• No results found

De relatie tussen intelligentie en empathie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De relatie tussen intelligentie en empathie"

Copied!
27
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Relatie tussen Intelligentie en Empathie

Bachelorproject 2016-2017

Student Rochaya Keuker

Studentnummer 10332901

Universiteit Universiteit van Amsterdam

Docent Evelyn Heynen

Datum 01-06-2017

(2)

Abstract

Een groot deel van de jongeren in detentie heeft een licht verstandelijk beperking (LVB). Antisociaal gedrag en agressie komen veel voor in de forensische setting en worden gerelateerd aan een gebrek aan empathie. In deze studie werd de relatie tussen intelligentie en empathie onderzocht met behulp van de Basic Empathy Scale (BES) en de TvA BES. 20 jongeren met een LVB en 161 hoogopgeleide jongeren namen deel aan het onderzoek. Uit de

independent t-tests kwam naar voren dat hoogopgeleide jongeren hoger scoren op affectieve

empathie dan jongeren met een LVB. Ook op de cognitieve subschaal van de BES scoorden zij hoger. Op de cognitieve subschaal van de TvA BES werd echter geen verschil gevonden. In vervolgonderzoek zal moeten worden gekeken naar de relatie tussen intelligentie en

empathie in de forensische setting, zodat hier implicaties voor behandeling en begeleiding van jongeren uit afgeleid kunnen worden.

(3)

Inleiding

Het percentage jongeren met een licht verstandelijke beperking in detentie is hoog; 30% tot 45%. Dit blijkt uit onderzoek van Kaal (2016), in opdracht van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Er is sprake van een licht verstandelijke beperking bij een combinatie van een intelligentiequotiënt (IQ) tussen de 50 en 85 (Kaal, 2016) en een beperkt sociaal aanpassingsvermogen (Zoon, 2012).

Bij jongeren met een licht verstandelijke beperking heeft het werkgeheugen niet goed tot ontwikkeling kunnen komen, waardoor veel cognitieve capaciteiten benedengemiddeld ontwikkeld zijn (Zoon, 2012). In het werkgeheugen wordt tegelijkertijd informatie

vastgehouden en verwerkt tijdens het uitvoeren van een cognitieve taak (Van der Molen, Van Luit, Van der Molen, Klugkist, & Jongmans, 2010).

Doordat het werkgeheugen bij jongeren met een licht verstandelijke beperking in ontwikkeling is achtergebleven, hebben ze problemen met het onthouden en verwerken van informatie, wat onder andere resulteert in een laag taalbegrip. Hierdoor hebben ze vaak moeite te begrijpen wat een andere persoon precies bedoelt (Zoon, 2012). Ook ondervinden zij door de beperkingen in hun cognitief functioneren vaak problemen bij het controleren van impulsen en het gepast reageren op hun eigen emotie.

Dit uit zich zoals eerdergenoemd vaak in een beperkt sociaal aanpassingsvermogen wat weer leidt tot problemen op emotioneel en sociaal gebied (Zoon, 2012). Problemen op sociaal-emotioneel gebied kunnen voor stressvolle situaties zorgen en jongeren met een licht verstandelijke beperking hebben vaak moeite daar mee om te gaan. Deze jongeren hebben over het algemeen de neiging negatief en agressief te reageren op stress (Rot, 2013).

In de forensische setting, waarvan een groot deel bestaat uit jongeren met een licht verstandelijke beperking (Kaal, 2016) met een daarbij behorend beperkt sociaal

(4)

rol (Heynen, Van der Helm, Stams, & Korebrits, 2016).

Empathie is het vermogen de emotionele staat of context waarin iemand anders verkeert te begrijpen en te delen (Jolliffe & Farrington, 2006). Empathie en de verwerving van empathie worden beschouwd als onmisbare componenten van een adequate morele ontwikkeling (Jolliffe & Farrington, 2006) en verkleinen de kans op het plegen van delicten (Jolliffe & Farrington, 2004). Een gebrek aan empathie wordt gerelateerd aan antisociaal gedrag en agressie (Heynen et al., 2016). Mensen met een gebrek aan empathie zullen vaak niet begrijpen wat voor impact hun agressieve of antisociale gedrag heeft op de medemens en zullen sneller een delict plegen dan mensen met een hoog empathisch vermogen (Jolliffe & Farrington, 2004).

Verder blijkt uit onderzoek van Mulder, Brand, Bullens, en Van Marle (2010) dat een gebrek aan empathie één van de belangrijkste risicofactoren is voor recidive. Dit in

beschouwing genomen, is het van groot belang dat empathie bij jongeren in de forensische setting adequaat gemeten kan worden, zodat er een goede inschatting gemaakt kan worden van het recidiverisico van de delinquent en de behandeling hier zo goed mogelijk op aan kan sluiten.

In onderzoek naar empathie wordt vaak onderscheid gemaakt tussen affectieve en cognitieve empathie (Jolliffe & Farrington, 2004). Affectieve empathie houdt in dat met een andere persoon wordt meegeleefd op basis van waarneming en invoelend vermogen.

Cognitieve empathie gaat nog een stap verder en houdt in dat het perspectief van een andere persoon wordt ingenomen in het ervaren van gebeurtenissen en dat zodoende de emoties van deze persoon worden begrepen (Jolliffe & Farrington, 2006).

