• No results found

Een netwerkbenadering voor sociaal gedrag bij mensen met Autisme Spectrum Stoornis (ASS)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een netwerkbenadering voor sociaal gedrag bij mensen met Autisme Spectrum Stoornis (ASS)"

Copied!
27
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Een Netwerkbenadering voor Sociaal Gedrag bij Mensen met Autisme Spectrum Stoornis (ASS)

Kimberley de Rijk

Studentnummer: 10346570

Vak: Bachelorproject Klinische Psychologie Universiteit van Amsterdam

Begeleid door: Riet van Bork Aantal woorden onderzoek: 4.867 Aantal woorden abstract: 186

(2)

2 Inhoudsopgave Abstract ... 3 Inleiding ... 4 Methode ... 8 Deelnemers ... 8 Materialen ... 9 Procedure ... 10 Analyseplan ... 10 Resultaten ... 13 Discussie ... 20 Appendix ... 23 Literatuurlijst ... 26

(3)

3 Abstract

In dit onderzoek werd er gekeken naar het verschil in sociaal gedrag tussen een ASS-groep (n = 273 en een niet-ASS-ASS-groep (n = 273) en hoe sociaal gedrag met elkaar samenhing. Sociaal gedrag werd gemeten aan de hand van een online Vragenlijst voor Inventarisatie van Sociaal-gedrag voor Volwassenen (VIS-V) . De facetten die hiermee werden getest waren: ‘verminderd contact’, ‘verminderde empathie’, ‘schendingen van sociale conventies’, ‘verminderd sociaal inzicht’, ‘stereotiep gedrag’ en ‘angst voor verandering’. Uit het onderzoek bleek dat mensen met ASS verminderd sociaal gedrag vertonen ten opzichte van mensen zonder ASS. Daarnaast hing sociaal gedrag in beide groepen op een andere manier met elkaar samen. De samenhang tussen verschillende facetten was namelijk sterker in de ASS-groep dan in de niet-ASS groep waardoor sociaal gedrag sneller wordt beïnvloed en daarmee minder stabiel is dan het sociaal gedrag bij mensen zonder ASS. Tot slot werd er gevonden dat in beide netwerken de facetten van sociaal gedrag een andere plaats in namen, en daarbij een andere rol vervulden. Er kon op basis van de bevindingen geconcludeerd worden dat er een verschil is in sociaal gedrag tussen beide groepen.

(4)

4 Een Netwerkbenadering voor Sociaal Gedrag bij Mensen met Autisme Spectrum

Stoornis (ASS) Kimberley de Rijk Universiteit van Amsterdam

Inleiding

In Nederland heeft ongeveer 3 procent van de kinderen tussen 4 tot 12 jaar een

Autisme Spectrum Stoornis (ASS) (Centraal Bureau voor Statistiek [CBS], 2015). Bij jongens komt dit twee keer zo vaak voor als bij meisjes. Over de gehele Nederlandse bevolking wordt gesteld dat ongeveer 1 procent lijdt aan ASS. Het aantal mensen met ASS is de afgelopen jaren gestegen. Een verklaring hiervoor is de verbeterde diagnostiek, maar ook doordat de sociale vaardigheden een steeds grotere rol zijn gaan spelen in de maatschappij waardoor mensen met mogelijk ASS hier sneller problemen van ondervinden (Gezondheidsraad, 2009).

ASS is een primaire ontwikkelingsstoornis dat wordt gekenmerkt door deficiënties in sociale interacties en communicatie, en het hebben van repetitieve gedragingen en specifieke interesses (Diagnostic and statistical manual of mental disorders 5 [DSM-5], 2013). Bij de deficiënties in sociale interacties en communicatie zijn vooral de sociaal-emotionele wederkerigheid, het non-verbale communicatieve gedrag (dat gebruikt wordt voor sociale interactie), en het ontwikkelen, het onderhouden en het begrijpen van relaties, de onderdelen die problemen veroorzaken. Wat betreft de repetitieve gedragingen en specifieke interesses zie je vaak dat bewegingen, het gebruik van voorwerpen of spraak stereotiep of repetitief zijn. Er wordt hardnekkig vastgehouden aan routines of geritualiseerde patronen van verbaal of non-verbaal gedrag. En hebben daarnaast zeer beperkte interesses die abnormaal intens of gefocust zijn en is sprake van een hyper- of hyporeactiviteit op zintuigelijke prikkels of een ongewone belangstelling voor de zintuigelijke aspecten van de omgeving.

(5)

5 Uit onderzoek van Lin (2014) is gebleken dat mensen met ASS een mindere kwaliteit van leven hebben. Deze verminderde kwaliteit van leven komt met name doordat mensen met ASS laag scoren op het subdomein “sociale contacten”. De sociale contacten zijn dus een belangrijke factor voor het verbeteren van de kwaliteit van leven van mensen met ASS.

Om deze reden is het interessant om naar sociaal gedrag te kijken bij mensen met ASS. Sociaal gedrag kan in kaart worden gebracht met de online Vragenlijst voor

Inventarisatie van Sociaal-gedrag voor Volwassenen (VIS-V) . De facetten die worden gemeten met deze vragenlijst zijn: ‘verminderd contact’, ‘verminderde empathie’,

‘schendingen van sociale conventies’, ‘verminderd sociaal inzicht’, ‘stereotiep gedrag’ en ‘angst voor verandering’.

