• No results found

ART. 4:52 BW - DE EX-ECHTGENOTEN PROBLEMATIEK Het testament versus de levensverzekering

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "ART. 4:52 BW - DE EX-ECHTGENOTEN PROBLEMATIEK Het testament versus de levensverzekering"

Copied!
43
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Naam: Ingeborg Kloek

Studentnummer: 10002762

E-mail: Marise570@hotmail.com

Master: Privaatrecht – Privaatrechtelijke rechtspraktijk

Datum: 19 juli 2019

Begeleider: M.I. Peereboom - van Drunnick

ART. 4:52 BW - DE EX-ECHTGENOTEN PROBLEMATIEK

Het testament versus de levensverzekering

(2)

Abstract

In dit onderzoek staat de volgende vraag centraal: In hoeverre is het, vanuit het rechtszekerheidsperspectief van de begunstigde(n), wenselijk om artikel 4:52 BW overeenkomstig toe te passen op de begunstigde bij een levensverzekering? Om deze vraag te beantwoorden is onderzocht hoe de aanwijzing van een begunstigde(n) bij een testament en bij een levensverzekering plaatsvinden en op welke manier de begunstigde(n) wordt bepaald. Daarbij is gekeken naar de regels die van toepassing zijn en in hoeverre de rechter een begunstiging mag uitleggen. In grote lijnen komt de uitleg van een begunstigde in een testament en een levensverzekering overeen. Vervolgens is beschreven of deze regels door de rechtbank, het hof en de Hoge Raad op een juiste wijze zijn toegepast in een casus. Daarna wordt ingegaan op de achtergrond van art 4:52 BW, waaruit blijkt dat het artikel is ingevoerd om geschillen rondom beschikkingen ten voordele van de ex-echtgenoot te voorkomen. In het laatste hoofdstuk zijn verschillende wetenschappelijke opvattingen van art. 4:52 BW beschreven. Hieruit blijkt onder andere dat het artikel kan worden gezien als een specifiek geval van dwaling en dat wordt gepleit om het ook analoog toe te passen op ongehuwd samenwoners, maar zover zijn we nog niet. In de conclusie wordt aanbevolen om een vergelijkbaar artikel als art. 4:52 BW in te voeren met betrekking tot de levensverzekering. Dit in verband met de relatie tot het erfrecht en om de rechtszekerheid te vergroten. Het artikel schept veel duidelijkheid over de begunstiging van de (ex-)echtgenoot.

(3)

