• No results found

Het steunogram: een instrument voor interventie en risicotaxatie op basis van het sociale netwerk van licht verstandelijk beperkte zedendelinquente jongeren Hans Hogewinde en Annematt Collot d'Escury

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het steunogram: een instrument voor interventie en risicotaxatie op basis van het sociale netwerk van licht verstandelijk beperkte zedendelinquente jongeren Hans Hogewinde en Annematt Collot d'Escury"

Copied!
9
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

HET STEUNOGRAM: EEN INSTRUMENT VOOR INTERVENTIE EN RISICOTAXATIE OP BASIS VAN HET SOCIALE NETWERK VAN LICHT

VERSTANDELIJK BEPERKTE ZEDENDELINQUENTE JONGEREN

Hans Hogewind1 Annematt Collot d‟Escury2

Vrienden, een sociaal netwerk, een band met belangrijke anderen en maatschappelijk committment zijn belangrijke protectieve factoren in het licht van grensoverschrijdend gedrag (Hirschi, 1998; Lodewijks, 2007; Pomp, Hendriks, Kremer & Spreen, 2007). Hoe minder steun, des te groter is het risico op uitval. Licht verstandelijk beperkte (lvb) zedendelinquente jongeren zijn zowel door hun cognitief emotionele beperkingen, als door het delict en de externe perceptie daarvan, sociaal sterk geïsoleerd (Ponsioen, 2001; Koolhof et al., 2007). Zij hebben geen zicht op hun sociale netwerk. Zij weten niet bij wie zij steun zouden kunnen halen en bij wie wellicht beter niet en de steun laat het ook nog al eens afweten bij deze groep. Juist voor deze jongeren, en hun gezin, is het in beeld brengen van het sociale netwerk van groot belang (Broek, 2006). In dit artikel wordt beschreven hoe het diagnostisch instrument is ontwikkeld waarmee het sociale netwerk van de jongere op een structurele manier in kaart kan worden gebracht zodat risicofactoren en beschermende factoren zowel voor de jongere als voor de hulpverleners inzichtelijk worden.

Sociale isolatie

Lvb-jongeren worden gekenmerkt door lager intellectueel functioneren en beperkte sociale redzaamheid (Ponsioen, 2001). Zo hebben Lvb jongeren moeite met het selecteren van de juiste informatie uit hun omgeving (Leffert & Siperstein, 1996; van Nieuwenhuizen et al., 2006; Woodley-Zanthos & Ellis, 1989); kunnen ze zich niet goed verplaatsen in een ander perspectief (Baron-Cohen, 1989; Benson et al., 1993; Oppenheimer & Rempt, 1986); hebben ze moeite met het adequaat duiden van sociale cues (Van Hekken, Steetzel & Vrolijk, 1991; Leffert & Siperstein, 1996; van Nieuwenhuizen et al., 2005, 2009); hebben ze moeite met het bewust controleren en sturen van hun aandacht (Crosby, 1972; van der Meer, 2000); en kunnen ze hun aandacht niet voldoende verdelen, zowel bij tegenstrijdige en irrelevante informatie als bij proportionele afwegingen (Bernstein & Day, 1971; Nettelbeck & MacLean, 1984).

Deze kenmerken hebben implicaties voor de opbouw en instandhouding van relaties. Lvb jongeren begrijpen de signalen uit hun omgeving niet goed en ze kunnen hun eigen signalen vaak moeilijk verwoorden. Het inhiberen van ongewenst gedrag is vaak niet mogelijk omdat ze niet goed begrijpen dat bepaalde gedragingen sociaal onaanvaardbaar zijn (Meijer et al. 2007). Dit heeft tot gevolg dat ze vaak onbedoeld ruzie krijgen met leeftijdgenoten, moeilijk kunnen participeren in spelletjes en vaak worden gepest. Ook overzien ze de gevolgen van hun gedrag in mindere mate dan andere delinquente jongeren en lijken ze weinig te profiteren van feedback (Benson, Abbeduo, Short, Biber, Nuccio & Maas, 1993; Ponsioen, 2001). Buitengesloten zijn is voor iedereen pijnlijk. Uitsluiting of afwijzing is een vorm van vernedering die heel moeilijk uit te wissen is en volgens Eisenberg Leberman &