Het facet ‘verminderd contact’ gaat over het hebben van een beperkt sociaal netwerk. Het facet ‘verminderde empathie’ gaat over het hebben van een beperkt sociaal begrip en het vaak niet snappen van sociale situaties. Het facet ‘schendingen van sociale conventies’ gaat over het vertonen van niet afgestemd gedrag op de situatie. Het facet ‘verminderd sociaal inzicht’ gaat over de oriëntatieproblemen binnen een gesprek. Het facet ‘stereotiep gedrag’ gaat over het hebben van stereotiepe bewegingen, gebruiken en spraak. Tot slot gaat het facet ‘angst voor verandering’ over het hardnekkig vasthouden aan hetzelfde en het inflexibel gehecht zijn aan routines.

Tot nu toe is sociaal gedrag vooral bestudeerd binnen het latente variabele perspectief. Latente variabelen zijn niet observeerbare variabelen die afgeleid worden uit geobserveerde variabelen (Borsboom, Mellenbergh, & Van Heerden, 2003). Veel constructen in de

psychologie worden door middel van latente variabele modellen gemeten. Bijvoorbeeld een construct als intelligentie wordt gemeten door naar de IQ scores te kijken. Waarbij wordt aangenomen dat intelligentie een latente variabele is en de oorzaak is van de geobserveerde

(6)

6 IQ score. Dit is ook de manier waarop sociaal gedrag tot nu toe is onderzocht. Dit heeft geleid tot interessante bevindingen.

Zo is gebleken dat mensen met ASS vaak verminderd contact hebben aangezien het onderhouden van sociale contacten voor hen vaak lastig is (Centrum voor Ambulante Geestelijke Gezondheidszorg Buitenpost). Uit onderzoek van het Nederlands Autisme Register [NAR] (2015) naar sociale contacten is gebleken dat 22 procent van de mensen met ASS nauwelijks sociale contacten heeft. Uit onderzoek van Baron-Cohen en Wheelwright (2004) is gebleken dat mensen met ASS een verminderd empathisch vermogen hebben. In onderzoek naar schending van sociale conventies is gevonden dat mensen met ASS een verminderd vermogen hebben om signalen, die door de omgeving worden afgegeven op het moment dat er ongepast gedrag wordt vertoond, op te vangen (Heerey et al., 2003). Hierdoor zouden mensen met ASS onbedoeld grensoverschrijdend gedrag kunnen vertonen. Daarnaast hebben zij moeite om perspectief van de ander in te nemen, door een verlaagde Theory of Mind (ToM) (Capps et al., 1992, aangehaald in Heerey et al., 2003). Men maakt gebruik van ToM wanneer men beschrijft wat een ander ziet, voelt of denkt vanuit het perspectief van de ander. Hierdoor is het mogelijk om bepaalde acties van mensen te verklaren of te voorspellen (Baron-Cohen, Leslie, & Frith, 1985). Ten slotte is gebleken dat mensen met ASS soms beschikken over weinig sociaal inzicht (autismebegeleiding.nl). Hierdoor is het lastig om in te schatten wat de betekenis van het gedrag van anderen is en wat het eigen gedrag voor anderen betekent .

Doordat er tot nu toe vooral gebruik is gemaakt van latente variabele modellen om sociaal gedrag te bestuderen is sociaal gedrag veelal tot één dimensie gereduceerd. Dit wil zeggen, met een latente variabele model kan wel worden geconcludeerd dat mensen met ASS hoger of lager scoren op facetten van sociaal gedrag, maar gaat de informatie over hoe de facetten met elkaar samenhangen verloren. Door in dit onderzoek gebruik te maken van een

(7)

7 netwerkbenadering kan het multidimensionele karakter van sociaal gedrag in stand worden gehouden en kunnen de relaties tussen de facetten in kaart worden gebracht. Dit kan informatie bieden over op welke onderdelen van sociaal gedrag een therapie zou moeten focussen.

Ter illustratie wordt de netwerkbenadering uitgelegd aan de hand van een stoornis met symptomen. Een netwerk bestaat uit nodes, die symptomen kunnen representeren, en edges die relaties tussen deze symptomen representeren. Op basis van deze relaties is het mogelijk om uitspraken te doen over hoe sterk twee symptomen binnen het netwerk met elkaar samenhangen en is het mogelijk om relaties tussen grote aantallen variabelen in kaart te brengen (Borsboom & Cramer, 2013)

Stoornissen kunnen dus worden weergegeven als een netwerk met symptomen die interacteren met elkaar en elkaar versterken. De symptomen zijn niet langer passieve

psychometrische indicatoren, maar het zijn actieve ingrediënten van de stoornis. Dat betekent ook dat op het moment dat er één symptoom in het netwerk wordt aangepakt, dit direct effect heeft op de andere delen uit het netwerk (McNally et al., 2014). De therapie zou zich dus moeten focussen op symptomen die een centrale positie in het netwerk innemen aangezien zij een belangrijke schakel zijn in het netwerk.

In dit onderzoek zal er een netwerk van sociaal gedrag worden gemaakt op basis van items uit de Vragenlijst voor Inventarisatie van Sociaal-gedrag voor Volwassenen (VIS-V). Immers gaan wij er van uit dat ook de verschillende facetten van sociaal gedrag met elkaar kunnen interacteren en elkaar versterken. Er zullen in dit onderzoek twee groepen met elkaar worden vergeleken, namelijk de ASS-groep, waarin mensen zitten met de diagnose ASS, en een niet-ASS-groep, waarin mensen zitten zonder de diagnose ASS. Met behulp van het netwerk zal er worden gekeken naar hoe deze verschillende items, en daarmee de facetten van sociaal gedrag, met elkaar samenhangen, welke facetten binnen sociaal gedrag een belangrijke

(8)

8 rol spelen voor mensen met ASS en hoe dit netwerk van mensen met ASS verschilt van het netwerk van mensen zonder ASS, om zo inzicht te kunnen krijgen in de verschillen in structuur van sociaal gedrag tussen deze twee groepen.

