• No results found

Welke mechanismes zijn verantwoordelijk voor de intergenerationele overdracht van criminaliteit?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Welke mechanismes zijn verantwoordelijk voor de intergenerationele overdracht van criminaliteit?"

Copied!
25
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Welke mechanismes zijn verantwoordelijk voor de intergenerationele overdracht van criminaliteit?

Naam: Nadie van Roij Studentnummer: 10618198

Datum: 24-03-2017 Aantal woorden inleiding: 923 Aantal woorden middenstuk: 2527 Aantal woorden conclusie/discussie: 1199

Totaal aantal woorden: 4649 Bachelorscriptie Universiteit van Amsterdam

(2)

Inhoudsopgave Abstract………... 3 Inleiding……….. 4 Mechanismes…….………. 7 Directe mechanismes...………...………. 7 Genetische overdracht……….7 Sociaal leren………9 Partnerkeuze………9 Justitiebias………..10 Indirecte mechanismes.………..11 Ineffectieve opvoeding………...………....11 Alcohol- en drugsgebruik………...12 Educatie………..13 De buurt………..14 Conclusie en discussie……….. .15 Literatuurlijst………. 20

(3)

Abstract

Het criminele gedrag van ouders is van invloed op de ontwikkeling van het delinquente gedrag van hun kinderen. Voor de huidige literatuurstudie stond de vraag centraal welke mechanismes verantwoordelijk zijn voor deze intergenerationele overdracht van criminaliteit. Om deze vraag te beantwoorden zijn de in de literatuur beschreven mechanismes onderverdeeld in directe mechanismes (genetische overdracht, sociaal leren, partnerkeuze, alcohol- en drugsgebruik, en justitiebias) en indirecte mechanismes (ineffectieve opvoeding, educatie en de buurt). Uit het huidige literatuuroverzicht blijkt dat er een wijde variatie is aan mechanismen die op hun eigen manier bijdragen aan de intergenerationele overdracht van delinquentie. Voor preventie van de ontwikkeling van delinquent gedrag bij kinderen door de intergenerationele overdracht van criminaliteit is het dus van belang dat specifiek gekeken wordt welke mechanismes werkzaam zijn bij welk kind.

Keywords: intergenerationele overdracht, delinquentie, mechanismes, direct, indirect, interventie

(4)

Welke mechanismes zijn verantwoordelijk voor de intergenerationele overdracht van criminaliteit?

Delinquent gedrag bij jeugdigen is gedrag van een minderjarige, waarbij de wet wordt overtreden en waarvoor deze minderjarige ook schuldig wordt bevonden (Schoenfield, 2011). In Nederland zijn er in 2014 in totaal 6.100 jongeren in de leeftijd van 12 tot en met 17 jaar in aanraking gekomen met het Openbaar Ministerie vanwege delinquent gedrag (Van der Laan & Goudriaan, 2016). Voor de leeftijd van 18 tot en met 22 jaar waren dit 20.400 jongvolwassenen. Kinderen die op jonge leeftijd al delinquent gedrag vertonen, lopen meer kans om ernstig crimineel gedrag te gaan vertonen op latere leeftijd (DeLisi, 2006). Het onderzoek van DeLisi (2006) toonde aan dat jongeren die op een leeftijd van 8 of 9 jaar voor het eerst in aanraking gekomen waren met politie, op latere leeftijd honderden arrestaties op hun naam hadden staan. Dit is te verklaren aan de hand van de theorie van Moffitt (1993) waarin zij stelt dat er twee type delinquenten zijn: adolescence-limited en life-course persisitent. Het eerste type, de adolescence-limited delinquent, vertoont voornamelijk delinquent gedrag tijdens de adolescentie. Dit delinquente gedrag is een extreme uitwerking van experimenteergedrag dat veel voorkomt in de adolescentie. Het tweede type, de life-course persistent delinquent, begint vaak al op jonge leeftijd en blijft delinquent in de volwassenheid. Bij de intergenerationele overdracht van delinquentie is uitsluitend sprake van life-course persistent delinquent gedrag.

Een van de factoren die een rol speelt in de ontwikkeling van delinquentie van jongeren is crimineel gedrag van de ouders (Murray, Janson, & Farrington, 2007; Van de Rakt, Murray, & Nieuwbeerta, 2011; Van de Weijer, Bijleveld, & Blokland, 2014). Onder intergenerationele overdracht van criminaliteit wordt de samenhang tussen het criminele gedrag van ouders en het criminele gedrag van hun kinderen verstaan (Besjes & Van Gaalen, 2008). Uit onderzoek van Bijleveld en Wijkman (2009) is gebleken dat jongens met een criminele vader 1.4 tot 2.3 keer

(5)

zoveel kans hadden om zelf ook crimineel te worden. Voor meisjes golden hier kansen variërend van 1.4 tot 3.3 keer zo groot.

Deze verhoogde kans om zelf delinquent te worden wanneer een of beide ouders het zijn, maakt dat het van groot belang is om te onderzoeken welke mechanismes hieraan ten grondslag liggen. Vooral wanneer het gaat om jonge kinderen die delinquent gedrag vertonen is dit van belang, zodat mogelijk voorkomen kan worden dat zij life-course persistent delinquenten worden. Omdat kinderen onder de 12 jaar in Nederland niet strafrechtelijk vervolgd kunnen worden, zijn er geen officiële cijfers beschikbaar over het aantal misdrijven dat gepleegd is door deze groep (www.nji.nl). Uit een zelfrapportage blijkt echter dat ongeveer twintig procent van de 10- en 11-jarigen in Nederland aangeeft een criminele activiteit gepleegd te hebben in de 12 maanden voorafgaand aan het onderzoek (Van der Laan & Goudriaan, 2016). Een overzicht van verschillende achterliggende mechanismes voor intergenerationele overdracht van delinquentie zou er wellicht toe kunnen leiden dat eerder ingegrepen kan worden zodra delinquenten kinderen krijgen, zodat kan worden voorkomen dat hun kinderen via deze mechanismes ook delinquent worden.