1

Hans Hogewind is als Psycholoog werkzaam bij GGZ-NHN, afdeling Kinderen en Jeugd, in Hoorn. Onderhavig artikel beschrijft zijn afstudeeronderzoek. JWFHogewind@hotmail.com

2

Annematt Collot d‟Escury is GZ-psycholoog / K&J-specialist en verbonden aan de vakgroep ontwikkelings-psychologie van de Universiteit van Amsterdam. A.L.Collotdescury-koenigs@uva.nl

(2)

Willams (2003) zelfs specifieke hersendelen activeert. Hartling stelt zelfs dat de sociale pijn van afwijzing net zo ernstig is als fysieke pijn (Hartling, 2005). Voor Lvb jongeren is afwijzing niet alleen pijnlijk maar ook beperkend. Lvb jongeren hebben immers meer nog dan niet lvb jongeren behoefte aan steun en sturing van buiten af. Ze hebben weinig eigen planning en laten zich leiden door externe stimuli. Ze zijn sterk gericht op sociale bekrachtiging en zijn geneigd eerder op anderen te vertrouwen dan op hun eigen mening of mogelijkheden (Van den Heuvel, Bos & Schipper, 1999). Aansluiting bij de groep is voor deze jongeren essentieel om zich te kunnen handhaven.

Licht verstandelijk beperkte (lvb) zedendelinquente jongeren zijn echter zowel door de problemen van hun handicap, als door het delict en de externe perceptie daarvan sociaal sterk geïsoleerd (Ponsioen, 2001; Koolhof et al., 2007). Niet alleen de jongere, maar het hele gezin staat buiten spel. De omgeving staat afwijzend tegenover ouders met een kind dat een zedendelict pleegt. Ook de ouders worden afgerekend op het gedrag van de jongere. Dat de jongere een licht verstandelijk beperking heeft, wordt door de omgeving niet als een excuus gezien, maar juist als een gegeven dat de ouders een verhoogde verantwoordelijkheid hebben (hadden) om op hun kind te letten. Deze afwijzing door de omgeving heeft gevolgen voor de sociale involvement van het gezin. Hoe minder maatschappelijke involvement, des te groter is de kans op uitval.

Uit bovengenoemde kenmerken van het sociale netwerk rond de lvb jongeren die een zedendelict hebben gepleegd blijkt dat dit een belangrijke indicator is van risicofactoren, maar het sociale netwerk kan ook juist een beschermende werking hebben tegen delinquentie. Wanneer het sociale netwerk in kaart wordt gebracht is het mogelijk deze contacten op een structurele manier te kwalificeren en kunnen de risicofactoren en beschermende factoren van het sociale netwerk worden onderkend. Momenteel bestaat nog geen standaard instrument waarmee het sociale netwerk specifiek voor deze jongeren in kaart kan worden gebracht. In onderhavig onderzoek is getracht een dergelijk instrument te ontwikkelen.

Het is van groot belang het sociale netwerk te betrekken bij de ondersteuning van de lvb jongeren. Lvb jongeren hebben zelf vaak weinig zicht op hun sociale netwerk. Ondanks het feit dat het sociale netwerk als van wezenlijk belang wordt beschouwd, heeft ook de hulpverlening vaak maar weinig zicht op het netwerk van de jongere. De SAVRY beschouwt het netwerk van de jongere als elementair, zowel wat betreft de risicofactoren als ten aanzien van de protectieve factoren, maar de inschatting van de kwaliteit van dat netwerk is gebaseerd op informatie van de jongere zelf of hooguit op informatie uit het dossier van de jongere en dan nog enkel betreffende de afgelopen zes maanden. Beter zicht op het sociale netwerk van de jongere biedt beter zicht op de risico situatie van de jongere (Pomp, Hendriks, Kremer & Spreen, 2007) maar ook op de sociale steunmogelijkheden van de jongere.

De ontwikkeling van het Steunogram

In algemenere zin wordt voor het in kaart brengen van (familie)relaties gebruik gemaakt van een drietal instrumenten: het Genogram, het Sociogram en het Ecogram. Deze zijn gebruikt om het Steunogram te construeren.

