Booronderzoek
Sappenleen (Poperinge)
Rapport 22
B-8340 Sijsele T 0032 50 36 28 20 F 0032 50 50 00 19 info@rubenwillaert.be www.rubenwillaert.be
Colofon
Ruben Willaert bvba
Auteurs: J. De Gryse, J. Brijker, A. Muller Foto’s en tekeningen: Ruben Willaert bvba In opdracht van: WVI
D/2012/12.814/15
© Ruben Willaert bvba, Sijsele, 2012
Niets uit deze uitgave mag vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie of welke wijze dan ook zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming van Ruben Willaert bvba.
Ruben Willaert bvba aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit de toepassing van de adviezen of het gebruik van de resultaten van dit onderzoek.
I
NHOUD
Inhoud ... 3 1. Inleiding ... 5 2. Geologische profielputten ... 6 2.1. Onderzoeksvraag ... 6 2.2. Methode ... 6 2.3. Resultaten ... 7 3. Waarderend booronderzoek ... 9 3.1. Onderzoeksvraag ... 9 3.2. Methode en resultaten ... 9 4. Conclusies en aanbevelingen ... 12 4.1. Conclusies ... 12 4.2. Aanbevelingen ... 13 5. Bibliografie ... 15 6. Bijlage... 166.1. Inplantingsvoorstel geologische profielputten en boorraaien ... 16
6.2. Projectie boorpunten op opgravingsplan vooronderzoek ... 17
6.3. Profieltekening geologische profielputten ... 18
Administratieve gegevens van het onderzoeksgebied
Provincie: West-Vlaanderen
Gemeente: Poperinge
Kadastrale gegevens: Afd. 1, Sectie E, perceel 84c, 87a, 86b
Opdrachtgever: WVI
Projectverantwoordelijke: J. De Gryse
Ruben Willaert bvba T: 050/36 28 20 E: info@rubenwillaert.be (vergunninghouder):
Bevoegde overheid: Agentschap Onroerend Erfgoed
Jacob van Maerlantgebouw, Koning Albert I-laan ½ bus 92
8200 Brugge T: 050/ 24 81 80
E: sam.dedecker@rwo.vlaanderen.be
Projectcode: POP-SAP-12
Uitvoering van het veldwerk: 20/08/2012 – 13/09/2012
Beheer en plaats documentatie: Archeo7
1. I
NLEIDING
Tijdens het archeologisch vooronderzoek, in 2011 uitgevoerd door Antea Group, kwam centraal
in sector 2 een steentijdensemble aan het licht1. Het betreft:
Kleine klingenkern met 2 tegengestelde slagvlakken. Voorbereiding van de slagvlakken
is eenvoudig, de afhakingen gebeuren tangentioneel. Het exploitatievlak is semi-perifeer. De negatieven wijzen eerder op relatief brede, eerder onregelmatige afhakingen. Vuursteen is mat glanzend, grijs gevlekt met gewassen cortex.
Gekerfd werktuig op afslag met vlakke hiel (scherpe hoek). De retouches zijn eerder
beperkt (mogelijk betreft het eerder gebruikssporen). Grondstof is mat, donkergrijze vuursteen (met grijze vlekken), matig fijnkorrelig.
Klingfragment met parallelle boorden. Langs 1 zijde bevinden zich licht
(gebruiks)retouches. Opmerkelijk is de uitgesproken lip (zachte percussie). Het betreft licht transluscente, fijnkorrelige vuursteen en is grijsgevlekt.
Sterk verbrand fragment (determinatie onbepaald)
Afslag met vlakke hiel en uitgesproken kenmerken van harde percussie. Doet denken
aan discoïdale producten. In bruine, sterk glanzende en licht transluscente vuursteen met inclusies, lokaal lichte patina.
Mediaal fragment van een kling of klingachtige afslag. Het artefact is licht gerold en
vertoont een dikke patina (wit langs ventrale zijde, lichtbruin aan dorsale zijde).
Proximaal fragment van afslag/kling in niet transluscente, fijnkorrelige vuursteen
(gevlekt grijs). Heeft een puntvormige hiel.
Brokstuk in mat grijze, fijnkorrelige vuursteen
Onregelmatige afslag (kernvoorbereiding?) in fijnkorrelig vuursteen (gepatineerd) met
gerolde cortex.
