• No results found

De steenvlieg Protonemura risi nieuw voor Nederland (Plecoptera: Nemouridae)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De steenvlieg Protonemura risi nieuw voor Nederland (Plecoptera: Nemouridae)"

Copied!
9
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

inleiding

Uit Nederland zijn 28 soorten steenvliegen (Plecoptera) gemeld (Geijskes 1940, Claessens 1981, Mol 1984). Steenvliegen zijn de meest bedreigde aquatische insecten in geïndustriali-seerde landen doordat ze gevoelig zijn voor vele soorten van vervuiling (Tixier & Guérold 2005). Hierdoor resteren er op dit moment maar tien soorten in Nederland, waarvan er negen op de rode lijst staan (Anonymus 2004).

Op 3 juni 2005 werd Protonemura risi (Jacobson & Bianchi, 1905) (fig. 1, 2) voor het eerst vast-gesteld, in het Geuldal in Zuid-Limburg. In dit gebied zijn in het verleden reeds vaker vertegen-woordigers van het genus Protonemura Kempny, 1898 gevonden, maar vanwege de lastige deter-minatie is vaak niet met zekerheid bekend welke soort het betrof. Claessens (1981) noemt een vrouwtje van Protonemura nitida (Pictet, 1841) van Vijlen, die op 30 september 1953 verzameld is door Broeder Arnoud (A. van Deursen) (collectie rmnh). Dit vrouwtje bleek na herdeterminatie door Bram Koese te behoren tot P. risi, waarmee deze soort komt te vervallen voor de Nederlandse lijst. Daarnaast zijn ook in 2006 enkele exem-plaren van P. risi in het Geuldal aan getroffen. In dit artikel zal ingegaan worden op de recente waarnemingen, determinatie en autecologie van

P. risi.

naamgeving

Protonemura risi (Jacobson & Bianchi, 1905)

wordt in de oudere literatuur ook wel vermeld onder de naam Nemoura (Protonemura) fumosa (Ris, 1902), maar dit is een jonger homoniem voor Nemoura fumosa Stephen, 1836. Veel auteurs hebben de oude naam P. fumosa tot ver in de jaren 1960 gebruikt. Dit komt waarschijnlijk doordat Jacobson en Bianchi hun bevindingen in een Russisch tijdschrift hebben gepubliceerd.

beschrijving en identificatie

Binnen de familie Nemouridae valt het genus

Protonemura op door de kieuwen in de hals, die

zowel bij de nimfen als de imago’s aanwezig zijn. De nimfen van Protonemura worden ongeveer 6 tot 10 mm lang (Illies 1955). Ze zijn alleen in het laatste stadium goed tot op soort te determineren. Het laatste stadium is te herkennen aan de zeer donker gekleurde vleugelscheden en reeds aange-legde genitaliën. Omdat nimfen in het laatste stadium maar enkele dagen per jaar aanwezig zijn en de vliegtijden van de soorten sterk verschil-len, is de kans gering dat ze in een routinematige bemonstering van het oppervlaktewater worden aangetroffen.

Uit de heuvelland gebieden van Noordwest-Europa is een vijftal Protonemura-soorten bekend (mond. med. Klaus Enting): P. intricata

de steenvlieg

PROTONEMURA RISI

nieuw voor nederland

(

plecoptera: nemouridae

)

Tjeerd-Harm van den Hoek

Steenvliegen komen vooral voor in stromende wateren: van bronnen tot grote rivieren. De onvolwassen stadia (nimfen) leven in het water, de volwassen dieren op het land. Door watervervuiling en afbraak van hun leefmilieu zijn de steenvliegen in de vorige eeuw sterk achteruit gegaan. De soorten van grote rivieren zijn allemaal verdwenen. De resterende tien soorten staan op één na allemaal op de rode lijst. Daarom is Protonemura risi een bijzondere aanwinst voor de steenvliegfauna van Nederland.

