• No results found

De misleidbaarheid van de Concealed Information Test

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De misleidbaarheid van de Concealed Information Test"

Copied!
38
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

De Misleidbaarheid van de Concealed

Information Test

Marloes Bersma

Studentnummer: 10175466

Universiteit van Amsterdam

Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen

Programmagroep Klinische Psychologie

Begeleid door: Marieke Effting

Aantal woorden abstract: 195

(2)

2 Abstract

In dit onderzoek werd het effect van instructies op misleiding van de op reactietijd

gebaseerde concealed information test (RT-CIT) onderzocht. Een onschuldige conditie, een naïef schuldige conditie en een geïnstrueerd schuldige conditie werden hiertoe met elkaar vergeleken. Om er zeker van te kunnen zijn dat de instructies werden begrepen mochten geïnstrueerde deelnemers pas aan de RT-CIT beginnen als de proefleiders hadden gecontroleerd of de deelnemer snapte hoe de misleidingsstrategie toegepast diende te worden. Om te kunnen controleren of de RT-CIT valide was werd behalve een naïef schuldige conditie en een

geïnstrueerd conditie ook een onschuldige conditie aan het experiment toegevoegd. Resultaten toonden een groter CIT effect (langere reactietijden op probes dan op irrelevante items) voor naïef schuldige deelnemers dan voor geïnstrueerd schuldige deelnemers. Het CIT effect voor de geïnstrueerd schuldige deelnemers verschilde niet van het CIT effect van de onschuldige

deelnemers. Geconcludeerd kan worden dat deelnemers met behulp van instructies (zonder training) er in slaagden de RT-CIT te misleiden. Hiermee lijkt dit onderzoek een eerder

onderzoek van Kleinberg et al. (ongepubliceerd manuscript) tegen te spreken. Mogelijk komt dit doordat in dit onderzoek voorafgaand aan de test werd gecontroleerd of geïnstrueerde

(3)

3 Introductie

In films is het mogelijk, een leugendetector die ziet of een verdachte liegt op de vraag ‘Heb jij hem vermoord?’. Een dergelijke leugendetector is gebaseerd op stress. Iemand die liegt zou meer signalen van stress vertonen dan iemand die de waarheid spreekt. Er zijn verschillende pogingen gedaan een dergelijke leugendetector te ontwikkelen (bv. Honts, 2005; Pavlidis,

Eberhardt, & Levine, 2002; Meyer, 2011). Het probleem van deze leugendetectors is dat iemand die de waarheid spreekt ook signalen van stress kan vertonen. De Control question polygraph test (Honts, 2005) probeert dit te verhelpen door relevante vragen, zoals ‘Heb jij hem vermoord?’, af te wisselen met irrelevante vragen, zoals ‘Heb jij ooit in je leven gelogen?’. Dit is echter te doorzichtig, en ook onschuldige die de waarheid spreken zien dit verschil en zullen dus meer stress vertonen bij relevante vragen. Lykken (1959) ontwikkelde een alternatief; de Concealed Information Test (CIT). De CIT detecteert of iemand relevante kennis bezit, zoals bijvoorbeeld kennis van een misdrijf (Verschuere & Meijer, 2014). Tijdens de CIT worden items uit het misdrijf (probes), bijvoorbeeld het mes waarmee een moord gepleegd is, aangeboden te midden van irrelevante items van dezelfde categorie, zoals een geweer, een bijl, etc. (Kleinberg,

Suchotzki, Lettinga, & Verschuere, ongepubliceerd manuscript). Voor een onschuldige is er geen verschil tussen probes en irrelevante items. De lichamelijke reacties zullen dan ook bij alle items even groot zijn. Echter, voor schuldigen is er wel degelijk een verschil tussen probes en

irrelevante items. Voor schuldigen zijn de irrelevante items onbekend, maar de probes worden herkend. Hierdoor lokken probe items bij schuldigen een grotere lichamelijke reactie uit dan irrelevante items (Meijer, Klein, Elber, & Ben-Shakhar, 2014). De CIT kan dus door het verschil in reactie op probes en op irrelevante items detecteren of iemand relevante kennis bezit.

De laatste jaren is er een aangepaste variant van de CIT ontwikkeld waarbij geen lichamelijke stress reacties, maar cognitieve reacties aan de hand van reactietijden worden

(4)

4 gemeten (Verschuere & De Houwer, 2011). De op reactietijden gebaseerde CIT (RT-CIT) heeft het voordeel veel goedkoper te zijn en kan makkelijker en sneller worden afgenomen. In de RT-CIT worden naast probes en irrelevante items ook targets aangeboden, welke de verdachte voorafgaand aan de test leert. Tijdens de test moeten deelnemers JA antwoorden bij het zien van targets, en NEE antwoorden op alle andere items. Door toevoeging van de targets worden de deelnemers verplicht met aandacht naar de items te blijven kijken. Schuldige deelnemers doen er langer over om NEE te antwoorden op probes dan op de irrelevante items, omdat dit antwoord strijdig is met hun spontane reactie en dus meer mentale moeite kost (Verschuere & De Houwer, 2011). Het verschil in reactietijd tussen probes en irrelevante items blijkt een valide maat van herkenning (Verschuere & Kleinberg, 2015), en vergelijkbaar met de CIT op basis van

huidgeleiding, de meest valide op fysiologische reacties gebaseerde CIT (Verschuere & Houwer, 2011).

Misleidbaarheid van de (RT-)CIT

Onderzoek toont aan dat hoewel de CIT zeer goed in staat is mensen zonder relevante daderkennis (onschuldigen) als zodanig te classificeren (specificiteit tussen de 83-96%), de kans om mensen met relevante daderkennis (schuldigen) als zodanig te classificeren (sensitiviteit) kleiner is (tussen de 76-84%; Elaad, 1998; Ben-Shakhar & Furedy, 1990; MacLaren, 2001). Een mogelijke reden is dat de CIT te misleiden is door bijvoorbeeld te vertragen op irrelevante items (Verschuere & Meijer, 2014). Pogingen om de CIT te misleiden doet de sensitiviteit dalen tot slechts 10-40% (Honts, Devitt, Winbush & Kircher, 1996; Ben-Shakhar & Dolev, 1996; Rosenfeld, Soskins, Bosh, & Ryan, 2004). Er is echter ook onderzoek waarin geen effect van misleiding wordt gevonden wanneer deelnemers hiertoe aangemoedigd worden (bv. Elaad & Ben-Shakhar, 1991; Honts & Alloway, 2007).

(5)

5 Ook voor de RT-CIT zijn de effecten van misleiding inconsistent (Rosenfeld, Soskins, & Ryan, 2004; Gronau, Ben-Shakhar & Cohen, 2005). Zo daalde in het onderzoek van Rosenfeld et al. (2004) de sensitiviteit van 91% naar 45% wanneer deelnemers strategieën toepasten die hen geleerd werden aan de hand van instructies om op irrelevante items te vertragen (‘door met hun wijsvinger te duwen, met hun middelvinger duwen, hun linker grote teen bewegen, hun rechter grote teen bewegen, of zich voorstellen in het gezicht geslagen te worden’). In tegenstelling tot Rosenfeld et al. (2004) werd in Seymour et al. (2000) geen effect van kennis over de werking van de van de RT-CIT en een mogelijke misleidinsstartegie op de sensitiviteit gevonden. Een verklaring voor deze verschillende resultaten is mogelijk de mate van instructie. Terwijl

deelnemers in de studie van Seymour et al. (2000) enkel werd verteld hoe de test globaal werkt, werden in Rosenfeld et al. (2004) specifieke instructies (bv. ‘beweeg je grote teen bij het zien van een irrelevant item’) gegeven over hoe de test te misleiden valt. Specifieke instructies voor een misleidingsstrategie maken het dus wellicht mogelijk om de RT-CIT te misleiden.

Een recente studie van Kleinberg et al. (ongepubliceerd manuscript) naar het effect van specifieke instructies voor misleiding van de RT-CIT (door te vertragen op irrelevante items), maar zonder verdere training suggereert dat enkel instructies onvoldoende zijn om de RT-CIT te misleiden. In drie experimenten werd zowel in de groep mét instructies als in de groep zónder instructies een CIT effect gevonden, dat wil zeggen grotere reactietijden op probes dan op irrelevante items. Een mogelijke verklaring voor het uitblijven van een effect van instructies is dat deze onvoldoende werden begrepen en/of opgevolgd. In alle drie de experimenten hadden deelnemers mét instructies achteraf wel meer kennis over de RT-CIT en de misleidingsstrategie dan de deelnemers zonder instructies, maar in Experiment 3 bleek dat deelnemers de

(6)

6 Mogelijk was het toepassen van de strategie te moeilijk of begrepen deelnemers pas gedurende de test (en daarmee te laat) wat er met de instructies werd bedoeld. In geen van de experimenten werd voorafgaand aan de RT-CIT gecontroleerd of deelnemers de instructies hadden begrepen en snapten hoe de strategie moest worden toegepast.