Uit een review van Jolliffe en Farrington (2004) blijkt dat delinquenten minder cognitieve empathie vertonen dan niet-delinquenten. Voor affectieve empathie werd geen verschil gevonden tussen delinquenten en niet-delinquenten (Jolliffe & Farrington, 2004).

(5)

Affectieve empathie is vaak al bij baby’s waarneembaar (Ketelaar, 2014). Via spiegelneuronen worden de baby’s geprikkeld door de emoties van een andere persoon en ervaren zij dezelfde emoties als deze persoon (Hoffman, 1990). Vermoed wordt dat affectieve empathie een aangeboren vermogen is (Decety & Jackson, 2004), terwijl cognitieve empathie pas later in een mensenleven tot ontwikkeling komt (Decety, 2010).

Voor cognitieve empathie is de aanwezigheid van cognitieve capaciteiten, zoals het begrijpen van de gevoelens, behoeftes en bedoelingen van een ander en het begrip dat deze niet voor alle mensen hetzelfde zijn, noodzakelijk. Deze cognitieve capaciteit blijft zich gedurende de hele jeugd ontwikkelen (Newton & Jenvey, 2011; Ketelaar, 2014), maar blijft bij jongeren met een licht verstandelijke beperking vaak onderontwikkeld (Zoon, 2012).

Doordat een aanzienlijk groot deel van de jongeren in detentie licht verstandelijk beperkt is en dus een laag IQ heeft (Kaal, 2016), is het aannemelijk dat zij door hun

achtergebleven cognitieve ontwikkeling een lager cognitief empathisch vermogen hebben dan leeftijdsgenoten met een normale cognitieve ontwikkeling en een gemiddeld tot hoog IQ. Affectieve empathie is nauwelijks afhankelijk van cognitieve capaciteiten, wat erop zou kunnen duiden dat het nauwelijks gerelateerd is aan het IQ.

Om empathie te meten wordt vaak gebruik gemaakt van de Basic Empathy Scale (BES) die onderscheid maakt tussen affectieve en cognitieve empathie. De BES is een zelfrapportage vragenlijst, ontwikkeld door Jolliffe en Farrington (2006). Opvallend is dat de BES in eerder valideringsonderzoek in jeugddetentiepopulatie een lage validiteit bleek te hebben. Veel items vielen weg, omdat deze het concept van affectieve en cognitieve empathie niet goed weerspiegelden (Heynen et al., 2016; Salas-Wright, Olate, & Vaughn, 2013;

Pechorro, Ray, Salas-Wright, Maroco, & Gonçalves, 2015). Dit gegeven doet de nodige vragen rijzen, aangezien het instrument in andere adolescentenpopulaties over goede psychometrische kwaliteiten lijkt te beschikken (Jolliffe & Farrington, 2006).

(6)

Op basis van de lage validiteit op de BES in detentiepopulatie valt te denken dat taalbegrip hierbij een rol zou kunnen spelen. Aangezien een groot deel van de jongeren in detentie een licht verstandelijke beperking heeft, zou het zo kunnen zijn dat zij door hun taalproblemen (Zoon, 2012) de items van de BES niet goed begrijpen. Om te onderzoeken of er daadwerkelijk een verschil is in enerzijds het affectief empathisch vermogen en anderzijds het cognitief empathisch vermogen tussen mensen met een laag IQ en mensen met een hoog IQ wordt in dit onderzoek, naar aanleiding van de goede psychometrische kwaliteiten van de Nederlandstalige BES (Stams, Van Vugt, & Van Langen, 2009), een taalkundig simpelere versie van de Nederlandse gevalideerde vertaling van de BES ontwikkelt. Dit wordt gedaan aan de hand van de Regels voor Inclusieve Taal (Moonen, 2015). Dit zijn taalregels die toegepast kunnen worden om teksten zodanig aan te passen dat ze ook voor mensen met een licht verstandelijke beperking te begrijpen zijn.

Verwacht wordt dat jongeren met een gemiddeld tot hoog IQ een groter cognitief empathisch vermogen hebben dan jongeren met een laag IQ. Jongeren met een gemiddeld tot hoog IQ zullen dus hoger scoren op de cognitieve subschaal van de BES dan jongeren met een laag IQ. Ook op de cognitieve subschaal van de taalkundig simpele versie van de BES (TvA BES) zullen jongeren met een gemiddeld tot hoog IQ hoger scoren dan jongeren met een laag IQ. Het verschil in scores op de cognitieve subschaal van de TvA BES tussen

jongeren met een gemiddeld tot hoog IQ en jongeren met een laag IQ, zal echter minder groot zijn dan op de cognitieve subschaal van de BES.

Verder wordt verwacht dat er geen verschil is in affectief empathisch vermogen tussen jongeren met een gemiddeld tot hoog IQ en jongeren met een laag IQ. Op de affectieve

subschaal van de BES scoren jongeren met een gemiddeld tot hoog IQ even hoog als jongeren met een laag IQ. Ook op de affectieve subschaal van de TvA BES zullen de jongeren met een gemiddeld tot hoog IQ even hoog scoren als jongeren met een laag IQ.