De hypothese hierbij is dat er een verschil is in het netwerk van sociaal gedrag tussen mensen met ASS en mensen zonder ASS. Er wordt verwacht dat de verschillende items die bij hetzelfde facet horen sterk samenhangen en/of clusteren. Verder wordt er verwacht dat de verschillende facetten van mensen met ASS sterker samenhangen dan bij mensen zonder ASS. Er wordt namelijk gedacht dat als de verschillende facetten meer invloed op elkaar hebben, het netwerk sneller zal worden beïnvloed door een kleine verandering waardoor het sociaal gedrag van mensen met ASS minder stabiel zal zijn ten opzichte van mensen zonder ASS. Tenslotte wordt er verwacht dat het facet van de verminderde empathie een centrale rol inneemt in het netwerk van mensen met ASS. Dit omdat het gebrek aan empathie het hebben van wederzijdse contacten kan verstoren, het kan zorgen voor een minder sociaal inzicht en ook kan leiden tot het niet begrijpen van sociale conventies. Er wordt verwacht dat dit minder centraal is in het netwerk van de niet-ASS-groep.

Ook zal er worden gekeken naar de verschillen in gemiddelde facetscores tussen mensen met en zonder ASS, om te kijken of dit overeen komt met eerder onderzoek. De verwachting hierbij is dat de mensen met ASS een hogere score hebben ten opzichte van de mensen zonder ASS en hiermee verminderd sociaal gedrag hebben.

Methode Deelnemers

Er werden twee groepen mensen onderzocht, de ASS-groep en de niet-ASS-groep. De data van de ASS-groep was reeds ter beschikking uit eerder ASS onderzoek door het Dr. Leo Kannerhuis Nederland. Uit die dataset is een selectie gemaakt op basis van het aantal

(9)

9 In de ASS-groep zaten 273 deelnemers, waarvan 206 man en 67 vrouw. De

deelnemers die werden gebruikt voor dit onderzoek waren volwassenen van 19 tot 72 jaar (M = 31.85, SD = 11.60) . Om voor het onderzoek in aanmerking te komen, moest de diagnose ASS zijn gesteld.

In de niet-ASS-groep zaten 273 mensen, waarvan 84 man en 189 vrouw. Dit waren deelnemers van 15 tot 65 jaar (M = 23.15, SD = 7.49) . Om voor deze groep in aanmerking te komen, mocht de diagnose ASS niet zijn gesteld. De niet-ASS deelnemers werden online geworven, door middel van social media (Facebook) en de testzittingen van de eerstejaars psychologie studenten van de UvA. De deelnemers waren hierdoor voornamelijk psychologie studenten van de UvA en kennissen en familie van de onderzoekers. De deelnemers namen vrijwillig deel aan het onderzoek.

Materialen

Om het sociaal gedrag te meten werd er in dit onderzoek gebruik gemaakt van de Vragenlijst voor Inventarisatie van Sociaal-gedrag voor Volwassenen (VIS-V) die online werd ingevuld via Qualtrics. Deze vragenlijst is een bewerking (door Minderaa en Van den Bosch in 2002) van de Vragenlijst voor Inventarisatie van Sociaal gedrag bij Kinderen (VIS-K). De VIS-V bestond uit 44 items (zie Appendix) die gescoord werden op een driepunts Likert-schaal (‘niet van toepassing, ‘beetje van toepassing’ en ‘duidelijk van toepassing’) waarmee de deelnemers aangaven in welke mate de volgende stelling op hen van toepassing was. Waarbij ‘niet van toepassing’ betekende dat men zich helemaal niet kon vinden in de stelling en ‘duidelijk van toepassing’ betekende dat men zich helemaal kon vinden in de stelling. Een item uit de vragenlijst was bijvoorbeeld: ‘U raakt in paniek als dingen anders gaan dan u gewend bent’. De facetten die hierbij werden getest waren: ‘verminderd contact’, ‘verminderde empathie’, ‘schendingen van sociale conventies’, ‘verminderd sociaal inzicht’,

(10)

10 ‘stereotiep gedrag’ en ‘angst voor verandering’. De psychometrische eigenschappen van de VIS-V waren niet bekend.

Procedure

In dit onderzoek werd er voor de ASS-groep een bestaande database gebruikt, waarvan de procedure onbekend was. De niet-ASS deelnemers werden geworven door middel van social media en de testzittingen van de eerstejaars psychologie studenten op de UvA. De deelnemers vulden een digitale vragenlijst met behulp van Qualtrics in. Voordat het

onderzoek werd gestart kregen de deelnemers informatie over het doel van het onderzoek en werd er een korte inhoud van het onderzoek weergegeven. Ook werden de deelnemers op de hoogte gebracht dat het onderzoek circa 10 minuten zou duren. Vervolgens kregen de deelnemers een toestemmingsverklaring en werd er gevraagd naar leeftijd, geslacht en of er ooit een diagnose ASS werd gesteld. Het onderzoek werd voortijdig gestopt indien er geen toestemming werd gegeven en indien er sprake was van een ASS diagnose. Na het aangeven dat er nooit een diagnose ASS was gesteld werd het onderzoek gestart. Na het afronden van de vragenlijst werden de deelnemers bedankt voor hun deelname.

Analyseplan

In dit onderzoek werd de data van sociaal gedrag van mensen met en zonder ASS met elkaar vergeleken. Er werd een independent t-test uitgevoerd om te controleren of de leeftijd in beide groepen gelijk was. Een chi-kwadraat toets werd gebruik om te toetsten of de verhouding mannen en vrouwen in beide groepen gelijk was. Ook werd er gekeken naar het verschil in scores op de verschillende facetten tussen beide groepen. Hiervoor werd er per facet een independent t-test gedaan.