Hoewel er al veel onderzoek is gedaan naar de mechanismes achter deze intergenerationele overdracht, is er niet veel literatuur waarin een volledig beeld gecreëerd wordt van wat er inmiddels bekend is. In dit literatuuronderzoek zal getracht worden dit zoveel mogelijk te doen. Daarnaast wordt in de literatuur vaak alleen gekeken naar het effect van criminaliteit van de vader op de zoon (Van de Rakt et al., 2011; Junger, Greene, Schipper, Hesper, & Estourgie, 2013). Omdat het effect van criminaliteit van vaders op zonen en dochters en criminaliteit van moeders op zonen en dochters niet altijd hetzelfde is volgens Farrington, Coid, en Murray (2009), en Nijhof, Engels, Wientjes, en De Kemp (2007), is in dit literatuuronderzoek waar mogelijk een onderscheid gemaakt tussen de werkzame mechanismes

(6)

bij vaders en moeders. De hoofdvraag luidt: “Welke mechanismes zijn verantwoordelijk voor de intergenerationele overdracht van delinquentie?”

De besproken mechanismes zullen als verklaringen dienen voor de intergenerationele overdracht van delinquentie. Hieruit zullen vervolgens implicaties voortvloeien. Op basis van inzicht in deze achterliggende mechanismes is het mogelijk om interventies te ontwikkelen die helpen om vroegtijdig in te grijpen. Deze interventies zouden kunnen bijdragen aan het terugdringen van de ontwikkeling van delinquent gedrag bij kinderen en jongeren. Jeugdzorg zal hierin een cruciale rol spelen, door kinderen meteen te monitoren zodra van deze kinderen een of beide ouders veroordeeld worden.

Ouders die delinquent gedrag vertonen hebben een grotere kans dat hun kinderen ook delinquent gedrag gaan vertonen (Auty, Farrington, & Coid, 2017; Bijleveld & Wijkman, 2009; Farrington et al., 2009; Nijhof et al., 2007; Thornberry, 2009; Van de Weijer et al., 2014). Er zijn veel factoren die hiervoor verantwoordelijk kunnen zijn op zowel het niveau van de genen of kenmerken van het kind, als op het niveau van de omgeving. Over het algemeen kan gezegd worden dat er een aantal overkoepelende mechanismes van intergenerationele overdracht van delinquentie zijn, die zijn beschreven door Farrington, Jolliffe, Loeber, Stouthamer-Loeber, en Kalb (2001). Deze mechanismes worden in meerdere onderzoeken gehanteerd als uitgangspunt voor de intergenerationele overdracht van delinquentie (Bijleveld & Wijkman, 2009; Van de Rakt, Nieuwbeerta, & Apel, 2009). Een aantal van deze mechanismes heeft een relatief direct effect van ouder op kind. Deze zijn in het huidige literatuuronderzoek als directe vorm van intergenerationele overdracht beschreven: genetische overdracht, sociaal leren, partnerkeuze en justitiebias. Bij een aantal van de mechanismes is er sprake van indirecte effecten van ouder op kind. De volgende indirecte mechanismes die binnen de literatuur het meest besproken worden met betrekking

(7)

tot de ontwikkeling van delinquentie, zijn in het huidige literatuuronderzoek beschreven: ineffectieve opvoeding, alcohol- en drugsmisbruik, educatie en de buurt.

Directe mechanismes Genetische overdracht

Intergenerationele overdracht van delinquentie kan in de eerste plaats verklaard worden aan de hand van genetische factoren. Verschillende onderzoekers hebben laten zien dat er genetische factoren zijn, die onafhankelijk van omgeving een verhoogde kans geven op de ontwikkeling van delinquent gedrag (Barnes & Jacobs, 2013; Miller & Barnes, 2013). Volgens deze onderzoekers zijn er drie verschijningsvormen van een dopamine-gen die deze kans verhogen. Het eerste gen, DAT1, is een transport-gen voor dopamine dat geassocieerd wordt met een groot aantal antisociale gedragingen (Schilling, Walsh, & Yun, 2011). Het tweede gen, DRD2, is een dopaminereceptor met meerdere allelen die actief zijn bij risicovol gedrag (Guo, Roettger, & Shih, 2007). Het derde gen, DRD4, is een dopaminereceptor met meerdere allelen die actief zijn bij antisociaal gedrag (Beaver, Gibson, DeLisi, Vaughn, & Wright, 2011).

Miller en Barnes (2013) hebben dit onderzocht door te controleren voor genen nadat zij het effect van gevangenschap van de vader op arrestaties en gevangenschap van het kind hadden onderzocht. Gevangenschap van de vader bleek nog steeds significant van invloed op de kans op gevangenschap van het kind bij controle voor genen. Deze invloed nam echter wel af bij de controle voor genen en was slechts nog marginaal. Gevangenschap van de vader bleek daarentegen nauwelijks meer van invloed op arrestaties van het kind wanneer gecontroleerd werd voor genen. Kinderen met een genetische achtergrond zouden bijna 2 keer zoveel kans maken om gearresteerd te worden dan kinderen zonder deze genetische achtergrond.

(8)

Barnes en Jacobs (2013) onderzochten het effect van een genetische achtergrond door kinderen uit wijken met veel criminaliteit met elkaar te vergelijken met betrekking tot deze genetische achtergrond. Hieruit kwam naar voren dat kinderen met deze genetische achtergrond bijna 3.5 keer meer gewelddadig gedrag laten zien dan kinderen zonderen deze genetische achtergrond. Dit proces kan plaatsvinden van generatie op generatie, waardoor gezinnen voor langere tijd kwetsbaar zijn voor de ontwikkeling van delinquent gedrag.