Kleine afslag met corticale hiel in wit-grijze gevlekte vuursteen (fijnkorrelig).
In hoeverre het hier om een homogeen ensemble ging, kon niet duidelijk vastgesteld worden. Evenmin was het duidelijk in welke periode de silexfragmenten te situeren zijn; duidelijke diagnostische stukken ontbraken immers.
Om een definitieve waardering van de steentijdvindplaats te kunnen maken, werd geadviseerd om in advieszone 2 2 tot 3 geologische profielputten aan te leggen en een waarderend booronderzoek uit te voeren.
1 V
2. G
EOLOGISCHE PROFIELPUTTEN
2.1.
O
NDERZOEKSVRAAGHet doel van deze profielputten was om inzicht te verkrijgen in de bodemopbouw, de gaafheid van de bodem en de (geologische) opbouw en genese van het plangebied. Bijkomend kan het geologisch onderzoek informatie aanreiken over de bewaring en datering van de steentijd-vindplaats.
2.2.
M
ETHODEConform de bijzondere voorwaarden werden 3 geologische profielputten aangelegd ter hoogte van de gedempte proefsleuven, op zo’n manier dat minstens één ongestoorde profielwand bestudeerd kon worden. Op die manier had het grondverzet enkel betrekking op reeds verstoorde grond.
Gezien de exacte positie van de profielputten niet vastgelegd was in de bijzondere voorwaarden, werd door de uitvoerders een inplantingsvoorstel gemaakt op basis van de bodemkundige, topografische en archeologische gegevens (bijlage 1). Dit voorstel werd ter goedkeuring doorgestuurd naar Onroerend Erfgoed en Archeo7 op 18/08/2012.
Er werd voor geopteerd om 1 profielput aan te leggen in de kernzone, meer bepaald ter hoogte van de zuidelijke grens van kijkvenster 4 (proefsleuf 60). Tijdens het vooronderzoek werden ter hoogte van dit kijkvenster, dat zich op een lokale verhoging in het reliëf situeerde, lithische vondsten in associatie met sporen aangetroffen. Profielput 2 werd ingeplant net ten noorden van de noordelijke grens kern-bufferzone (proefsleuf 61). Profielput 3 tenslotte werd ingeplant ter hoogte van de westelijke grens van de bufferzone (proefsleuf 56).
De oppervlakte van de profielputten bedroeg 1x1m; de diepte van de proefput bedroeg minstens 1,5m onder het actuele maaiveld.
Alle profielputten werden gelokaliseerd m.b.v. een RTS.
De profielen werden telkens handmatig opgeschaafd, gefotografeerd, vervolgens ingekrast en gedocumenteerd in aanwezigheid van fysisch-geograaf J. Brijker. Hierbij zijn zowel lithologische lagen als archeologisch relevante lagen onderscheiden, zoals vegetatiehorizonten, cultuurlagen en eventuele sporen. Alle lagen zijn beschreven op textuur, kleur, gehalte organische stof en andere lithologische en bodemkundige verschijnselen. De profielen zijn beschreven volgens de
Archeologische Standaard Boorbeschrijvingsmethode,2 die de lithologische beschrijving conform
NEN51043 hanteert. 2 Bosch 2000. 3 Normalisatie-Instituut 1989.
2.3.
R
ESULTATENHieronder wordt de bodemopbouw per profielput besproken. Put 1
Aan de basis van het profiel bevindt zich een ongeveer 60cm dik pakket van een zwak zandige leem. Dit pakket is lichtbruin van kleur en heeft een zeer kenmerkende horizontale witte gelaagd-heid. Hierboven bevindt zich een ca. 50cm dik pakket van lichtbruin, oranje gevlekte zwak zandige leem, welke een
aantal roestvlekken bevat. Het
bovenliggende pakket van 15cm dikte
bestaat uit een zwak humeuze,
donkerbruine sterk siltige klei met enkele
houtskoolfragmentjes. De bovenste
25cm van het profiel wordt gevormd door de humeuze huidige ploeglaag met een scherpe ondergrens.
