Het praktische domein kende 17 vragen; 44 t/m 61. Het praktische domein doet een beroep op persoonlijke verzorging, huishoudelijke taken en reizen. De totaalscore van de vragenlijst werd berekend door de scores van alle items bij elkaar op te tellen, de totaalscore kon variëren van 0-81. Een hogere score op de

basisvragenlijst SCAF betekende een hoger niveau van adaptief functioneren en lager risico op (het functioneren op het niveau van) LVB. Een lagere score betekende een lager niveau van adaptief functioneren en een hoger risico op (het functioneren op het niveau van) LVB. Juiste en complete antwoorden leverden een hogere score op dan onjuiste en incomplete antwoorden. In het interviewformat was precies uitgeschreven hoe de vragen gesteld moesten worden. In de eerste tabel van het interview format stond eveneens hoe en wanneer een testleidster moest doorvragen als mensen antwoorden met “weet ik niet”. Uitgaande van de richtlijnen “Taal voor allemaal” (Moonen, 2019) is de basisvragenlijst SCAF aangepast op de lees- en taalvaardigheden van mensen met een LVB. De vragenlijst kende een groot lettertype

(24)

(16), een grote regelafstand (1.5) en een goed leesbaar lettertype (Arial). Daarnaast begon iedere zin een nieuwe regel begonnen en er zijn kaders om de tekstvlakken gezet. Er werden eenvoudige, korte en bekende woorden gebruikt.

Data-analyse

Voorafgaand aan de data-analyse is onderzocht of de data normaal verdeeld was. Met behulp van de Kolmogorov- Smirnoff toets en de Shapiro-Wilk toets kon worden aangetoond dat er geen sprake was van een normaalverdeling (D(227) = .13, p <.05). Uit een visuele inspectie bleek een links-scheve verdeling, wat betekende dat de meeste data zich aan de rechterkant van de normaalverdeling bevonden (Zie tabel 1, bijlage 1). Daarom zijn enkel non-parametrische toetsen gebruikt. Om de interne structuur en betrouwbaarheid van de basisvragenlijst SCAF te onderzoeken zijn meerdere analyses uitgevoerd. Om te beginnen werd onderzocht of de items uit de basisvragenlijst SCAF verwezen naar de drie domeinen van adaptief functioneren, zoals beschreven door de AAIDD en in de DSM-5. Met behulp van een confirmerende factoranalyse (CFA) is het model getoetst. Vuistregels voor het vereiste aantal deelnemers bij een CFA variëren van vier tot tien deelnemers per item (Terwee e.a., 2007). Dit komt neer op minimaal 280 tot 700 respondenten. Voor deze CFA was het aantal respondenten te klein (N = 227), maar voldoende om een CFA uit te mogen voeren (Kline, 2005). Om de fit van het model te toetsen, is gebruik gemaakt van de Weighted Least Square Methode (WLSMV). Dit is een schattingsmethode die geschikt is voor categorische en ordinale items. De eerste stap in de analyse was het verwijderen van items met een lage factorlading (<.30). Hierna werd aan de hand van verschillende fit-indices de goodness-of-fit bepaald (Kline, 2005; Li, 2016). Bij een goed passend model (goodness-of-fit) is de Root Mean Square Error of Approximation (RMSEA) en het bijbehorende 90%

betrouwbaarheidsinterval (90% BI) minder dan 0.08, de Comparative Fit index (CFI) groter dan 0.90, de Tucker Lewis index (TLI) groter dan 0.95 en de verhouding tussen df en Chi

(25)

Square (ᵡ²) minder dan 2.5 (Kline, 2005; Li, 2016). De CFA analyses zijn uitgevoerd met behulp van de M-plus software.

Vervolgens is de betrouwbaarheid van de uiteindelijk schalen onderzocht aan de hand van Cronbach’s Alpha en bijhorende itemanalyses. Een α van.70 kan worden beoordeeld als voldoende betrouwbaar. Geen enkel item mocht de Chronbach’s Alpha (α) van de totale schaal, respectievelijk de drie subschalen, zelfstandig omlaag brengen. Deze analyses zijn uitgevoerd in SPSS-25 (IBM SPSS Statistics, 2017).