(7)

Verder wordt verwacht dat er voor jongeren met een laag IQ op de BES geen correlatie is tussen de scores op de cognitieve subschaal en de scores op de affectieve subschaal. Op de TvA BES zal echter wel sprake zijn van correlatie tussen de scores op de cognitieve subschaal en de scores op de affectieve subschaal bij jongeren met een laag IQ.

Voor jongeren met een gemiddeld tot hoog IQ zullen zowel op de BES als op de TvA BES, correlaties zijn tussen de scores op de cognitieve subschaal en de scores op de affectieve subschaal.

Ook wordt verwacht dat de betrouwbaarheid van de TvA BES hoger is dan de

betrouwbaarheid van de BES, omdat de jongeren met een licht verstandelijke beperking deze beter begrijpen dan de BES.

(8)

Methode

Deelnemers

181 jongeren (tussen de 14 en 25 jaar) namen deel aan het onderzoek en werden verdeeld over twee condities. Er namen ook drie personen deel aan het onderzoek die niet voldeden aan het inclusiecriterium voor leeftijd. De gegevens van deze deelnemers zijn niet meegenomen in de verdere dataverwerking. De 181 jongeren werden verdeeld over twee condities. In de ene conditie zaten 20 jongeren met een licht verstandelijke beperking (laag IQ) en in de andere conditie zaten 161 hoogopgeleide jongeren (gemiddeld tot hoog IQ). In de conditie met licht verstandelijk beperkte jongeren was de gemiddelde leeftijd 15.95 jaar (SD = 1.7) en in de conditie met hoogopgeleide jongeren was de gemiddelde leeftijd 21.3 jaar (SD = 2.2). In totaal namen 131 vrouwen en 52 mannen deel aan het onderzoek. Van één deelnemer was het geslacht onbekend. In de conditie met jongeren met een licht verstandelijke beperking zaten 11 vrouwen en 9 mannen en in de conditie met hoogopgeleide jongeren zaten 118 vrouwen en 42 mannen en één persoon waarvan het geslacht onbekend was.

Procedure

De licht verstandelijk beperkte (LVB) jongeren die deelnamen aan het onderzoek werden door de onderzoekers benaderd in De La Salle, een specialistisch orthopedagogisch behandelcentrum voor jongeren met een licht verstandelijke beperking in combinatie met gedragsproblematiek en/of psychiatrische problematiek (De La Salle). Zij werden verdeeld over twee condities middels random toewijzing. In beide condities werd eerst de informed

consent (versimpeld met behulp van regels voor Inclusieve Taal) toegelicht door één van de

onderzoekers. In de ene conditie kregen ze na afname van de demografische vragenlijst de TvA BES en in de andere conditie kregen ze na afname van de demografische vragenlijst de

(9)

originele BES. De jongere had voordat de vragenlijsten werden afgenomen de keuze om alle vragenlijsten voor te laten lezen door de onderzoeker of de vragenlijsten zelf te lezen en in te vullen. Het afnemen van de vragenlijsten nam ongeveer 10 minuten in beslag en de jongere kreeg na afloop als bedankje een chocoladereep.

De hoogopgeleide jongeren vulden de vragenlijsten online in via lab.uva.nl of via Facebook in het programma Qualtrics. Ook deze groep werd random verdeeld over twee condities. Net als bij de jongeren met een licht verstandelijke beperking kregen zij in de ene conditie, na het lezen van de informed consent en het invullen van de demografische

vragenlijst, de TvA BES. In de andere conditie kregen zij, na het lezen van de informed

consent en het invullen van de demografische vragenlijst, de originele BES. Het invullen van

de vragenlijsten nam ongeveer 5 minuten in beslag en na afloop kreeg de jongere hier een kwart proefpersoonpunt voor.

Materiaal

Basic Empathy Scale

In dit onderzoek is, om empathie te meten, gebruik gemaakt van de Basic Empathy Scale (BES). Dit is een gestructureerde, zelfrapportage vragenlijst bestaande uit 20 items waarvan 11 items affectieve empathie meten en 9 items cognitieve empathie op een vijfpunts Likert-schaal variërend van 1 (helemaal oneens) tot 5 (helemaal eens). Hierbij kan een score van 0 tot 100 behaald worden, waarbij een hoge score duidt op een hoog empathisch

vermogen en een lage score duidt op een laag empathisch vermogen.

Een voorbeeldvraag, voor het meten van affectieve empathie, is: “Ik word niet verdrietig als ik andere mensen zie huilen.” En een voorbeeldvraag voor het meten van cognitieve empathie is: “Ik begrijp dat mijn vrienden blij zijn als ze iets goed hebben gedaan.”

(10)

De BES heeft in de originele studie een betrouwbaarheid van α = .71 (Jolliffe & Farrington, 2006). De cognitieve subschaal van de BES heeft een betrouwbaarheid van α = .79 (Stams, Van Vugt, & Van Langen, 2009) en de affectieve subschaal van de BES heeft een betrouwbaarheid van α = .85 (Stams, Van Vugt, & Van Langen, 2009). Verder blijkt uit de Nederlandse validering van de BES dat de BES een valide instrument is voor het meten van affectieve en cognitieve empathie bij jongeren (Stams, Van Vugt, & Van Langen, 2009).