In het huidige onderzoek werd onderzocht of de RT-CIT met behulp van uitgebreidere instructies dan Kleinberg et al. (ongepubliceerd manuscript) wel te misleiden valt. Om er zeker van te zijn dat deelnemers voorafgaand aan de CIT voldoende begrip hadden van de instructies, mochten de deelnemers pas aan de CIT beginnen wanneer zij konden uitleggen hoe de RT-CIT werkt en hoe deze te misleiden valt. Ook werd achteraf in een RT-RT-CIT Quiz nagegaan welke strategie deelnemers hadden gebruikt en in hoeverre deelnemers probeerden de test te misleiden.

Het huidige onderzoek

In dit onderzoek werd onderzocht of de RT-CIT misleid kan worden door deelnemers uitleg te geven over de werking van de RT-CIT en de beste strategie om deze te misleiden. Hiertoe werden deelnemers ingedeeld in één van de drie condities: een naïef schuldige conditie, een geïnstrueerd schuldige conditie en een onschuldige conditie. Deelnemers uit beide schuldige condities voerden een mock-crime uit. Een mock-crime is een nagebootst misdrijf, in dit geval het stelen van een door de proefleiders geplaatst voorwerp. De onschuldige conditie voerde geen mock-crime uit en vulde in plaats daarvan een ongerelateerde vragenlijst in. Door het uitvoeren van de mock-crime bezitten deelnemers uit de schuldige condities informatie over het ‘misdrijf’ die de deelnemers uit de onschuldige conditie niet bezitten. De deelnemers uit beide schuldige condities werden aangemoedigd deze verworven kennis verborgen te houden tijdens het uitvoeren van de RT-CIT. Voorafgaand aan de RT-CIT kregen deelnemers uit de geïnstrueerd schuldige conditie informatie over de werking van de test en hoe deze het beste te misleiden valt,

(7)

7 namelijk door te vertragen op irrelevante items. De naïef schuldige conditie en de onschuldige conditie kregen deze informatie niet. In tegenstelling tot Kleinberg et al. (ongepubliceerd manuscript) werd voorafgaand aan de RT-CIT gecontroleerd of de instructies goed waren begrepen aan de hand van een drietal vragen (bv. ‘Hoe kan je de RT-CIT misleiden?’). Er mocht pas aan de test worden begonnen wanneer deze drie vragen correct waren beantwoord.

Ter validatie van de RT-CIT werden de reactietijden van deelnemers in de naïef

schuldige conditie vergeleken met die van de onschuldige conditie. Een valide test is in staat om in de naïef schuldige conditie daderkennis te detecteren, maar in de onschuldige conditie niet (hypothese 1). Daderkennis wordt gedetecteerd wanneer de reactietijden voor probes groter zijn dan voor irrelevante items. De verwachting was dus dat deelnemers in de naïef schuldige conditie grotere reactietijden vertonen op probes dan op irrelevante items, terwijl deelnemers in de onschuldige conditie geen verschil in reactietijden op beide items vertonen. Om het effect van instructies op misleidbaarheid te onderzoeken werd de geïnstrueerd schuldige conditie met zowel de naïef schuldige conditie als met de onschuldige conditie vergeleken. De hypothese was dat de geïnstrueerd schuldige conditie, door de uitgebreidere instructies over de RT-CIT, erin slaagt de test te misleiden (hypothese 2). Er werd dus verwacht dat het verschil tussen probes en

irrelevante items in de geïnstrueerd schuldige conditie kleiner is dan in de naïef schuldige conditie. Bovendien werd verwacht dat misleiding volledig is en er dus geen onderscheid

gemaakt kan worden tussen de geïnstrueerd schuldige conditie en de onschuldige conditie. In dat geval zal het verschil in reactietijden tussen probes en irrelevante items niet verschillen tussen de geïnstrueerd schuldige conditie en de onschuldige conditie. Om ten slotte te onderzoeken of deelnemers uit de geïnstrueerd schuldige conditie daadwerkelijk de strategie uit de instructies (vertragen op irrelevante items) hebben gebruikt om te misleiden, werd gekeken naar het verschil

(8)

8 in reactietijden tussen de onschuldige conditie en de geïnstrueerd schuldige conditie op zowel probes als irrelevante items. De hypothese was dat de deelnemers in de geïnstrueerd schuldige conditie de CIT misleiden door te vertragen op irrelevante items (hypothese 3). Verwacht werd dus dat het verschil in reactietijden tussen condities niet verschilt tussen probes en irrelevante items. Dat zou betekenen dat geïnstrueerd schuldige deelnemers in een zodanige mate hebben vertraagd dat het verschil tussen probes en irrelevante net zo klein wordt als dat het is in de onschuldige conditie. Doordat de geïnstrueerd schuldige deelnemers een algehele langere reactietijd vertoonde dan de andere condities (op zowel probes als op irrelevante items; zie Resultaten) was de vergelijking tussen de geïnstrueerd schuldige conditie en de naïef schuldige conditie geen geschikte vergelijking om te achterhalen hoe de geïnstrueerd schuldige deelnemers hebben misleid.

Methode

1. Deelnemers

In totaal namen 6o psychologiestudenten van de Universiteit van Amsterdam (UvA) deel aan het onderzoek. Deelnemers werden geworven via een website (uva.lab.nl) in ruil voor proefpersoonpunten of voor geld (€12,50). Deze deelnemers werden willekeurig verdeeld over de onschuldige conditie (n=20), de naïeve schuldige conditie (n=20) en de geïnstrueerde schuldige conditie (n=20). Van deze oorspronkelijke steekproef werden deelnemers met meer dan 50% incorrecte responsen op de RT-CIT uitgesloten voor data-analyse. Een hoge

foutenpercentage suggereert namelijk dat deelnemers of de taak niet goed begrepen hebben, of niet serieus hebben deelgenomen aan de test. Op basis van dit exclusie criterium werden de data van vier deelnemers uitgesloten van data-analyse. De data van nog zes deelnemers werden uitgesloten van data-analyse, omdat minder dan 50% van de trials over waren na trial-specifieke

(9)

9 exclusie (trials met incorrecte, te trage of te snelle responses; zie Resultaten). De totale uitval was hierdoor 16,7%. De uiteindelijke steekproef voor data-analyse bestond uit 50 deelnemers, waarvan 18 in de onschuldige conditie, 19 in de naïeve schuldige conditie, en 13 in de

geïnstrueerde schuldige conditie. De uitval tussen de condities verschilde significant van elkaar, χ²(2) = 7.44, p = .02.

2. Materialen 2.1 Mock-crime

De mock-crime bestond uit het stelen van een door de proefleider geplaatst voorwerp in een opbergruimte van de UvA. Deelnemers kregen instructies op papier. Onschuldige

deelnemers kregen instructies om een ongerelateerde vragenlijst in te vullen en schuldige deelnemers kregen instructies om een voorwerp te stelen (crime scenario). Er waren vier crime scenario’s waarin telkens een ander voorwerp gestolen diende te worden. Behalve het te stelen voorwerp waren er ook drie andere voorwerpen in de ruimte aanwezig. De locatie van de vier voorwerpen werd geroteerd, wat een ander onderzoek naar centraliteit en actie-gerelateerdheid van probes diende. Een schuldige deelnemer kreeg bijvoorbeeld de instructies ‘steel het

voorwerp dat je vind in de doos naast de hoestsiroop’. Vervolgens bevond zich in die doos een papiertje waarop stond ‘steel de sjaal’. Op de doos lag een boek en in de ruimte ligt ook een

koptelefoon. Deze vier items werden in de RT-CIT als probe-items aangeboden. 2.2 Stimuli

Het te stelen voorwerp was telkens één van de volgende vier voorwerpen (de probes): een sjaal, een fles hoestdrank, een boek, en een koptelefoon. Bij elk van deze probes werden vijf vergelijkbare voorwerpen gekozen die dienden als targets en irrelevante items (zie Tabel 1 voor alle voorwerpen). Alle items (targets, probes, en irrelevante items) werden in drie modaliteiten

(10)

10 aan de deelnemers gepresenteerd: woorden, foto’s van de items op neutrale achtergrond (derde perspectief foto’s) en foto’s van de items vanuit het gezichtspunt van de dader (eerste perspectief foto’s). De derde perspectief foto’s werden genomen met een spiegelreflexcamera. Om eerste perspectief foto’s te maken werd door de proefleiders voorafgaand aan het experiment de mock-crime uitgevoerd, waarbij een Parashoot camera om de nek van de ‘dader’ werd gehangen. De Parashoot camera maakte videobeelden. Uit deze videobeelden werden met VLC mediaplayer beelden geselecteerd van de voorwerpen. Deze drie modaliteiten diende een ander onderzoek waarin het effect van modaliteit werd onderzocht.