Het Genogram is een grafisch diagram waarin de familiebanden van een persoon worden weergegeven in de vorm van een serie standaardsymbolen. Het is een stafkaart van de familie, die inzicht geeft in de cultuur, de taal, de interpersoonlijke relaties en de manier van functioneren. Het gebruik geeft therapeuten inzicht in het verband tussen gebeurtenissen en relaties in het leven van de cliënt en hun opvattingen over leven en welzijn (Kuehl, 1995). Het gebruik van Genogrammen in de hulpverlening dateert van het begin van de gezinstherapie. Een van de pioniers was Bowen (1966, 1978). Het opzetten van een Genogram helpt de hulpverlener om dichtbij de cliënt en zijn belevingswereld te staan en voorkomt dat de hulpverlener zich teveel bezighoudt met wat naar zijn

(3)

oordeel veranderd zou moeten worden (Jessurun, 1994). Naast het in kaart brengen van de interpersoonlijke relaties wordt het Genogram in de gezinstherapie ook gebruikt om veranderingen in het familienetwerk weer te geven. Met behulp van functionele gezinstherapie kan vervolgens worden getracht het sociale netwerk binnen en buiten het gezin te verstevigen (Blow & Timm, 2002).

Genogrammen worden in verschillende therapievormen gecombineerd met sociogrammen of Ecogrammen. Een sociogram is een diagram dat de patronen van een relatie tussen individuen representeert, meestal uitgedrukt in de mate waarop de cliënt graag omgaat met de andere personen. Het sociogram biedt een abstracte weergave van de keuzes en sociale relaties in een groep. Met behulp van het sociogram kan een sociometrische score worden berekend. Op die manier kan worden achterhaald hoe de groepsdynamiek is: hoe personen „in de groep liggen‟. Een Ecogram is een diagram van een sociaal „zonnestelsel‟, waarin een familie-Genogram in het midden is geplaatst, op de plaats van de zon. Daarbuiten worden andere belangrijke personen en instituten in de leefomgeving van de cliënt geplaatst in cirkels buiten het centrum, gelijk planeten om de zon. De wijzen waarop een sociogram en Ecogram worden gemaakt, zijn echter niet gestandaardiseerd en vaak ongestructureerd (Neill, 2006).

In de praktijk wordt het Genogram ervaren als een goede documentatie van de gezinssituatie, een goed instrument om rekening te houden met culturele componenten en als erkenning van de autonomie van de cliënt. Er zijn echter enkele beperkingen: Een eerste beperking is het ontbreken van duidelijke richtlijnen bij het afnemen en bespreken van het Genogram. Het ontbreken hiervan heeft tevens als gevolg dat de mogelijkheden om de sociale relaties van de cliënt te kwantificeren beperkt zijn. Een derde beperking is het gebrek aan inzicht dat wordt verschaft over het sociale netwerk dat zich buiten het gezin afspeelt. Het uitgangspunt voor lvb jongeren hierbij is dat de sociale contacten buiten het gezin zorgen voor de sociale inbedding van het gezin en daarmee de steun waar het gezin op kan terugvallen (Koolhof et al., 2007). Met behulp van het Steunogram wordt getracht de positieve aspecten van het huidige gebruik van het Genogram te behouden en de nadelen weg te nemen. Het Steunogram kan worden gebruikt in verband met het taxeren van de risicofactoren en beschermende factoren in het familienetwerk van delinquente jongeren. Daarnaast biedt het instrument de mogelijkheid om de sociale contacten van de gezinsleden buiten het gezin te bespreken. Uit dit sociale netwerk blijkt vervolgens welke risicofactoren een rol spelen. Zo is de afwijzing door leeftijdgenoten een risicofactor, aangezien dit het gezin kwetsbaar maakt: sociale contacten buiten het gezin zorgen voor sociale controle en steun voor de jongere en zijn gezin (Loeber et al., 2003). Doelstellingen van het Steunogram

Bij het opstellen van het Steunogram, evenals het Genogram, wordt uitgegaan van de uitspraken en kennis van de jongere zelf. Dit in tegenstelling tot andere instrumenten, zoals de SAVRY (Lodewijks et al., 2001) en de PCL (de Ruiter, Kuin en de Vries, 2002), waarbij het dossieronderzoek als uitgangspunt wordt genomen om bijvoorbeeld de risicotaxatie op te baseren. Doordat wordt uitgegaan van de jongere zelf, zal deze zich meer betrokken voelen bij het onderzoek en de therapie en kan beter aangesloten worden bij de jongere en zijn perceptie. Doordat ze zelf ook actief worden betrokken bij het invullen van het Steunogram ontstaat evenals bij het genogram een aangename sfeer, soms voor het eerst in geruime tijd (Hillewaere et al., 1995).