Put 2
Aan de basis van het profiel bevindt zich een pakket van ca. 30cm dikte van sterk siltig, matig fijn, goed gesorteerd
lichtbruin zand met enkele
mangaanvlekken. Hierboven bevindt zich een ca. 50cm dik pakket van een matig siltig zand, welke een horizontale gelaagdheid bevat van wit-oranje kleiige banden. Hierboven bevindt zich een pakket van lichtbruin matig siltig zand met enkele oranje vlekken. Het bovenliggende pakket van ca. 20cm dikte bestaat uit een zwak humeuze, grijsbruine uiterst zandige klei. De bovenste 30cm van het profiel wordt gevormd door de humeuze huidige ploeglaag met een scherpe ondergrens. Figuur 1. Profielput 1: profielopbouw
Put 3
Put 3 ligt topografisch gezien lager dan de andere twee putten. Bij de documentatie kwam er ook grond-water in de bodem van de put. Aan de basis bevindt zich een ca. 20cm dik pakket van lichtbruine sterk siltige
klei met enkele zandlaagjes.
Hierboven bevindt zich een ca. 30 cm dik pakket van oranje bruin gevlekt
matig siltig, matig fijn goed
gesorteerd zand. Het bovenliggende pakket van ca. 60cm dikte bestaat uit een oranje bruin gevlekte sterk siltige klei met enkele mangaanconcreties en roestvlekken. Dit pakket gaat lateraal over in een matig zandige klei. De bovenste 40cm van het profiel wordt gevormd door de humeuze huidige ploeglaag met een scherpe ondergrens.
Interpretatie
De bodemopbouw binnen put 1 en put 2 is nagenoeg identiek, met als verschil dat het sediment binnen put 2 zandiger van textuur is. Het betreft in beide gevallen één pakket van eolische afzettingen. In deze zandige en lemige gronden is een bodem gevormd. De humeuze, kleiige laag onder de ploeglaag is de A-horizont van deze en mogelijk een oude ploeglaag. De onderliggende twee lagen zijn de B-horizont, waarin hoofdzakelijk klei is ingespoeld. Het gelaagde pakket is ontstaan als gevolg van klei-inspoeling (brikgrond of textuur–B), waarbij de klei zich kon vastleggen in kleine verschillen in textuur. Het profiel is grotendeels intact.
Put 3 laat een afwijkend profiel zien, de textuur van het sediment is veel kleiiger en er heeft geen noemenswaardige bodemvorming plaatsgevonden. Op grond van de kleiige textuur betreft het hier fluviatiele afzettingen, die mogelijk door de Robeartbeek zijn gevormd. Een andere optie is dat het hier verspoelde afzettingen betreft, welke oppervlakkig over de helling zijn afgespoeld.
Conclusies
In het plangebied zijn op het hoogste deel van het terrein eolische afzettingen aangetroffen waarin een bodem is gevormd met een textuur-B. De bodem is intact, er heeft geen of nauwelijks verstoring van het bodemprofiel plaatsgevonden. Het archeologische niveau bevindt zich direct onder de voormalige A-horizont.
Binnen het lager gelegen deel van het terrein bevinden zich meer kleiige afzettingen, deze zijn of van fluviatiele herkomst of het betreft verspoeld materiaal. Hier heeft nauwelijks bodemvorming plaatsgevonden. Gezien de meer natte condities is deze zone minder geschikt geweest voor bewoning.
3. W
AARDEREND BOORONDERZOEK
3.1.
O
NDERZOEKSVRAAGDoel van dit onderzoek is het formuleren van een antwoord op volgende onderzoeksvraag: wat is de verspreiding en samenstelling van de vuursteenvindplaats, welke diagnostische stukken zijn
aanwezig en wat vertelt ons dit over de homogeniteit, datering en bewaringsgraad4?
3.2.
M
ETHODE EN RESULTATENDe bijzondere voorwaarden voorzagen in 250 boringen:
160 boringen in het kerngebied (3500m2), in een driehoeksgrid van 5x6m
40 boringen in de bufferzone (4000m2) in een driehoeksgrid van 10x12m
50 controleboringen, ingezet ter verificatie van vondstenclusters of afwezigheid van
vondsten.
De afbakening van de kern- en bufferzone was niet vastgelegd in de bijzondere voorwaarden en werd -op vraag van de uitvoerders- voorafgaandelijk aan de start van het booronderzoek vastgelegd door Archeo7 (fig. 4). Op basis daarvan werden de boorraaien conform de bijzondere voorwaarden ingeplant (bijlage 1).