Inhoudsopgave

ABSTRACT ... 1 INLEIDING ... 3 -LEESWIJZER ... -4 -METHODOLOGISCHE VERANTWOORDING ... -6 -AFBAKENING ... -7

-HOOFDSTUK 1: OP WELKE MANIER WORDT ER INVULLING GEGEVEN AAN DE BEGUNSTIGDE(N) VOLGENS DE WETTELIJKE REGELS? ... 8

-1.1 WAT ZIJN DE OVEREENKOMSTEN EN VERSCHILLEN TUSSEN HET TESTAMENT EN DE LEVENSVERZEKERING? ... -9

-1.2 UITLEG IN HET ALGEMENE VERBINTENISSENRECHT. ... -11

-1.3 UITLEG VAN BEGUNSTIGDE BIJ HET TESTAMENT ... -11

-1.4 UITLEG VAN BEGUNSTIGDE BIJ DE LEVENSVERZEKERING ... -13

-HOOFDSTUK 2: OP WELKE MANIER WORDT ER INVULLING GEGEVEN AAN DE BEGUNSTIGDE(N) VOLGENS DE JURISPRUDENTIE? ... 15

-2.1 HET ALGEMENE VERBINTENISSENRECHT ... -15

-2.2 HET TESTAMENT ... -15

-2.3 DE LEVENSVERZEKERING ... -16

HOOFDSTUK 3: HOE WORDEN DE UITLEGREGELS TOEGEPAST IN HR 6 JULI 2018? ... 18

-3.1 DE RECHTBANK ... -18

-3.2 HET HOF ... -19

-3.3 DE HOGE RAAD ... -20

-3.4 INVLOED VAN HET ERFRECHT OP DE BEGUNSTIGDE VAN DE LEVENSVERZEKERING ... -21

-HOOFDSTUK 4: WAT IS HET DOEL VAN ART 4:52 BW EN HOE STAAT DIT IN RELATIE MET DE LEVENSVERZEKERING? ... 23

-4.1 DOEL EN REIKWIJDTE ... -23

-4.2 ONDERLING VERBAND TUSSEN HET ERFRECHT EN DE LEVENSVERZEKERING ... -25

-4.3 ART.4:52BW IN RELATIE MET TOEKOMSTIGE OMSTANDIGHEDEN ... -27

HOOFDSTUK 5: WAT ZIJN OPVATTINGEN IN DE LITERATUUR OVER ART 4: 52 BW? ... 29

-5.1 DE RECHTSZEKERHEID ... -29 -5.2 ANALOGIE ... -30 -5.3 DWALING ... -31 -5.4 GEREGISTREERD PARTNERSCHAP ... -32 CONCLUSIE ... 34 AANBEVELINGEN ... 35 BRONNENLIJST ... 37 -LITERATUURLIJST ... -37 Boeken ... 37 Tijdschriften ... 37 Online ... 39 -KAMERSTUKKEN ... -40 -JURISPRUDENTIE ... -40

(4)

-Inleiding

Dit onderzoek is gedaan naar aanleiding van een artikel wat mij onder ogen kwam. In dit artikel1

gaat het om een testateur (erflater) die tijdens leven is vergeten om de begunstigde van zijn levensverzekering aan te passen aan zijn gewijzigde persoonlijke omstandigheden. De erflater heeft in zijn testament uitdrukkelijk zijn kinderen onterfd, maar na overlijden blijkt uit de polis dat zij wel de begunstigden van de levensverzekering zijn. Dit levert een bijzondere situatie op.

Een korte weergave van de casus. Erflater was gehuwd met vrouw 1 en heeft tijdens dit huwelijk twee dochters gekregen (in 1981 en 1983). Vervolgens is erflater gescheiden en getrouwd met vrouw 2. Ook dit huwelijk hield geen stand, erflater en vrouw 2 zijn gaan scheiden. Vanaf 2000 heeft erflater een nieuwe affectieve relatie met vrouw 3 en in 2006 zijn ze gaan samenwonen. Tussen erflater en vrouw 3 is geen huwelijk tot stand gekomen, wel hebben zij een samenlevingscontract getekend. Op 5 december 2013 is erflater overleden. Tijdens leven heeft erflater in 1996 en 1999 twee levensverzekeringen afgesloten met daarin als begunstigden onder andere zijn echtgenoot, zijn kinderen en zijn erfgenamen. Echter heeft erflater al sinds 1995 geen contact meer met zijn kinderen en heeft hij in zijn testament, opgemaakt in 2006, uitdrukkelijk zijn kinderen onterfd. Hij heeft vrouw 3 als enig erfgenaam benoemd en heeft aangegeven, als hij gelijktijdig of later overlijdt dan vrouw 3, dat dan Stichting Koningin Wilhelmina fonds zijn erfgenaam is. In februari 2013 heeft hij nogmaals bij aanvullend testament aangegeven dat hij vrouw 3 als enig erfgenaam benoemd, dit om fiscale redenen en om haar goed verzorgd achter te laten. Hij geeft nogmaals aan dat hij zijn kinderen uitdrukkelijk onterft en dat, indien zij aanspraak maken op hun legitiem portie, dit pas opeisbaar zal zijn na overlijden van vrouw 3. Na overlijden van de erflater aanvaard vrouw 3 de erfenis. Wanneer vrouw 3 bij de verzekering een beroep doet op de uitkering van de levensverzekering, geeft deze aan dat het wordt overgemaakt aan de begunstigde(n). De begunstigde(n) zijn volgens de verzekeringsmaatschappij de twee kinderen van erflater. Vrouw 3 is het hier niet mee eens en stapt naar de rechter voor een verklaring van recht dat zij de enige begunstigde is. De rechtbank2 wijst haar vordering af, het Hof3 wijst de vordering toe en ook de Hoge Raad4

wijst de vordering toe.

1 L. Verstappen, Mr. 2018/08, p. 21.

2 Rb. Noord-Holland, 7 oktober 2015, ECLI:NL:RBNHO:2015:8460, ro. 5.4 en 5.5. 3 Hof Amsterdam, 9 mei 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:1751, ro. 3.10.