Ontwikkeling van het instrument

De constructie van het instrument is gebaseerd op de rationele methode (Oosterveld & Vorst, 2006). Specifieke items zijn opgesteld op basis van items uit bestaande onderzoeken, waaronder de Familie Relatie Test (FRT; Baarda, van Londen, van Londen-Barentsen, 1999); de Vragenlijst voor Gezinsproblemen (VGP; Koot, 1997); de Nederlandse versie van de Gestructureerde Risicotaxatie van Gewelddadig Gedrag bij Jongeren (SAVRY; Lodewijks et al., 2001); de Nederlandse versie van de

(4)

Psychopath Checklist Youth Version (PCL; de Ruiter, Kuin en de Vries, 2002); en de Ouder-Kind Interactie Vragenlijst-Revised (OKIV-R; Lange, 2001).

Invullen Steunogram

De afname van het Steunogram bestaat uit tien stappen, zoals weergegeven in tabel 1. In de ontwikkelde handleiding zijn de stappen verder uitgewerkt. Daarnaast is het mogelijk om de belangrijkste kenmerken van het Steunogram in een tabel te kwantificeren, waardoor veranderingen bij afname op een later tijdstip overzichtelijk kunnen worden gerapporteerd zodat de dynamiek van het Steunogram naar voren komt. In figuur 1 wordt een voorbeeld gegeven van een ingevuld Steunogram.

Tabel 1. Stappenplan als leidraad voor het invullen van het Steunogram HANDLEIDING STEUNOGRAM

Stappen Beschrijving

Stap 1 Uitleg

Stap 2 Intekenen jongere

Stap 3 Familieboom maken

Stap 4 Invullen semigestructureerd interview familie Stap 5 Intekenen vrienden, kennissen, school/werk, hobby‟s, sport en buurt Stap 6 Invullen emotionele band vrienden, school/werk, hobby‟s, sport en buurt Stap 7 Invullen semigestructureerd interview sociale contacten

Stap 8

Vragen per netwerklid

a) Maatschappelijke variabelen (woonplaats, beroep, woonsituatie)

b) Relationele variabelen (duur en oorsprong van de relatie)

c) Soort vriend (gezelschap, financieel, emotioneel, praktisch)

d) Relatie tussen de netwerkleden (vrienden/vijanden van elkaar)

Stap 9 Vragen in verband met risicofactoren Stap 10 Correctie en aanvulling

(5)

Figuur 1. Voorbeeld van een ingevuld Steunogram Onderzoek en resultaten in het kort

Nadat het instrument is geconstrueerd, zijn de items en schalen geselecteerd en geëvalueerd op basis van het oordeel van negen experts met behulp van een vragenlijst en een enquête. Vervolgens is de convergente begripsvaliditeit onderzocht met behulp van twee instrumenten met vergelijkbare meetpretenties (SAVRY en OKIV-R). Aan de hand van een vergelijkende studie tussen lvb-zedendelinquente jongeren ten opzichte van scholieren in dezelfde leeftijdscategorie en met een vergelijkbaar intelligentieniveau is onderzocht welke gegevens convergent en welke divergent valideren.

Uit het onderzoek naar de divergente begripsvaliditeit bleken, in lijn met de verwachtingen, significante verschillen tussen beide groepen wat betreft sociale contacten, de mening over school en het aantal risicofactoren in het sociale netwerk (Figuur 2). Wat betreft het aantal vrienden dat de jongeren rapporteert is tegen de verwachtingen in geen verschil tussen de onderzoeksgroep en controlegroep. Dit is voor een groot deel te verklaren door de invloed van de sociale contacten op de instelling waar de jongeren verblijven. Een belangrijke oorzaak hiervan ligt in het effect van de opname in de instelling. Na vele jaren van detentie en verpleging zijn de contacten met mensen buiten de kliniek sterk afgenomen en zullen de jongeren opnieuw contacten moeten (leren) leggen met mensen buiten de kliniek (Groen & Drost, 2003). De jongeren rapporteren dan ook met name sociale contacten binnen de instelling, waaronder de contacten op de leefgroep, op school en op interne stageplaatsen. Het aantoonbare verschil tussen sociale contacten binnen en buiten de

Steunogram Invulformulier

Ingevuld door:________________________ Instelling:______________________ Datum:___-___-_____

(6)

instelling geeft een sterke eigenschap van het Steunogram weer: doordat de jongeren zelf hun contacten rapporteren, kunnen ze op een inzichtelijke wijze worden geconfronteerd met het geringe aantal sociale netwerkleden buiten de instelling ten opzichte van de interne contacten en kan worden gewerkt aan het versterken van dit sociale netwerk. Omgekeerd kan bij een positieve ontwikkeling ook zichtbaar worden dat er nieuwe en andere contacten ontstaan.