Ook uit meerdere adoptie- en tweelingstudies is gebleken dat genetische achtergrond een belangrijke rol speelt wat betreft de intergenerationele overdracht van delinquentie (Rhee & Waldman, 2002). In een meta-analyse hebben zij de resultaten van 26 adoptiestudies en 70 tweelingstudies bekeken. Uit deze gegevens concludeerden zij in de eerste plaats dat ongeveer 45% van het antisociale gedrag dat beide kinderen van een tweeling vertoonden, waaronder criminaliteit en delinquentie, verklaard kon worden aan de hand van de genetische achtergrond die zij hebben. In de tweede plaats hebben zij geconcludeerd dat overeenkomsten in het antisociale gedrag van kinderen en hun geadopteerde broer of zus voor ongeveer 48% verklaard kunnen worden door de genetische achtergrond van beide kinderen. Hoewel een groot deel van antisociaal gedrag dus tevens verklaard wordt door de omgeving waarin kinderen opgroeien, kan ook een groot deel van antisociaal gedrag verklaard worden aan de hand van de genetische achtergrond die kinderen hebben. De genen die ouders bezitten liggen aan de basis van de genen die hun kinderen zullen bezitten, waarbij in deze meta-analyse naar voren is gekomen dat deze genetische overdracht voor een groot deel verantwoordelijk is voor de intergenerationele overdracht van delinquentie.

Er zijn dus genen die van generatie op generatie overgedragen worden en die op zichzelf een verhoogde kans geven op het ontwikkelen van delinquent gedrag. De onderzoekers geven echter aan dat het bij onderzoek naar de mechanismes van

(9)

intergenerationele overdracht van delinquentie ook van belang is om te kijken naar omgevingsfactoren.

Sociaal leren

Een ander belangrijk mechanisme voor de intergenerationele overdracht van delinquentie is het mechanisme van het sociaal leren. Bij sociaal leren nemen kinderen van criminele ouders het criminele gedrag van hun ouders over door hen te observeren en te imiteren (Farrington, 2002). Hierbij is onderscheid te maken tussen de frequentie en de ernst van de delinquente gedragingen van de ouders volgens Nijhof en collega’s (2007). In de eerste plaats onderzochten zij of kinderen van criminele ouders meer delicten pleegden naarmate hun ouders ook meer delicten pleegden (frequentie). Dit effect bleek zowel bij vaders als bij moeders plaats te vinden. De verklaring van de onderzoekers was dat deze kinderen dit gedrag gaan imiteren omdat dit gedrag normaal is in hun ogen.

In de tweede plaats onderzochten Nijhof en collega’s (2007) of kinderen van criminele ouders ernstigere delicten pleegden wanneer hun ouders ook ernstigere delicten pleegden. Uit dit deel van het onderzoek kwam een verschil naar voren tussen criminele vaders en criminele moeders. Alleen bij de kinderen van criminele vaders bleek dat zij ernstigere delicten pleegden naarmate hun vader ook ernstigere delicten pleegde. Ook hier is sprake van het imiteren van crimineel gedrag van ouders door hun kinderen.

Partnerkeuze

Partnerkeuze kan van essentieel belang zijn wat betreft de kans dat een criminele ouder criminele kinderen krijgt. Uit onderzoek van Van Schellen, Poortman, en Nieuwbeerta (2011) blijkt dat de kans hoger is dat criminelen met criminelen trouwen. Deze kans werd nog eens vergroot naarmate de deelnemers meer crimineel gedrag vertoonden.

Wat betreft de overdracht van delinquentie brengt het hebben van twee criminele ouders in plaats van één een verhoogd risico met zich mee voor kinderen volgens Goodwin

(10)

en Brent (2011). Zij toonden met hun onderzoek aan dat jongens die twee ouders hadden met een strafblad, 67 procent kans hadden zelf ook een strafblad te krijgen. Voor meisjes gold hier een kans van bijna 44 procent. Dit bleken significant hogere kansen te zijn in vergelijking tot kinderen die één ouder met een strafblad hadden. Jongens die één ouder met een strafblad hadden, hadden een kans van ongeveer 33 procent (moeder) tot 48 procent (vader) om zelf een strafblad te hebben. Voor meisjes golden hier kansen van 17 procent (moeder) tot ongeveer 28 procent. De partnerkeuze van criminelen kan dus met zich meebrengen dat hun kinderen een verhoogde kans lopen om delinquent te worden. Dit maakt de partnerkeuze een belangrijk mechanisme binnen de intergenerationele overdracht van delinquentie.

Justitiebias

De justitiebias houdt in dat kinderen van criminele ouders meer onder de aandacht staan van politie en justitie dan kinderen van niet-criminele ouders (Besemer, Farrington, & Bijleveld, 2013). Dit kan op twee manieren als mechanisme een uitwerking hebben binnen de intergenerationele overdracht van delinquentie. In de eerste plaats is het mogelijk dat delinquent gedrag van kinderen van criminele ouders enkel eerder opgemerkt wordt door de verhoogde aandacht voor deze kinderen door instanties als justitie en politie. Volgens officiële gegevens zullen deze kinderen vaker delicten plegen dan andere kinderen, terwijl dit in werkelijkheid mogelijk niet het geval is.

In de tweede plaats is het mogelijk dat de verhoogde aandacht door instanties een stigma op deze kinderen plaatst met een self-fulfilling prophecy tot gevolg (McAra & McVie, 2010). Uit onderzoek van McAra en McVie (2010) bleek dat kinderen die op jonge leeftijd het stigma van risicokind kregen, hoog scoorden op mate van delinquentie later in hun leven. Dit betekent dus dat kinderen die een verhoogde kans lopen op het vertonen van delinquent gedrag, waar bij het hebben van criminele ouders sprake van is, zich mogelijk gaan gedragen naar deze verwachting en daardoor daadwerkelijk vaker delinquent gedrag zullen vertonen.