Tot slot werd het discriminerend vermogen van de SCAF onderzocht tussen mensen met en zonder LVB. Hierbij is eerst gekeken naar het discriminerend vermogen op basis van de classificatie Totaal IQ-score 86 en hoger versus 85 en lager en daarna naar het

discriminerend vermogen bij mensen met een Totaal IQ-score van 70 en 85 ten opzichte van mensen met een Totaal IQ-score tussen 86 en 100. Ten behoeve hier van is telkens de ‘Area Under the receiveroperating-characteristic Curve’(AUC) berekend. De AUC-waarde geeft aan welk percentage correcte classificaties het instrument aangeeft, er is uitgegaan van de

oordelen op basis van een IQ-test (Hanley & McNeil, 1982). Bij een waarde van .50 voorspelt een instrument niet beter dan op basis van toeval. AUC-waarden vanaf .70 zijn acceptabel en vanaf .75 voldoende groot. De voorspellende waarde kan ook worden uitgedrukt in Cohen’s d. Een waarde van d 0.2 kan beschouwd worden als klein effect, een waarde van d 0.5 als middelmatig en een effect van d 0.8 als groot effect (Cohen, 2013).

Resultaten Interne structuur en betrouwbaarheid

De CFA resulteerde in drie verschillende modellen (Zie tabel 2). Tabel 2 toont dat het eerste model een marginale fit heeft (TLI = <.95). Dit model kan gezien worden als het basismodel SCAF op grond van de basisvragenlijst SCAF, waarbij geen rekening is gehouden met een eventueel beoogd gelijk aantal items per dimensie. Het model bestaat uit

(26)

41 items met een factorlading hoger dan .30. Er is een hoge samenhang tussen de drie subschalen: Sociaal met Conceptueel (r = .95), Praktisch met Conceptueel (r =.86) Praktisch met Sociaal (r = .98), waardoor de fit-indices van het één-factor model en het drie-factor model niet van elkaar verschilden (Δ CFI < .01). De drie factoren waren te onderscheiden van elkaar, maar gezien de hoge samenhang was het beter om verder te gaan met een één-factor model waarin de drie subdimensies voldoende gerepresenteerd waren gelet op een adequate representatie van het construct.

Om te komen tot een model met een betere fit, zijn er enkele veranderingen

doorgevoerd. Daartoe is het afkappunt verscherpt naar factorladingen van .40 of hoger en is het model zo geconstrueerd dat elke dimensie vertegenwoordigd zou zijn door een gelijk aantal items. Deze aanpassingen resulteerden in een model 2 met 24 items. De fit-indices van model 2 lieten een exacte fit zien (p < 0.05). De samenhang tussen de drie dimensies was wederom hoog: Sociaal met Conceptueel (r = .99), Praktisch met Conceptueel (r = .85) en Praktisch met Sociaal (r = .97). De betrouwbaarheid van de schalen afzonderlijk was marginaal tot goed: Sociaal (α =.55), Praktisch (α = .69) en Conceptueel (α =.80). De

betrouwbaarheid voor de hele onderzoeksgroep samen was goed (α =.84), net als voor mensen met LVB (.73) maar slechts marginaal voor mensen zonder LVB (.51). Uit de Kolmogorov-Smirnov toets en Shapiro-Wilk bleek dat de data alleen voor de groep mensen met LVB normaal verdeeld was (D(227) = .07, p >.05) (Zie tabel 2, bijlage 1).

Op basis van model 2 is model 3 opgebouwd met 16 items (8 Sociaal en 8 praktisch). In model 3 zijn alleen items uit sociaal en praktisch domein geselecteerd omdat de

conceptuele subschaal ook via de SCIL uitgevraagd zou kunnen worden. De fitindices van model 3 laten geen exacte, maar wel goede fit zien. De fit (Δ CFI > .01) en betrouwbaarheid van dit model is ook minder goed dan model 2: de betrouwbaarheid voor de hele

(27)

LVB (α =.46). Uit de Kolmogorov Smirnov en Shapiro-Wilk toets bleek dat de data zowel in de groep met LVB als zonder LVB niet normaal verdeeld waren (Zie tabel 2 en 3, bijlage 1) Tabel 2

Fitindices Conformatieve Factoranalyses van de Basisvragenlijst SCAF bij Mensen met LVB en Mensen Zonder LVB

Factor model χ² df p CFI TLI RMSEA [90%BI]

1. Model basis, (41 items)

3-factor model 958.295 776 0.0000 0.908 0.902 0.032 [0.025 – 0.039] 1-factor model 967.951 779 0.0000 0.904 0.899 0.033 [0.025 – 0.039] 2. Model verkort, (24 items)