(11)

11 Vervolgens werd er voor elke groep een eigen netwerk gemaakt. In een netwerkmodel zijn de sociaal gedrag items weergegeven als nodes en de relaties tussen deze variabelen weergegeven in de edges tussen de desbetreffende nodes. De netwerken werden gemaakt met behulp van een qgraph package voor R (Epskamp, Cramer, Waldorp, Schmittmann &

Brosboom, 2012). Deze package maakte het mogelijk om de relaties tussen items grafisch weer te geven. Hoe dikker een edge, hoe sterker de relatie tussen deze items. In het netwerk zijn de positieve relaties tussen twee nodes weergegeven met een groene lijn, terwijl de negatieve relaties zijn weergegeven met een rode lijn.

In dit onderzoek zal gebruik worden gemaakt van een glasso netwerk. Dit is gebaseerd op een partieel correlatienetwerk wat op zijn beurt weer gebaseerd is op een correlatienetwerk.

In een correlatienetwerk worden namelijk de correlaties tussen de items gerepresenteerd in de edges. Een correlatie matrix beschrijft de samenhang tussen de verschillende facetten. De analyse die hierbij werd gebruikt is de Pearson correlations (Costantini et al., 2014). Op basis hiervan kan er worden gekeken naar de mate waarin twee items met elkaar samenhangen.

Een nadeel van uitsluitend te kijken naar een correlatienetwerk is dat een

correlatienetwerk veel spurieuze relaties bevatten. Dit houdt in dat de weergeven correlaties veroorzaakt kunnen zijn door andere items in het netwerk. Partiële correlaties zijn daardoor geschikter om de causale structuur te achterhalen.

In een partieel correlatienetwerk wordt er namelijk gecontroleerd voor alle andere nodes binnen het netwerk, waardoor slechts de directe relaties worden weergegeven en zal de directe correlatie tussen de twee items beter worden geschat. Door het gebruik van een partieel correlatienetwerk blijft er dus een netwerk over met slechts de directe verbindingen tussen twee items (Costantini et al., 2014).

(12)

12 Dit zijn echter nog steeds een hoop verbindingen aangezien, in zowel een correlatie- als een partieel netwerk, vaak alles met alles samen hangt omdat een geobserveerde- of

partiele correlatie nooit exact nul zal zijn. In een glasso netwerk worden daarom aan sommige partiële correlaties een penalty gegeven en daarmee niet weergegeven in het netwerk.

Hierdoor is het mogelijk om een spaarzaam netwerk te maken dat een zo goed mogelijke voorspeller van de data is, met zo min mogelijk edges. Hierdoor wordt het netwerk overzichtelijker en is het mogelijk om slechts uitspraken te doen over verbindingen die er daadwerkelijk toe doen (Costantini et al., 2014).

Om te kijken welke items belangrijk zijn in een netwerk en hoe de verschillende items met elkaar samenhangen is voor de analyse gebruikgemaakt van drie verschillende

centraliteitsmaten, namelijk: de strength, de betweenness en de closeness. Deze werden berekend voor het glasso netwerk.

In een gewogen netwerk geeft de strength de gewogen som van de sterktes van de verbindingen van een node weer (Barrat, Pastor-Satorras & Vespignani, 2004). Hoe meer verbindingen en hoe sterker deze verbindingen zijn, hoe hoger de strength. Betweenness is de mate waarin een node op het snelste pad ligt tussen twee andere nodes (Newman, 2010). Dus hoe vaak de verbinding via dit item loopt en hoe dit andere nodes verbindt. De items met een hoge betweenness hebben de grootste invloed in het netwerk, aangezien de meeste

verbindingen tussen verschillende nodes lopen via dit item. Dit betekent ook dat als er iets wordt veranderd in deze node, dit een grote invloed heeft op de rest van het netwerk. De closeness geeft aan hoe snel je van de ene naar de andere nodes kan komen binnen het netwerk (Newman, 2010). Het is ook wel de gemiddelde afstand van de ene naar de andere node. Hoe sterker de verbinding is tussen twee nodes hoe korter de route tussen deze twee nodes is en hoe groter de mate van closeness.

(13)

13 Op basis van de bovenstaande centraliteitsmaten is het mogelijk om te kijken hoe belangrijk een item binnen het netwerk is. Hoe hoger de mate van alle drie de

centraliteitsmaten, des te centraler de node zich bevindt in het netwerk en hoe belangrijker de node binnen het netwerksysteem (McNally et al., 2014).

Resultaten

Van de 392 niet-ASS deelnemers die de onlinevragenlijst hebben ingevuld werden er 119 verwijderd vanwege niet volledig ingevulde vragenlijsten. Uit de ASS-groep zijn er random 392 deelnemers getrokken uit de database met 1409 mensen met ASS. Er deden uiteindelijk per groep 173 deelnemers mee. Er zijn in dit onderzoek dus totaal 346 mensen onderzocht.

Door middel van een independent t-test werd gekeken of de gemiddelde leeftijd tussen beide groepen verschilde. Uit de resultaten bleek dat de gemiddelde leeftijd van de ASS-groep (M = 31.85, SD = 11.60) verschilde van de gemiddelde leeftijd van de niet-ASS-groep (M = 23.15, SD = 7.49), t(465) = 10.41, p <.001. De gemiddelde leeftijd van de ASS-groep was hoger dan in de niet-ASS groep..

Door middel van een chi-kwadraat toets werd gekeken of de verhouding in sekse gelijk was over groepen. Het bleek dat er in de ASS-groep meer mannen zaten en in de niet-ASS-groep meer vrouwen. χ2

(1, N = 546) = 107.68, p < .001.

Om te kijken of de gemiddelde scores op de verschillende facetten van sociaal gedrag verschilden tussen beide groepen werd voor elke groep de gemiddelde somscore per facet en de bijbehorende standaardafwijking berekend, zie Tabel 1.