(11)

Indirecte mechanismes Ineffectieve opvoeding

Een volgend belangrijk mechanisme voor de intergenerationele overdracht van delinquentie is de ineffectiviteit van de opvoeding van criminele ouders. Thornberry (2009) heeft onderzoek gedaan naar het effect van delinquentie van ouders op de delinquente ontwikkeling van hun kind tijdens de adolescentie. Uit dit onderzoek bleek dat adolescente delinquenten een verhoogde kans op vroeg ouderschap hebben. Vroeg ouderschap kan voor stress zorgen, omdat deze ouders nog niet toe zijn aan het ouderschap, niet de genoegdoening ervaren van het ouderschap en omdat het ouderschap hen weerhoudt van het doen van andere dingen die zij gewend waren te kunnen doen. Dit leidt er vervolgens toe dat gehechtheid en discipline ontbreken in de opvoeding. Oftewel, de ouders konden niet effectief opvoeden met als gevolg dat hun kinderen probleemgedrag gingen vertonen.

Onderzoek van Thornberry, Freeman-Gallant, en Lovegrove (2009) heeft ook aangetoond dat delinquent gedrag tijdens de adolescentie bij zowel moeders als vaders tot een ineffectieve opvoeding leidt. Bij delinquente vaders werd ineffectief ouderschap mogelijk versterkt door de verhoogde kans op vroeg ouderschap. Delinquentie moeders liepen echter geen verhoogd risico op vroeg ouderschap volgens het onderzoek van Thornberry en collega’s (2009). Daarnaast kwam uit dit onderzoek naar voren dat een ineffectieve opvoeding positief samenhing met probleemgedrag van het kind. Onderzoek van Reef, Diamantopoulou, Van Meurs, Verhulst, en Van der Ende (2009) heeft aangetoond dat de kans dat kinderen met probleemgedrag in de kindertijd delinquent gedrag gaan vertonen in de adolescentie vier tot vijf keer zo groot is ten opzichte van kinderen die geen probleemgedrag vertonen. Delinquentie tijdens de adolescentie hangt dus samen met een verhoogde kans op vroeg ouderschap met een ineffectieve opvoeding en met een verhoogde kans op externaliserend probleemgedrag in de kindertijd en delinquent gedrag in de adolescentie tot gevolg.

(12)

Een specifieke factor binnen het mechanisme van een ineffectieve opvoeding die van invloed is op de intergenerationele overdracht van delinquentie, is een gebrek aan ouderlijke controle zijn (Auty et al., 2017). Weinig ouderlijke controle door criminele ouders bleek volgens onderzoek van Auty en collega’s (2017) voorspellend voor de veroordeling van hun zoon. Dit verklaren zij aan de hand van de controletheorie van Gottfredson en Hirschi (1990), waarin gesteld wordt dat weinig ouderlijke controle leidt tot een gebrek aan zelfcontrole, wat vervolgens crimineel gedrag kan veroorzaken. Wat betreft dochters bleek voornamelijk harde discipline van criminele ouders voorspellend voor een veroordeling (Auty et al., 2017). Auty en collega’s (2017) gaan er hierbij van uit dat de familie bij dochters voor sociale controle zorgt, welke ontbreekt bij een harde discipline (Gottfredson & Hirschi, 1990). Dit zou delinquent gedrag tot gevolg hebben.

De resultaten van Auty en collega’s (2017) worden bevestigd door onderzoek van Nofziger (2008). Uit dit onderzoek bleek dat harde discipline door de moeder in de vorm van slaan en weinig moederlijke controle tot minder zelfcontrole bij het kind leidden. Gebrek aan zelfcontrole is volgens het onderzoek van Nofziger (2008) een significante voorspeller voor het vertonen van delinquent gedrag. De vaak ineffectieve opvoeding van criminele ouders zorgt er dus voor dat er een gebrek is aan zelfcontrole bij hun kinderen, waardoor deze kinderen eerder delinquent gaan vertonen dan kinderen zonder criminele ouders.

Alcohol- en drugsgebruik

Alcohol- en drugsgebruik van een criminele ouder kan een belangrijke rol spelen wanneer gekeken wordt naar intergenerationele overdracht van delinquentie. De kans dat een actieve alcohol- en drugsgebruiker deel zal nemen aan criminele activiteiten is 3 keer groter dan voor niet-actieve alcohol- en drugsgebruikers (Bennett, Holloway, & Farrington, 2008). Zo bleek uit een Europese studie van Anderson en Baumberg (2006) onder andere dat er bij

(13)

40 procent van de gepleegde moorden, zo’n 2,000 per jaar, alcohol in het spel was. Er is dus een grote samenhang tussen criminaliteit en alcohol- en drugsgebruik.

Voor kinderen wordt het effect van het hebben van een criminele ouder versterkt door alcohol- en drugsgebruik van deze ouder (Dallaire, 2007). Kinderen van moeders in de gevangenis die regelmatig middelen gebruikten, hadden zelf ook ruim 3 keer meer kans om zelf ooit in gevangenschap te komen. Het is mogelijk dat de verhoogde kans op gevangenschap van kinderen met alcohol- of drugsgebruikende ouders gemedieerd wordt door eigen alcohol- of drugsgebruik. Onderzoek van Dube en collega’s (2003) heeft aangetoond dat kinderen die opgroeien in een huishouden waar veelvuldig alcohol en drugs wordt gebruikt, 2 tot 4 keer zoveel kans hebben om zelf ook drugs te gaan gebruiken.

Educatie

Educatie is tevens een onderwerp dat van groot belang is bij de intergenerationele overdracht van delinquentie. Gevangenschap van vaders blijkt volgens onderzoek van Foster en Hagan (2007) negatieve gevolgen te hebben voor de educatie van hun kinderen. Deze kinderen zouden zich in de eerste plaats vaker onttrekken aan de schoolse verplichtingen (Foster & Hagan, 2007; Thornberry, 2009). Dit betekent uiteindelijk dat deze kinderen minder jaren studeren, wat armoede en daarmee een verhoogde kans op criminaliteit met zich meebrengt (Peterson & Krivo, 2010). Criminaliteit van de vader kan dus de educatie belemmeren met armoede en meer criminaliteit van het kind tot gevolg.

In de tweede plaats heeft een beperkte educatie een verstoorde ontwikkeling van de adolescentie naar de volwassenheid tot gevolg (Thornberry, 2009). Deze verstoorde ontwikkeling kan tevens delinquent gedrag inhouden. Doordat gevangenschap van vaders dus een belemmering vormt voor de educatie van hun kinderen, met armoede en een verstoorde ontwikkeling tot gevolg, is de kans groter dat deze kinderen delinquent gedrag gaan vertonen.