(5)

Voor een begunstigde(n) kan het van belang zijn om te weten of er recht is op de nalatenschap en/of uitkering van de levensverzekering. De woning waar jij, als partner, met erflater in woont kan naar jou gaan, maar het is ook mogelijk dat de woning aan de kinderen of aan een derde wordt nagelaten. In het erfrecht is art. 4:52 BW opgenomen. In dit artikel staat, dat een beschikking die tijdens het huwelijk is opgesteld ten voordele van de echtgenoot, vervalt als het huwelijk is beëindigd op het moment van overlijden. Deze bepaling bestaat niet in het verzekeringsrecht, waardoor een discrepantie met betrekking tot de ex-echtgenoot ontstaat. Mogelijk ontvangt een ex-echtgenoot geen uitkering uit de nalatenschap, maar wel uit de levensverzekering. In dit onderzoek zal daarom aandacht worden besteed aan de manier waarop een begunstiging wordt gedaan en op welke wijze de begunstigde(n) in zowel het testament als in de levensverzekering wordt uitgelegd. Vervolgens zal er een beschrijving plaatsvinden over de toepassing van de uitlegregels in de onderhavige casus en zal de achtergrond van art. 4:52 BW worden toegelicht. Als laatste wordt dieper ingegaan op art. 4:52 BW en zal vanuit verschillende perspectieven naar dit artikel worden gekeken. Doel van dit onderzoek is om te achterhalen of het wenselijk is om een vergelijkbaar artikel als art. 4:52 BW overeenkomstig toe te passen op de begunstigde(n) in de levensverzekering. Om dit doel te bereiken is de volgende onderzoeksvraag opgesteld:

‘’In hoeverre is het wenselijk, om vanuit het rechtszekerheidsperspectief van de begunstigde(n), artikel 4:52 BW overeenkomstig toe te passen op de begunstigde(n) bij een levensverzekering?’’

Leeswijzer

In het eerste hoofdstuk wordt antwoord gegeven op de vraag: Op welke manier wordt er

invulling gegeven aan de begunstigde(n) volgens de wettelijke regels? Het bepalen wie als

begunstigde(n) is aangewezen, speelt een belangrijke rol bij het vaststellen van wie recht heeft op de nalatenschap en wie recht heeft op de uitkering van de levensverzekering. Er wordt onderzocht in hoeverre en welke regels er zijn verbonden aan de uitleg van een begunstigde(n). Indien zonder regels beredeneerd kan worden wie de begunstigde(n) is, zal dit rechtsonzekerheid met zich mee brengen en is er geen waarborg dat de wens van erflater wordt behartigd. Eerst wordt een overzicht gegeven van de overeenkomsten en verschillen tussen het testament en de levensverzekering. Omdat zowel bij het opmaken van het testament als bij het afsluiten van een levensverzekering een verbintenisrechtelijke handeling wordt verricht, zal

(6)

vervolgens worden beschreven hoe een overeenkomst in het algemene verbintenis wordt uitgelegd. Indien er voor het testament of de levensverzekering geen lex specialis is gegeven, valt men voor de regels rondom uitleg terug op dit algemene verbintenissenrecht. Nadat de uitlegregels voor het algemene verbintenissenrecht zijn beschreven, zullen ook de uitlegregels voor het testament en voor de levensverzekering worden besproken.

In hoofdstuk twee zal antwoord worden gegeven op de deelvraag: Op welke manier wordt er

invulling gegeven aan de begunstigde(n) volgens de jurisprudentie? Dit tweede hoofdstuk ligt

in het verlengde van hoofdstuk één. De wet kan nooit sluitend zijn om alle gevallen in de praktijk te beslechten. In dit hoofdstuk zal daarom de jurisprudentie worden besproken die aanvulling geeft op de wettelijke regels moeten worden uitgelegd.

Het derde hoofdstuk is de toepassing van de uitlegregels uit hoofdstuk één en twee op de casus uit de inleiding. De deelvraag die daarbij hoort luidt: Hoe worden de uitlegregels toegepast in

HR 6 juli 2018? Als eerste worden de uitspraken van de rechtbank, het hof en de Hoge Raad

beschreven. Per instantie wordt aangegeven hoe ze tot hun oordeel zijn gekomen en of dit mijns inziens overeenkomt met de uitlegregels die in hoofdstuk één en twee zijn gegeven. Daarna wordt een korte evaluatie gegeven over de invloed van het testament op de begunstigde(n) van de levensverzekering.