Figuur 2. Multivariate variantie-analyse tussen de onderzoeksgroep en de

controlegroep op verschillende risicofactoren

Wat betreft de convergente begripsvaliditeit zijn tevens twee instrumenten vergeleken met het Steunogram. Uit de exploratieve vergelijking met de SAVRY blijkt een overeenkomst wat betreft de meeste onderzochte variabelen. Discrepanties werden gevonden tussen het aantal gerapporteerde vrienden op basis van het Steunogram en de mate van afwijzing op basis van de SAVRY. Een duidelijk verschil werd tevens gevonden wat betreft de omgang met delinquente leeftijdgenoten en delinquente familieleden: met behulp van het Steunogram scoorden de jongeren aanzienlijk hoger op de genoemde factoren dan uit de SAVRY bleek. Een verklaring voor deze discrepantie wordt gevonden in de aanwijzingen uit de handleiding voor het scoren van de SAVRY items, waar aan de beoordelaar ruimte wordt gelaten om de huidige contacten van de jongeren binnen de instelling wel of niet te betrekken in de scoring van de items. In ieder geval is duidelijk geworden dat de jongeren in staat zijn de delinquente vrienden op de instelling met behulp van het Steunogram te rapporteren. Hierdoor biedt het instrument een uitgangspunt voor een gesprek met de jongere over de wenselijkheid van de omgang met delinquente leeftijdgenoten. Uit de vergelijking met de OKIV-R blijkt dat de jongeren vergelijkbaar rapporteren op beide instrumenten wat betreft hun mening over de ouders.

(7)

Verschil met andere instrumenten

Een groot verschil tussen de SAVRY en het Steunogram betreft het gebruik van bronnen: de SAVRY gaat uit van meerdere bronnen, waaronder het psychiatrisch en psychologisch onderzoek, rapportage van school en van de kinderrechter, dossiers over de psychische en/of lichamelijke gezondheid, rapportages van de ouders en zelfrapportages. Het Steunogram gaat expliciet uit van de jongere zelf, met als mogelijke aanvulling dossiergegevens van de jongere. Een argument voor het gebruik van meerdere bronnen is dat het meer valide gegevens oplevert dan de subjectieve rapportage van de jongere. Hierover dient echter te worden opgemerkt dat de informatie in de dossiers erg afhankelijk is van de personen die de informatie verschaffen. Zo zal in een justitieel kader anders worden gerapporteerd dan in de instelling met betrekking tot de behandeling. Het gebruik van het Steunogram naast andere instrumenten geeft de verschillen weer tussen het oordeel van de rapporteurs enerzijds en de perceptie van de jongeren anderzijds en biedt waardevolle informatie voor de verschillende fasen van de behandeling (Kuehl,1995). Met name in verband met Forensische Sociale Netwerk Analyse (FSNA) biedt het Steunogram een betekenisvolle aanvulling. Voorbeelden van waardevolle informatie zijn het delictnetwerk van de jongere (socio- demografische, relationele en risicovolle kenmerken en de netwerkperceptie van de betrokkene), het beschrijven van de verwachte toekomstige omstandigheden (de sociale steun, het netwerk en stresserende omstandigheden) en de definiëring van het terugkeernetwerk van de jongere (Pomp, Hendriks, Kremer en Spreen, 2007). Hierover kan tevens worden opgemerkt dat de doelgroep van het Steunogram zou kunnen worden uitgebreid naar criminele jongeren in het algemeen.