(2)

(Ris, 1902), P. meyeri, P. nitida, P. praecox (Morton, 1894) en P. risi. Van deze soorten hebben P. nitida en P. meyeri grote ingesnoerde kieuwen (fig. 3), terwijl P. intricata, P. praecox en P. risi korte, dikke kieuwen hebben (fig. 4). Om P. risi van deze soorten te onderscheiden zijn naast de vorm van de halskieuwen, ook de beharing van de poten en de structuur van de genitaliën belangrijke determinatiekenmerken (Illies 1955). De vrouwtjes van P. risi hebben een min of meer driehoekig gevormde subgenitale

plaat die aan de achterzijde concaaf is (fig. 5). De subgenitale plaat bedekt de laterale of vaginale lobben aan beide zijden bijna geheel. Ook heeft de subgenitale plaat in het midden relatief weinig pigmentatie. Daarnaast zijn de paraprocten achteraan afgerond. Voor de mannetjes (fig. 6a) is de vorm van het epiproct en de paraprocten van belang. Van de paraproct (fig. 6b) is de buitenste lob onvertakt en heeft apicaal geen stekels. Ook is de basis van middelste lob langer dan breed. Van de epiproct (fig. 6c) is het dorsale scleriet

Figuur 1. Nimf van Protonemura risi (bovenaanzicht). Foto Tjeerd-Harm van den Hoek.

Figure 1. Nymph of Protonemura risi (dorsal view). Photo Tjeerd-Harm van den Hoek.

Figuur 2. Imago van Protonemura risi (vrouwtje). Foto Tjeerd-Harm van den Hoek.

Figure 2. Adult of Protonemura risi (female). Photo Tjeerd-Harm van den Hoek.

(3)

in zijaanzicht gevorkt (Vinçon & Ravizza 2005). De laatste auteurs hebben het genus Protonemura gereviseerd en geven voor beide geslachten goede determinatietabellen en mooie figuren.

Tussen de bovengenoemde Protonemura-soorten bestaan duidelijke verschillen in vliegtijd (tabel 1). Alle genoemde soorten hebben, voor zover bekend, een univoltiene levenscyclus. Hierdoor kunnen bijvoorbeeld nimfen van het laatste stadium die worden waargenomen in de maand september, niet toegeschreven worden aan de soorten P. intricata, P. meyeri of P. praecox. Naast de reeds genoemde kenmerken spelen bij de determinatie van Europese Protonemura’s ook de vindplaats (biogeografie) en ecologische aspec-ten een rol (mond. med. Klaus Enting).

biologie

Steenvliegen komen vooral voor in stromende wateren maar ook in stilstaande wateren (o.a.

Nemoura dubitans Morton, 1894). In het laatste

geval is dan vaak sprake van sterke kwel van grondwater. In het algemeen stellen steen-vliegen hoge eisen aan het leefmilieu en hebben daarom een smalle ecologische niche (Illies 1955). Nimfen van steenvliegen hebben geen effectieve ademhalings organen, waardoor ze afhankelijk zijn van het zuurstofgehalte van het opper vlaktewater. Bij een te laag zuurstofgehalte kunnen eipak-ketten en zeer jonge nimfen zich onvoldoende ontwikkelen (Enting 2002).

De imago’s van steenvliegen leven dicht bij het water. Om de paring tot stand te brengen trom-melen de mannetjes met hun achterlijf snel op Figuur 3. Lange, ingesnoerde halskieuwen van

Protonemura nitida (onderzijde). Foto Tjeerd-Harm van den Hoek.

Figure 3. Long, constricted neck gills of Protonemura nitida (ventral view). Photo Tjeerd-Harm van den Hoek.

Figuur 4. Korte en dikke halskieuwen van Protonemura risi (onderzijde). Foto Tjeerd-Harm van den Hoek. Figure 4. Short en thick neck gills of Protonemura risi (ventral view). Photo Tjeerd-Harm van den Hoek.