Tabel 1. Probes, Targets, en Irrelevante items in woorden

Type item Kleding Medicatie Papier Elektronica

Probe Sjaal Hoestdrank Boek Koptelefoon

Target Haarband Zalf Stadsplan Toetsenbord

Irrelevant Hoed Verband Tijdschrift Muziekoortjes

Irrelevant Handschoenen Spuit Reclamefolder Draadloze muis

Irrelevant Muts Medicatie doos Krant Mobiel

Irrelevant Schoenen Pillendoosje Wenskaart Zaklamp

2.3 RT-CIT

De RT-CIT is geprogrammeerd in Inquisit 4 en werd gepresenteerd op een standaard computer scherm. Instructies van de RT-CIT werden op het computerscherm gepresenteerd. Dit zijn enkel instructies over wat er tijdens de test van de deelnemers gevraagd zal worden (‘ja antwoorden op items uit de leerfase door de A toets in te drukken en nee antwoorden op alle andere items door de L toets in te drukken’), en dus niks over hoe de test werkt of misleid kan worden. Deelnemers kregen zo veel tijd om de instructies te lezen als ze nodig hadden. De RT-CIT bestond uit een target leerfase en een testfase. Tijdens de target leerfase kregen de

deelnemers de vier targets twee maal 30s. te zien in alle drie die modaliteiten (zie Figuur 1). De deelnemers werd gevraagd zo aandachtig mogelijk naar de voorwerpen te kijken en deze zo goed

(11)

11 mogelijk te onthouden. Vervolgens moesten de deelnemers een beschrijving geven van wat ze gezien hadden om ervoor te zorgen dat de targets goed werden onthouden.

Figuur 1. Targetpresentatie tijdens de target leerfase.

Tijdens de testfase kregen de deelnemers alle stimuli (4 probes, 4 targets, 16 irrelevante items) achter elkaar te zien met de vraag ‘Herken je dit item?’. Hierop antwoordden de

deelnemers door de A toets in te drukken voor JA en de L toets in te drukken voor NEE. De

testfase bestond uit twee oefenblokken en twee testblokken. Het eerste oefenblok bestond uit 18

trials zonder tijdslimiet. In dit oefenblok konden de deelnemers oefenen hoe ze moesten antwoorden door de A en L toets in te drukken. Wanneer er een fout antwoord werd gegeven kwam de mededeling ‘FOUT’ in beeld. Het tweede oefenblok bestond uit 54 trials en hierin kregen de deelnemers instructie om zo snel mogelijk te antwoorden. In dit blok is er wel een tijdslimiet, namelijk een tijdslimiet van 1500 ms. Wanneer proefpersonen na 1500 ms. Nog niet gereageerd hadden verdween het item en kwam de mededeling ‘TOO SLOW’ in beeld voor werd verder gegaan naar het volgende item. Tijdens dit oefenblok werd er geen mededeling meer

(12)

12 gegeven wanneer een fout werd gemaakt. Ook in de testblokken was er een tijdslimiet van 1500 ms. In de testblokken werd geen feedback over fouten en tempo meer gegeven. Zowel in het tweede oefenblok als in de testblokken had de mededeling ‘TOO SLOW’ eigenlijk na 800 ms moeten verschijnen om er voor te zorgen dat deelnemers snel moesten reageren. Dit is een programmeerfout en heeft er toe geleid dat deelnemers er langer over konden doen om te reageren. Beide testblokken bestonden uit 432 trials, waarbij elk item (4 probes, 4 targets, 16 irrelevante items) in random volgorde 18 keer werd aangeboden en werd aangeboden in de drie verschillende modaliteiten (als woord, als eerste perspectief foto, en als derde perspectief foto). De inter-trial interval van 500, 800, of 1000 ms werd random afgewisseld. Tussen de twee testblokken konden de deelnemers een korte pauze houden.

2.4 Instructiebladen

De instructiebladen waren schriftelijke instructies van één pagina lang. Er waren drie versies van het instructiebad, voor elke conditie één. In het instructieblad voor de geïnstrueerd schuldige deelnemers werd uitgelegd hoe de test werkt, welke reacties er werden verwacht voor schuldige en voor onschuldige deelnemers, en hoe de RT-CIT het beste misleid kan worden (door te vertragen op foto’s van irrelevante items; zie Bijlage 1). Bij het instructieblad voor deze conditie hoorde ook een voorbeeld van een RT-CIT die op een computer werd gepresenteerd. In dit voorbeeld werd een ongerelateerd misdrijf berschreven (een misdrijf dat niet eerder in dit onderzoek als mock-crime is uitgevoerd, namelijk: ‘Je hebt een portemonnee gestolen. In de leerfase heb je geleerd dat je op horloge met ja moet antwoorden’). Op de beschrijving van dit voorbeeld misdrijf volgden vijf trials (één target, één probe, en drie irrelevante items) met de vraag of op deze trials met ja of met nee gereageerd moet worden en of er moet worden vertraagd. In het instructieblad voor de naïef schuldige deelnemers stonden instructies voor de

(13)

13 RT-CIT en de algemene instructie om de test te misleiden. In dit instructieblad stond niet

vermeld hoe de test werkt en welke strategie gebruikt kon worden om de RT-CIT te misleiden (zie Bijlage 2). Beide schuldige condities werd in het instructieblad €5,- extra beloofd bij geslaagde misleiding. Deelnemers uit de onschuldige conditie kregen een instructieblad met enkel algemene instructies voor de RT-CIT (zie Bijlage 3). Zij kregen dus geen informatie over hoe de test werkt, en ook geen instructie om de test te misleiden.

2.5Vragenlijsten

Vier korte vragenlijsten werden in dit experiment door de deelnemers ingevuld om te controleren of de manipulaties geslaagd waren (Mondeling controle vragenlijst,

Manipulatiecheck vragenlijst en RT-CIT Quiz) en na te gaan hoe angstig de deelnemers zich tijdens het experiment voelden (State Trait Anxiety Inventory).

2.5.1 Mondeling controle vragenlijst

Met een korte mondeling vragenlijst werd gecontroleerd of deelnemers uit de

geïnstrueerd schuldige conditie de instructies van de instructiebladen goed hadden begrepen (zie Bijlage 4). De vragenlijst bestond uit drie vragen (bv. ‘Hoe kun je de RT-CIT misleiden’). De proefleiders beoordeelden de antwoorden van de deelnemers aan de hand van vastgestelde criteria (bv. ‘er moet genoemd worden dat er vertraagd moet worden op onbekende(is irrelevante) items’) en scoorde deze als correct of incorrect.

2.5.2 Manipulatiecheck vragenlijst

Een vragenlijst bestaande uit drie verschillende onderdelen werd afgenomen om te controleren of de manipulaties van misdaadkennis, modaliteit, en centraliteit geslaagd zijn. Het eerste onderdeel ging over misdaadkennis. De deelnemers kregen foto’s van de probes, targets,

(14)

14 en irrelevante items te zien en werden gevraagd eerlijk aan te geven welke voorwerpen zij gezien hadden (‘Welk van deze items heb jij gezien tijdens jouw activiteit?’). Aangezien onschuldige deelnemers geen enkel voorwerp hadden gezien geldt voor deze deelnemers dat zij bij deze vragen moesten gokken. De laatste onderdelen controleerden of manipulatie van modaliteit en centraliteit geslaagd waren (bv. ‘in hoeverre was dit item van belang voor het uitvoeren van jouw crime?’) en zijn niet relevant voor het huidige onderzoek.