Mogelijkheden voor afname en gebruikservaringen

Doordat het Steunogram op verschillende momenten in de behandeling kan worden afgenomen biedt het inzicht in het behandelproces en kan de dynamiek van het sociale netwerk in kaart worden gebracht en worden geëvalueerd. Niet alleen kan het Steunogram inzicht bieden in de dynamiek, maar ook voor verschillende gebruikersgroepen die te maken hebben met de jongere. De eerste groep bestaat uit de opdrachtgevers: de rechtbank en het openbaar ministerie. Deze groep beslist over de tenuitvoerlegging van de maatregel Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (PIJ), danwel vooralsnog het behandelen van jeugdigen die op civielrechtelijke titel in een gesloten behandelinrichting zijn geplaatst (Groen & Drost, 2003). Het Steunogram kan worden gebruikt bij deze beslissingen doordat het een duidelijk overzicht geeft van het sociale netwerk van de jongere. De tweede groep bestaat uit de begeleiders die de rapportage gebruiken voor hun bemoeienis met de jeugdige en de ouders: medewerkers van de Raad voor de Kinderbescherming en medewerkers van (jeugd) reclassering. Het Steunogram kan een vitaal onderdeel uitmaken van deze rapportage. De derde en vierde gebruikersgroep zijn de behandelaars binnen justitie en de behandelaars binnen de GGZ, die de rapportage als diagnostische basis voor de behandeling gebruiken van jeugdigen met een PIJ- of TBS-maatregel of jeugdigen met een psychiatrische stoornis. Het Steunogram kan dienen als aanvulling van de rapportage, als effectmeting van de behandeling en als risicotaxatie-instrument. De vijfde gebruikersgroep bestaat uit de ouders en jeugdigen, eventueel vertegenwoordigd door hun advocaat. Doordat het Steunogram inzichtelijk is, biedt het een goede manier om in kaart te brengen welke sociale banden beschikbaar zijn en wat de kwaliteit van de sociale banden is, wat de kwetsbaarheid is van de jongere in dit sociale netwerk en waar mogelijkheden liggen voor interventie. De ervaringen van het afnemen van het Steunogram waren overwegend positief. De jongeren bleken enthousiast om over hun sociale netwerk te vertellen. De manier waarop het Steunogram is opgezet bleek goed aan te slaan bij de jongeren: door eerst met name feitelijke en toegankelijke informatie over de familie te stellen waren de jongeren verbaasd over de hoeveelheid personen die ze konden benoemen. Wanneer vervolgens het sociale netwerk en risicofactoren werden uitgevraagd bleken de jongeren goed in staat om veel informatie te geven. Door de open manier van vragen was het goed mogelijk om dichtbij de jongere en zijn perceptie te blijven. Evenals bij het gebruik van het

(8)

Genogram wordt ruimte gemaakt om naar elkaar te luisteren en blijken jongeren over het algemeen erg open te zijn in het spreken over hun familie. Ouders zijn vaak (blij) verbaasd over de kennis die kinderen hebben over hun gezin (Hillewaere et al., 1995). Voor jongeren is het inzicht gevend en een prettige manier van werken.

De toekomst

Doordat de jongeren zelf rapporteren krijgen ze inzicht in hun sociale netwerk. Weten waar je moet zijn als je hulp nodig hebt is een hele belangrijke protectieve factor. Perslot van rekening is het adekwaat leren vragen van hulp een essentiële sociale vaardigheid, maar dan is het ook belangrijk in te kunnen schatten bij wie je daarvoor moet zijn (Collot d‟Escury, 1994). Als tijdens de behandeling wordt gewerkt aan het sociale netwerk van de jongere en zijn eigen kennis met betrekking tot dat netwerk kan dit zichtbaar worden gemaakt door met overhead sheets of doorzichtige vellen nieuwe lijnen in het netwerk te trekken. Zo wordt ook de ontwikkeling voor de jongere zichtbaar.

Voor meer informatie over of het bestellen van het Steunogram kunt u contact opnemen met een van de auteurs: JWFHogewind@hotmail.com of A.L.Collotdescury-koenigs@uva.nl.

Literatuur

Baarda, D.B., Londen van, A., Londen van-Barentsen, W.M. Familie Relatie Test. Geautoriseerde vertaling. Baron-Cohen,, S. (1989). The autistic child's theory of mind: A case of specific developmental delay. Journal of

Child Psychology and Psychiatry, 10 (2), 285-297.

Benson, G., Abbeduto, L., Short, K., Nuccio, J.B. & Maas, F. (1993). Development of a theory of mind in individuals with mental retardation. American Journal on Mental Retardation, 98.

Bernstein,, I.H. & Day, R.M. (1971). Size constancy in mental retardates and normals: A signal-detectabilityy analysis. Journal of Abnormal Psychology, 78(2), 177-179.