(4)

de ondergrond (bijvoorbeeld op een grashalm, een takje of een blad). Het vrouwtje antwoordt, waarna het mannetje op zoek gaat naar het vrouwtje. Het trommelsignaal is soortspecifiek en ook P. risi heeft een eigen signaal. Nog niet van alle soorten zijn de trommelsignalen bekend (mond. med. Klaus Enting). Alleen met behulp van speciale opnametechnieken is het trommel-signaal te horen. Mooie voorbeelden zijn te beluisteren op www.plecoptera.de. Nadat de paring tot stand is gekomen, sterven de man-netjes vrij snel. De vrouwtjes leven nog een korte periode na de eiafzetting (Illies 1954). Enkele dagen na de paring leggen de vrouwtjes hun eipakketjes in het water. Nadat de nimfen uit het ei zijn gekomen vervellen ze 10-20 maal (Lillehammer 1988) en gaan steeds meer op het imago lijken. De nimfen kruipen via een steen of stengel uit het water. Daarna vervelt de nimf voor de laatste maal en vliegt het imago uit. Alle vertegenwoordigers van het genus Protonemura voeden zich met dood organisch materiaal (Illies 1955, Caspers 1980).

paraproct epiproct

buitenste lob

basis middelste lob

dorsaal scleriet

a

b

c

Figuur 6. a. Top van het abdomen van Protonemura risi vrouwtje in ventraal aanzicht, b. paraprocten in zijaan-zicht, c. epiproct in zijaanzicht (Vinçon & Ravizza 2005).

Figure 6. a. Tip of the male abdomen of Protonemura risi in ventral view, b. paraprocts in lateral view, c. epiproct in lateral view (Vinçon & Ravizza 2005). subgenitale plaat

paraproct

Figuur 5. Top van het abdomen van een Protonemura risi vrouwtje in ventraal aanzicht (Vinçon & Ravizza 2005).

Figure 5. Tip of the female abdomen of Protonemura risi in ventral view (Vinçon & Ravizza 2005).

(5)

vliegtijd

Illies (1955) vindt bij een onderzoek naar de steenvliegenfauna van de rivier Fulda (Midden-Duitsland) dat soorten van bron- en bronbeek-biotopen de kortste vliegtijd hebben, terwijl bij ubiquisten (o.a. Nemoura cinerea (Retzius, 1783) en Nemurella picteti (Klapalek, 1900)) de langste vliegtijd wordt gevonden. De vliegperiode van

P. risi is sterk afhankelijk van de breedtegraad en

de hoogte van de vindplaats. De meeste auteurs geven een vliegtijd op van eind mei tot begin september (Eidel 1955, 1974, Illies 1954), maar Caspers (1980) vond zowel in 1976 als 1977 een vliegperiode van begin juni tot eind oktober bij de Annaberger beek (Nordrhein-Westfalen).

habitat

Het genus Protonemura komt vrijwel alleen voor in bronnen en beken van het berg- en heuvel-land; in grotere beken en rivieren worden ze niet gevonden (Illies 1955). Protonemura risi is een koudstenotherme bronbewoner (Caspers 1980). Dat betekent dat deze soort aan lage tempera-turen en aan een beperkt temperatuurbereik is aangepast. De optimale standplaats van P. risi wordt gevonden in de overgang van bronnen naar zeer kleine bronbeekjes (Enting 2001, Verneaux et al. 2004, Vinçon & Ravizza 2005) en de soort dringt stroomopwaarts ook door tot in het bron-milieu (Caspers & Stiers 1977, Eidel 1955, Fischer 1996, Gerecke et al. 2005). Soms wordt P. risi

ook gevonden in de meer benedenstroomse delen van beken (Enting 2001). Protonemura risi wordt zowel in het laag- als hooggebergte gevonden (Burmeister & Reiss 1983), maar steeds in bron-beekjes en bronnen. Vinçon & Ravizza (2005) karakteriseren P. risi als crenofiele soort die voor-komt in de voetzone van de montane gebieden (250-1500 m).