Figuur 4. Afbakening van het kerngebied en de bufferzone in advieszone 2 (met dank aan Jan Decorte)
4 V
Figuur 5. Boorplan boringen fase 1
Rekening houdende met het driehoeksgrid, vastgelegd in de bijzondere voorwaarden, en de afbakening van de kernzone, opgemaakt door Archeo7, konden in de kernzone slechts 123 boringen uitgevoerd worden (fig. 5). In overleg met Onroerend Erfgoed (telefonisch contact op 16/08/2012) werd beslist om in eerste instantie de boringen in de kernzone volledig af te werken, incl. uitzeven, en pas daarna de strategie voor het vervolgonderzoek te bepalen. Alle boormonsters werden nat uitgezeefd op maaswijdte 2,5mm en gedroogd. Gezien de specifieke vraagstelling van het booronderzoek, werd in overleg met Onroerend Erfgoed (telefonisch contact op 27/08/2012) geopteerd om enkel de diagnostische archaeologica op te lijsten (silex, aardewerk, metaal edm.). Hiervoor kan verwezen worden naar de digitale bijlage. Een klein aantal boringen leverde vuursteenfragmenten op, al dan niet van antropogene aard (fig. 6). Het gaat om kleine splinters; werktuigen of duidelijke afslagen/ klingen zijn niet te herkennen. Dergelijke fragmenten komen vaker voor in de top van zandige afzettingen en wijzen dus niet per se op een vindplaats.
Twee boorlocaties roepen echter vragen op. In BR2, B10 werden verschillende fragmenten (7 chips) aangetroffen. Hetzelfde geldt voor 3 locaties die in mekaars onmiddellijke omgeving liggen: BR 7, B8 en B9 en BR 6, B8.
Rekening houdende met deze resultaten werd -in overleg met Onroerend Erfgoed (telefonisch contact op 11/09/2012)- beslist om rond deze boringen tussenboringen te plaatsen, in een driehoeksgrid van 3x2,5m.
Opnieuw leverde een klein aantal boringen vuursteensplinters op (fig. 7). BR15 B1, BR17 B2, BR6 B12 en BR6 B11 bevatten kleine afslagjes; duidelijke artefacten ontbreken opnieuw.
4. C
ONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
Op basis van de beschikbare gegevens werden conclusies en aanbevelingen geformuleerd door steentijdspecialist A. Muller (ADC). Conclusies en aanbevelingen werden overlegd met steentijd-specialist Caroline Ryssaert (Antea Group), die de steentijdvondsten die tijdens het
vooronderzoek aan het licht gekomen waren, onderzocht5.
4.1.
C
ONCLUSIESEen klein aantal boringen leverde vuursteenchips op: kleine splinters die ontstaan bij het bewerken van vuursteen. Twee concentraties konden onderscheiden worden: één concentratie situeert zich rondom de geologische profielput 1, een tweede concentratie in het noordoostelijke deel van de kernzone (fig. 8).
Figuur 8. Boorplan met alle positieve boringen
De zuidelijke cluster bevond zich grotendeels net ten zuiden van kijkvenster 4, aangelegd tijdens het vooronderzoek (cfr. bijlage 2). Twee positieve boringen situeerden zich in het kijkvenster; 1 van deze boringen is te associëren met een (ongedetermineerd) archeologisch spoor (KV4/S6). De noordelijke cluster situeerde zich tussen sleuf 61 en 62.
Algemeen kan geconcludeerd worden dat zich ter hoogte van de onderzochte zone een steentijdvindplaats bevindt. De boringen laten echter niet toe die voldoende te waarderen. Er is momenteel immers een te beperkt zicht op de gaafheid van de vindplaats, wat de waardering sterk bemoeilijkt.
4.2.
A
ANBEVELINGENOp basis van de beschikbare gegevens, zijn er een niet onbelangrijk aantal elementen die pleiten voor een vervolgtraject:
De vindplaats ligt op een
topografisch gunstige plaats, nl. op een kop in de onmiddellijke nabijheid van een
beekvallei (fig. 9)6. Dit past perfect binnen
het gekende nederzettingspatroon van jager-verzamelaars.
De vondsten zijn geclusterd, wat
kan wijzen op een relatief intacte vindplaats.
Op basis van het geologisch
onderzoek kon afgeleid worden dat het bodemprofiel relatief goed bewaard is.