Taal voor Allemaal Basic Empathy Scale

De Taal voor Allemaal Basic Empathy Scale (TvA BES) is de simpele versie van de originele BES, en werd voor dit onderzoek ontwikkeld door Heynen (2017) aan de hand van de Regels voor Inclusieve Taal (Moonen, 2015), en bestaat ook uit 20 items die empathie meten op een driepunts Likert-schaal variëren van 1 (Nee) tot 3 (Ja), waarbij een score van 0 tot 60 behaald kan worden. Een hoge score duidt op een hoog empathisch vermogen en een lage score op een laag empathisch vermogen. Ook bij deze vragenlijst meten 11 items affectieve empathie en 9 items cognitieve empathie. Een voorbeeldvraag voor het meten van affectieve empathie is: “Ik word verdrietig als ik iemand anders zie huilen.” Een

voorbeeldvraag voor het meten van cognitieve empathie is: “Ik snap dat mijn vrienden blij zijn als ze iets goed doen.” De TvA BES heeft in de huidige studie een betrouwbaarheid van α

= .79. De cognitieve subschaal van de TvA BES heeft een betrouwbaarheid van α = .72 en de

affectieve subschaal van de TvA BES heeft een betrouwbaarheid van α = .78. De TvA BES is nog niet gevalideerd.

Demografische vragenlijst

Verder werd bij alle deelnemers een demografische vragenlijst afgenomen die bestond uit items betreffende de achtergrond van de jongere met factoren als leeftijd, geslacht en opleidingsniveau die uit de literatuur belangrijk zijn gebleken bij onderzoek naar empathie

(11)

(Jolliffe & Farrington, 2006). Deze vragenlijst is afgeleid van de demografische vragenlijst die Jolliffe en Farrington (2006) gebruikten voor hun valideringsonderzoek.

Analyseplan

Independent sample t-tests worden gebruikt om te onderzoeken of jongeren met een

gemiddeld tot hoog IQ hoger scoren op cognitieve empathie dan jongeren met een laag IQ (BES en TvA BES), of het verschil in cognitieve empathie tussen jongeren met een laag IQ en jongeren met een hoog IQ kleiner is op de TvA BES dan op de BES, of jongeren met een gemiddeld tot hoog IQ op de BES even hoog scoren op affectieve empathie als jongeren met een laag IQ en of jongeren met een gemiddeld tot hoog IQ ook op de TvA BES even hoog scoren op affectieve empathie als jongeren met een laag IQ.

Verder worden er reliablity analyses gedaan om te controleren of de gehele BES, de cognitieve subschaal van de BES en de affectieve subschaal van de BES betrouwbaar zijn. Ook wordt de betrouwbaarheid van de gehele TvA BES, de cognitieve subschaal van de BES en de affectieve subschaal van de BES gecontroleerd.

Aan de hand van pearson correlations wordt onderzocht of er geen correlatie is tussen de scores op de cognitieve subschaal van de BES en de scores op de affectieve subschaal van de BES voor jongeren met een laag IQ, of er voor jongeren met een laag IQ op de TvA BES wél sprake is van correlatie tussen de scores op beide subschalen en of er voor jongeren met een gemiddeld tot hoog IQ zowel op de BES als op de TvA BES sprake is van correlaties tussen de scores op de subschalen.

(12)

Resultaten

Van de 184 deelnemers voldeden er drie niet aan het inclusiecriterium voor leeftijd. Hun leeftijden vielen buiten de range van 14 tot 25 jaar. De gegevens van deze drie

deelnemers zijn niet meegenomen in de verdere dataverwerking. De overgebleven gegevens zijn gebruikt in de analyse.

Over zowel de TvA als de BES werden reliabilty analyses uitgevoerd. De cognitieve subschaal van de TvA had een Cronbach’s α van 0.72 en de affectieve subschaal van de TvA had een Cronbach’s α van 0.78. De hele TvA had een Cronbach’s α van 0.79. De cognitieve subschaal van de BES had een Cronbach’s α van 0.71 en de affectieve subschaal van de BES had een Cronbach’s α van 0.81 De hele BES had een Cronbach’s α van 0.82. Waardes voor α boven de 0.7 duiden op een goede betrouwbaarheid (Field, 2009). Beide vragenlijsten zijn dus betrouwbaar.

Er zijn zes independent t-tests uitgevoerd om de gemiddeldes van de conditie met hoogopgeleide jongeren te vergelijken met de gemiddeldes van de conditie jongeren met een licht verstandelijke beperking (LVB). De gemiddelden van deze condities werden op beide vragenlijsten en op beide subschalen (cognitief en affectief) met elkaar vergeleken. De assumptie van normaliteit werd in de conditie met studenten bij elke independent t-test geschonden en in de LVB-conditie werd deze assumptie geschonden op de cognitieve

subschaal van de TvA. Wanneer deze assumptie geschonden wordt, is er geen sprake van een normaalverdeling (Field, 2009). Aan de assumptie van homogeniteit werd voor beide

condities bij elke independent t-test voldaan.