2.5.3 RT-CIT Quiz

De RT-CIT Quiz (gebaseerd op de CIT-quiz uit Kleinberg et al., ongepubliceerd manuscript) werd ingevuld om te controleren of de informatie die in de instructiebladen werd gegeven door de deelnemers was begrepen en toegepast. Deze quiz bestaat uit 7

meerkeuzevragen en één vraag waarbij de deelnemers moesten aangeven hoe gemotiveerd zij waren de test te misleiden op een schaal van 0 tot 100 (zie Bijlage 5). De meerkeuzevragen hebben elk vier antwoord opties (bv. ‘Hoe kan je de RT-CIT het beste misleiden? A: door je reactie op alle foto’s te vertragen, B: door je reactie op foto’s uit jouw crime te versnellen, C: door je reactie op onbekende foto’s te vertragen, D: door je reactie op geleerde foto’s te

versnellen). Van de meerkeuzevragen werd de somscore gebruikt, waarbij een score van 7 staat voor veel kennis over de RT-CIT, en een score van 0 staat voor geen kennis over de RT-CIT. De motivatievraag werd meegenomen om bij uitblijven van een effect van misleiding te kunnen uitsluiten dat dit kwam doordat deelnemers niet hun best hadden gedaan.

2.5.4 State Trait Anxiety Inventory (STAI)

De STAI (Spielberger, Lushene, Vagg & Jacobs, 1983) meet angstniveau in de huidige situatie (state) en angstniveau over het algemeen (trait). In dit experiment namen wij enkel de vragen af die betrekking hebben op het angstniveau over het algemeen, waardoor een

(15)

15 zelfrapportage vragenlijst van 20 items over bleef. Elk item geeft een stelling waarbij de

deelnemers aangaven hoe vaak dit op hen van toepassing was op een schaal van 1 tot 4 (bv. ‘Ik ben een stabiel persoon. 1 bijna nooit, 2 soms, 3 vaak, 4 bijna altijd’). De interne consistentie is bij studenten vrij hoog, namelijk 0.86 (Julian, 2011).

3. Procedure

Na het lezen en ondertekenen van de informed consent ontvingen de deelnemers een enveloppe met instructies. Deelnemers uit de schuldige condities kregen instructies om de mock-crime uit te voeren. Deelnemers uit de onschuldige conditie kregen instructies om op de vijfde verdieping van de Diamantbeurs (in de buurt van de crime scene) een ongerelateerde vragenlijst in te vullen. Alle deelnemers kregen bij terugkomst in het laboratorium een instructieblad voor de RT-CIT. Deelnemers uit de geïnstrueerd schuldige conditie kregen na het lezen van het instructieblad een voorbeeld RT-CIT te zien en de proefleider nam bij deze deelnemers de mondeling controle vragenlijst af. Deelnemers uit de geïnstrueerd schuldige conditie diende alle vragen van deze mondeling controle vragenlijst correct te beantwoorden om aan de RT-CIT te mogen beginnen. Omdat de instructies voor de geïnstrueerde schuldige conditie langer duurden dan voor de andere twee condities, vulden de andere twee condities na het lezen van het

instructieblad een ongerelateerde vragenlijst in. Op deze manier werd ervoor gezorgd dat alle condities ongeveer 10 minuten bezig waren tijdens de instructiefase. Hierna deden alle

deelnemers de RT-CIT en vulden de manipulatiecheck vragenlijst, de RT-CIT Quiz, en de STAI in. Wanneer alle vragenlijsten waren beantwoord ontvingen de deelnemers debriefing en werden zij bedankt.

(16)

16

Analyse plan

Een alfa van .05 werd gebruikt voor alle analyses. De manipulatie van misdaadkennis en de manipulatie van RT-CIT kennis werden gecontroleerd aan de hand van een eenweg ANOVA met contrasten. Om antwoord te geven op de vraag of de RT-CIT misleid kan worden met behulp van instructies werd een 3(conditie: onschuldig vs. naïef schuldig vs. geïnstrueerd schuldig) x 2 (stimulustype: irrelevante vs. probes) mixed ANOVA op reactietijden uitgevoerd.

Voor de verschillende toetsen zijn effectgroottes berekend: Cohen’s f, f

=√[eta-squared/(1-eta-squared)] voor ANOVAs en Cohen’s d voor t-toetsen (Cohen, 1988). Cohen’s

d’s voor vergelijkingen binnen condities werden als volgt berekend: dwithin = M(RT(probes)

RT(irrelevants)/ √(SD(probes)² + SD(irrelevants) ²-2*r*SD(probes)*SD(irrelevants). Voor vergelijkingen tussen condities werd dbetween= (MRT(verschil probe-irrelevant geïnstrueerde)

MRT(verschil probe-irrelevant naïeve))/ √(((ngeïnstrueerde-1)*SD(verschil probe-irrelevant

geïnstrueerd) ² + (nnaïeve-1)*SD(verschil probe-irrelevant naïeve) ²)/ngeïnstrueerde + nnaïeve – 2)

gebruikt (Kleinberg et al., ongepubliceerd manuscript).

Manipulatie checks

Gemiddeldes en standaarddeviaties van misdaadkennis en van RT-CIT kennis staan vermeld in Tabel 2. Om te controleren of de manipulaties van misdaadkennis en RT-CIT kennis geslaagd zijn werd een eenweg ANOVA uitgevoerd. In deze ANOVA werden de antwoorden op de vragen over misdaadkennis in de manipulatiecheck vragenlijst en de antwoorden op de CIT-quiz vragen tussen de condities vergeleken. De ANOVA voor misdaadkennis toonde een effect van conditie, F(2, 45) = 77.54, p < .001, f = 1.86. Contrasten lieten zien dat de onschuldige conditie minder misdaadkennis bezit dan de schuldige condities, t(45) = -12.36, p < .001,

(17)

17 schuldige conditie niet van elkaar verschilt, t(45)=0.20, p = .84, dbetween = 0.07. Dit suggereert dat de manipulatie van misdaadkennis is geslaagd.

Tegen de verwachting in liet de ANOVA voor de manipulatiecheck van de RT-CIT kennis geen effect van conditie zien, F(2, 45) = 1.93, p = .16, f = 0.29, wat suggereert dat de manipulatie van kennis van de RT-CIT niet is geslaagd. Om te achterhalen waarom er geen effect van conditie was op RT-CIT kennis werd een Chi-kwadraat toets voor associatie

uitgevoerd. Met deze toets werd achterhaald welke vragen een onderscheid kunnen maken tussen condities (zie Tabel 3). Een hoge Chi-kwadraat waarde geeft aan dat er een verschil was tussen de condities in het aantal correct beantwoorde vragen. Uit Tabel 3 blijkt dat alleen vraag 2 en 7 vragen zijn die onderscheid kunnen maken tussen de condities. Deze vragen gaan beide over kennis voor het misleiden van de RT-CIT in plaats van kennis over de werking van de RT-CIT. De instructies die de geïnstrueerde schuldige conditie ontvangen lijken dus eerder een geslaagde manipulatie van strategiegebruik voor het misleiden van de RT-CIT dan een manipulatie van kennis over de RT-CIT in het algemeen.

Tabel 2. Gemiddelde Scores en Standaarddeviaties voor Manipulatiecheck van Misdaadkennis en

Manipulatiecheck voor RT-CIT Kennis

Manipulatiecheck Misdaadkennis Manipulatiecheck RT-CIT kennis Onschuldig 0.05 (0.09) 3.25 (1.34) Naïef schuldig 0.61 (0.12) 3.89 (1.63) Geïnstrueerd schuldig 0.60 (0.22) 4.31 (1.38)

(18)

18

Tabel 3. Waardes van Test van Associatie per vraag uit de RT-CIT Quiz

Correct (incorrect) Naïeve Correct (incorrect) Geïnstrueerde χ² df p Vraag 1 16 (4) 9 (4) 0.50 1 0.48 Vraag 2 9 (11) 11 (2) 5.18 1 0.02 Vraag 3 5 (15) 2 (11) 0.44 1 0.51 Vraag 4 11 (9) 6 (7) 0.25 1 0.62 Vraag 5 18 (2) 11 (2) 0.21 1 0.64 Vraag 6 14 (6) 10 (3) 0.19 1 0.66 Vraag 7 3 (17) 7 (6) 5.63 1 0.02 Reactietijd (RT) Analyse

Alle incorrecte trials en trials met reactietijden korter dan 150 ms of langer dan 800 ms werden uitgesloten van de analyse. Gemiddelde reactietijden en standaarddeviaties staan per trial vermeld in Tabel 4. In Figuur 2 zijn de gemiddelde reactietijden per stimulustype per conditie te zien. Een 3 (conditie: onschuldige vs. geïnstrueerd schuldig vs. naïef schuldig) x 2 (stimulus: probe vs. irrelevant) mixed ANOVA met reactietijden als afhankelijke variabele laat een

significant hoofdeffect zien voor stimulus, F(1, 47) = 112.72, p < .001, f = 1.55. Reactietijden op probes waren langer dan reactietijden op irrelevante items. Er was ook een significant

hoofdeffect van conditie, F(2, 47) = 16.53, p < .001, f = 0.88. Contrasten toonden dat de reactietijden in de geïnstrueerde schuldige conditie langer waren dan de reactietijden in de onschuldige conditie en in de naïef schuldige conditie (p < .001), terwijl de reactietijden in de naïef schuldige conditie en in de onschuldige conditie niet van elkaar verschilden (p = .43). Ook was er een significant interactie-effect tussen conditie en stimulus, F(1, 47) = 11.44, p < .001, f

(19)

19

= 0.88. Het verschil tussen probes en irrelevante items was dus niet voor elke conditie even

groot.