Er zijn nauwelijks
steentijd-vindplaatsen in de regio gekend. Bijgevolg zijn zelfs matig of slecht bewaarde vindplaatsen van groot wetenschappelijk belang.
Figuur 9. Aanduiding advieszone B (rood) op de quartairgeologische kaart
Enkele elementen pleiten tegen een vervolgonderzoek:
Het booronderzoek heeft een zeer kleine hoeveelheid silex opgeleverd. Opgemerkt
dient te worden dat de vindplaats mogelijk een low density site of een zeer kleine cluster is. Anderzijds kan het lage vondstenaantal ook wijzen op een vindplaats die grotendeels verstoord is.
De kans is reëel dat het vervolgonderzoek slechts een diffuus patroon van klein, weinig
diagnostisch materiaal zal opleveren, wat in weinig kenniswinst zal resulteren.
6
Beide concentraties bevinden zich niet in een beekdal, wat impliceert dat de vondsten niet door verspoeling in dichte concentraties kunnen voorkomen.
Op basis van deze pro- en contra- argumenten zou geopteerd kunnen worden voor een vervolgtraject d.m.v. proefputten. In dit geval wordt geadviseerd om:
een raster van vakken van 5x5m in een verspringend grid uit te zetten. In het geval van
de zuidelijke cluster is een 9-tal vakken aangewezen, in het geval van de noordelijke cluster volstaat 3 à 4 vakken.
deze vakken telkens op te delen in putten van 1x1m
per vak van 5x5m 1 put van 1m2 te onderzoeken, opgedeeld in 0,25m2 zodat de
ruimtelijke informatie niet verloren gaat
5. B
IBLIOGRAFIE
BOSCH J.A.H.2000, Standaard Boor Beschrijvingsmethode, Versie 5.1. Zwolle (NITG rapport,
00-141-A).
NORMALISATIE-INSTITUUT, NEDERLANDS, 1989: Geotechniek, classificatie van onverharde
grondmonsters NEN 5104. Delft (Normcommissie, 351 06).
VAN COUWENBERGHE B., RYSSAERT C. & DEMEY D. 2011, Archeologisch vooronderzoek Poperinge
bedrijventerrein Sappenleen. Archeologisch proefsleuvenonderzoek. Definitief rapport, ongepubliceerd rapport Antea Group.
16
6. B
IJLAGE
6.1.
I
NPLANTINGSVOORSTEL GEOLOGISCHE PROFIELPUTTEN EN BOORRAAIEN21 . 5 3 22 . 3 6 22 . 0 0 21 . 8 5 24 . 1 9 24 . 3 3 22 . 11 22 . 4 2 22 . 4 3 21 . 1 3 21 . 2 9 21 . 4 9 20 . 9 6 22 . 1 6 24 . 8 1 25 . 1 4 24 . 9 124 . 7 8 24 . 6 6 24 . 4 1 24 . 5 8 25 . 0 5 25 . 0 1 25 . 0 3 21 . 2 4 22 . 0 2 21 . 9 8 22 . 0 1 22 . 0 2 2 1 . 8 9 22 . 0 3 21 . 6 7 21 . 6 9 20 . 7 8 21 . 9 1 21 . 6 6 21 . 