Nu in hoofdstuk één tot en met drie uiteengezet is hoe een begunstigde wordt bepaald, zal in hoofdstuk vier dieper op artikel 4:52 BW worden ingegaan. Dit gebeurt aan de hand van de volgende deelvraag: Wat is het doel van art 4:52 BW en hoe staat dit in relatie met de

levensverzekering? In dit hoofdstuk zal worden besproken wat de beweegredenen zijn geweest

om art. 4:52 BW in te voeren in het Burgerlijk Wetboek. Ook wordt de invloed van de levensverzekering op het erfrecht beschreven en zullen artikelen die in het erfrecht én in het verzekeringsrecht zijn opgenomen de revue passeren. Hoofdstuk vier wordt afgesloten met een beschrijving van art. 4:52 BW in relatie met toekomstige omstandigheden.

Het Vijfde hoofdstuk geeft antwoord op de deelvraag: Wat zijn opvattingen in de literatuur

over art 4:52 BW? In dit hoofdstuk worden verschillende opvattingen vanuit de literatuur

besproken. Als eerste wordt besproken wat de invoering van art. 4:52 BW bij de levensverzekering zou betekenen voor de rechtszekerheid. Vervolgens wordt besproken of art. 4:52 BW ook analoog kan worden toegepast op ongehuwd samenwoners. Daarna wordt kort

(7)

besproken of art. 4:52 BW kan worden gezien als een specifiek geval van dwaling en als afsluiting wordt de relatie van art. 4:52 BW met het geregistreerd partnerschap besproken. Als laatste zal er een conclusie volgen, waarin de onderzoeksvraag wordt beantwoord. In dit hoofdstuk zal duidelijk gemaakt worden of het wenselijk is om een vergelijkbaar artikel als art. 4:52 BW overeenkomstig in te voeren in het verzekeringsrecht. Tevens zullen de beweegredenen voor de mogelijke invoering van art. 4:52 BW in dit hoofdstuk worden beschreven, samen met een aantal aanbevelingen.

Methodologische verantwoording

Met betrekking tot hoofdstuk één en twee is voor de uitleg van algemeen verbintenissenrecht als leidraad het boek Verbintenissenrecht in het algemeen van De Jong, Krans en Wissink (2014) gebruikt. Daarin wordt verwezen naar relevante jurisprudentie en andere relevante artikelen. Voor de uitleg van het testament wordt voornamelijk gebruikt gemaakt van wetgeving uit Boek 4 BW en jurisprudentie. Er is ter ondersteuning gebruik gemaakt van het compendium erfrecht van Huigen, Boelens, Reinhartz en Sonneveldt (2018). Voor de levensverzekering is het boek van Kalkman (2013) gebruikt, waarin tevens wordt verwezen naar een belangrijke uitspraak over de uitleg van begunstigde. Verder is voor het eerste en tweede hoofdstuk gezocht via rechtsorde met de zoektermen ‘art. 4:52 BW,’ ‘begunstigde testament’ en ‘begunstigde levensverzekering.’ De door mij geraadpleegde artikelen en jurisprudentie heb ik tevens doormiddel van het sneeuwbal effect afgeleid uit verwijzingen in tijdschriften, de Groene Serie en de Asser-Serie.

Voor het derde hoofdstuk is alleen gebruik gemaakt van de uitspraak van de Hoge Raad van 6 juli 2018 en de daarbij behorende uitspraken van de rechtbank en het Hof. Dit wordt afgezet tegen de regels die gevonden zijn in hoofdstuk één en twee.

Het vierde hoofdstuk is beantwoord door gebruik te maken van de wetgeving die is neergelegd in Boek 4 en Boek 7 BW en zijn de artikelen van Wisman (2018) en Perrick (2006) gebruikt. Eveneens is de Groene Serie en de Asser-serie gebruikt en is gezocht via Kluwer navigator met de zoekterm ‘art 4:52 BW.’

(8)

Het vijfde en laatste hoofdstuk is beantwoord door via OpMaat te zoeken met de zoekterm ‘4:52 BW’ en via Legal Intelligence te zoeken met de zoekterm ‘art 4:52 BW en rechtszekerheid’ en ‘art 4:52 BW.’