Figuur 2. Gemiddelde RTs per stimulustype per conditie

Om het interactie-effect nader te onderzoeken werden 3 losse afhankelijke t-toetsen uitgevoerd. Deze toetsen lieten zoals verwacht zien dat de reactietijden op probes langer waren dan de reactietijden op irrelevante items in de naïeve schuldige conditie, t(18) = -9.06, p < .001,

dwithin = 0.97 en in de geïnstrueerde schuldige conditie, t(13) = 5.005, p < .001, dwithin =

-0.28. Tegen de verwachting in bleken ook in de onschuldige conditie de reactietijden op probes

400 420 440 460 480 500 520 540 560 580 600 Irrelevant Probe Gem id del de Rea ct iet ijd (m s) Stimulus Type

RTs per stimulustype per conditie

Onschuldige conditie Naïef schuldige conditie Geïnstrueerd schuldige conditie

Tabel 4. Gemiddelde Reactietijden en Standaarddeviaties

Target (SD) Irrelevant Probes

Innocent 602.76 (9.18) 488.68 (12.59) 499.48 (11.76)

Nguilty 591.17 (8.93) 488.53 (12.25) 526.41 (11.45)

(20)

20 langer dan de reactietijden op irrelevante items, t(17) = -4.165, p = .001, dwithin = -0.19. Om te bepalen of het verschil tussen probes en irrelevante items verschilde tussen condities zijn

verschilscores berekend (RTprobe – RTirrelevant). Een eenweg ANOVA voor deze

verschilscores toonde dat de verschilscores tussen condities significant verschillen, F(2, 47) = 16.53, p < .001, f = 0.84. Een eerste contrast toonde dat de gemiddelde verschilscore van de onschuldige conditie (M = 10.80, SD = 11.00) kleiner was dan die van de naïef schuldige

conditie (M = 37.88, SD = 18.22), t(47) = -5.60, p < .001, dbetween = -1.84. Een tweede contrast toonde dat de gemiddelde verschilscore van de geïnstrueerd schuldige conditie (M = 18.50, SD = 13.33) kleiner was dan in de naïef schuldige conditie (M = 37.88, SD = 18.22) , t(47) = 3.66, p = .001, dbetween = 1.32. Ten slotte toonde een derde contrast dat de gemiddelde verschilscore van de geïnstrueerd schuldige conditie niet verschilde van de gemiddelde verschilscore van de onschuldige conditie, t(47) = -1.44, p = .16, dbetween = -0.52. Ondanks dat de gemiddelde reactietijd op probes ook in de onschuldige conditie verschilde van de gemiddelde reactietijd op de irrelevante items, was dit verschil significant kleiner dan in de naïef schuldige conditie. De RT-CIT kon dus een valide onderscheid maken tussen schuldige en onschuldige deelnemers.

Bovendien verschilden de reactietijden op probes en op irrelevante items in de

geïnstrueerd schuldige conditie minder van elkaar dan in de naïef schuldige conditie en was dit verschil niet groter dan in de onschuldige conditie. De RT-CIT kon de geïnstrueerd schuldige deelnemers dus niet onderscheiden van de onschuldige deelnemers. De deelnemers in deze conditie waren er dus in geslaagd de RT-CIT te misleiden.

Om te onderzoeken hóe de deelnemers uit de geïnstrueerd schuldige conditie de RT-CIT misleidden werd een 2 (conditie: onschuldig vs. geïnstrueerd schuldig) x 2 (stimulustype: irrelevant vs. probe) mixed ANOVA uitgevoerd. Deze analyse toonde een hoofdeffect van

(21)

21 conditie, F(1, 29) = 15.95, p < .001, f = 0.29. De reactietijden van de geïnstrueerd schuldige conditie (M = 578.74, SD = 16.15) waren groter dan de reactietijden in de onschuldige conditie (M = 494.08, SD = 13.73). Ook toonde deze analyse een hoofdeffect van stimulustype, F(1, 29) = 44.87, p < .001, f = 1.25. De reactietijden op probes (M = 543.73, SD = 10.37) waren groter dan de reactietijden op irrelevante items (M = 529.08, SD = 10.93). Ten slotte toonde deze analyse zoals verwacht geen interactie-effect tussen conditie en stimulustype, F(1, 29) = 3.10, p = .09, f = 0.33. Het verschil tussen condities op irrelevante items is dus even groot als het verschil tussen condities op probes. Op probes is de reactietijd in de geïnstrueerd schuldige conditie groter, doordat het voor schuldige deelnemer meer mentale moeite kost om de juiste keuze te maken dan voor onschuldige deelnemers. Op irrelevante items is de reactietijd groter voor geïnstrueerd schuldige deelnemers dan voor onschuldige deelnemers, doordat er in deze conditie is vertraagd op irrelevante items.

Exploratieve Analyse

Opvallend aan de resultaten was de algehele langer reactietijd in de geïnstrueerd

schuldige conditie (dus op zowel target items, als op irrelevante items en als op probes). Het is de vraag of deelnemers ook in staat zijn de test te misleiden wanneer minder lang de tijd kan worden genomen. Om dit te onderzoeken werd exploratief nog een 3 (conditie: onschuldig vs. naïef schuldig vs. geïnstrueerd schuldig) x 2 (stimulustype: irrelevant vs. probes) mixed ANOVA uitgevoerd. In deze analyse werden alles trials met een langere reactietijd dan 750 ms.

uitgesloten van de analyse in plaats van 800 ms. zoals in de hoofdanalyse. Wederom werden alle incorrecte trials en trials met reactietijden kleiner dan 150 ms. uitgelsloten van de analyse. Met een dergelijk tijdsinterval bleven 46 deelnemers over, waarvan 18 in de onschuldige conditie, 19 in de naïef schuldige conditie en 9 in de geïnstrueerd schuldige conditie. Deze analyse liet

(22)

22 wederom een hoofdeffect van conditie zien, F(2, 43) = 4.48, p = .02, f = 0.45. De reactietijden in de geïnstrueerd schuldige conditie waren langer dan de reactietijden in de onschuldige conditie en de naïef schuldige conditie (p < .004). Ook was er wederom een hoofdeffect van

stimulustype, F(1, 43) = 107.50, p < .001, f = 1.56. De gemiddelde reactietijd voor probes is langer dan de gemiddelde reactietijd voor irrelevante items. Ten slotte was er ook wederom een interactie-effect tussen conditie en stimulustype, F(2, 43) = 16.35, p < .001, f = 0.87.

De losse afhankelijke t-toetsen toonden wederom een significant verschil tussen de reactietijden op probes en de reactietijden op irrelevante items in de geïnstrueerd schuldige conditie, t(17) = -4.15, p = .001, dwithin = 0.17, in de naïef schuldige conditie, t(18) = -8.82, p < .001, dwithin = 0.98 en ook in de onschuldige conditie, t(9) = -5.63, p < .001, dbetween = 0.38. De eenweg ANOVA van verschilscores liet nu echter wat anders zien dan tijdens de

hoofdanalyse met het tijdslimiet van 800 ms. De gemiddelde verschilscore in de onschuldige conditie (M = 9.27, SD = 9.47) was zoals verwacht wederom korter dan de gemiddelde verschilscore in de naïef schuldige conditie (M = 34.86, SD = 17.23), t(43) = -5.72, p < .001,

dbetween = -1.88. Ook was de gemiddelde verschilscore in de geïnstrueerd schuldige conditie (M

= 21.93, SD = 11.69) wederom korter dan de gemiddelde verschilscore in de naïef schuldige conditie, t(43) = 2.35, p = .02, dbetween = 0.95, wat suggereert dat er ook nu nog sprake was van misleiding. In tegenstelling tot in de hoofdanalyse was nu echter ook de gemiddelde

verschilscore van de onschuldige conditie korter dan de gemiddelde verschilscore van de geïnstrueerd schuldige conditie, t(43) = -2.28, p = .03, dbetween = -0.93. Dit laatste suggereert dat de misleiding met deze kleinere tijdsinterval minder sterk was.