(14)

De invloed van school wordt benadrukt in een ander onderzoek van Foster en Hagan (2012). Zij onderzochten bij verschillende scholen of het verschil uitmaakte of veel kinderen een vader in gevangenschap hadden of weinig kinderen een vader in gevangenschap hadden. In de eerste plaats kwam uit het onderzoek naar voren dat kinderen met een vader in de gevangenis significant minder vaak een hogere educatie hadden gevold dan kinderen zonder een vader in de gevangenis. In de tweede plaats werd gevonden dat kinderen die op scholen zaten met veel kinderen die een vader in gevangenschap hadden, minder toegang hadden tot hogere educatie dan kinderen die op scholen zaten met weinig kinderen die een vader in gevangenis zaten. Beide resultaten zouden vanwege een gebrek aan educatie volgens onderzoek van Peterson en Krivo (2010) leiden tot meer armoede en meer criminaliteit. Het onderzoek van Foster en Hagan (2012) benadrukt dus het effect van criminaliteit van de vader op de ontwikkeling van delinquentie van het kind door belemmering van de educatieve kansen.

De buurt

Het laatste indirecte mechanisme dat besproken zal worden is dat van de buurt waarin criminele ouders en hun kinderen wonen. Dit is een belangrijk onderwerp omdat criminaliteit zich volgens Wilson (2012) clustert binnen bepaalde gebieden. Deze clustering van criminaliteit brengt een aantal risico’s met zich mee voor de kinderen in deze buurt. In de eerste plaats zou de buurt waarin in een kind opgroeit volgens onderzoek van Hedman, Manley, Van Ham, en Öst (2015) van invloed zijn op het inkomen dat dit kind later heeft. De kans op een slecht inkomen zou volgens hen groter zijn voor kinderen die in een slechte buurt opgroeien dan voor kinderen die in een goede buurt opgroeien. Armoede hangt tevens samen criminaliteit (Peterson & Krivo, 2010), waardoor het perspectief op het doorbreken van de cyclus van deprivatie en criminaliteit kleiner is voor kinderen van criminele ouders die in een slechte buurt wonen.

(15)

In de tweede plaats kan de clustering van criminaliteit binnen een buurt een rol spelen via het feit dat er een samenhang is tussen criminaliteit en armoede. Kinderen in arme buurten lopen een verhoogd risico om delinquent gedrag te gaan vertonen (Chung & Stienberg, 2006). Daarnaast hangt veel armoede in een buurt samen met veel onrust en delinquentie in die buurt. Naarmate kinderen meer blootgesteld worden aan delinquente leeftijdsgenoten, is de kans groter dat deze kinderen zelf ook delinquent gedrag gaan vertonen. Dit is bijvoorbeeld door Farrington en collega’s (2009) onderzocht door naar het aantal delinquente jongeren te kijken op scholen en de kans op veroordeling van de jongens op deze scholen. Uit dit onderzoek bleek dat de kans op veroordeling voor jongens 2.5 keer zo groot was wanneer zij op een school zaten met veel delinquente jongeren. Doordat criminele ouders dus vaker in een buurt gaan wonen met armoede en daarmee delinquentie, is de kans groter dat hun kinderen delinquent gedrag gaan vertonen.

Conclusie en discussie

In het huidige literatuuronderzoek is gekeken naar verschillende mechanismes die verantwoordelijk zijn voor de intergenerationele overdracht van delinquentie. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen mechanismes die zorgen voor een directe overdracht van criminaliteit van de ouder op het kind en een indirecte overdracht van criminaliteit van de ouder op het kind.

In de eerste plaats is binnen de directe mechanismes het mechanisme van genetische overdracht besproken. Uit de literatuur kwam naar voren dat het van essentieel belang is om te kijken naar genen die mogelijk een rol spelen bij intergenerationele overdracht van delinquentie. Kinderen die over verschillende verschijningsvormen van dopaminegenen beschikken, overgedragen van generatie op generatie, zouden eerder probleemgedrag vertonen, wat tot de ontwikkeling van delinquent gedrag kan leiden. Het tweede mechanisme

(16)

dat werd benoemd, is sociaal leren. Kinderen vertonen vaker delinquent gedrag naarmate hun ouders frequenter crimineel gedrag vertonen. Ditzelfde geldt voor de ernst van de gepleegde delicten wat betreft vaders en zijn kinderen. Wat betreft moeders is er wel een trend te zien, maar geen significant verband. Het derde mechanisme was partnerkeuze. Kinderen die twee criminele ouders hebben, hebben een grotere kans om zelf delinquent te worden dan kinderen met één criminele ouder, dus de partnerkeuze van een crimineel kan een groot verschil betekenen. Wat betreft het vierde mechanisme, de justitiebias, kwamen twee dingen naar voren. In de eerste plaats kan het zijn dat het alleen lijkt alsof kinderen van criminele ouders vaker delinquent gedrag vertonen door een verhoogde aandacht van instanties op deze families. In de tweede plaats is het mogelijk dat er sprake is van een self-fulfilling prophecy door het stigma dat op kinderen van criminele ouders geplaatst wordt. Doordat van hen verwacht wordt dat zij delinquent gedrag gaan vertonen, is het mogelijk dat zij dit ook daadwerkelijk gaan vertonen op den duur.