1 2 de ks el n i e t z i c ht b aa r er fd ie n st ba ar he id a fw at e rin g d ra in a ge e n p u t ( v e rv a lt b ij a a n le g r io le r in g D u it s la n d la a n e n v e r h a r d in g D e b a c k e r ? ) ve r ha rdin g st e en sl a g ver h ardin g b eto n E P+ V P EP EP EP EP EP EP EP VP EP EP EP EP EP EP E P+ V P EP E P EP EP EP EP EP EP VP VP VP VP VP VP VP VP VP VP VP VP VP VP VP VP VP VP EP EP EP EP EP EP VP VP VP VP VP VP VP b e s ta a n d e r io l e ri n g A q u a f in b o u w v e r b o d e n v e rb o d t o t a a n p la n t e n b o m e n i n d e z e z o n e BK B K BK BK B K BK BK M G B K BK BK km km 1 3. 1 km 1 3 21 21 21 45 21 22 21 27 21 46 21 47 21 48 21 49 21 50 21 51 21 52 21 53 21 54 21 55 21 56 21 57 21 58 21 59 21 60 21 61 21 29 21 30 21 31 21 32 21 33 21 34 21 35 21 36 21 37 21 38 21 39 21 62 21 63 21 64 21 65 21 66 21 67 21 68 21 69 21 70 21 71 21 72 21 73 21 74 21 90 21 75 21 76
2
2
. 7
6
MB0 0 12
3
. 1
7
MB0 0 22
2
. 4
2
MB0 0 32
2
. 5
6
MB0 0 42
1
. 5
4
MB0 0 52
1
. 6
5
MB0 0 62
1
. 4
5
MB0 0 72
1
. 7
7
MB0 0 82
1
. 6
6
MB0 0 92
2
. 1
5
MB0 1 02
1
. 9
3
MB0112
2
. 4
2
MB0 1 22
2
. 1
9
MB0 1 32
2
. 6
1
MB0 1 42
2
. 2
1
MB0 1 52
1
. 8
4
MB0 1 62
4
. 3
3
MB0 1 72
4
. 0
2
MB0 1 82
3
. 8
4
MB0 1 92
4
. 1
2
MB0 2 02
2
. 5
5
MB0 2 12
3
. 0
0
MB0 2 22
4
. 8
6
MB0 2 3 MB0 2 4 P 6 P 5 P 3 P 4 P 2 P 1 P 8 P 7 P 6 P 4 P 3 P 2 P 1 P 5 P 1 P 2 P 3 P 4 P 1 P 2 P 3 P 4 P 6 P 7 P 1 P 2 P 3 P 4 P 5 P 6 P 1 P 2 P 3 P 4 P 5 P 2 P 1 P 1 P 2 P 3 P 1 P 2 P 3 P 4 P 4 P 3 P 2 P 1 P 1 P 2 P 3 P 4 P 5 P 1 P 2 P 3 P 1 P 2 P 3 P 1 P 2 P 3 P 4 P 4 P 3 P 2 P 1 P 1 P 2 P 3 P 4 P 5 P 1 P 2 P 3 P 1 P 2 P 3 P 4 P 5 P 6 P 7 P 1 P 2 P 3 P 4 P 5 P 1 P 3 P 4 P 5 P 6 P 2 P 1 P 2 P 3 P 4 P 5 P 6 P 7 P 8 P 1 P 2 P 3 P 4 P 5 P 6 P 7 P 8 P 1 P 2 P 3 P 5 P 4 P 1 P 2 P 3 P 4 P 5 P 6 P 7 P 1 P 2 P 3 P 4 P 5 P 1 P 2 P 1 P 2 P 1 P1 P 2 P 4 P 3 P1 P2 P 1 P 2 P1 P1 P1 P2 P3 P1 P2 P3 P1 P1 P2 P3 P1 P2 P1 P2 P 1 P 2 P 4 P 5 P 6 P 7 P 3 P 1 P 2 P 3 P 4 P 5 P 6 P 1 P 2 P 3 P 4 P 5 P 6 P 7 P 8 P 1 P 2 P 3 P 4 P 5 P 6 P 7 P 1 P 2 P 3 P 4 P 1 P 2 P 3 P 4 P 5 P 1 P 2 P 3 P 4 P 5 P 6 P 7 P1 P1 P1 P1 P1 P1 P1 P1 P1 P1 P2 P1 P2 P1 P2 P1 P2 P3 P1 P2 P3 P1 P2 P2 P3 P2 P2 P 4 P3 P1 P2 P1 P1 PS3 PS1 PS2 PS 4bis PS4 PS5 PS6 PS7 PS8 PS9 PS 27 PS10 PS11 PS12 PS13 PS14 PS20 PS21 PS22 PS23 PS24 PS25 PS26 PS11 PS12 PS13 PS14 PS21 PS20 PS14 PS13 PS12 PS15 PS16 PS17 PS18 PS19 PS14 PS 13 P S 62 P S 62 PS 63 PS 65 PS 64 P S 62 P S 66 P S 68 PS 28 PS29 PS30 PS31 PS32 PS33 PS34 PS35 PS 36 PS37 PS38 PS39 PS40 PS 41 PS 42 PS43 P S 45 P S 67 PS69 PS70 PS71 PS72 PS73 PS74 PS75 PS76 PS77 PS78 PS79 PS80 PS81 PS82 PS83 PS84 PS85 PS 86 PS 87 PS 88 PS 89 PS 90 PS 46 PS 47 P S 48 P S 49 PS 50 P S 51 PS 52 PS 53 PS 54 P S 55 PS 56 PS 57 P S 58 PS 59 P S 60 PS 61 PS 44 K V 3 KV 13 K V 4 KV5 KV6 KV6 KV7 KV8 KV9 KV10 KV 11 KV 12 KV2KV