3-factor model 313.173 249 0.0036 0.951 0.946 0.034 [0.020 – 0.045] 1-factor model 320.839 252 0.0022 0.947 0.942 0.035 [0.022 – 0.046] 3. Model sociaal en praktisch, (16items)

2-factor model 127.612 103 0.0505 0.956 0.949 0.034 [0.010 – 0.051] 1-factor model 127.683 104 0.057 0.962 0.956 0.032 [0.000 – 0.049]

Opmerking.. CFI = comporative fit index; TLI= Tucker-Lewis index, RMSEA= root means square of approximation.

Tabel 3

Factorladingen Conformatieve Factoranalyse van Model 2

Items Conceptueel Sociaal Praktisch Totaal

Conceptueel

3. 15 woorden onthouden in 30 sec. .62 .61

6. Structuur aanbrengen voor een logisch verhaal .68 .66 10. Horloge in losse letters achteruit spellen .71 .68

14. Jas betalen via het internet .71 .69

15. De trein vertrekt om 14.48 + 20 min vertraging .74 .71

24. Het belang van een vaste baan .71 .53

25. Prioriteiten stellen en plannen .54 .68

28. Organiseren van een verjaardagsfeest .63 .61 Sociaal

20. Juiste gezicht bij de juiste emotie zoeken .64 .65

32. Verdriet van een ander .70 .71

33. Nieuwe mensen ontmoeten .45 .45

36. Boos op iemand anders .50 .51

37. Reactie botsing met fiets tegen auto .47 .48

38. Reactie op ruziënde vriend in café .54 .55

40. Persoonlijke gegevens op internet .43 .43

41. Spreekwoord .67 .67

Praktisch

44. Hoeveel drinken per dag .48 .45

46. Welke huishoudelijke taken zelfstandig .62 .59

47. Beheer van financiën .91 .86

48. Spaargedrag .74 .71

53. Actie op vergeten uit te checken trein .56 .54

55. Gebruik van online zoekmachine .73 .70

59. Stoppen met kuur antibiotica .63 .60

(28)

Het discriminerend vermogen van de in dit onderzoek gebruikte versie van de SCAF

Het is belangrijk dat de uiteindelijke SCAF goed discrimineert tussen mensen met (of die functioneren op het niveau van) LVB en mensen zonder LVB. Hiervoor zijn ROC

analyses uitgevoerd die een indicatie geven van een AUC-waarde, hierbij diende de IQ-test als gouden standaard. Het discriminerend vermogen is onderzocht voor model 2 met 24 items en model 3 met 16 items.

Allereerst is een vergelijking gemaakt in de complete dataset tussen mensen die tot de groep mensen met LVB behoorden en de mensen die niet tot die groep behoorden. Een ROC analyse voor model 2 met 24 items resulteerde in een significante AUC-waarde van .92, p < .001, d = 2.01. Deze effectgrootte bleef hoog bij model 3 met 16 items, een AUC-waarde van .89, p < .001, d = 1.71. Dit betekent dat de twee verkorte versies zeer goed discrimineren tussen de aan of afwezigheid van LVB op grond van de bekende Totaal IQ-scores (LVB = <85 en geen LVB = >85). Daarop zijn verdere analyses uitgevoerd door twee groepen te vormen te weten mensen met een Totaal-IQ-score tussen de 70 en 85 en mensen met een Totaal-IQ-score tussen 85 en100, omdat deze mensen zich bevinden op het grensgebied tussen het gemiddelde en een standaarddeviatie onder het gemiddelde. Deze vergelijking resulteerde eveneens in een significante AUC-waarde van .85, p < .001, d = 1.50 voor model 2 met 24 items, en een AUC-waarde van .83, p <.001, d = 1.33 voor model 3 met 16 items. Het discriminerend vermogen voor model 3 was iets lager, maar bleef goed voor mensen met een zwakbegaafd niveau.

Tenslotte is de correlatie tussen het adaptief functioneren, gemeten met de

basisvragenlijst SCAF, en intelligentie op grond van de bekende of verzamelde Totaal IQ-scores onderzocht. Hieruit bleek dat het adaptief functioneren een hoge samenhang (r = .74) kende met de Totaal-IQ-score. De samenhang bleef ook hoog als het conceptuele domein niet

(29)

werd meegenomen in model 3, waarbij de samenhang (r = .60) was tussen adaptief functioneren zoals gemeten met de 16 items versie en de Totaal-IQ-score.