De hoogopgeleide jongeren scoorden gemiddeld significant hoger, t(82) = 3.16, p < .05, d = 1.12, op de affectieve subschaal van de TvA BES dan de jongeren met een licht verstandelijke beperking. Het effect was groot. Ook scoorden de hoogopgeleide jongeren gemiddeld significant hoger, t(82) = 2.51, p < .05, d = 0.83, op de hele TvA BES dan de

(13)

jongeren met een licht verstandelijke beperking. Ook dit effect was groot.

Op de BES scoorden de hoogopgeleide jongeren op de affectieve subschaal significant hoger, t(89) = 2.06, p < .05, d = 0.64, dan de jongeren met een licht verstandelijke beperking. Ook op de cognitieve subschaal scoorden de hoogopgeleide jongeren significant hoger, t(88) = 2.42, p < .05, d = 0.69, dan de jongeren met een licht verstandelijke beperking. Op beide subschalen was dit effect middelgroot. De hoogopgeleide jongeren scoorden dus gemiddeld significant hoger, t(88) = 2.58, p < .05, d = 0.88, op de hele BES dan de jongeren met een licht verstandelijke beperking. Dit effect was groot. De resultaten van de independent t-tests staan in Tabel 1.

(14)

Tabel 1

Resultaten Vergelijking tussen Gemiddeldes (Independent t-test) van Jongeren met een Licht Verstandelijke Beperking (LVB) en Hoogopgeleide Jongeren op de (Subschalen van de) TvA BES en de BES

(Sub)schaal LVB Hoogopgeleid M SE M SE p t Cohen’s d BES TvA cognitief 2.81 0.08 2.80 0.03 0.845 -0.21 0.04 BES TvA affectief 2.04 0.13 2.42 0.03 < .05 3.16 1.12 BES TvA 2.39 0.08 2.59 0.03 < .05 2.51 0.83 BES cognitief 2.64 0.09 2.83 0.03 < .05 2.42 0.69 BES affectief 2.29 0.12 2.54 0.04 < .05 2.06 0.64 BES 2.45 0.06 2.67 0.03 < .05 2.58 0.88

Noot 1. SE = standaard error Noot 2. M = mean

Noot 3. Voor het bepalen van de significantie wordt een Alfa (p) van .05 aangehouden Noot 4. Cohen’s d van 0.20 = klein effect, Cohen’s d van 0.50 = middelgroot effect en

(15)

Tot slot werd met behulp van pearson correlations gekeken naar de correlatie tussen de cognitieve en affectieve empathie scores op de TvA BES en op de BES voor zowel de jongeren met een licht verstandelijke beperking als de hoogopgeleide jongeren.

Voor de hoogopgeleide jongeren was er een significante correlatie, r = 0.33, p < .05, tussen de scores op de affectieve subschaal van de TvA BES en de scores op de cognitieve subschaal van de TvA BES. Deze correlatie was echter laag (Cohen, 2012). Voor de

hoogopgeleide jongeren was er ook sprake van een significante correlatie, r = 0.46, p < .001, tussen de scores op de affectieve subschaal van de BES en de scores op de cognitieve

subschaal van de BES. Ook deze correlatie was laag (Cohen, 2012).

Voor de jongeren met een licht verstandelijke beperking werden op zowel de TvA BES als de BES geen significante correlaties gevonden tussen beide subschalen. De pearson

correlations zijn te vinden in Tabel 2 en Tabel 3.

Tabel 2

Pearson’s Correlations tussen de Cognitieve en de Affectieve Subschaal van de BES en de Cognitieve en de Affectieve Subschaal van de BES TvA voor Hoogopgeleide Jongeren

BES affectief BES TvA affectief

BES cognitief 0.46*

BES TvA cognitief 0.33**

(16)

Tabel 3

Pearson’s Correlations tussen de Cognitieve en de Affectieve Subschaal van de BES en de Cognitieve en de Affectieve Subschaal van de BES TvA voor Jongeren met een Licht Verstandelijke Beperking

BES affectief BES TvA affectief

BES cognitief -0.34*

BES TvA cognitief 0.19**

(17)

Discussie

In deze studie werd de relatie tussen intelligentie en empathie onderzocht. Op de TvA BES bleek er geen significant verschil te zijn in cognitieve empathie tussen hoogopgeleide jongeren en jongeren met een licht verstandelijke beperking. Voor affectieve empathie bleek echter wel een verschil te zijn. Hoogopgeleide jongeren scoorden op de TvA BES hoger op affectieve empathie dan jongeren met een licht verstandelijke beperking. Op de BES bleken hoogopgeleide jongeren hoger te scoren op zowel affectieve als cognitieve empathie dan jongeren met een licht verstandelijke beperking.

Verwacht werd dat hoogopgeleide jongeren ook op de TvA BES hoger zouden scoren op cognitieve empathie dan jongeren met een licht verstandelijke beperking. Dat er op de TvA BES, tegen de verwachtingen in, geen verschil is gevonden in cognitieve empathie tussen jongeren met een licht verstandelijke beperking en hoogopgeleide jongeren, zou verschillende verklaringen kunnen hebben.