2
KV
3
KV
4
KV
5
KV
6
KV
6
KV
7
KV
8
KV
9
KV14X
1
0
0
0
0
X
1
0
0
0
0
X
1
0
0
0
0
A D VI E SZ ONE D A D VI ES ZONE B AD VI E S ZONE C A D VI E SZ ONE E A D VI E SZ ONE AProefsleuvenonderzoek
Poperinge Sappenleen
Overzicht wo
opdr acht gever
ui tvoerder Ant ea G r oup nv
Post hof br ug 10, 2600 Ant wer pen t el +32 3 221 55 00 f ax +32 3 221 55 03 inf o@ant eagroup. be
t ekenaar Ant ea G r oup nv
W est - Vlaam se I nt er comm unale Baron Ruzet t elaan 35 8200 Brugge
Ver antwoor delijke Pr ojectleider Tekenaar C. Ryssaert B. Van Couwenber ghe C. Ver roken pr ojectnummer : plan nummer : document nummer : for maat: schaal: datum: 129818. 11 1/2 Poper inge_ar cheologie.dwg
891x1050 1/1000 16/06/20 11 ONGEDETERMINEERD KAROLINGISCH MIDDELEEUWS ROMEINS STEENTIJD POSTM IDDELEEUWS
legende
AANLEGVONDST A PUNTVONDST Ap PROFIEL P RECENT X WERELDOOR LOG 117
6.2.
P
ROJECTIE BOORPUNTEN OP OPGRAVINGSPLAN VOORONDERZOEK P1 P2 P3 P6 P7 P2 P3 P4 P5 P3 P5 9 7 5 4 3 2 1 3 2 X X X 1 X X 1 2 1 X 2 4 6 X X 3 6 11 X X X 6A 6B 5 X 4 2 NV 1 X X 1 3 4 6 5 78 4 XX X X 2 1 X X X X X X 1 X X X X X X X 1 X X X X X X X X X X X X 19 18 X X X 14 13 12 6 X 1 2 X 4 X 56 7 12 X X 13 11 X X X 10 X 9 8 7b 1 5 6 4 2 3 X X X 10 98 X 65 4 3 1 X 12 4 2 2c 2b 3a 3b 4 1c X 1a 11b 11a 8 10 11d KV14 P1 P2 P3 P6 P7 P2 P3 P4 P5 P3 P5 9 7 5 4 3 2 1 3 2 X X X 1 X X 1 2 1 X 2 4 X X 3 6 11 X X X 6A 6B 5 X 4 2 NV 1 X X 1 3 4 6 5 7 8 4 XX X X 2 1 X X X X X X 1 X X X X X X X 1 X X X X X X X X X X X X 19 18 X X X 14 13 12 6 X 1 2 X 4 X 5 6 7 12 X X 13 11 X X X 10 X 9 8 7b 15 6 4 2 3 X X X 10 98 X 65 4 3 1 X 12 4 2 2c 2b 3a 3b 4 1c X 1a 11b 11a 8 10 11dKV
14
6.4.
S
TEENTIJDVONDSTENBoorraai Boornummer Diepte (cm)
BR1 B7 31-39 Laag tussen A en C BR2 B3 31-45 Laag tussen A en C BR2 B10 31-35 Laag tussen A en C BR2 B12 0-20 Ploeglaag BR6 B4 20-30 Ploeglaag BR6 B5 34-45 C BR6 B8 21-28 Ploeglaag BR6 B11 0-40 Ploeglaag BR6 B12 0-30 Ploeglaag BR6 B12 30-82 C BR7 B1 0-17 Ploeglaag BR7 B8 0-13 Ploeglaag BR7 B9 19-26 Ploeglaag BR8 B2 32-35 Laag tussen A en C BR8 B14 36-57 C BR10 B2 27-37 Laag tussen A en C BR10 B4 19-26 Ploeglaag BR11 B6 0-26 Ploeglaag BR14 B1 0-34 Ploeglaag BR15 B1 36-62 C BR15 B2 17-55 Laag tussen A en C BR18 B2 0-30 Ploeglaag