Discussie

Vermoedens van zwakbegaafdheid of LVB worden tot nu toe matig tot niet

gerapporteerd in het justitiële domein en psychiatrische instellingen (Kaal & De Jong, 2017; Nieuwenhuis e.a., 2017; Nieuwenhuis, Smits, Noorthoorn, Mulder, Penterman, & Nijman, 2019). In psychiatrische instellingen zijn onderzoeksinstrumenten vaak niet gevalideerd voor mensen die functioneren op het niveau van LVB, waardoor ze de vragen niet begrijpen en een verkeerde diagnose krijgen (Nieuwenhuis e.a., 2019). Dit resulteert in verkeerde

behandelingen, lage behandeleffectiviteit, onnodig lang verblijf in een instelling en meer dwangmaatregelen (Nieuwenhuis e.a., 2017). Binnen het justitiële domein kan te laat of niet signaleren van een LVB leiden tot een niet- passend verhoor, jarenlange overvraging en plaatsing op verkeerde plekken (Kaal & De Jong, 2017). Om vermoedens over (het functioneren van een persoon op het niveau van) LVB volledig in kaart te brengen, is het noodzakelijk om naast naar intelligentie ook naar het adaptief functioneren te gaan kijken. Om deze reden is een basisvragenlijst SCAF ontwikkeld. In dit onderzoek is onderzocht of met de basisvragenlijst SCAF, een valide screener geconstrueerd kan worden waarmee een indicatie gegeven kan worden over de aanwezigheid van LVB. Om deze vraag te

beantwoorden is de interne structuur en betrouwbaarheid van de vragenlijst onderzocht. Aan de hand van deze resultaten kan met voorzichtigheid geconcludeerd worden dat met de

basisvragenlijst SCAF, een valide en betrouwbare screener (SCAF) gemaakt kan worden. Met behulp van een factoranalyse is uit de basisvragenlijst SCAF twee verkorte versies (model 2 en 3) tot stand gekomen. Wanneer uit wordt gegaan van de oordelen op basis van een IQ-test blijkt dat het discriminerend vermogen van model 2 en 3 goed is.

(30)

Model 2 bestaat uit 24 items, uit ieder domein (sociaal/conceptueel/praktisch) 8 items. De variantie in de data bleek goed bij de groep mensen met LVB. Uit de resultaten van de CFA analyses is gebleken dat een driefactor-model een exacte fit laat zien, zoals blijkt uit de relevante fitindices (RMSEA, CFI, TLI). Dat betekent dat de drie domeinen goed te

onderscheiden zijn. Daarnaast hangen de domeinen in hoge mate met elkaar samen, wat impliceert dat de subdomeinen gezamenlijk één construct meten. De interne consistentie van model 2 is goed. De interne consistentie op schaalniveau bleek voor het praktische en

conceptuele domein goed, maar voor het sociale domein slechts marginaal. Interne

consistentie is een maat voor de betrouwbaarheid van een instrument en geeft informatie over de mate waarin items met elkaar samen hangen (Agresti & Franklin, 2013).

Een lage interne consistentie van het sociale domein kan verklaart worden door de breedte van het concept, omdat het sociale domein bestaat uit veel verschillende gerelateerde onderdelen. Verschillende items die verschillende onderdelen van een concept meten, meten niet precies hetzelfde (Agresti & Franklin, 2013). Bij het sociale domein horen vaardigheden zoals, inlevingsvermogen, vermogen om vriendschappen te sluiten en onderhouden, mate van naïviteit of waakzaamheid bij contacten en het opvolgen van de regels van de wet (APA, 2014; Tassé e.a., 2012). Deze vaardigheden zijn moeilijk in kaart te brengen doormiddel van zelfrapportage. Sociale vaardigheden zijn vastgesteld door vragen te stellen over

hypothetische situaties, zoals ‘Wat zou jij doen als .. gebeurt?’. Deze vragen zijn

ingewikkelder voor respondenten die functioneren op het niveau van LVB omdat het een beroep doet op reflecteren van eigen gedrag (Douma, 2018). Soms is het voor hen moeilijk om hun eigen mogelijkheden te kunnen inschatten en presenteren ze misschien een

onrealistisch of onduidelijk zelfbeeld. De vragen over hypothetische situaties doen ook een groter beroep op taalvaardigheid en verbaal redeneren, omdat mensen praktisch handelen moeten verwoorden. Daarnaast is het scoren van deze vragen door de onderzoekers wellicht