Wat betreft de waterkwaliteit komt P. risi voor in matig voedselrijk oppervlaktewater (Caspers 1980). Volgens Vinçon & Ravizza (2005) heeft

P. risi een preferentie voor een kalkhoudende

bodem.

recente waarnemingen

De waarnemingen zijn gedaan in een tweetal bronbeken in het Geuldal in Zuid-Limburg. Beide beken, de Cottesserbeek (fig. 7) en de Berversbergbeek, liggen in erosiegeulen in het landschap en zijn sterk beschaduwd en stromen af richting de Geul. De bronbeekjes zijn erg ondiep (1 à 2 cm) en hebben een bodem die bestaat uit grote keien met daartussen grind. Op 3 juni 2005 heeft de auteur zowel nimfen in het oppervlaktewater als imago’s in de vegetatie langs de oevers gevonden. Verdere waarnemin-gen werden door Bram Koese (eis-Nederland) gedaan op 6 mei en 30 september 2006. In tabel 2 worden de vondsten samengevat. De identificaties zijn gecontroleerd door Klaus Enting (Johannes-Gutenberg Universiteit Mainz).

jan feb mar apr mei jun jul aug sep okt nov dec

Protonemura intricata x x x x

Protonemura meyeri x x

Protonemura nitida x x

Protonemura praecox x x x

Protonemura risi x x x x

Tabel 1. Vliegperiodes van Protonemura-soorten uit het heuvellandgebied van Noordwest-Europa (naar Aubert 1959). Table 1. Flight periods of Protonemura species from low mountainous area of northwestern Europe (after

(6)

Op beide locaties is ook Nemoura marginata Pictet, 1836 aangetroffen, een andere karakteris-tieke en zeer zeldzame steenvlieg. Het materiaal van P. risi van de auteur is opgenomen in de collectie van Alterra (Wageningen), het overige genoemde materiaal in de collectie van Naturalis (Leiden).

verspreiding

Protonemura risi is een algemene soort van het

centrale middelgebergte van Duitsland (Caspers 1980, Enting 2001, Hahn 2000), de Ardennen en de Eifel (Caspers 1976, Gerecke 2005) en in alle laaggebergten van Frankrijk (Vinçon & Ravizza 2005). Daarnaast ligt een tweede zwaartepunt in het subalpiene tot alpiene bereik van Centraal-Europa (Burmeister & Reiss 1983, Illies 1954, Vinçon & Ravizza 2005). De door Illies (1954) opgegeven verspreiding van P. auberti en P. risi

berust op een fout. Illies meldt dat P. risi een alpiene soort is en dat P. auberti alleen voorkomt in alle lage bergen ten noorden van de Alpen. Latere inventarisaties laten zien dat P. risi algemeen verspreid is in de laaggebergten van West-Europa terwijl de nauw verwante soort

P. auberti in Oost-Europa wordt gevonden

(mond. med. K. Enting).

populatiegrootte

Over de populatiegrootte van P. risi wordt uiteen-lopend geschreven. In een onderzoek van Caspers (1980) in de Annaberger beek (nabij Bonn) worden 241 individuen per m2 gevonden en P. risi maakte daarmee 26,5% van de

steenvlieg-populatie uit. In enkele beken (de Gutach, Wutach en Gauchach) in Duitsland is P. risi een van de meest algemene steenvliegen (Eidel 1955). Door Enting (2001), Gerecke et al. (2005) en Haybach (2004) wordt P. risi echter steeds in lage aantallen gevonden. Ook in Limburg zijn in de afgelopen jaren nimfen van Protonemura in relatief lage aantallen aangetroffen. Een mogelijke verklaring ligt in de respons van P. risi op de zuurgraad (Tixier & Guérold 2005). Protonemura

risi blijkt ten opzichte van andere soorten (o.a. P. nitida) grotere populaties te vormen bij een

relatief lage zuurgraad. Dit sluit aan bij het onderzoek van Hahn (2000) aan ongestoorde bronnen van het Pfalzerwald (Zuid-Duitsland). Hahn concludeert dat soorten met een sterke voorkeur voor bronnen (zoals P. risi) beter aan een lage zuurgraad zijn aangepast dan soorten die aangepast zijn aan stromend water.