Wat betreft de indirecte mechanismes was ineffectieve opvoeding de eerst besproken. Delinquentie tijdens de adolescentie leidt tot een ineffectieve opvoeding van kinderen, mogelijk door vervroegd ouderschap. Een ineffectieve opvoeding, met name weinig ouderlijke controle en harde discipline, hangt samen met probleemgedrag en mogelijk delinquentie. Het tweede mechanisme, van alcohol- en drugsgebruik, toonde aan dat alcohol- en drugsgebruik van criminele ouders de kans verhoogde op delinquentie van hun kinderen. Mogelijk komt dit doordat kinderen die opgroeien in een huishouden waarin veelvuldig alcohol en drugs wordt gebruikt, een verhoogde kans hebben om deze middelen zelf ook te gaan gebruiken. Het mechanisme van educatie houdt in dat gevangenschap van de vader de educatie van zijn kinderen belemmert. Dit heeft invloed op de algehele ontwikkeling en educatieve kansen van het kind, wat beiden een verhoogde kans op delinquentie geeft. Tot

(17)

slot is het effect van de buurt besproken. Een slechte buurt zou zowel slechte inkomenskansen als meer onrust veroorzaken, wat beiden samenhangt met een delinquentie ontwikkeling.

Elk van de besproken mechanismes moet dus bekeken worden wanneer onderzoek gedaan wordt naar intergenerationele overdracht van delinquentie. Apart van elkaar zijn de mechanismes vaak besproken in onderzoek, maar er zijn niet veel onderzoeken die een overzicht geven van deze mechanismes bij elkaar. In eerder onderzoek zijn voornamelijk moeders, maar ook dochters vaak buiten beeld gehouden. In het huidige literatuuroverzicht is een aantal malen getracht tevens informatie over moeders en dochters weer te geven om het overzicht van de mechanismes die ten grondslag liggen aan intergenerationele overdracht van delinquentie nog completer te maken.

Met het huidige literatuuroverzicht is dus getracht een zo volledig mogelijk beeld te creëren. Dit kan implicaties hebben voor de manier waarop intergenerationele overdracht momenteel tegengegaan wordt. Het huidige literatuuroverzicht kan bijdragen aan het ontwikkelen van een effectieve manier van vroege interventie zodat voornamelijk de ontwikkeling van life-course persistent delinquentie voorkomen kan worden. Uit vergelijkend onderzoek blijkt namelijk dat interveniëren in de eerste levensjaren effectiever is dan interveniëren op latere leeftijd (Heckman, 2006). Er zijn reeds verschillende interventies die kunnen bijdragen aan preventie, zoals VoorZorg en het Perry-Preschool program (Junger et al., 2013). Voor beide interventies blijken de uitkomsten voor de kinderen gunstiger te zijn wanneer preventief gehandeld werd.

Om preventief te kunnen handelen is het echter wel van belang dat instellingen als Jeugdzorg samenwerken met de politie, zodat Jeugdzorg bijvoorbeeld politiegegevens van (aanstaande) ouders op kan vragen (Junger et al., 2013). Hierbij moet echter wel rekening gehouden worden met een eventuele self-fulfilling prophecy (McAra & McVie, 2010). Er is tevens verbetering mogelijk binnen de preventieve interventies. VoorZorg richt zich

(18)

bijvoorbeeld alleen op vrouwen onder de vijfentwintig die zwanger zijn van hun eerste kind en te maken hebben met veel problemen (www.ncj.nl). Wanneer ook oudere vrouwen hiervoor in aanmerking zouden komen, zou de intergenerationele overdracht van delinquentie wellicht nog verder teruggedrongen kunnen worden. Tevens is het van groot belang dat vaders betrokken worden bij interventies. De intergenerationele overdracht van delinquentie vindt namelijk zowel plaats van de moeder op haar kinderen als van de vader op zijn kinderen.

Wat betreft voor- en vroegschoolse educatie om de ontwikkeling van delinquentie tegen te gaan, zoals bij het Perry Preschool program, blijkt het van belang te zijn dat de thuissituatie van het kind ondersteunend, stimulerend en motiverend is tegenover het kind (Tavecchio & Oostdam, 2013). Wanneer ook aandacht aan verbetering van de thuissituatie wordt besteed bij de voor- en vroegschoolse educatie, kan de schoolse omgeving mogelijk een beschermende factor worden in plaats van een risicofactor voor kinderen met criminele ouders. Bovendien zal het aantal directe mechanismes, welke vaak alleen binnen het gezin werken, mogelijk verminderen. Door het stap voor stap aanpakken van de besproken mechanismes via samenwerking tussen verschillende instanties, zal het wellicht mogelijk zijn intergenerationele overdracht van delinquentie en delinquentie in het algemeen terug te dringen.

Hoewel uit de besproken onderzoeken richtlijnen gehaald kunnen worden wat betreft de verbetering van huidige interventies met betrekking tot de intergenerationele overdracht van delinquentie, bevatten de onderzoeken ook beperkingen. In de eerste plaats is in een aantal onderzoeken gebruik gemaakt van officiële politiegegevens. Deze officiële gegevens waren echter niet altijd compleet, waardoor resultaten in werkelijkheid mogelijk meer of minder sterk zouden kunnen zijn. Daarnaast is in enkele onderzoeken gebruik gemaakt van zelfrapportage. Mogelijke problemen bij zelfrapportage zijn dat mensen dingen zijn vergeten,

(19)

maar ook dat mensen delen uit hun criminele verleden willen verbergen of juist overdrijven (Junger-Tas & Marshall, 1999). In de tweede plaats valt het op dat er in de onderzoeken vaak sprake is van een onderrepresentatie van vrouwen, waardoor er nog weinig duidelijk is over de mechanismes die werkzaam zijn wat betreft de intergenerationele overdracht van delinquentie van moeders op hun kinderen. Daarnaast zijn de resultaten die er zijn over moeders en hun kinderen vaak zwak omdat het vaak een kleine groep beslaat, waardoor de resultaten extra voorzichtig geïnterpreteerd moeten worden. De laatste beperking gaat over het gebrek aan follow-up onderzoek binnen de besproken onderzoeken. Door het veelal ontbreken van follow-up onderzoek, is het lastig vast te stellen in hoeverre deze mechanismes daadwerkelijk doorwerken tot in de (late) volwassenheid. De onderzoeken die wel follow-upmetingen uitvoerden, bevestigden echter vaak een langdurig effect.