(31)

minder eenduidig. De interpretatie van de onderzoeker kan een rol hebben gespeeld omdat de antwoordmogelijkheden niet helemaal gestandaardiseerd zijn. Bij de antwoordmogelijkheden worden namelijk voorbeelden gegeven en daar worden punten aan toegekend, echter zullen niet alle antwoorden van de respondenten een directe afspiegeling zijn geweest van deze voorbeelden. Al met al kan gesteld worden dat sociale vaardigheden onderzoeken aan de hand van zelfrapportage bij deze respondenten gecompliceerd is. Dit geldt echter ook als de

informatie wordt verkregen via zogenaamde clientenkenners omdat het voor hun moeilijk is om gevoelens, gedachten en intenties van iemand anders in te schatten (Hermans & Evenhuis, 2010).

Op basis van model 2 is model 3 gerealiseerd, bestaande uit 16 items. Deze versie bevat alleen items uit het sociale en praktische domein. De gedachtegang achter deze keuze is dat deze versie gebruikt kan worden naast de SCIL. De SCIL wordt in veel instellingen al gebruikt als screeningsinstrument, en vertoont veel overéénkomsten met de vragen uit het conceptuele domein van de SCAF. De fitindices van deze versie laten geen exacte, maar goede fit zien. De betrouwbaarheid is goed, maar minder goed dan die van model 2.

Daarnaast is de data in deze versie niet normaal verdeeld. Gezien een betere betrouwbaarheid, beter passende fit en een completer beeld van de drie domeinen wordt aangeraden om model 2 met 24 items voor de SCAF te gebruiken.

Het is belangrijk dat de SCAF goed discrimineert tussen mensen met een risico op LVB en mensen zonder risico. De versie met 24 items van de SCAF discrimineert zeer goed tussen de aan- of afwezigheid van een LVB op basis van de classificatie LVB en/of de Totaal IQ-score. Het discriminerend vermogen is ook goed bij mensen met een zwakbegaafd

intelligentieniveau. Hierop volgend is gebleken dat er een hoge correlatie is tussen adaptief functioneren (volgens model 2) en de Totaal IQ-score gemeten met een bekende

(32)

intelligentietest. Deze correlatie blijft ook sterk als het conceptuele domein niet wordt meegenomen in de analyses (model 3).

Over de correlatie tussen intelligentie en adaptief functioneren is in recente publicaties weinig consensus (Arias e.a., 2013; Kruisdijk e.a., 2019; Greenspan, 2017). Onderzoek naar de correlatie tussen tekorten in adaptief functioneren en intelligentie is belangrijk als

onderbouwing voor of tegen het twee-criteriummodel voor het classificeren van LVB. Als adaptief functioneren en intelligentie sterk correleren, kan men vraagtekens zetten bij het huidige twee-criteriummodel. Vrijwel alle theoretici zijn het erover eens dat intelligentie betrekking heeft op adaptief functioneren in de omgeving door een persoon (Sternberg & Detterman, 1986; Schalock e.a., 2010).

Grigorenko & Sternberg (2001) deden onderzoek naar de correlatie tussen adaptief functioneren (zelfrapportage) en analytische, creatieve en praktische intelligentie. Praktische en analytische intelligentie waren significant gecorreleerd met adaptief functioneren. In verschillende publicaties worden ook sterke correlaties gevonden tussen intelligentie en onderdelen van adaptief functioneren (Beauchamp, Dooley, & Anderson, 2001; Moore, 2001). Mensen die functioneren op het niveau van LVB hebben vaker moeite met moreel redeneren door slecht ontwikkelde hogere cognitieve functies. Moreel redeneren is geoperationaliseerd in vaardigheden zoals inlevingsvermogen, regels naleven en emoties herkennen. Tot slot stelt de sociale-informatieverwerkingstheorie (SIV-model) dat mensen verschillen in reacties op sociale situaties door individuele verschillen in mentale processen (Dodge & Schwarts, 1997; Van Nieuwenhuijzen e.a., 2007).