discussie

Protonemura risi is een zeer bijzondere aanwinst

voor de Nederlandse steenvliegenfauna. De vondst is een lichtpuntje in een lange periode van uitsterven en achteruitgang van de Nederlandse steenvliegen. Waarschijnlijk komt P. risi al langere tijd in Nederland voor en is onopgemerkt geble-ven door de afwijkende ingeble-ventarisatieperiode van imago’s (in de zomer) en lastige determinatie van Figuur 7. Cottesserbeek. Foto Barend van Maanen.

Figure 7. Cottesserbeek (Province of Limburg). Photo Barend van Maanen.

(7)

nimfen. Het verkeerde gedetermineerde exem-plaar van P. nitida (Vijlen 1953) dat P. risi bleek te zijn, wijst er op dat de soort al lange tijd in Nederland aanwezig is. Naar verwachting zullen de waarnemingen van Protonemura -nimfen van na 1970 in het Geuldal vaak betrekking hebben op P. risi. De verspreiding in Nederland sluit aan op de verspreiding in Noordwest-Europa. De soort is in Duitsland algemeen in de bovenlopen van beken (mond. med. Klaus Enting).

De populaties zullen zich naar verwachting maar weinig uitbreiden. De insecten zijn helemaal aangepast om te overleven in beschaduwde koele bronnen en bronbeekjes in het heuvelland en hebben daarom weinig zwerfneigingen (Van den Hoek & Verdonschot 2001). Waarnemingen in het veld bevestigen dat imago’s van steenvlie-gen slecht kunnen vliesteenvlie-gen en dicht bij de beek verblijven (mond. med. L.W.G. Higler), al zijn er ook diverse waarnemingen van zwervende steen-vliegen (mond. med. B. Koese). Daar komt bij dat in Nederland buiten Zuid-Limburg nauwe-lijks biotoop aanwezig is waar de soort zich zou kunnen vestigen. Daarnaast moet mogelijk ook de zuurgraad van het oppervlaktewater betrokken worden als sturende factor in de populatieom-vang. Zowel Hahn (2000) als Tixier & Guérold (2005) vermelden dat P. risi de hoogste populatie-dichtheden bereikt in relatief zuur water. Door de kalkhoudende bodem van Zuid-Limburg zal het oppervlaktewater zal het water echter niet zo zuur zijn. Daar door zal de populatiegrootte van P. risi waarschijnlijk beperkt blijven.

Illies (1955) stelt dat bronbewonende steenvliegen een korte vliegtijd hebben. Voor P. risi wordt door een aantal auteurs toch een relatief lange vliegperiode opgegeven (Caspers 1980, Vinçon & Ravizza 2005). Ook in het Geuldal zijn van

P. risi tot in september imago’s waargenomen.

De uiteenlopende waarnemingen in vliegperiode reflecteert de mate waarin de soort zich aanpast aan een patroon van locale standplaatsfactoren. Hoe dan ook is P. risi duidelijk een zomersoort. Omdat P. risi afhankelijk is van koud water is behoud van de beschaduwing van de beekdalen van het Geuldal van belang voor bescherming van het leefgebied. Gezien de bedreigde status van steenvliegen in Europa (Tixier & Guérold 2005), en in het bijzonder van het bronbewonende genus Protonemura, is de bescherming van het milieu van P. risi erg belangrijk voor het behoud van de soort in Nederland. Protonemura risi hoort daarom prominent op de rode lijst steenvliegen.

dankwoord

Graag wil ik Klaus Enting van de Johannes-Gutenberg Universiteit bedanken voor de con-trole van de identificatie en voor het geven van informatie over P. risi. Ook wil ik Bram Koese (eis-Nederland) bedanken voor het beschikbaar stellen van gegevens en waarnemingen van het genus Protonemura in Zuid-Limburg. Bram Koese, Hanneke Vlek (Alterra) en Hanneke Kemeling wil ik bedanken voor het kritisch doorlezen van het manuscript.