Concluderend kan gezegd worden dat er veel mechanismes zijn die de kans op intergenerationele overdracht van delinquentie kunnen verhogen. Met het huidige literatuuroverzicht is getracht een overzichtelijk beeld te krijgen, wat mogelijk een houvast is voor onder andere preventieve interventies zodat de overdracht van delinquentie teruggedrongen kan worden.

(20)

Literatuurlijst

Anderson, P., & Baumberg, B. (2006). Alcohol in Europe. London: Institute of Alcohol Studies.

Auty, K. M., Farrington, D. P., & Coid, J. W. (2017). The intergenerational transmission of criminal offending: Exploring gender-specific mechanisms. British Journal of Criminology, 57, 215-237. doi:10.1093/bjc/azv115

Barnes, J. C., & Jacobs, B. A. (2013). Genetic risk for violent behavior and environmental exposure to disadvantage and violent crime: The case for gene-environment

interaction. Journal of Interpersonal Violence, 18, 92-120. doi:10.1177/ 0886260512448847

Beaver, K. M., Gibson, C. L., DeLisi, M., Vaughn, M. G., & Wright, J. P. (2011). The

interaction between neighborhood disadvantage and genetic factors in the prediction of antisocial outcomes. Youth Violence and Juvenile Justice, 10, 25-40. doi:10.1177/ 1541204011422085

Bennett, T., Holloway, K., & Farrington, D. P. (2008). The statistical association between drug misuse and crime: A meta-analysis. Aggression and Violent Behavior, 13, 107- 118. doi:10.1016/j.avb.2008.02.001

Besemer, S., Farrington, D. P., & Bijleveld, C. C. (2013). Official bias in intergenerational transmission of criminal behaviour. British Journal of Criminology, 53, 438-455. doi: 10.1093/bjc/azt006

Besjes, G., & Van Gaalen, R. (2008). Jong geleerd, fout gedaan? Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek.

Bijleveld, C. C. J. H., & Wijkman, M. (2009). Intergenerational continuity in convictions: A five-generation study. Criminal Behavior and Mental Health, 19, 142-155. doi:10. 1002/cbm.714

(21)

Chung, H. L., & Steinberg, L. (2006). Relations between neighborhood factors, parenting behaviors, peer deviance, and delinquency among serious juvenile offenders. Developmental Psychology, 42, 319-331. doi:10.1037/0012-1649.42.2.319

Dallaire, D. H. (2007). Incarcerated mothers and fathers: A comparison of risks for children and families. Family Relations, 56, 440-453. doi:10.1111/j.1741-3729.2007.00472.x DeLisi, M. (2006). Zeroing in on early arrest onset: Results from a population of extreme career criminals. Journal of Criminal Justice, 34, 17-26. doi:10.1016/j.jcrimjus.2005. 11.002

Dube, S. R., Felitti, V. J., Dong, M., Chapman, D. P., Giles, W. H., & Anda, R. F. (2003). Childhood abuse, neglect, and household dysfunction and the risk of illicit drug use: The adverse childhood experiences study. Pediatrics, 111, 564-572. doi:10.1542/peds. 111.3.564

Farrington, D. P. (2002). Developmental criminology and risk-focused prevention. In M. Maguire, R. Morgan, & R. Reiner (Eds.), The Oxford Handbook of Criminology (pp. 657–701). Oxford: Oxford University Press.

Farrington, D. P., Coid, J. W., & Murray, J. (2009). Family factors in the intergenerational transmission of offending. Criminal Behaviour and Mental Health, 19, 109-124. doi: 10.1002/cbm.717

Farrington, D. P., Jolliffe, D., Loeber, R., Stouthamer-Loeber, M., & Kalb, L. M. (2001). The concentration of offenders in families, and family criminality in the prediction of boys’ delinquency. Journal of Adolescence, 24, 579-596. doi:10.1006/jado.2001.0424 Foster, H., & Hagan, J. (2007). Incarceration and intergenerational social exclusion. Social Problems, 54, 399-433. doi:10.1525/sp.2007.54.4.399

Foster, H., & Hagan, J. (2012). Intergenerational educational effects of mass imprisonment in America. Sociology of Education, 85, 259-286. doi:10.1177/0038040711431587

(22)

Goodwin, V., & Brent, D. (2011). Crime families: Gender and the intergenerational transfer of criminal tendencies. Trends and Issues in Crime and Criminal Justice, 414, 1-6. Verkregen van http://www.aic.gov.au

Gottfredson, M., & Hirschi, T. (1990). A General Theory of Crime. Stanford, CA: University Press.

Guo, G., Roettger, M. E., & Shih, J. C. (2007). Contributions of the DAT1 and DRD2 genes to serious and violent delinquency among adolescents and young adults. Human Genetics, 121, 125-136. doi:10.1007/s00439-006-0244-8

Heckman, J. J. (2006). Skill formation and the economics of investing in disadvantaged children. Science, 312, 1900-1902. doi:10.1126/science.1128898

Hedman, L., Manley, D., Van Ham, M., & Östh, J. (2015). Cumulative exposure to

disadvantage and the intergenerational transmission of neighbourhood effects. Journal of Economic Geography, 15, 195-215. doi:10.1093/jeg/lbt042

Junger, M., Greene, J., Schipper, R., Hesper, F., & Estourgie, V. (2013). Parental criminality, family violence and intergenerational transmission of crime within a birth cohort. European Journal on Criminal Policy and Research, 19, 117-133. doi:10.1007/s10610- 012-9193-z

Junger-Tas, J., & Marshall, I. H. (1999). The self-report methodology in crime research. Crime and Justice, 25, 291-367. doi:10.1086/449291

McAra, L., & McVie, S. (2010). Youth crime and justice: Key messages from the Edinburgh Study of Youth Transitions and Crime. Criminology & Criminal Justice, 10, 179–209. doi:10.1177/1748895809360971

Miller, H. V., & Barnes, J. C. (2013). Genetic transmission effects and intergenerational contact with the criminal justice system: A consideration of three dopamine

(23)

polymorphisms. Criminal Justice and Behavior, 40, 671-689. doi:10.1177/ 0093854812468434