Tijdens de zoektocht naar informatie is het onderzoek niet beperkt tot boeken of tijdschriften die in een bepaald tijdvak zijn geschreven. Met betrekking tot de jurisprudentie is zoveel mogelijk gebruik gemaakt van uitspraken na 2003, omdat vanaf 1 januari 2003 het nieuwe erfrecht is ingevoerd, inclusief art. 4:52 BW. Er zijn twee oudere uitspraken gebruikt om aan te tonen wat er met geschillen rond de ex-echtgenoot gebeurde voor de invoering van art. 4:52 BW en er is een oudere uitspraak die de uitlegregel in het algemene verbintenissenrecht beschrijft.

Afbakening

Waar in dit onderzoek met betrekking tot het erfrecht wordt gesproken over echtgenoot, kan ook geregistreerd partner worden gelezen.5 In het verzekeringsrecht is er geen bepaling die

echtgenoot en geregistreerd partner gelijkstelt. Gekeken moet worden naar de definitie die is opgenomen in de verzekeringspolis. Bij ontbreken daarvan, geldt dat in polissen die zijn opgemaakt voor 01-01-1998 geregistreerd partner kan worden gelezen op de plek waar echtgenoot staat. In polissen die zijn opgemaakt na 01-01-1998 is dit niet het geval.6

Tevens wordt in dit onderzoek het verzekeringsrecht beperkt tot levensverzekering en worden alle andere vormen van de verzekering buiten beschouwing gelaten.

5 4:8 BW.

(9)

Hoofdstuk 1: Op welke manier wordt er invulling gegeven aan de

begunstigde(n) volgens de wettelijke regels?

De begunstigde is de persoon aan wie de erflater/verzekeringnemer zijn bezit wil nalaten. Het is voor de rechtszekerheid, de nabestaande en de erflater van groot belang dat er aan de juiste begunstigde(n) wordt uitgekeerd. In dit hoofdstuk volgt een korte inleiding waarna vervolgens wordt overgegaan tot de wettelijke regels rondom uitleg in het algemene verbintenissenrecht, de regels met betrekking tot uitleg van het testament en als laatste de regels met betrekking tot uitleg van de levensverzekering.

De uiterste wilsbeschikking (hierna: het testament) en de levensverzekering zijn in beginsel twee los van elkaar staande bepalingen, maar ze regelen wel beide de situatie voor na het overlijden van erflater. Het testament is een erfrechtelijke bepaling die bij de notaris moet worden ingeschreven en waarbij je onder strenge vormvereisten kunt aangeven wat er met het vermogen in de nalatenschap moet gebeuren. De levensverzekering is een bijzondere overeenkomst die je vrijwillig aangaat met een verzekeraar naar keuze, er wordt bij overlijden een bepaald geldbedrag uitgekeerd aan de aangewezen begunstigde(n). Toch zijn de bepalingen indirect met elkaar verbonden. Denk alleen al aan het geval waarin de verzekeringnemer aangeeft dat de uitkering van zijn levensverzekering in de nalatenschap dient te vallen. Veelal stemt de erflater zijn testament en de uitkering van zijn levensverzekering op elkaar af, zie ook de casus uit de inleiding. Hierbij was het idee van de man om aan vrouw 3 een woning met schuld en de uitkering van de levensverzekering na te laten. Beide samen, zouden de vrouw goed verzorgd achter laten.

De bepalingen van het testament zijn vastgelegd in Boek 4 BW en de bepalingen van de levensverzekering zijn vastgelegd in Boek 7 BW. Overkoepelend aan het testament en de levensverzekering zijn de regels van het algemene vermogensrecht en het algemene verbintenissenrecht uit Boek 3 en Boek 6 BW van toepassing. Deze bepalingen zijn rechtstreeks van toepassing op het testament en de levensverzekering, tenzij uit Boek 4 of Boek 7 blijkt dat ze niet van toepassing zijn7, of dat er een lex specialis8 in Boek 4 of Boek 7 staat.

In sommige gevallen kan het voorkomen dat in het testament of in de polis behorend bij de levensverzekering een begunstiging is gedaan die onduidelijk is. In dat geval zal aan de hand

7 Bijvoorbeeld art 4:43 lid 1 BW, deze wijkt af van 3:44 lid 1 BW en art 7:969 lid 1 die afwijkt van 6:253 lid 3 en 4 BW.

(10)

van uitleg bepaald dienen te worden wie begunstigde is. Voor uitleg is men gebonden aan de wettelijke regels, aangevuld met jurisprudentie. Waar voor gevallen met betrekking tot de ex-echtgenoot in het erfrecht een bepaling is opgenomen, art. 4:52 BW, bestaat deze bepaling nog niet in het verzekeringsrecht. Geschillen met betrekking tot de ex-echtgenoot zullen in het verzekeringsrecht moeten worden opgelost doormiddel van uitleg van de begunstiging.