Discussie

(23)

23 onderzocht. Zoals verwacht was de RT-CIT valide (hypothese 1). De RT-CIT was in staat om onschuldige deelnemers van schuldige deelnemers zonder instructies (naïef schuldigen) te onderscheiden. Hoewel de reactietijden in beide condities langer waren voor probes dan voor irrelevante items (wat detectie van daderkennis suggereert), was dit verschil groter in de naïef schuldige conditie dan in de onschuldige conditie. Eveneens in lijn met de verwachtingen leidden instructies tot misleiding van de RT-CIT (hypothese 2). Het verschil in reactietijden tussen probes en irrelevante items was kleiner in de conditie die vooraf specifieke instructies kreeg hoe de test te misleiden (geïnstrueerd schuldigen) dan in de conditie zonder deze instructies (naïef schuldigen). De misleiding lijkt succesvol omdat geïnstrueerd schuldige deelnemers en

onschuldige deelnemers niet verschilden wat betreft hun reactiepatroon op de RT-CIT. Er was geen verschil van reactietijden op probes en irrelevante items tussen deze condities. Tenslotte suggereren de resultaten dat deelnemers met instructies daadwerkelijk de strategie uit de instructies toepasten om de RT-CIT te misleiden (hypothese 3). Deelnemers uit de geïnstrueerd schuldige conditie vertraagde specifiek op irrelevante items (maar niet op probes). Hierdoor verdween het verschil in reactietijden tussen probes en irrelevante items en werd de RT-CIT misleid.

Tegen de verwachting in vertoonden ook deelnemers uit de onschuldige conditie een CIT effect (langere reactietijden op probes in vergelijking met irrelevante items). Hoewel het effect klein was suggereert dit dat er ook in de onschuldige conditie sprake was van daderkennis, terwijl onschuldige deelnemers deze kennis onmogelijk kunnen bezitten. Onschuldige deelnemers hebben geen mock-crime uitgevoerd en hebben daardoor de probes niet eerder gezien. Een mogelijke verklaring voor een CIT-effect in de onschuldige conditie zou een verschil in saillantie tussen probes en irrelevante items kunnen zijn. Voor de fotomodaliteit (zowel eerste

(24)

24 als derde perspectief) lijkt deze verklaring echter onwaarschijnlijk. Alle foto’s (voor zowel probes als irrelevante items) zijn immers met dezelfde camera’s (één voor eerste perspectief en één voor derde perspectief) genomen. Ook voor de modaliteit woorden lijkt deze verklaring onwaarschijnlijk. De gemiddelde woordlengte van probes (M = 7.50, SD = 3.51) verschilt namelijk niet van de gemiddelde woordlengte van irrelevante items (M = 8.38, SD = 3.32). Verschil in kwaliteit of in woordlengte tussen stimuli lijkt dus onwaarschijnlijk. Mogelijk is het verschil tussen probes en irrelevante items in de onschuldige conditie ontstaan door toeval. Het enige andere onderzoek waarin een CIT effect werd gevonden onder onschuldige deelnemers is Mertens & Allen (2008). Ook hier lijkt het CIT effect te zijn ontstaan door toeval. In Mertens & Allen (2008) werden namelijk de probes en irrelevante items gematched op woordlengte, frequentie en semantische categorie. Bovendien werd in een pilot van Mertens & Allen (2008) geen verschil gevonden in de aantal keren dat probes en irrelevante items werden geselecteerd door onwetende deelnemers. Voor vervolgonderzoek is het raadzaam om de kans op een verschil tussen probes en irrelevante items dat niet wordt veroorzaakt door relevante (dader)kennis zo klein mogelijk te houden. Dit kan worden gedaan door middel van rotatie van items als probes en als irrelevante items. Wanneer items die bij de ene proefpersoon dienen als probes, bij de andere proefpersoon dienen als irrelevante items en vice versa, dan verklein je de kans op een verschil zijn tussen probes en irrelevante items anders dan relevante (dader)kennis.

Alles tezamen kan worden geconcludeerd dat door middel van instructies de RT-CIT misleid kan worden. Dit is in lijn met ander onderzoek, waar ook effecten van instructies op misleidbaarheid gevonden werd (Rosenfeld et al., 2004; Honts, Devitt, Winbush & Kircher, 1996; Ben-Shakhar & Dolev, 1996; Rosenfeld, Soskins, Bosh & Ryan, 2004). Het huidige onderzoek verschilde van deze onderzoeken op twee aspecten. Ten eerste was het huidige

(25)

25 onderzoek in tegenstelling tot eerdere onderzoeken volledig gebasserd op reactietijden als

uitkomstmaat en niet op lichamelijke uitkomstmaten (veelal volledig op lichamelijke

uitkomstmaten, en in Rosenfeld et al., 2004 werden reactietijden gecombineerd met EEG). Ten tweede was er in de vorige onderzoeken waar een effect van misleiding werd gevonden altijd sprake van training. In het huidige onderzoek werd gevonden dat het ook met enkel instructies al mogelijk is om de RT-CIT te misleiden.

De resultaten van dit onderzoek zijn echter tegenstrijdig met onderzoek waar geen effect van instructies op misleiding werd gevonden (Seymour et al., 2000; Elaad & Ben-Shakhar, 1991; Honts & Alloway, 2007). Eerder trachtte Kleinberg et al. (ongepubliceerd manuscript) deze tegenstrijdige resultaten al te verklaren door de mate van training. Door middel van training (wat voor verdachte relatief moeilijk te verkrijgen is) kan de test worden misleid, maar met behulp van enkel instructies (wat voor verdachte veel makkelijker te krijgen is) niet. Daarom werd in Kleinberg et al. (ongepubliceerd manuscript) onderzocht of misleiding ook mogelijk is na enkel instructies (zonder training). Na enkel instructies werd geen misleiding geconstateerd. Het was in de studie van Kleinberg et al. (ongepubliceerd manuscript) echter niet zeker dat de proefpersonen de instructies voorafgaand aan de test begrepen hadden. In het huidige onderzoek werd

voorafgaand aan de RT-CIT gecontroleerd of deelnemers na de instructies begrepen hoe de misleidingsstrategie toegepast diende te worden. Wanneer deelnemers worden gedwongen pas aan de RT-CIT te beginnen wanneer de instructies zijn begrepen lijken instructies dus voldoende om de RT-CIT te kunnen misleiden. Bovendien leken geïnstrueerde deelnemers in het huidige experiment daadwerkelijk de strategie uit de instructies toe te passen in tegenstelling tot Kleinberg et al. (ongepubliceerd manuscript). In Kleinberg et al (ongepubliceerd manuscript bleek in het derde experiment waar strategiegebruik werd gecontroleerd dat deelnemers vaak niet

(26)

26 de geïnstrueerde strategie gebruikten (in de eerste twee experimenten werd dit niet

gecontroleerd).

De vraag is waarom de RT-CIT in deze studie gemakkelijk te misleiden was, terwijl in eerder onderzoek hier training voor nodig was (bv. Seymour et al., 2000; Honts & Alloway, 2007). Een mogelijke verklaring is dat er in deze studie een relatief groot tijdsinterval om te reageren werd gebruikt. Door een programmeerfout hadden deelnemer onbedoeld relatief lang de tijd om te reageren in de testblokken, namelijk 1500 ms in plaats van 800 ms. Met een langer tijdsinterval is het wellicht makkelijker om de test te misleiden, doordat deelnemers dan langer de tijd hebben om te bedenken of ze moeten vertragen of niet. Dit in tegenstelling tot het

onderzoek van Kleinberg et al. (ongepubliceerd manuscript), waarin deelnemers slechts 800 ms. hadden om te reageren. Tevens kwam er vanwege een programmeerfout geen melding in beeld bij een te trage reactie (‘TOO SLOW’), waardoor deelnemers mogelijk ook langer de tijd namen om te reageren. Dit werd bevestigd in analyse van reactietijden. Deelnemers uit de geïnstrueerd schuldige conditie vertoonden een algehele grotere reactietijd dan deelnemers uit de andere condities. Een exploratieve analyse suggereerde bovendien dat deelnemers die over het algemeen sneller reageerden minder goed in staat waren om de test te misleiden. In vervolgonderzoek zou onderzocht kunnen worden wat het effect is van verschillende tijdsintervallen en/of

waarschuwing om sneller te reageren op misleidbaarheid van de RT-CIT.