Volgens de Cognitive Load Theory leidt complex materiaal tot een hogere intrinsieke cognitieve belasting dan minder complex materiaal (Paas, Renkl, & Sweller, 2003). Complex materiaal vergt namelijk meer van het werkgeheugen dan minder complex materiaal (Paas, Renkl, & Sweller, 2003). Het is denkbaar dat jongeren met een licht verstandelijke beperking bij de afname van de TvA BES, door het simpele taalgebruik, minder cognitief belast werden dan bij afname van de BES. Doordat sprake was van een kleinere cognitieve belasting, waren zij in staat adequaat te antwoorden op de TvA BES. Dit zou er op kunnen duiden dat de TvA BES een meer valide meetinstrument is, voor het meten van empathie bij jongeren met een licht verstandelijke beperking, dan de BES.

Een andere mogelijke verklaring is dat de TvA BES juist geen valide meetinstrument is voor het meten van empathie. Enkele hoogopgeleide jongeren gaven na het invullen van de TvA BES aan de vragen onduidelijk te hebben gevonden. Het zou kunnen dat de

(18)

oorspronkelijke betekenissen van de items van de BES (deels) verloren zijn gegaan bij het ontwikkelen van de TvA BES en zodoende door de hoogopgeleide jongeren anders geïnterpreteerd werden. De vraag rijst dus in hoeverre met de TvA BES een valide meting werd gedaan van cognitieve en affectieve empathie.

Om meer zekerheid te krijgen over de verschillen in cognitieve empathie en affectieve empathie tussen hoogopgeleide jongeren en jongeren met een licht verstandelijke beperking zou in het vervolg, zowel in een hoogopgeleide jongerenpopulatie als in een populatie met licht verstandelijk beperkte jongeren, valideringsonderzoek gedaan moeten worden naar de TvA BES.

Een andere opvallende uitkomst van deze studie is dat hoogopgeleide jongeren zowel op de TvA BES als op de BES hoger bleken te scoren op affectieve empathie dan de jongeren met een licht verstandelijke beperking. Deze uitkomst gaat tegen de verwachtingen in dat affectieve empathie niet wordt beïnvloed door intelligentie en dat jongeren met een licht verstandelijke beperking en hoogopgeleide jongeren hier in dus niet van elkaar zullen verschillen.

Een mogelijke verklaring voor deze opvallende uitkomst is dat de gemiddelde leeftijd bij de jongeren met een licht verstandelijke beperking (16.0 jaar) veel lager lag dan de

gemiddelde leeftijd bij de hoogopgeleide jongeren (21.3 jaar). Het is algemeen bekend dat jongeren in hun adolescentie een enorme sociaal-emotionele groei doormaken (Crone, 2011) en dus zou het zo kunnen zijn dat in dit onderzoek de hoogopgeleide jongeren door hun hogere leeftijd meer ontwikkeld zijn wat affectieve empathie betreft dan de jongeren met een licht verstandelijke beperking. Om daadwerkelijk conclusies te kunnen trekken over

verschillen in affectieve empathie tussen hoogopgeleide jongeren en jongeren met een licht verstandelijke beperking zou in vervolgonderzoek gecontroleerd moeten worden voor leeftijd.

(19)

bevestigt dat bij de hoogopgeleide jongeren, zowel op de BES als op de TvA BES,

samenhang zou zijn tussen cognitieve en affectieve empathie en dat bij jongeren met een licht verstandelijke beperking geen samenhang zou zijn tussen affectieve en cognitieve empathie op de BES. Wat echter tegen de verwachtingen in ging, was dat voor jongeren met een licht verstandelijke beperking ook op de TvA BES geen samenhang werd gevonden tussen cognitieve en affectieve empathie.

Dat er geen samenhang werd gevonden, kwam doordat de scores op de cognitieve subschaal van de TvA BES voor de jongeren met een licht verstandelijke beperking hoger uitvielen dan verwacht en de scores op de affectieve subschaal juist lager uitvielen dan verwacht. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat, zoals eerder genoemd, de TvA BES geen valide instrument is voor het meten van cognitieve en affectieve empatie. Ook wat deze opvallende uitkomst betreft, is het nuttig om in het vervolg onderzoek te doen naar de validiteit van de TvA BES.

Tot slot werd gevonden dat de BES een hogere betrowbaarheid heeft dan de TvA BES. Dit ging tegen de verwachtingen in dat de TvA BES een hogere betrouwbaarheid zou hebben dan de BES.

Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de TvA BES voor jongeren met een licht verstandelijke beperking en/of hoogopgeleide jongeren niet beter te begrijpen is dan de BES. Doordat in de huidige studie geen onderscheid is gemaakt tussen de betrouwbaarheden van de BES en de TvA BES voor hoogopgeleide jongeren en de betrouwbaarheden van de BES en de TvA BES voor jongeren met een licht verstandelijke beperking, kunnen nog geen uitspraken gedaan worden over in hoeverre de TvA BES voor jongeren met een licht verstandelijke beperking beter te begrijpen is dan de BES. In vervolgonderzoek zou de betrouwbaarheid van de BES en de betrouwbaarheid van de TvA BES dan ook voor beide groepen jongeren apart berekend moeten worden, zodat hier wel uitspraken over kunnen worden gedaan.