1.1 Wat zijn de overeenkomsten en verschillen tussen het testament en de levensverzekering?

Het testament en de levensverzekering zijn beide opgesteld om werking te hebben na het overlijden van de erflater/verzekeringnemer en bevatten beide een beschrijving van een situatie zoals de erflater/verzekeringnemer die heeft gewild na zijn overlijden. Zowel bij testament als bij een levensverzekering is het zo dat het aanwijzen van de begunstigde een eenzijdige (herroepelijke) rechtshandeling is.9 Wel moet de begunstigde(n) op enig moment aangeven of

hij het testament/de levensverzekering wil aanvaarden (of niet).10 Het aanvaarden door een

derde begunstigde (iemand anders dan verzekeringnemer zelf) kan worden aangemerkt als een aanvaarding van een derdenbeding.11 Bij het opmaken van het testament en bij het afsluiten van

een levensverzekering wordt er een verbintenisrechtelijke handeling verricht. Zowel in het algemene verbintenissenrecht als bij het testament en de levensverzekering kan als hoofdregel worden gesteld dat er bij de uitleg dient te worden gekeken naar de omstandigheden waaronder de overeenkomst, het testament en de levensverzekering zijn opgesteld. Voor uitleg van een testament kunnen daden en gedragingen, van erflater en/of derde, na het afsluiten een rol spelen. Dit mag alleen als de begunstiging zonder deze daden en gedragingen onduidelijk is en als de daden en gedragingen ondersteuning bieden aan de situatie ten tijde van het opmaken van het testament. Bij de levensverzekering mogen deze daden en gedragingen altijd in aanmerking worden genomen, maar moeten ze, net als het testament, ondersteuning bieden aan de situatie ten tijde van het opmaken van de polis. In het algemene verbintenissenrecht spelen gedragingen achteraf ook een rol omdat ze kunnen bijdragen aan de manier waarop partijen de overeenkomst hebben opgevat.

Groot verschil is dat de levensverzekering een overeenkomst is die vrijwillig wordt afgesloten tussen de verzekeraar en de verzekeringnemer. Het testament is ook een vrijwillig afgesloten document, maar indien dit niet wordt gemaakt, dan is er een wettelijke bepaling die

9 Van Mourik en Schols, Erfrecht (Mon. Pr. Nr. 1), 2018/ par. 45. 10 Kalkman (2013), p173.

(11)

regelt hoe de verdeling plaatsvindt.12 Aan het opmaken van een testament zitten strenge

vormvereisten verbonden,13 ter bescherming van de erflater, maar ook om te voorkomen dat

het testament op meerdere manieren uitgelegd kan worden. Aan het afsluiten van een levensverzekering zijn geen vormvereisten gesteld, 14 behalve dat het aanwijzen van

begunstigde(n) schriftelijk moet plaatsvinden.15 Daarnaast is de voorwaarde dat bij de

levensverzekering premies worden betaald voor het uitkeren van de verzekering en is het mogelijk voor de verzekeringnemer om zichzelf aan te wijzen als begunstigde, dit kan niet bij een testament. Indien de verzekeringnemer zichzelf aanwijst als begunstigde, zal de uitkering van de levensverzekering deel uit maken van de nalatenschap.16 Wijst de verzekeringnemer een

derde aan als begunstigde dan zal deze de uitkering van de levensverzekering direct van de verzekeraar ontvangen. Hiermee is het een zelfstandig recht17 en valt de uitkering van de

levensverzekering buiten de nalatenschap.18 Het testament is daarentegen juist een beschrijving

van de verdeling van de nalatenschap. Wanneer de uitkering van de levensverzekering in de nalatenschap valt, zal deze ook worden verdeeld zoals erflater heeft beschreven in zijn testament. Ander verschil is de gelijkstelling tussen geregistreerd partner en echtgenoot, deze is in het erfrecht wel is vastgelegd, maar in het verzekeringsrecht nog niet.