In verschillende publicaties wordt gediscussieerd over het vervangen van het

tweecriterium-model door een multidimensionaal model van persoonlijke competentie (Tassé e.a., 2010; Parmenter, 2011). Greenspan (2006) stelt dat een driedelig model geschikt zou zijn, bestaande uit conceptuele, sociale en praktische intelligentie. Conceptuele

(33)

intelligentie/IQ wordt hier beschouwd als de gestandaardiseerde maat voor conceptuele vaardigheden. Deze visie werd ondersteund door Simeonsson, Granlund en Bjorck-Akesson, (2002) zij zeggen hierover dat in de AAMR (2002) adaptief functioneren gepresenteerd wordt als separaat construct van intelligentie. Terwijl adaptief functioneren geen separaat en

afhankelijk construct is, maar een uitdrukking van onderliggende cognitieve vaardigheden. Dit wordt volgens hen bevestigd door de hoge correlatie tussen intelligentie en adaptief functioneren (Greenspan, 2006).

In dit onderzoek kan de hoge correlatie tussen adaptief functioneren en intelligentie echter ook gemedieerd zijn door taalvaardigheden. Omdat een zelfrapportage vragenlijst beroep doet op verbaal redeneren en uitdrukkingsvaardigheden, en verbale intelligentie een onderdeel is van de Totaal IQ-score. Dit zou ook verklaren waarom de correlatie tussen adaptief functioneren en intelligentie niet zo sterk is gemeten in het onderzoek van Kruisdijk en collega’s (2019), aangezien adaptief functioneren in dat onderzoek is gemeten met behulp van een proxy instrument. Bij het construeren van de SCAF is nadrukkelijk rekening

gehouden met tekorten van taalvaardigheden bij mensen die functioneren op het niveau van LVB, door gebruik te maken van richtlijnen in de handleiding “Taal voor allemaal” (Moonen, 2019). Maar de vragen, hoe eenvoudig ook gesteld, doen wel een beroep op inzicht.

De correlaties die gevonden zijn in dit onderzoek geven aanleiding voor de

onderzoekers om hier rekening mee te houden in de doorontwikkeling van de SCAF. Wellicht kan men twee versies ontwikkelen in plaats van één versie. Model 2 sluit goed aan bij het huidige twee-criteriummodel voor het classificeren van LVB. Daarentegen is mogelijk dat nieuwe inzichten bij theoretici leiden tot een nieuw model, waar in adaptief functioneren en intelligentie worden samengevoegd tot een driedelig model bestaande uit conceptuele,

(34)

kan dan dienen als maat voor sociale en praktische intelligentie naast conceptuele intelligentie uitgedrukt in een Totaal-IQ-Score of een SCIL score.

Beperkingen van het onderzoek

Voor de doorontwikkeling van de SCAF is het allereerst noodzakelijk dat de analyses op basis van een grotere steekproef worden uitgevoerd. In dit onderzoek deden 227

respondenten mee, 103 respondenten met LVB en 124 respondenten zonder LVB. Voor een betere variabiliteit in de data en een betrouwbare factoranalyse is het minimaal aantal respondenten 280 tot 700 (Kline, 2005). Voor dit onderzoek was het aantal respondenten te klein, maar voldoende om een voorlopige confirmerende factoranalyse uit te mogen voeren. Daarentegen was er te weinig data om meetinvariantie te bepalen. Daarnaast zijn de

respondenten in dit onderzoek, op grond van de te kleine steekproef, niet opgedeeld in leeftijdsgroepen. Volgens Schalock (2010, p.46) die hierover in de 11e editie van het AAIDD

handboek spreekt, moet adaptief functioneren onderzocht worden in de context van de

ontwikkelingsperiode, dus mensen in de adolescentie (16-18) moeten gescheiden worden van mensen in de volwassenheid (18+). Om deze reden wordt aangeraden om door te gaan met het zoeken naar respondenten in de verschillende leeftijdsgroepen waarbij de verdeling over de groepen gelijk is. Uit onderzoek naar de variabiliteit van de data bleek in dit onderzoek sprake van een links-scheve verdeling, wat betekent dat de meeste data zich aan de rechterkant van de normaalverdeling bevinden. Daarom is belangrijk dat meer respondenten geworven worden met een Totaal-IQ-score aan de onderkant van de normaalverdeling (<100). Ook met betrekking tot externe validiteit valt winst te behalen. 42 tot 83 procent van de respondenten was afkomstig uit regio west (Noord-Holland/Zuid-Holland-Utrecht). Adaptief functioneren is cultuurafhankelijk, mogelijk ook regionaal bepaald, en om de resultaten te generaliseren naar heel Nederland is het belangrijk dat de respondenten afkomstig zijn uit alle regio’s in Nederland.