(14)

14 Tabel 1

Gemiddelde Somscores en Standaarddeviaties van de Facetten van de VISV voor de ASS-groep en de Niet-ASS-ASS-groep Groep Verminderd contact Verminderde empathie Schendingen van sociale conventies Verminderd sociaal inzicht Stereotiep gedrag Angst voor verandering ASS-groep 17,18 (2.25) 16,92 (2.11) 13.61 (1.32) 19.853 (2.15) 19.13 (1.97) 20.74 (2.37) Niet- ASS-groep 8,30 (1.82) 7,82 (1.38) 7.59 (1.81) 9.51 (1.93) 9.68 (2.10) 12.28 (3.71)

Er werd een t-test is uitgevoerd om deze gemiddeldes met elkaar te vergelijken. Uit de resultaten bleek dat de gemiddelde somscore op het facet ‘verminderd contact’ significant verschilden tussen de ASS en de niet-ASS-groep. t(521.81) = 50.64, p <.001. Ook de overige facetten verschilden significant. Waarbij voor alle facetten geldt dat mensen met ASS hoger scoorden, waarbij een hoge score een verminderd sociaal gedrag indiceert. Verminderde empathie: t(469.29) = 59.71, p <.001, Schendingen van sociale conventies: t(496.88) = 44.46, p <.001, Verminderd sociaal inzicht: t(537.37) = 59.21, p <.001, Stereotiep gedrag: t(541.84) = 54.23, p <.001, Angst voor verandering: t(461.87) = 31.73, p <.001. De bevindingen komen overeen met de eerdere verwachtingen.

In Figuur 1 en 2 zijn de glasso netwerken van de ASS-groep en de niet-ASS-groep, met daarin de items van de sociaal gedrag (zie Appendix) , weergegeven. Hierbij is een tuning parameter van 0 gebruikt wat betekent dat de BIC werd gebruikt als criterium voor het

(15)

15 Figuur 1. Glasso netwerk ASS-groep

(16)

16 In de netwerken is te zien dat de items behorend bij eenzelfde facet (aangegeven met dezelfde kleur in het netwerk) over het algemeen met elkaar clusteren. Deze clustering is echter duidelijker zichtbaar in het netwerk van de niet-ASS-groep. Verder is te zien dat, zoals verwacht, de facetten meer door elkaar lijken te lopen in de ASS-groep dan in de niet-ASS-groep. Dat kan komen door sterkere verbindingen tussen items uit verschillende facetten. Dit zou kunnen betekenen dat de verschillende facetten meer invloed op elkaar uitoefenen in het netwerk van de ASS-groep dan bij de niet-ASS-groep.

Wat ook opvallend is, is dat er in beide netwerken overwegend positieve verbindingen zijn die ook een stuk sterker zijn dan de aanwezige negatieve verbindingen. De items van sociaal gedrag hangen in beide netwerken dus over het algemeen positief met elkaar samen.

Om te kijken welke items belangrijk zijn in een netwerk en hoe de verschillende items met elkaar samenhangen is voor de analyse gebruikgemaakt van drie verschillende

centraliteitsmaten namelijk: de betweenness, de closeness en de strength. Deze werden berekend voor het glasso netwerk.

Op basis van de deze centraliteitsmaten is het mogelijk om te kijken hoe belangrijk een item is binnen het netwerk. Hoe hoger de mate van alle drie de centraliteitsmaten, des te centraler het item zich bevindt in het netwerk. En hoe belangrijker dit item is binnen het netwerk. De centraliteitsmaten van de twee groepen zijn weergegeven in Figuur 3 en 4.

(17)

17 Figuur 3. Centraliteitsmaten van de ASS-groep

Wat opvalt is dat in de ASS-groep zowel item 8 (‘U bent buitengewoon naïef; u gelooft alles wat anderen zeggen’) als item 27 (‘U heeft veel uitleg nodig om de bedoeling van een ander te begrijpen’) een grote betweenness hebben. Deze items zijn dus belangrijk in de verbinding tussen andere items. Veel van de verbindingen tussen items loopt namelijk via deze items. De andere items hebben een stuk lagere betweenness. Dit houdt in dat deze items voor de verbindingen tussen andere items een minder grote rol spelen.

Wat betreft de closeness is te zien dat items in de ASS-groep allemaal een relatief hoge closeness hebben. Dit houdt in dat er bij deze items een korte route is tussen twee items en dat er snelle verbindingen zijn tussen deze items. Opvallend hierbij is de lage closeness van item 40 (‘U vraagt onbekenden om dingen die u nodig heeft, bijvoorbeeld om voedsel of drinken als u honger of dorst heeft’).

(18)

18 Als er wordt gekeken naar de strength is te zien dat de items in de ASS-groep ook een relatief hoge strength hebben. Dit geeft aan dat er vanuit de items relatief veel sterke

verbindingen lopen. Het valt echter op dat item 40, naast een lage closeness, ook een lage strenght heeft. Dit wijst erop dat de verbindingen vanuit dit item relatief zwakke verbindingen zijn.

Uit de bovenstaande bevindingen blijkt dat het ASS-netwerk een relatief hoge mate van closeness en strenght heeft. Item 27 scoort op alle drie de centraliteitsmaten relatief hoog en dit is dan ook een belangrijk item in het netwerk van de ASS-groep. Item 40 is daarentegen een minder belangrijk item in het netwerk aangezien dit item op alle drie de centraliteitsmaten laag scoort.