Dit onderzoek laat zien dat de misleidbaarheid van de RT-CIT terecht wordt gezien als aandachtspunt van de test (Ben Shakhar, 2011). Simpele instructies lijken al voldoende te zijn om de test te kunnen misleiden. Dit staat in de weg bij het praktisch toepassen van de test in de forensische setting, aangezien motivatie om te misleiden groot is. Bovendien is het vrij

(27)

27 misleiding voorkomen. Pas als vervolgonderzoek dit heeft aangetoond kan de RT-CIT mogelijk worden ingezet in de forensische praktijk bij het achterhalen van verborgen kennis. Daarnaast zijn er ook andere aspecten van de RT-CIT die moeten worden onderzocht voordat de test in de forensische praktijk kan worden ingezet. Bijvoorbeeld welke items het goed doen als probes en onder welke omstandigheden CIT effecten groot zijn. Moet een item door de verdachte

daadwerkelijk zijn gebruikt om te kunnen dienen als probe bijvoorbeeld, of is het passeren ervan al voldoende? Moet het en foto zijn van het specifieke item, of kan een woord net zo goed als probe dienen? Wanneer door middel van een kleiner tijdsinterval misleiding kan worden voorkomen draagt dit onderzoek bij aan het optimaliseren van de RT-CIT om deze test in te kunnen zetten bij het achterhalen van verborgen kennis.

Misleiding vormt een belangrijk struikelpunt voor de praktische toepassing van de RT-CIT. Dit onderzoek suggereert dat wanneer voorafgaand aan de test instructies voor misleiding goed zijn begrepen dit voldoende is om de test te kunnen misleiden. Daarmee is er voorlopig nog geen sprake van toepassing van deze test voor verborgen kennis. Vervolgonderzoek zal moeten uitwijzen of misleiding verholpen kan worden door middel van een kleiner tijdslimiet.

(28)

28 Referenties

Allen, J. J., Iacono, W. G., & Danielson, K. D. (1992). The Identification of concealed memories using the event-related potential and implicit behavioral measures — A methodology for prediction in the face of individual-differences. Psychophysiology, 29, 504–522. doi:10.1111/j.1469-8986.1992.tb02024.x

Ben Shakhar, G. (2011). Countermeasures. In B. Verschuere, G. Ben Shakhar & E. Meijer (Eds.), Memory Detection: Theory and Application of the Concealed Information Test (pp. 200-2015): Cambridge University Press.

Ben-Shakhar, G., & Dolev, K. (1996). Psychophysiological detection through the guilty knowledge technique: Effects of mental countermeasures. Journal of Applied

Psychology, 81,273–281.

Ben-Shakhar, G., & Furedy, J. J. (1990). Theories and applications in the detection of deception.

New York, NY: Springer-Verlag.

Cohen, J. (1988). Statistical power analysis for the behavioural sciences. Hillsdale: Lawrence

Erlbaum. doi: 10.4324/9780203771587

Elaad, E. (1998). The challenge of the concealed knowledge polygraph test. Expert

Evidence, 6, 161–187.

Elaad, E., & Ben-Shakhar, G. (1991). Effects of mental countermeasures on

psychophysiological detection in the guilty knowledge test. International Journal of

(29)

29 Farwell, L. A., & Donchin, E. (1991). The truth will out: interrogative polygraphy ("lie

detection") with event-related brain potentials. Psychophysiology, 28(5), 531-547.

Gronau, N., Ben-Shakhar, G., & Cohen, A. (2005). Behavioral and physiological measures in the detection of concealed information. Journal of Applied Psychology, 90(1), 147.doi: 10.1037/0021-9010.90.1.147

Honts, C. R. (2005). The psychophysiological detection of deception. In P. A. Granhag & L. A. Strömwall (Eds.), The detection of deception in forensic contexts (pp. 103–123). Cambridge, UK: Cambridge University Press.

Honts, R.W., & Alloway, W.R. (2007). Information does not affect the validity of a comparison question test. Legal and Criminological Psychology, 12, 311-320. doi: 10.1348/135532506X123770

Honts, C. R., Devitt, M. K., Winbush, M., & Kircher, J. C. (1996). Mental and physical countermeasures reduce the accuracy of the concealed knowledge test.

Psychophysiology,33, 84–92. doi: 10.1111/j.1469-8986.1996.tb02111.x

Honts, C. R., & Kircher, J. C. (1994). Mental and physical countermeasures reduce the accuracy of polygraph tests. Journal of Applied Psychology, 79(2), 252. doi: 10.1037//0021-9010.79.2.252

Honts, C. R., Hodes, R. L., & Raskin, D. C. (1985). Effects of physical countermeasures on the physiological detection of deception. Journal of Applied Psychology, 70(1), 177.doi: 10.1037//0021-9010.70.1.177

(30)

30 Julian, L. J. (2011). Measures of Anxiety. Arthritis Care & Research, 63(0 11),

10.1002/acr.20561. http://doi.org/10.1002/acr.20561.

Kleinberg, B., Suchotzki, K., Lettinga, H., & Verschuere, B. (ongepubliceerd manuscript) Faking the Reaction Time-based Concealed Information Test: Knowledge is not enough.

Kleinberg, B., & Verschuere, B. (2015a). Memory detection 2.0: The first web-based

memory detection test. PLOS ONE, 10(4), e0118715. doi:10.1371/journal.pone.0118715.

Lykken, D. T. (1959). The GSR in the detection of guilt. Journal of Applied Psychology,43, 385–388.

Lykken, D. T. (1974). Psychology and the lie detection industry. American Psychologist, 29, 725-739.

MacLaren, V. V. (2001). A quantitative review of the guilty knowledge test. Journal of

Applied Psychology, 86, 674–683.

Meijer, E. H., Klein, N., Elber, L., & Ben-Shakhar, G. (2014). Memory detection with the Concealed Information Test: A meta-analysis of skin conductance, respiration, heart rate, and P300 data, Psychophysiology, 51, 879–904.

Mertens, R., & Allen, J. J. (2008). The role of psychophysiology in forensic assessments: deception detection, ERPs, and virtual reality mock crime scenarios. Psychophysiology,

45(2), 286-298. doi: 10.1111/j.1469-8986.2007.00615.x

(31)

31 Pavlidis, I., Eberhardt, N. L., & Levine, J. A. (2002). Seeing through the face of deception.

Nature, 415, 602–602.

Rosenfeld, J. P., Soskins, M., Bosh, G., & Ryan, A. (2004). Simple, effective countermeasures to P300-based tests of detection of concealed information.

Psychophysiology, 41, 205–219.

Seymour, T. L., Seifert, C. M., Shafto, M. G., & Mosmann, A. L. (2000). Using response time measures to assess "guilty knowledge". Journal of Applied Psychology, 85(1), 30 37. doi:10.1037/0021-9010.85.1.30

Spielberger, C. D., Gorsuch, R. L., Lushene, R., Vagg, P. R., & Jacobs, G. A. (1983). Manual for the State-Trait Anxiety Inventory. Palo Alto, CA: Consulting Psychologists Press.

Verschuere, B., Crombez, G., Degrootte, T., & Rosseel, Y. (2010). Detecting concealed information with reaction times: Validity and comparison with the polygraph.

Applied Cognitive Psychology, 24(7), 991-1002. doi: 10.1002/acp.1601.

Verschuere, B., Crombez, G., Smolders, L., and De Clercq, A. (2009). Differentiating

defensive and orienting responses to concealed information: the role of verbalization.

Applied Psychophysiology & Biofeedback, 34, 237-244.

Verschuere, B., & Houwer, J., (2011). Detecting concealed information in under a second. In B. Verschuere, G. Ben-Shakhar, & E. Meijer (Ed.), Memory Detection: Theory and

Application of the Concealed Information Test (pp. 47-58).Cambridge: Cambridge

(32)

32 Verschuere, B., & Meijer, E., H. (2014) What’s on Your Mind? Recent Advances in

Memory Detection Using the Concealed Information Test. European Psychologist,

(33)

33

Bijlage 1: Instructies geïnstrueerde schuldige conditie

Lees deze informatie nauwkeurig, de proefleider zal zo nagaan of je het begrepen hebt en eventuele vragen beantwoorden. Voor je aan de computertaak begint zal je kennis over deze informatie worden getest.

Introductie

Er is iets gestolen in de buurt waar jij gezien bent. We gaan nu achterhalen of jij kennis hebt van de diefstal. Dit gaan we doen aan de hand van een computertaak: de Concealed Information Test (RT-CIT).

Wat is de RT-CIT?