Datum Aantal Vindplaats Amersfoort-coördinaten Waarnemer

3.vi.2005 16 nimfen, 1 vrouwtje Cottesserbeek 195.0 308.0 Tj.H. van den Hoek 6.v.2006 1 nimf Cottesserbeek 194.2 307.7 B. Koese 30.ix.2006 2 vrouwtjes Cottesserbeek 194.9 307.9 B. Koese 3.vi.2005 7 nimfen Berversbergbeek 194.2 308.4 Tj.H. van den Hoek Tabel 2. Recente vondsten van Protonemura risi in het Geuldal in Zuid-Limburg.

(8)

literatuur

Anonymus 2004. Besluit rode lijsten flora en fauna. – Staatscourant 218.

Aubert, J. 1959. Plecoptera. – Insecta Helvetica 1: 1-140. Burmeister, E.G. & F. Reiss 1983. Die faunistische

Erfassung ausgewählter Wasserinsektengruppen in Bayern (Eintagsfliegen, Libellen, Steinfliegen, Köcherfliegen, Zuckmücken). – Informations-bericht des Bayerischen Landesambt für Wasser-wirtschaft (München) 7/83: 1-194.

Caspers, N. 1976. Weitere Beiträge zur Invertebraten-fauna der Waldbäche des Naturparks Kottenforst-Ville. – Decheniana 129: 92-95.

Caspers, N. 1980. Die Emergenz eines kleinen Wald-baches bei Bonn. – Decheniana Beihefte 23: 1-175. Caspers, N. & H. Stiers 1977. Beitrag zur Kenntnis

der Plecopteren der Eifel (Insecta: Plecoptera). – Decheniana 130: 136-150.

Claessens, E.E.C.M. 1981. The stoneflies of the Netherlands. – Nieuwsbrief European Invertebrate Survey - Nederland 10: 73-77.

Eidel, K. 1955. Die Plecopteren des Schwarzwaldes. – Archiv für Hydrobiologie, Supplement 12 (1/2): 65-89.

Eidel, K. 1974. Die Steinfliegen (Plecoptera) des Wutachgebietes. – Mitteilungen des Badischen Landesvereins für Naturkunde und Naturschutz N.F. 11: 135-143.

Enting, K. 2001. Zur Kenntnis der Steinfliegenfauna (Insecta: Plecoptera) im Taunus. – Lauterbornia 41: 63-77.

Enting, K. 2002. Beitrag zur Kenntnis der Steinfliegen-fauna des Echtersbachtales bei Brecht Sudeifel (Insecta: Plecoptera). – Dendroscopus 29: 43-47. Fischer, J. 1996. Bertungsverfahren zur Quellfauna.

– Crunoecia 5: 227-240.

Geijskens, D.C. 1940. Verzeichnis der in den Niederlanden vorkommenden Plecoptera mit einigen geschichtlichen, ökologischen und systematischen Bemerkungen. – Tijdschrift voor Entomologie 83: 3-16.

Gerecke, R., F. Stoch, C. Meisch & I. Schrankel 2005. Die Fauna der Quellen und des

hyporheischen Interstitials in Luxemburg. Unter besonderer Berücksichtigung der Milben (Acari), Muschelkrebse (Ostracoda) und Ruderfusskrebse (Copepoda). – Ferrantia 41: 1-140.

Hahn, H.J. 2000. Studies on classifying of undisturbed springs in southwestern Germany by macrobenthic communities. – Limnologica 30: 247-259.

Haybach, A. 2004. Zur Kenntnis der Steinfliegfauna (Insecta: Plecoptera) des Oberen Naheberglandes. – Mainzer Naturwissenschaftliches Archiv 42: 89-98.