Moffitt, T. E. (1993). Adolescence-limited and life-course persistent antisocial behavior: A developmental taxonomy. Psychological Review, 100, 674-701. doi:10.1037/0033- 295X.100.4.674

Murray, J., Janson, C. G., & Farrington, D. P. (2007). Crime in adult offspring of prisoners: A cross-national comparison of two longitudinal samples. Criminal Justice and Behavior, 34, 133-149. doi:10.1177/0093854806289549

Nijhof, K. S., Engels, R. C. M. E., Wientjes, J. A. M., & De Kemp, R. A. T. (2007). Crimineel gedrag van ouders en kinderen. Pedagogiek, 27, 29-44. Verkregen van http://en.aup.nl/

Nofziger, S. (2008). The “cause” of low self-control: The influence of maternal self-control. Journal of Research in Crime and Delinquency, 45, 191-224. doi:10.1177/

0022427807313708

Peterson, R. D., & Krivo, L. J. (2010). Divergent social worlds: Neighborhood crime and the racial–spatial divide. New York, NY: Russell Sage Foundation.

Reef, J., Diamantopoulou, S., Van Meurs, I., Verhulst, F., & Van der Ende, J. (2009). Child to adult continuities of psychopathology: A 24‐year follow‐up. Acta Psychiatrica Scandinavica, 120, 230-238. doi:10.1111/j.1600-0447.2009.01422.x

Rhee, S. H., & Schilling, C. M., Walsh, A., & Yun, I. (2011). ADHD and criminality: A primer on the genetic, neurobiological, evolutionary, and treatment literature for criminologists. Journal of Criminal Justice, 39, 3-11. doi:10.1016/j.jcrimjus.2010.11.

001

Schoenfield, G. (2011). Delinquency. In S. Goldstein & J. A. Naglieri (Eds.), Encyclopedia of child behavior and development (pp. 479-481). New York, NY: Springer US.

(24)

Tavecchio, L., & Oostdam, R. (2013). Niet elk kind is ontvankelijk voor vroegtijdige

stimuleringsprogramma’s. De invloed van onderliggende factoren van schoolrijpheid in relatie tot de voor- en vroegschoolse educatie. Pedagogiek, 33, 37-48. doi:10.5117/ PED2013.1.TAVE

Thornberry, T. P. (2009). The apple doesn’t fall far from the tree (or does it?): Intergenerational patterns of antisocial behavior - The American Society of Criminology 2008 Sutherland Address. Criminology, 47, 297–325. doi:10.1111/j. 1745-9125.2009.00153.x

Thornberry, T. P., Freeman-Gallant, A., & Lovegrove, P. J. (2009). Intergenerational linkages in antisocial behaviour. Criminal Behaviour and Mental Health, 19, 80–93. doi:10. 1002/cbm.709

Van de Rakt, M., Murray, J., Nieuwbeerta, P. (2011). The long-term effects of paternal imprisonment on criminal trajectories of children. Journal of Research in Crime and Delinquency, 49, 81-108. doi:10.1177/0022427810393018

Van de Rakt, M., Nieuwbeerta, P., & Apel, R. (2009). Association of criminal convictions between family members: Effects of siblings, fathers and mothers. Criminal Behaviour and Mental Health, 19, 94-108. doi:10.1002/cbm.715

Van de Weijer, S. G. A., Bijleveld, C. C. J. H., & Blokland, A. A. J. (2014). The

intergenerational transmission of violent offending. Journal of Family Violence, 29, 109-118. doi:10.1007/s10896-013-9565-2

Van der Laan, A. M., & Goudriaan, H. (2016). Monitor Jeugdcriminaliteit: Ontwikkelingen in de jeugdcriminaliteit 1997 tot 2015. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek. Van der Laan, A. M., & Goudriaan, H. (2016). Monitor Jeugdcriminaliteit. Ontwikkelingen in de jeugdcriminaliteit 2007-2015. Den Haag: WODC.

(25)

Van Schellen, M., Poortman, A. R., & Nieuwbeerta, P. (2011). Partners in crime? Criminal offending, marriage formation, and partner selection. Journal of Research in Crime and Delinquency, 49, 545-571. doi:10.1177/0022427811414197

Waldman, I. D. (2002). Genetic and environmental influences on antisocial behavior: A meta- analysis of twin and adoption studies. Psychological Bulletin, 128, 490-529. doi:10. 1037//0033-2909.128.3.490

Wilson, W. J. (2012). The truly disadvantaged: The inner city, the underclass, and public policy (2e druk). Chicago, IL: University of Chicago Press.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dat de kinderen van deze beroepscriminelen vaak zelf ook crimineel gedrag vertonen, zal na het lezen van deze introductie geen verrassing meer zijn, maar Van Dijk en collega’s gaan

Uit onze Studie kunnen we echter concluderen dat het gehechtheidsbiografisch interview, dat zijn sporen reeds verdiend had als Instrument om de gehecht- heidsclassificatie en

Voor het significantieniveau zijn deze maten de standaardnormale Z-score en de probabiliteitswaarde/»; voor de effectgrootte gelden de correla- tiecoefficient r, de

Klemeie steekpioeven bleken groleie ettecten te laten zien Ook dit verschi|nsel wordt vaak gevonden bij meta analyses en zou gemleipieteeid moeten woiden als een waaischuwing dat

ω een gedeelte waann Ria vergeleken met de rest van de film erg insensitief was. _£ Het hjkt er op dat het op deze manier bekijken van de film een zekere confron- § terende werkmg

Gebleken is dat bij de verdeling van het deelbudget voor ‘Te goeder trouw’ (in de definitieve vaststel- ling 2017) de Aanwijzingen besteedbare middelen beheerskosten Wlz 2017 van

This multinational, prospective cohort study provides a direct comparison of the performance of four clinical and biomarker-based prediction scores for VTE in patients with

Main en haar collega's (1985) beschnjven de resultaten van een pilot Studie met 40 moeders, vaders en hun 6 jaar oude kinderen De proefpersonen werden gekozen uit een grotere