(19)

19 Als er wordt gekeken naar de centraliteitsmaten van de niet-ASS-groep (Figuur 4) is te zien dat bijvoorbeeld item 24 (‘U heeft de neiging om aan voorwerpen te ruiken‘) en item 29 (‘U geeft antwoorden die niet op de vraag slaan; u praat er om heen omdat u niet precies weet wat u moet zeggen’) hoog scoren op betweenness. Item 1 (‘U kunt zich moeilijk verplaatsen in gevoelens van een ander, bijv. u kunt niet invoelen waarom iemand boos is’) heeft echter een lage betweenness. Wat betreft closeness is vooral de lage waarde van item 28 (‘U maakt geen onderscheid tussen thuis en elders (bij anderen, op het werk, op straat); u gedraagt zich overal hetzelfde’) opvallend. Tot slot is tevens de strenght van item 1 opvallend laag

Uit de bevindingen van de niet-ASS-groep blijkt dat vooral item 1 een minder belangrijk item is in het netwerk van mensen zonder ASS. Dit item scoort namelijk op alle drie de onderdelen relatief laag. Een item zoals item 29 speelt een centralere rol in het netwerk aangezien dit item op alle centraliteitsmaten relatief hoog scoort.

Uit de centraliteitsmaten valt op te maken dat de items een andere rol spelen in beide netwerken. Zo staan in het netwerk van de ASS-groep andere items meer of minder centraal dan in de niet-ASS-groep. Wat opvallend is, is dat er in de ASS-groep over het algemeen een hogere mate van closeness is ten opzichte van de niet-ASS-groep. In het ASS-netwerk is het dus mogelijk om sneller van de ene naar de andere node te komen in het netwerk. Ook is te zien dat de waardes van alle centraliteitsmaten in de niet-ASS-groep minder fluctueren in de ASS-groep, dit duidt op een verschil in de mate van sterkere en minder sterkere verbindingen tussen items. Hieruit kan geconcludeerd worden dat er een verschil is in netwerk tussen de ASS- en de niet-ASS groep en dat de items een verschillende rol spelen binnen beide netwerken.

(20)

20 Discussie

In dit onderzoek werd gekeken naar de verschillen in sociaal gedrag tussen mensen met en zonder ASS. Er werd gevonden dat mensen met ASS verminderd sociaal gedrag vertonen ten opzichte van mensen zonder ASS, aangezien mensen met ASS op elk facet van sociaal gedrag hoger scoorden dan mensen zonder ASS. Dit kwam overeen met de eerdere verwachtingen.

Daarnaast is er een netwerk van sociaal gedrag gemaakt om inzicht te kunnen krijgen in de verschillen in structuur van sociaal gedrag tussen de twee groepen. Er werd gevonden dat de items behorend bij eenzelfde facet over het algemeen met elkaar clusteren. Deze clustering is vooral duidelijk zichtbaar in de niet-ASS-groep, aangezien in het netwerk voor mensen met ASS de facetten meer door elkaar heen lopen en er meer sterke verbindingen zijn tussen items uit verschillende facetten. Dit viel ook af te leiden uit de algemene hoge mate van closeness in de ASS-groep. Hieruit kon worden opgemaakt dat de verschillende facetten van sociaal gedrag elkaar snel kunnen beïnvloeden waardoor sociaal gedrag van mensen met ASS minder stabiel is dan het sociaal gedrag bij mensen zonder ASS. Ook deze bevindingen waren in overeenstemming met de eerdere verwachtingen.

Wat betreft de centraliteit van facetten is er niet één specifiek facet dat een centrale rol inneemt. Uit de resultaten blijkt namelijk dat de items die in het netwerk van de ASS-groep centraal stonden uit verschillende facetten komen. Zo kwamen twee centrale items (item 8 en 28) uit het facet ‘verminderd sociaal contact’, één (item 12) uit het facet ‘stereotiep gedrag’ en één (item 41) uit het facet ‘angst voor verandering’. Er werd echter verwacht dat de items uit het facet ‘verminderde empathie’ een centrale rol zouden innemen in dit netwerk.

Een mogelijke verklaring hiervoor is dat niet de verminderde empathie de eerste schakel is waar vanuit het verminderd sociaal gedrag te verklaren is, maar het verminderd sociaal inzicht. Bij verminderd sociaal inzicht is het lastig om in te schatten wat de betekenis

(21)

21 van het gedrag van anderen is en wat het eigen gedrag voor anderen betekent. Dit zou

mogelijk kunnen leiden tot het niet begrijpen van sociale conventies en het hebben van

verminderd contact. Hierdoor zou bij beïnvloeding van dit facet relatief sterke invloed kunnen worden uitgeoefend op de andere facetten.

Dit onderzoek heeft echter een paar beperkingen die mogelijk invloed kunnen hebben op de gevonden resultaten. Uit de standaardisatiecheck is namelijk gebleken dat de

man/vrouw verhouding in de groepen met en zonder ASS verschilt. Dit heeft als gevolg dat de gevonden resultaten mogelijk verklaard kan worden door het verschil in sekse. Dit verschil in sekse komt mede doordat de niet-ASS-groep bestaat uit deelnemers die zijn geworven in de testzitting van de eerstejaars Psychologie studenten aan de UvA en op de opleiding

psychologie overwegend vrouwen zitten. De ASS-groep daarentegen bestaat uit meer mannen. Dit komt omdat ASS vier keer vaker gediagnosticeerd wordt bij mannen dan bij vrouwen (Fombonne, 2009, aangehaald in Spek & Goosen, 2013). In vervolgonderzoek zou er kunnen worden gekeken naar of de verschillen in sociaal gedrag nog steeds worden gevonden op het moment dat er wordt gecontroleerd voor sekse.