Hoek, Tj.H. van den & P.F.M. Verdonschot 2001. De invloed van veranderingen in temperatuur op beek-macrofauna. – Alterra, Research Instituut voor de Groene Ruimte, Wageningen. [Alterra-rapport 228] Illies, J. 1954. Protonemura fumosa Ris 1902 und

Protonemura auberti n. spec. (Plecoptera). – Zoologischer Anzeiger 152: 235-239.

Illies, J. 1955. Steinfliegen oder Plecoptera. – Gustav Fischer Verlag, Jena. [Die Tierwelt Deutschlands] Illies, J. 1966. Katalog der rezenten Plecoptera. – Das

Tierreich 82: 1-632.

Jacobson, G. & V.L. Bianchi 1905. The Orthoptera and Pseudoneuroptera of Russia. – Debrien, St. Petersburg. [Russisch]

Lillehammer, A. 1988. Stoneflies (Plecoptera) of Fennoscandia and Denmark. – Fauna Entomologica Scandinavica 21: 1-165.

Ris, F. 1902. Die schweizerischen Arten der Perliden-Gattung Nemoura. – Mitteilungen der Schweize-rischen Entomologischen Gesellschaft 10: 378-405. Tixier, G. & F. Guérold 2005. Plecoptera response

to acidification in several headwater streams in the Vosges Mountains (northeastern France). – Biodiversity and Conservation 14: 1525-1539. Verneaux, J., A. Schmitt, V. Verneaux & C. Prouteau

2004. Benthic insects and fish of the Doubs River system: typology traits and the development of a species continuum in a theoretically extrapolated watercourse. – Hydrobiologia 490: 63-74. Vinçon G. & C. Ravizza 2005. A review of the French

Protonemura (Plecoptera, Nemouridae). – Annales de Limnologie 41: 99-126.

(9)

summary

The stonefly Protonemura risi new for the Netherlands (Plecoptera: Nemouridae)

During a survey in the southernmost part of the province Limburg a stonefly new to the Netherlands was recorded: Protonemura risi (Jacobson & Bianchi, 1905). The species was observed in two spring brooks in June 2005. This was a surprising discovery, as stoneflies belong to the most endangered insect groups in the Netherlands. Nymphs and adults of

P. risi are characterized by short neck gills. It is a stenotherm species and lives in springs and

spring brooks in mountainous areas of central and northwestern Europe. The adults are active during the summer months. The populations in Limburg have surely been overlooked in the past, as the only old record of P. nitida (Pictet, 1841) from 1951 proved to be a misidentification of P. risi. It is not expected outside the south of this province, because of the specific habitat requirements, which are not present in the rest of the country.

It is recommended that P. risi will be added to the Dutch Red List of stoneflies to enable the protection of this vulnerable species and its environment.

Tj.H. van den Hoek

Alterra, Centrum Ecosystemen Postbus 47

6700 aa Wageningen

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Aangezien alle in Vlaanderen voorkomende waterschildpadden exoten zijn en de methoden om schildpadden te bestrijden (bv. afschot, wegvangst met levend vangkooien)

Om ook potentieel geschikte gebieden waar deze soorten momenteel (nog) niet voorkomen een plaats te geven, ontwikkelde het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO)

ving naar een minder scheve en meer geformali- seerde arbeidsmarkt de gelijkheid zal dienen. Maar een paar regels later volgt de uitspraak dat formele arbeidsmarkten

javanica larvae hatched and gathered around the roots of different grapevine rootstock cultivars on artificial media... Meloidogyne javanica on Artificial Media

Kumar & Tulasi (2005) proposed a new mechanism where the release of extractant molecules from the organic phase is due to the aggregation of metal complexes forming even

Om na te gaan of er een effect is van vruchtwisseling op het optreden van Helminthosporium aantasting in maïs, zijn in april 2009 grondmonsters en gewasresten verzameld van een

Uit de tabel komt naar voren, dat in vrijwel alle gebieden het aantal hectare per var- kensbedrijf op of boven het gemiddelde voor heel Nederland ligt. Met name in de