(35)

Ten tweede is in dit onderzoek IQ bepaald met behulp van verschillende instrumenten, Wechsler Adult Intelligence (WAIS-IV), SON-R, RAKIT en de WISC-IV. Ondanks sterke correlaties tussen IQ-testen, heeft onderzoek aangetoond dat de scores verkregen van verschillende IQ-testen bij dezelfde persoon niet identiek zijn (Floyd, Clark, & Shadish, 2008). Verschillende IQ-testen afgenomen bij dezelfde persoon verschillen gemiddeld 10 tot 20 punten (Silverman, Miezejeski, Ryan, Zigman, Krinsky-McHale, & Urv, 2010; Van Toorn & Bon, 2011). Dit kan de betrouwbaarheid van het onderzoek negatief hebben beïnvloed.

Het ontwerp van de SCAF als zelfrapportage instrument is een kracht en tevens een beperking (Schalock e.a., 2010). Het blijft onduidelijk of de reactie op een hypothetische situatie correspondeert met het daadwerkelijk handelen in de praktijk. De reactie kan

beïnvloed worden door acquiescense, waarop de kans groter is voor mensen die functioneren op het niveau van LVB (Finlay & Lyons, 2002). Over het algemeen staat in

sociaalpsychologisch onderzoek bekend dat er een matige correlatie is tussen de intentie om gedrag uit te voeren en de daadwerkelijke uitvoering van gedrag (Ajzen & Fishbein, 1977). Bij een hypothetische situatie is meer tijd om na te denken over verschillende reacties dan in een realistische situatie, waardoor de respons op een hypothetische situatie minder spontaan is. Daarentegen is uit onderzoek Van Nieuwenhuijzen en collega’s (2007) gebleken dat de samenhang tussen de hypothetische situaties en daadwerkelijk handelen van kinderen met LVB wel significant samenhangt. Het potentiele risico op acquiescence kan in kaart worden gebracht door, voorafgaand aan een self-report over adaptief functioneren, de Brief

Amsterdam Acquiescence Scale (BAAS) af te nemen (Beekman, 2018). Informatie over de mate van acquiescence bij een persoon, geeft de onderzoeker mogelijkheid om de antwoorden van de respondent te interpreteren.

Een volgend kritisch punt is dat het gecompliceerd is om één onderzoeksinstrument te ontwikkelen dat alle mensen (op het niveau van) LVB kan herkennen. De variabiliteit van

(36)

adaptief functioneren bij mensen met LVB is groot en er kan niet gesproken worden van één homogene groep (Moonen, 2017). Zo blijkt ook uit een recent onderzoek van Tassé e.a. (2019) dat de kenmerken per ontwikkelingsniveau en ernst van de verstandelijke beperkingen beduidend verschillen. Daarentegen is gebleken dat de model 2 van de SCAF goed in staat om mensen met LVB op basis van een Totaal IQ-score <85 te herkennen. Tegelijkertijd is het resultaat van een screeningsinstrument ontoereikend om met gezag uitspraken doen over de daadwerkelijke aan- of afwezigheid van LVB (Kaal & De Jong, 2017; Nijman e.a., 2016). Om dit met gezag te kunnen zeggen zal nader diagnostisch onderzoek moeten plaatsvinden. Echter zegt een classificatie van LVB in termen van licht, matig, ernstig of diep verstandelijk beperkt weinig over de intensiteit van de ondersteuningsbehoefte van een persoon (Buntinx, Maes, Claes, & Curfs, 2010). De vraag kan gesteld worden of een classificatie bijdraagt aan de maatschappelijke inclusie van mensen met of die functioneren op het niveau van LVB. In de hedendaagse diagnostiek en behandeling ligt de nadruk niet alleen op “onveranderbare” tekorten, maar ook op individuele ondersteuningsbehoeften (Köhne, 2016). Naast screenen op adaptief functioneren en intelligentie kan ook gekeken worden naar de

ondersteuningsbehoefte van mensen die functioneren op het niveau van LVB. Voor het bepalen van de ondersteuningsbehoefte is een goed instrument ontwikkeld: de Supports Intensity Scale (SIS) (Thompson e.a., 2010). De SIS gaat niet uit van de grondslag of de beperking die iemand heeft, maar van de ondersteuningsbehoefte die nodig is om volledig te kunnen participeren in de samenleving (Buntinx, Maes, Claes, & Curfs, 2010). Voor de ondersteuningsbehoefte van mensen met LVB in kaart kan worden gebracht, is een eerste stap herkennen. Dit huidige onderzoek biedt een basis voor de doorontwikkeling van de SCAF.