(20)

Een tekortkoming van deze studie is dat de sample met licht verstandelijk beperkte jongeren klein was (N = 20). De resultaten van de jongeren met een licht verstandelijke beperking zijn dus niet te generaliseren naar de gehele populatie van jongeren met een licht verstandelijke beperking. Daarom moet in het vervolg onderzoek worden gedaan aan de hand van een grotere sample jongeren met een licht verstandelijke beperking.

Een andere tekortkoming is dat bij de jongeren met een licht verstandelijke beperking de vragenlijsten werden afgenomen door de onderzoekers of in het bijzijn van de

onderzoekers. Uit onderzoek is gebleken dat de social desirability bias, de neiging tot sociaal wenselijk antwoorden, groter is wanneer data wordt verzameld over persoonlijke of sociaal gevoelige zaken. Deze neiging komt voort uit behoefte aan goedkeuring (Grimm, 2010). De

social desirability bias komt vaak voor wanneer data verzameld wordt door middel van

persoonlijke interviews, waarbij de respondent makkelijk geïdentificeerd kan worden

(Grimm, 2010). De aanwezigheid van een onderzoeker kan de antwoorden van de deelnemers sterk beïnvloeden. Er kan dus in twijfel getrokken worden of de antwoorden van de jongeren met een licht verstandelijk beperking betrouwbaar zijn. Een suggestie voor vervolgonderzoek is dan ook dat de onderzoeker het vertrek tijdens het invullen van de vragenlijsten verlaat en pas terugkeert wanneer de deelnemer aangeeft klaar te zijn.

Ook werd de assumptie van normaliteit, voor zowel de hoogopgeleide jongeren als de jongeren met een licht verstandelijke beperking, geschonden. Dit betekent dat de steekproef niet normaal verdeeld was. De conclusies uit de huidige studie zijn dus waarschijnlijk niet te generaliseren zijn naar de gehele populatie hoogopgeleide jongeren en jongeren met een licht verstandelijke beperking. In vervolgonderzoek zou aan deze assumptie voldaan moeten worden, zodat de conclusies wel te generaliseren zijn naar een grotere populatie.

Ondanks dat factoren als autisme, aantal siblings en geslacht in de demografische vragenlijst zijn uitgevraagd, zijn deze factoren niet meegenomen in de analyses. Een suggestie

(21)

voor vervolgonderzoek zou zijn dat wel gecontroleerd wordt voor deze factoren aangezien uit eerder onderzoek is gebleken dat naast de factor leeftijd (Crone, 2011), ook deze factoren van grote invloed kunnen zijn op de ontwikkeling van het cognitief en affectief empathisch vermogen (Lombardo, Barnes, Wheelwright, & Baron-Cohen, 2007; Lam, Solmeyer, & McHale, 2012; Jolliffe & Farrington, 2006).

De resultaten uit de huidige studie zijn nog niet te interpreteren binnen de forensische setting. Wanneer in de toekomst meer onderzoek wordt gedaan naar de relatie tussen

intelligentie en empathie bij jongeren die in de forensische setting verkeren, zullen hier nuttige implicaties voor behandeling en begeleiding van deze jongeren uit afgeleid kunnen worden. Het ontwikkelen van een training voor het vergroten van het empathisch vermogen van de jongere, aansluitend op zijn of haar intelligentie, zou denkbaar zijn. Deelname aan de training zou het recidiverisico kunnen doen afnemen en de kans vergroten op een succesvolle herintreding in de maatschappij.

(22)

Literatuur

Cohen, J. (1992). A power primer. Psychological bulletin, 112(1), 155.

Crone, E. (2011). Het puberende brein: over de ontwikkeling van de hersenen in de

unieke periode van de adolescentie. Prometheus.

Decety, J., & Jackson, P. L. (2004). The functional architecture of human empathy. Behavioral and cognitive neuroscience reviews, 3(2), 71-100.

Decety, J. (2010). The neurodevelopment of empathy in humans. Developmental

neuroscience, 32(4),257-267.

Field, A. (2009). Discovering statistics using SPSS. Sage publications.

Grimm, P. (2010). Social desirability bias. Wiley International Encyclopedia of

Marketing.

Heynen, E. J. E., Van der Helm, G. H. P., Stams, G. J. J. M., & Korebrits, A. M. (2016). Measuring Empathy in a German Youth Prison: A Validation of the German Version of the Basic Empathy Scale (BES) in a Sample of Incarcerated Juvenile Offenders. Journal of

Forensic Psychology Practice, 16(5), 336-346.

Hoffman, M. L. (1990). Empathy and justice motivation. Motivation and

emotion, 14(2), 151-172.

Jolliffe, D., & Farrington, D. P. (2004). Empathy and offending: A systematic review and meta-analysis. Aggression and violent behavior, 9(5), 441-476.

Jolliffe, D., & Farrington, D. P. (2006). Development and validation of the Basic Empathy Scale. Journal of adolescence, 29(4), 589-611.

(23)

Kaal, H.L. (2016). Prevalentie licht verstandelijke beperking in het justitiedomein. Leiden: Hogeschool Leiden.

Ketelaar, L. (2014). Beyond hearing: social-emotional outcomes following cochlear

implantation in young children. Developmental and Educational Psychology, Institute of

Psychology, Faculty of Social and Behavioural Sciences, Leiden University.