Het intelligentie niveau van de deelnemers is een volgend discussiepunt. In dit onderzoek is hier namelijk geen rekening mee gehouden. Het blijkt namelijk dat onder de mensen met ASS grote verschillen in IQ bestaan (Verhulst, 2006). Dit kan variëren van zeer ernstig verstandelijk gehandicapt tot hoog functionerend en intelligent. Lange tijd werd aangenomen dat 70 tot 75% van de personen met ASS ook verstandelijk beperkt was (APA, 1980, 1994, aangehaald in Edelson, 2006). Recentere studies laten zien dat de proportie autistische kinderen met een verstandelijke beperking opschuift naar 40 tot 55% (Chakrabarti & Fombonne, 2001, aangehaald in Edelson, 2006).

Het is dus waarschijnlijk dat er in de ASS-groep relatief veel mensen zitten met een verstandelijke beperking terwijl deze kans in de niet-ASS-groep veel kleiner is. Bovendien is

(22)

22 de controlegroep hoog opgeleid omdat een groot deel van de niet-ASS-groep bestaat uit universitaire psychologie studenten. Hierdoor is de controle groep niet een totaal random steekproef uit de bevolking met alle soorten IQ. Het IQ kan dus mogelijk een rol spelen bij de gevonden uitkomsten. In vervolg onderzoek zou er kunnen worden gekeken naar of het verschil in sociaal gedrag tussen beiden groepen blijft bestaan op het moment dat het IQ in beide groepen gelijk wordt getrokken.

In dit onderzoek werd er gekeken naar het verschil in sociaal gedrag tussen mensen met en zonder ASS en hoe sociaal gedrag met in beide groepen met elkaar samenhing. Uit het onderzoek bleek dat mensen met ASS verminderd sociaal gedrag vertonen ten opzichte van mensen zonder ASS. Daarnaast hangt sociaal gedrag in beide groepen op een andere manier met elkaar samen. De samenhang in de ASS-groep was namelijk sterker dan in de niet-ASS groep waardoor sociaal gedrag van mensen met ASS minder stabiel is dan het sociaal gedrag bij mensen zonder ASS. Tot slot werd er gevonden dat in beide netwerken verschillende facetten van sociaal gedrag een andere plaats in nemen en daarbij een andere rol vervullen. Tot slot speelde het facet ‘verminderd sociaal inzicht’ een belangrijke rol bij mensen met ASS. Dit zou een facet kunnen zijn waar therapie voor mensen met ASS zich op zou kunnen focussen om de kwaliteit van leven voor mensen met ASS mogelijk te verbeteren.

(23)

23 Appendix

Vragenlijst voor Inventarisatie van Sociaal-gedrag voor Volwassenen (VIS-V)

Item 1: U kunt zich moeilijk verplaatsen in gevoelens van een ander, bijv. u kunt niet invoelen waarom iemand boos is

Item 2: U begrijpt grapjes niet

Item 3: U raakt in paniek als dingen anders gaan dan u gewend bent

Item 4: U heeft de neiging om met uw handen of armen te fladderen bij opwinding Item 5: U vat dingen letterlijk op, bijv. u begrijpt bepaalde uitdrukkingen niet

Item 6: U maakt weinig onderscheid tussen vreemden en bekenden, bijv. het maakt u niet uit met wie u omgaat

Item 7: U gaat eerder contact met een ander aan om iets gedaan te krijgen dan uit interesse voor de ander

Item 8: U bent buitengewoon naïef; u gelooft alles wat anderen zeggen Item 9: U went heel moeilijk aan een nieuwe omgeving

Item 10: U verzet zich tegen veranderingen, als het aan u ligt blijft alles bij het oude Item 11: U heeft de neiging om met uw lichaam heen en weer te wiegen

Item 12: U heeft de neiging om vreemde, snelle bewegingen met uw vingers of handen te maken

Item 13: U heeft niet door wanneer u voor de gek gehouden wordt Item 14: U wilt sommige dingen persé op precies dezelfde manier doen Item 15: U begrijpt in een gesprek niet goed waar het om gaat; u mist de kern

Item 16: U zoekt voortdurend contact met wie dan ook; u mist elke terughoudendheid Item 17: U houdt niet van plotselinge dingen, bijv. onverwacht bezoek krijgen

(24)

24 Item 18: U vindt bepaalde bewegingen erg prettig en u hebt de neiging om deze steeds uit te voeren

Item 19: U neemt niet zelf initiatief in contact met andere mensen

Item 20: U voelt emotionele behoeften van een ander niet aan, bijv. u moedigt een ander niet aan of u stelt een ander niet gerust

Item 21: U raakt anderen aan wanneer dat niet passend is, bijv. u omhelst iemand die u nauwelijks kent

Item 22: U houdt er niet van als er veel tegelijk gebeurt Item 23: U heeft de neiging om aan voorwerpen te ruiken Item 24: U heeft de neiging om aan voorwerpen te ruiken

Item 25: U stelt te persoonlijke vragen of vertelt te persoonlijke dingen aan een ander Item 26: U heeft weinig gevoel voor wat een ander leuk of fijn vindt

Item 27: U heeft veel uitleg nodig om de bedoeling van een ander te begrijpen

Item 28: U maakt geen onderscheid tussen thuis en elders (bij anderen, op het werk, op straat); u gedraagt zich overal hetzelfde

Item 29: U geeft antwoorden die niet op de vraag slaan; u praat er om heen omdat u niet precies weet wat u moet zeggen

Item 30: U gaat niet in op uitnodigingen van anderen om samen iets met hen te doen Item 31:Het doet u weinig als een ander lijdt

Item 32: U heeft alleen contact met anderen als u dingen moet kopen of regelen, bijvoorbeeld met winkelpersoneel of mensen achter het loket

Item 33: U wordt gefascineerd door bepaalde geluiden, bijv. het piepen van de deur, het zoemen van de koelkast, het ritselen van een papiertje