Blow, A.J. & Timm, T.M. (2002). Promoting community through family therapy: Helping cliënts develop a network of significant social relationships. Journal of Systemic Therapies, 21, 67-89.

Bowen (1966) The use of family theory in clinical practice. Comprehensive Psychoanalysis 7, 345-374. Bowen, M. (1978). Family therapy in clinical practice. New York: Aronson.

Broek, A.G. (2006). De terreur van Schaamte.adviesrapport t.b.v. de reclassering Nederland, Utrecht. Collot d‟Escury, A.M.L. (1994). What is on a child‟s mind.Thesis uitgevers Amsterdam.

Crosby,, K.G. (1972). Attention and distractibility in mentally retarded and intellectually average children. American Journal of Mental Deficiency, 77, 46-53.

Eisenberg, N.J. , Leberman M.D. & Williams K.D. (2003). Does rejection hurtan fMRI study of socil exculsion, Science 302, 290-2.

Groen, H. & Drost, M. (2003). Handboek Forensische Geestelijke Gezondheidszorg. De Tijdstroom Uitgeverij, Utrecht.

Hartling, L. (2005). Humilitation: real pain a pathway to violence. NewYork Columbia University .

Hekken van, S.MJ., Steetzel, L. & Vrolijk, R. (1991). Sociale competentie: een onderzoek bij zes- tot twaalfjarige borderline-, moeilijk lerende- en basisschoolkinderen. Tijdschrift voor Orthopedagogiek, 30, 524

Van den Heuvel, J., Bos, A., & Schipper, H. C. (1999). Toerekeningsvatbaarheid bij minderjarigen. In A. M. Collot d‟Escury-Koenigs, A. van der Linden, & T. J. Snaterse (Red.), Van preventie tot straf. Naar meer sociale vaardigheden bij jongeren (pp. 259-285). Lisse: Swets & Zeitlinger.Hillewaere, B. & Le Fevere de Ten Hove M. (2006). Narratieve oplossingsgerichte toepassingen bij Genogrammen: samen hoopvolle perspectieven creëren. Systeem Therapie, 18, 69-87.

Hirschi, T., 1969. Causes of delinquency. University of California press, Berkley, Los Angeles and London. Hogewind, J.W.F. & Collot d‟Escury, A. (2009) Ontwikkeling en validering van het Steunogram: Een instrument

voor interventie en risicotaxatie op basis van het sociale netwerk van licht verstandelijk beperkte zedendelinquente jongeren. Universiteit van Amsterdam.

Jessurun, C.M. (1994). Genogrammen en Etniciteit. In: Hoogsteder, J., red. Etnocentrisme en communicatie in de hulpverlening, module IV: Inter-culturele Hulpverlening. Utrecht: St. Landelijke Federatie Welzijnsorganisaties voor Surinamers, 171-194.

(9)

Koolhof, R., Loeber, R., Wei, E., Pardini, D., Collot d‟Escury, A.(2007) Inhibition Deficits of Serious Delinquent Boys of Low Intelligence. Department of Clinical and Developmental Psychology, University of Amsterdam, The Netherlands.

Koot, H.M. (1997). Handleiding bij de vragenlijst voor gezinsproblemen. Rotterdam: Erasmus Universiteit. Kuehl, B.P. (1995). The Solution Oriented Genogram. American Association of Marriage and Family Therapy,

July 1995.

Lange, A. (2001) De Ouder-Kind Interactie Vragenlijst-Revised. Bohn Stafleu Van Loghum, Houten.

Leffert, J.S., & Siperstein, G.N. (1996). Assessment of social-cognitive processes in children with mental retardation. American Journal on Mental Retardation, 100, 441-455.

Lodewijks, H., Dorelijers, T., Ruiter de, C., & Wit de-Grouls, H. (2001) Handleiding voor de Gestructureerde Risicotaxatie van Gewelddadig Gedrag bij Jongeren (SAVRY). Geautoriseerde Nederlandse vertaling. Lodewijks, H., & Wisselink, S. (2007). Behandeling van LVG Jongeren met een strafrechtelijke maatregel.

Onderzoek en Praktijk, 5, 17.

Loeber et al. (2003). Practical wisdom in the risk society: methods and practice of interpretive analysis on questions of sustainable development. Proefschrift Universiteit van Amsterdam.