Lam, C. B., Solmeyer, A. R., & McHale, S. M. (2012). Sibling relationships and empathy across the transition to adolescence. Journal of youth and adolescence, 41(12), 1657-1670.

Lombardo, M. V., Barnes, J. L., Wheelwright, S. J., & Baron-Cohen, S. (2007). Self-referential cognition and empathy in autism. PloS one, 2(9), e883.

Mulder, E., Brand, E., Bullens, R., & Van Marle, H. (2010). A classification of risk factors in serious juvenile offenders and the relation between patterns of risk factors and recidivism. Criminal Behaviour and Mental Health, 20(1), 23.

Newton, E., & Jenvey, V. (2011). Play and theory of mind: Associations with social competence in young children. Early Child Development and Care, 181(6), 761-773.

Paas, F., Renkl, A., & Sweller, J. (2003). Cognitive load theory and instructional design: Recent developments. Educational psychologist, 38(1), 1-4.

Pechorro, P., Ray, J. V., Salas-Wright, C. P., Maroco, J., & Gonçalves, R. A. (2015). Adaptation of the Basic Empathy Scale among a Portuguese sample of incarcerated juvenile offenders. Psychology, Crime & Law, 21(7), 699-714.

(24)

Moonen, X. (2015). Regels voor Inclusieve Taal (Bijzonder Lectoraat Inclusie van Mensen met Verstandelijke Beperking Zuyd Hogeschool Heerlen, 2015)

Rot, E.J.W. (2013). Handreiking Balans in Beeld: Jongeren met een licht

verstandelijke beperking uitdagen zonder hen te overvragen of ondervragen. Kennisplein Gehandicaptensector: ’s Heeren Loo

Salas-Wright, C. P., Olate, R., & Vaughn, M. G. (2013). Assessing empathy in

Salvadoran high-risk and gang-involved adolescents and young adults: a Spanish validation of the Basic Empathy Scale. International journal of offender therapy and comparative

criminology, 57(11), 1393-1416.

Stams, G. J., Van Vugt, E., & Van Langen, M. (2009). De Nederlandse Validering van de Basic Empathy Scale.

Van der Molen, M., Van Luit, J. E. H., Van der Molen, M. W., Klugkist, I., & Jongmans, M. J. (2010). Effectiveness of a computerised working memory training in adolescents with mild to borderline intellectual disabilities. Journal of Intellectual Disability Research, 54(5), 433-447.

Welkom bij De La Salle. (z.j.). Opgehaald van: http://www.de-la-salle.nl

Wie Is Koraal Groep. (z.j.). Opgehaald van:

https://www.koraalgroep.nl/wie-is-koraal-groep

Zoon, M. (2012). Kenmerken en Oorzaken van een Licht Verstandelijke Beperking. Opgehaald van: http://www.nji.nl/nl/Download-NJi/LVB_Kenmerken_en_oorzaken.pdf

(25)

Bijlage Demografische vragenlijst Wat is je geslacht?  Man  Vrouw Wat is je leeftijd? ___ jaar

Wat is het hoogste niveau dat je hebt afgerond of waarmee je nog bezig bent?  Basisschool

 VMBO basisberoepsgerichte leerweg (BB)  VMBO kaderberoepsgerichte leeweg (KB)  VMBO gemengde leerweg (GL)

 VMBO theoretische leerweg (TL)  HAVO  VWO  MBO 1  MBO 2  MBO 3  MBO 4 (middenkaderopleiding)  MBO 4 (specialistenopleiding)  HBO Bachelor  HBO Master  WO Bachelor

(26)

 WO Pre-master  WO Master

 Post-initieel Hoger Onderwijs  Weet ik niet/wil niet zeggen  Anders, namelijk

_______________________________________________________________

Is er bij jou sprake van hoogbegaafdheid?  Ja

 Nee

 Weet niet/wil niet zeggen

Is er bij jou sprake van autisme?  Ja

 Nee

 Weet niet/wil niet zeggen

Is er bij jou sprake van dyslexie?  Ja

 Nee

 Weet niet/wil niet zeggen

Hoeveel broers en/of zussen heb je?  0

 1  2  3

(27)

 4

 Meer dan 4

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

supporting or contesting the positive impact of regulation on innovation, we identify the role of rules during the uptake of two systems: the 'KLIC utility register' and the 'Ground

To determine the detection limit of the nanogap IDEs, we applied a step-function with different levels of acetone concentration (Fig.. For high concentrations that are depicted in

The Black Economic Empowerment Act 17 of 2003, largely failed to meet its objectives - even after being changed to broad based, it failed to address the ownership patterns

including habitat use and movement patterns, of animals in general and brent geese in particular (Rouleau et al 2002; Fahrig 2007; chapter 4).. Interactions between species and

This article conducts a series of list experiments to detect whether community conversations contribute to a change in thinking about harmful traditional practices in Ethiopia..

Portfolios are first sorted into quintiles based on their 12 months lagged excess returns (excluding the most recent month), then they are sorted again into quintiles based on

As the clinical risk manager of this specific hospital, the researcher is responsible for monitoring hand hygiene in the hospital but has been unable to improve hand hygiene

We expected that negative cognitions (about one’s self, life, future, and catastrophic misinterpretations of one’s own grief reactions) and anxious and depressive avoidance