De op RT-CIT is een geheugen detectie taak gebaseerd op reactietijd. In tegenstelling tot andere tests, die gebruik maken van fysologische maten als bloeddruk, ademhaling, en zweten, is het afnemen van deze test eenvoudiger. Hiervoor is enkel een computer die reactietijden kan meten nodig.

Hoe werkt de RT-CIT?

Tijdens een leerfase voor de eigenlijke test krijg je verschillende voorwerpen te zien die je moet onthouden. Deze voorwerpen zullen ook in de eigenlijke test verschijnen om ervoor te zorgen dat je je aandacht bij de taak houdt.

Tijdens de eigenlijke test krijg je één voor één voorwerpen op het computerscherm te zien. Je wordt gevraagd of je het voorwerp ‘herkent van jouw activiteit’. De RT-CIT probeert jouw kennis van de diefstal te onthullen. Je mag enkel JA antwoord op de voorwerpen die je eerder in de leerfase gezien hebt. Je antwoord NEE op alle andere voorwerpen, dus op de voorwerpen die je nooit eerder gezien hebt maar ook op de voorwerpen die je herkent uit de diefstal dat je zojuist hebt uitgevoerd. Je probeert namelijk te verhullen dat je kennis hebt van de diefstal. De

computertest probeert jouw kennis over de diefstal te achterhalen op basis van reactietijd. Welk respons patroon wordt er verwacht in de RT-CIT?

Er wordt verwacht dat aan de reactiesnelheid te zien is of iemand kennis bezit die hij/zij verborgen houdt. Voor een onschuldige deelnemer zonder kennis wordt verwacht dat de reactietijd op alle voorwerpen waarop met NEE wordt geantwoord ongeveer gelijk zullen zijn. Dit komt doordat voor deze deelnemer al deze voorwerpen even onbekend zijn.

Voor een schuldige deelnemer die kennis verborgen houdt daarentegen, wordt verwacht dat de voorwerpen die worden herkend van de diefstal in het oog zullen springen en daardoor voor tragere reactietijd zullen leiden.

Hoe kan ik de RT-CIT misleiden?

De test is gebaseerd op reactietijd, dus dat is de variabele die gemanipuleerd dient te worden om de test te misleiden. De beste strategie is om trager te reageren op de onbekende voorwerpen. Deze strategie is geschikt effectief zolang je niet overdrijft. Dus vertraag je reactie op de onbekende voorwerpen, maar overdrijf niet.

Ale je erin slaagt om jouw kennis over de diefstal verborgen te houden verdien je €5,- extra. Roep nu de proefleider voor een verdere instructie van de CIT

(34)

34

Bijlage 2: Instructies naïeve schuldige conditie

Lees deze informatie nauwkeurig, de proefleider zal zo nagaan of je het begrepen hebt en eventuele vragen beantwoorden.

Introductie

Er is iets gestolen in de buurt waar jij gezien bent. We gaan nu achterhalen of jij kennis hebt van de diefstal met behulp van een computertaak.

Hoe werkt de taak

De computertaak bestaat uit een leerfase en een testfase. In de leerfase krijg je een aantal foto’s te zien die je moet onthouden. Deze foto’s zullen in de testfase verschijnen om ervoor te zorgen dat je je aandacht bij de taak houdt. Tijdens de testfase worden een aantal foto’s gepresenteerd en zal worden gevraagd ‘Herken je dit voorwerp?’. Hier is het de bedoeling dat je enkel JA antwoord op de foto’s die je in de leerfase gezien hebt. Je antwoord NEE op alle andere foto’s, dus ook op foto’s die je herkent uit de diefstal die je zojuist hebt uitgevoerd. Je wilt namelijk niet toegeven dat je kennis bezit over de diefstal. Het computerprogramma probeert jouw kennis over de diefstal te achterhalen.

Als je erin slaagt om jouw kennis over de diefstal verborgen te houden verdien je €5,- extra.

Voor je aan deze taak begint lees je eerst nog een korte tekst die voor je ligt. Roep als je hiermee klaar bent de proefleider. Wanneer je nog vragen hebt over de computertaak kun je deze aan de proefleider stellen.

(35)

35

Bijlage 3: Instructies onschuldige conditie

Lees deze informatie nauwkeurig, de proefleider zal zo nagaan of je het begrepen hebt en eventuele vragen beantwoorden.

Introductie

Er is iets gestolen in de buurt waar jij gezien bent. We gaan nu achterhalen of jij kennis hebt van de diefstal met behulp van een computertaak.

Hoe werkt de taak

De computertaak bestaat uit een leerfase en een testfase. In de leerfase krijg je een aantal foto’s te zien die je moet onthouden. Deze foto’s zullen in de testfase verschijnen om ervoor te zorgen dat je je aandacht bij de taak houdt. Tijdens de testfase worden een aantal foto’s gepresenteerd en zal worden gevraagd ‘Herken je dit voorwerp?’. Hier is het de bedoeling dat je enkel JA antwoord op de foto’s die je in de leerfase gezien hebt. Je antwoord NEE op alle andere foto’s. Het computerprogramma probeert te achterhalen of jij kennis bezit over de diefstal.

Voor je aan deze taak begint antwoord je eerst de vragen op de lijst die voor je ligt. Als je hiermee klaar bent roep dan de proefleider. Wanneer je nog vragen hebt over de computertaak kun je deze aan de proefleider stellen.

(36)

36

Bijlage 4: Mondeling controle vragenlijst: begrip van instructies

1. Wat meet de RT-CIT?

- Correct rekenen wanneer: reactietijden genoemd wordt

2. Hoe ziet de RT-CIT of jij schuldig bent?

- Correct rekenen wanneer: Verschil in reactietijden op items uit het misdrijf en op onbekende items genoemd wordt

3. Hoe kun je de RT-CIT misleiden?

(37)

37

Bijlage 5:CIT Quiz

1. Wat wordt er verwacht van een schuldige deelnemer van de CIT m.b.t. de reactietijd op de onbekende foto’s t.o.v. de crime foto’s?

i. Geen verschil in reactietijd

ii. Kortere reactietijd op crime foto’s

iii. Kortere reactietijd op onbekende foto’s iv. Dat is niet belangrijk

2. Hoe kan je de RT-CIT het beste misleiden? i. Door je reactie op alle foto’s te vertragen ii. Door je reactie op crime foto’s te versnellen

iii. Door je reactie op onbekende foto’s te vertragen

iv. Door je reactie op geleerde foto’s te versnellen

3. Waar staat de afkorting RT-CIT voor?

i. Reaction Time Controlled Information Task ii. Reaction Time Controlled Interpersonal Timing

iii. Reaction Time Concealed Information Test

iv. Reaction Time Concealed Interpersonal Training

4. Welk deelnemer (schuldig vs. onschuldig) zou volgens verwachting het snelst op de crime foto’s reageren? i. De schuldige

ii. Allebei even snel

iii. De onschuldige

(38)

38

5. Wat wordt er naast de reactietijd nog gemeten in deze CIT?

i. Er wordt alleen reactietijd gemeten

ii. Transpiratie van de wijsvinger iii. Hartslag middels een infraroodsignaal iv. Verandering in gezichtsuitdrukking

6. Waarop is deze CIT hoofdzakelijk gebaseerd? i. Emotie

ii. Herkenning iii. Nervositeit iv. Alertheid

7. Welke strategie heb je gebruikt om de test te misleiden? i. Ik deed maar wat

ii. Ik versnelde mijn reactie op crime foto’s

iii. Ik vertraagde mijn reactie op onbekende foto’s

iv. Ik maakte tijdens de testfase af en toe bewust een fout

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Op grond van welke criteria (tevredenheid van de deelnemers ? aantal deelnemers ? aantal leraren versus aantal directies ? ... ) werd in de afgelopen twee jaar het aanbod

Fig. 7.2 shows the outcomes of noise-free nonlinear models, solved with the iLQG method. All salient features shown in the experimental data are visible in the model results:

Using buried channel waveguides, whose intrinsic propagation losses are only 0.2 dB/cm, and optimizing the Er 3+ concentration and waveguide length to ~3 cm, for 500 mW of

based version – using, for responses, either index fingers or thumbs (thus, simply holding the device in the hand), (b) shown that responses to probes compared to irrelevants in

[r]

personality ratings of preferred and non-preferred politicians, whereas value-related biases are likely to affect ratings of honesty-humility and openness to experience of

Taalkundige verskynsels is herleibaar na algemene neigings, eienskappe en reels van die taal. Wanneer •n' skrywer dus woorde in 'n volgorde neerskryf wat duidelik

Alana’s research examines the production of ethnicity and race within health research, policy, and care practices.. Specifically, she is interested in understanding how objects of