Meer, van der, D.J. (2000). Cognitive studies in children with mild mental retardation with Externalizing behavioural problems. PhD Thesis. Rijksuniversiteit Groningen

Meijer, G.S., Cornelissen, M., Bremer, F., Lintel, N., Jong, C., Dielissen, R. (2007) Landelijke studiedag integraal Systeemdiagnostisch onderzoek. Onderzoek & Praktijk, 5, 17.

Neill, D. (2006). Reconnecting Families. Therapy Today, nov 2006; 17(9), 19-22.

Nettelbeck,, T. & Mac Lean, J. (1984). Mental retardation, inspection time: A two-stage model for sensory registration and central processing. American Journal of Mental Deficiency, 8989 (1), 83-90.

Nieuwenhuijzen, M. van, Bijman, E.R., Lamberix, I.C.W., Wijnroks, L., Castro de, B.O., Vermeer, A., Matthys, W. (2005). Do children do what they say? Responses to hypothetical and real-life social problems in children with mild intellectual disabilities and behaviour problems. Journal of Intellectual Disability Research Jun2005, Vol. 49(6), 419-433.

Nieuwenhuijzen, M. van, Castro de, B. O., Valk van der, I., Wijnroks, L., Vermeer, A., Matthys, W. (2006). Do social information-processing models explain aggressive behaviour by children with mild intellectual disabilities in residential care? Journal of Intellectual Disability Research, 50(11), 801-812

Nieuwenhuijzen, M. van, Castro de, B. O., Aken van, M.A.G., Matthys, W. (2009). Impulse control and aggressive response generation as predictors of aggressive behaviour in children with mild intellectual disabilities and borderline intelligence. Journal of Intellectual Disability Research, 53(3), 233-242.

Oosterveld, P. & Vorst, H.C.M. (2006) Syllabus behorende bij het vak Psychologische Methodenleer. Amsterdam, Universiteit van Amsterdam 2006.

Oppenheimer,, L. & Rempt, E. (1986). Social cognitive development with moderately and severely retarded children. Journal of Applied Developmental Psychology, 7, 237-249

Ponsioen, A.J.G.B (2001). Cognitieve Vaardigheden van Licht Verstandelijk Gehandicaptee Kinderen en Jongeren. Amsterdam, Faculteit Maatschappij- en Gedragswetenschappen.

Pomp, L., Hendriks, G., Kremer, S. en Spreen, M. (2007). Een blik over de muren: Forensische Sociale netwerk Analyse (FSNA) in Forensisch Psychiatrische Centra; Dr. S. van Mesdag en de Rooyse Wissel. GGzet Wetenschappelijk 11,1/2.

Ruiter de, C., Kuin, N., Vries de, J. D. Psychopathie Checklist: Jeugd versie. Geautoriseerde Nederlandse vertaling.

Woodley-Zanthos, P. & Ellis, N. R.(1989). Memory for frequency of occurrence: Intelligence level and retrieval cues. Intelligence January-March 1989, 13(1), 53.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Om langduriger gemeentelijke financiële ondersteuning mogelijk te maken voor initiatieven die hier niet aan voldoen, gaan we experimenteren met een budget voor

Als u niet zo veel verdient en weinig eigen geld heeft, kunt u misschien een speciale verzekering krijgen: de Collectieve Zorgverzekering Minima (CZM)?. Deze wordt in Alkmaar

Vanuit deze twee voorwaarden (consensus over de indicator in minimaal drie groepen en een gemid- delde score kleiner dan drie in alle groepen) be- houden we 24 indicatoren.. Ronde 1

et Delphi panel heef tot doel tot consensus te komen over de lijst met indicatoren van orianisatorische peroormante binnen sociale onderneminien die we vanuit

1 punt Er zijn genoeg mensen met wie ik mij nauw verbonden voel. 1 punt Ik heb veel mensen op wie ik volledig

tuuromslag ambtenarenapparaat, veel meer gericht op het probleemoplossend vermogen van betrokkenen (zeker als ze zich serieus genomen voelen); uit- gaan van behoorlijke sterkte van

Dit wordt versterkt door het feit dat Lombardijen volgens zowel bewoners als professionals van oudsher wordt gekenmerkt door een eilandjescultuur; de bewonersorganisaties in de

Dit wordt versterkt door het feit dat Lombardijen volgens zowel bewoners als professionals van oudsher wordt gekenmerkt door een eilandjescultuur; de bewonersorganisaties in de