Item 34:U merkt het niet als een ander van streek is of het moeilijk heeft Item 35: U heeft een grote behoefte aan vaste routines en voorspelbaarheid

(25)

25 Item 36:U gaat mensen die contact met u zoeken uit de weg

Item 37: U wordt makkelijk uitgebuit of voor iemands karretje gespannen

Item 38: U heeft geen plezier in samen dingen ondernemen, zoals samen een klusje opknappen of samen er op uit gaan

Item 39: U heeft de neiging om steeds aan dingen te voelen

Item 40:U vraagt onbekenden om dingen die u nodig heeft, bijvoorbeeld om voedsel of drinken als u honger of dorst heeft

Item 41: U heeft er een hekel aan als plannen op het laatste moment gewijzigd worden Item 42:U bent zeer sterk geboeid door bepaalde kleuren, vormen of bewegende voorwerpen Item 43: U bent in een groep erg op u zelf, los van anderen

(26)

26 Literatuurlijst

Barrat, A., Barthelemy, M., Pastor-Satorras, R., & Vespignani, A. (2004). The architecture of complex weighted networks. Proceedings of the National Academy of Sciences of the United States of America, 101(11), 3747-3752.

Baron-Cohen, S., Leslie, A. M., & Frith, U. (1985). Does the autistic child have a “theory of mind”? Cognition, 21(1), 37-46.

Baron-Cohen, S., & Wheelwright, S. (2004). The empathy quotient: an investigation of adults with Asperger syndrome or high functioning autism, and normal sex differences. Journal of autism and developmental disorders, 34(2), 163-175.

Borsboom D. & Cramer, A. O. (2013). Network analysis: An integrative approach to the structure of psychopathology, Annual reviews in clinical psychology, 20, 1-20. Borsboom, D., Mellenbergh, G. J., & Van Heerden, J. (2003). The theoretical status of latent

variables. Psychological review, 110(2), 203.

Centraal Bureau voor de Statistiek (2015). CBS StatLine – Gezondheidsmetingen kinderen: 2001 - 2013. Geraadpleegd op 6 februari 2016, van

http://statline.cbs.nl/Statweb/publication/?DM=SLNL&PA=70129NED&D1=a&D2=a &D3=a&D4=0&D5=l&VW=T

Centrum voor Ambulante Geestelijke Gezondheidszorg Buitenpost. https://www.praktijkbuitenpost.nl/ass-training-voor-volwassenen/

Costantini, G., Epskamp, S., Borsboom, D., Perugini, M., Mõttus, R., Waldorp, L. J., & Cramer, A. O. (2014). State of the aRt personality research: A tutorial on network analysis of personality data in R. Journal of Research in Personality.

DSM-5 American Psychiatric Association. (2013). Diagnostic and statistical manual of mental disorders. Arlington: American Psychiatric Publishing.

(27)

27 Edelson, M. G. (2006). Are the majority of children with autism mentally retarded? A

systematic evaluation of the data. Focus on Autism and Other Developmental Disabilities, 21(2), 66-83.

Epskamp, S., Costantini, G., Cramer, A. O., Waldorp, L. J., Schmittmann, V. D., Borsboom, D., ... & RSVGTipsDevice, S. (2015). Package ‘qgraph’.

Epskamp, S., Cramer, A. O., Waldorp, L. J., Schmittmann, V. D., & Borsboom, D. (2012). Qgraph: Network visualizations of relationships in psychometric data. Journal of Statistical Software, 48(4), 1-18.

Gezondheidsraad.. Autismespectrumstoornissen: een leven lang anders. Den Haag: Gezondheidsraad, 2009: 2009/09

Heerey, E. A., Keltner, D., & Capps, L. M. (2003). Making sense of self-conscious emotion: linking theory of mind and emotion in children with autism. Emotion, 3(4), 394. Lin, L. Y. (2014). Quality of life of Taiwanese adults with autism spectrum disorder. PloS

one, 9(10), e109567.

McNally, R. J., Robinaugh, D. J., Wu, G. W., Wang, L., Deserno, M. K., & Borsboom, D. (2015). Mental disorders as causal systems a network approach to posttraumatic stress disorder. Clinical Psychological Science, 3(6), 836-849.

Nederlands Autisme Register [NAR], (2015). Rapportage 2015 Newman, M. E. J. (2010). Networks: An introduction. OUP Oxford.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In de maanden na 1 juli 2009 groeide het aantal actieve gebruikers niet meer exponentieel maar bij benadering lineair, van 244 miljoen op.. 1 juli 2009 tot 493 miljoen op 1

− Als door tussentijds afronden in de tweede stap met 19 of 19,2 verder. gerekend wordt, hiervoor geen scorepunten in

Different dissolution techniques namely open vessel (wet ashing), flux fusion and microwave acid-assisted digestion were investigated by applying different experimental

Andriy, Stef, Dennis, Elena, Marco, Davide, Wouter, Evelien, Vincent, Rivca, Vero, Cecile, Mirjan, Laura, Lara, Mark, Pieter, Alicia, Geralt, Sander, Marnix, Thai, Sebastian,

e.g. economics or ’finance’. Wefollow is curated by the users themselves and incentively provides them so-called promi- nence scores. It was used as gold standard by [5]. From the

By reviewing current literature and quantitative research regarding organizational identification and strategy implementation, this study presents a general impression

Om integrasie van hul totale wese te ervaar, kan mishandelde persone na ekwilibrium beweeg sodra hul wanbalans in die ervaring van woede, skuld en skaamte herstel is en vergifnis

Het idee dat kiezers die op de lijsttrekker stemmen in een nieuw stelsel niet allemaal op de lijst als geheel zullen gaan stemmen, wordt bevestigd in een experiment waarbij kiezers