In vervolgonderzoek zal opnieuw de interne structuur en betrouwbaarheid onderzocht moeten worden, echter dan met een grotere steekproef waardoor uitspraken met meer

(37)

meetinvariantie analyse uitgevoerd worden. Daarnaast kan naar de criteriumvaliditeit gekeken gaan worden, om de vraag te beantwoorden in hoeverre deze screener in staat is een bepaald gedrag te voorspellen. In huidig onderzoek is de criteriumvaliditeit onderzocht door de Totaal-IQ-score te vergelijken met model 2 en 3 van de basisvragenlijst SCAF. Hiervoor zijn ROC analyses uitgevoerd die een indicatie van de AUC- (Area Under the Curve) waarde geven. Een IQ-test is helaas geen gouden standaard. Momenteel is nog geen gouden standaard beschikbaar. Wellicht kan de AVVB (Kruisdijk e.a. 2019) daar voor dienen als deze verder onderzocht is op validiteit en betrouwbaarheid. Op basis van de sensitiviteit en specificiteit, verkregen door de ROC analyses kunnen afkappunten worden vastgesteld. Gezien de

variabiliteit van kenmerken bij LVB, die corresponderen met de ernst, is het allicht beter om twee afkappunten vast te stellen (IQ >70 en IQ >85).

Vermoedelijk zal vervolgonderzoek aantonen dat met de basisvragenlijst SCAF een valide screener ontwikkeld kan worden. Mogelijk blijft de betrouwbaarheid op schaalniveau voor het sociale domein marginaal. Voor de implementatie van de SCAF is de

betrouwbaarheid van de totale SCAF belangrijker dan de betrouwbaarheid op schaalniveau, omdat het instrument als screener gebruikt wordt en bij een SCAF positieve uitslag nader diagnostisch onderzoek kan plaatsvinden waarbij de vals positieve uitslagen nogmaals gewogen kunnen worden. Volgens de vingerende AAIDD (Schalock, e.a., 2010, p. 47) kan gesproken worden van tekorten in het adaptief functioneren als de scores op minstens één domein 1 of 2 standaarddeviaties beneden gemiddeld is. Het is van belang dat de

basisvragenlijst SCAF bij meer mensen wordt afgenomen zodat vervolgonderzoek kan plaatsvinden. De SCAF heeft potentie om een waardevolle bijdrage te leveren aan een juiste bejegening van mensen met (of die functioneren op het niveau van) LVB binnen het justitiële domein en in hulpverleningsinstellingen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De reden voor het afnemen van de icc is vooral dat bij deze twee groepen patiënten een lagere Delta-T wordt behaald en de spreiding in Delta-T tussen instellingen

Storingsverdeling per oorzaak voor gasmeteropstellingen over de periode 2010-2019 De figuur toont dat de oorzaak van de meeste storingen de afgelopen jaren geregistreerd werden in

De tabellen zijn afkomstig uit de landelijke database NestoData en waren een belangrijke bron voor het genoemde rapport”.. A Tabel storingen per deelsysteem…..……… 2 Tabel

Met het kengetal onderbrekingsfrequentie bedoelen we het aantal keren in één jaar dat een klant gemiddeld werd getroffen door een onderbreking van de elektriciteit.. Dit heeft

Deze tabellen zijn afkomstig uit de landelijke database NestorData en waren een belangrijke bron voor het genoemde

De jaarlijkse uitvalduur voor een klant in 2018 als gevolg van voorziene onderbrekingen bedroeg 7,3 minuten.. Dit is 22% hoger dan het

attain a high aperture efficiency 2) using a Cassegrainian antenna are hindered by blockage of the radiation, coming from the main reflector, by the subreflector and its

Nu geldt onontkoombaar voor een toets met een lage p dat, indien p = p0- (net acceptabel) de kans op onterechte afkeuring gelijk is aan 1-P en dus hoog: de maximale kans op