Het belangrijkste verschil in het kader van dit onderzoek is dat de bepaling uit het erfrecht, 4:52 BW, botst met de bepaling in het verzekeringsrecht, 7:967 lid 2 BW. In het erfrecht wordt namelijk bepaald dat de beschikking gemaakt ten voordele van de echtgenoot vervalt na een ingetreden scheiding. Terwijl in het verzekeringsrecht geldt, dat volgens de bewijsvermoedens, bij een begunstiging die met naam en hoedanigheid is beschreven, degene wiens naam is opgenomen de uitkering krijgt, zelfs na echtscheiding en mogelijk hertrouwen van de verzekeringnemer. Dit brengt met zich mee dat het mogelijk is voor de erflater dat een erfstelling niet wordt uitgekeerd aan zijn ex-partner, terwijl deze wel de uitkering van de levensverzekering ontvangt. Daarnaast is het ook mogelijk dat de ex-echtgenoot heeft aanvaard toen ze nog de hoedanigheid echtgenoot bezat. Op het moment dat de verzekeringnemer weer is hertrouwd is het niet zo dat de nieuwe echtgenoot de uitkering ontvangt, ondanks dat ze nu de hoedanigheid van echtgenoot bezit. Met het hertrouwen van de verzekeringnemer vervalt de

12 Art. 4:12 BW.

13 Van Mourik en Schols, Erfrecht (Mon. Pr. Nr. 1) 2018/ par. 45. 14 Kalkman (2013), p 20.

15 7:966 lid 1 BW.

16 HR, 21 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW6728. 17 Kamerstukken II 1985/86, 19529, 3, p. 36 (MvA). 18 Kalkman (2013), p 176.

(12)

aanwijzing en aanvaarding in de levensverzekering niet. Dit brengt veel onduidelijkheid met zich mee, waardoor vaak niet aan uitleg kan worden ontkomen.

1.2 Uitleg in het algemene verbintenissenrecht.

Een overeenkomst is een verbintenis die volgt uit een rechtshandeling. Voor een rechtshandeling is het nodig dat er een wil is, die is gericht op een rechtsgevolg. En die wil moet zich door een verklaring openbaren (aanbod en aanvaarding).19 Dit kan in beginsel

mondeling of schriftelijk gebeuren.20 Het gaat om de bedoeling die partijen aan de

overeenkomst hebben gegeven. Het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft geen specifieke bepalingen opgenomen over de uitleg van een overeenkomst, waardoor uitleg neerkomt op de regels gegeven in jurisprudentie. Er zijn wel twee bepalingen die een belangrijke rol spelen bij de invulling van de uitleg van een overeenkomst, dit zijn art. 3:35 BW en art. 6:248 BW. Deze bepalingen zijn ook van toepassing op de uitleg van een eenzijdige rechtshandeling.21 Omdat

het gaat over de wil van de partijen wordt er minder gekeken naar de objectieve taalkundige betekenis van de woorden, maar meer naar de bedoeling die partijen voor ogen hadden.

In sommige situaties kan het voorkomen dat uit een overeenkomst die duidelijk is rechtsgevolgen ontstaan. Deze gevolgen kunnen naar omstandigheden al dan niet wenselijk zijn. De wetgever heeft een bepaling opgenomen die onwenselijke gevolgen kan matigen, art. 6:248 lid 2 BW. Het gaat hier om de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid. Om gebruik te maken van deze bepaling moet men zich hierop beroepen en stellen dat er bijzondere omstandigheden in het spel zijn.22 In dat geval kan de rechter een beperking

opleggen aan de rechtsgevolgen die zijn ontstaan. In deze situatie wordt er dus geen uitleg gegeven aan bepalingen, maar worden de rechtsgevolgen ingeperkt.

1.3 Uitleg van begunstigde bij het testament

Het testament is een eenzijdige (herroepelijke) rechtshandeling, waarbij een erflater een beschikking maakt, die eerst werkt na zijn overlijden.23 In Artikel 1 van het eerste protocol van

het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) is opgenomen dat iedereen het recht heeft op het ongestoord genot van zijn eigendom en dat van niemand zijn eigendom zal

19 3:33 BW.

20Asser/Perrick 4 2017/168.

21 Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-III 2014/354.

22 PHR, 13 april 2018, ECLI:NL:PHR:2018:407, ro. 2.28. 23 4:42 BW.

(13)

worden ontnomen. Deze bepaling geeft aan dat iedereen het recht heeft om zelf te bepalen waar zijn goederen en bezittingen heen gaan na het overlijden. Dit wordt ook wel de testeervrijheid genoemd. De erflater mag in zijn testament aangeven wie begunstigde(n) is/zijn van zijn nalatenschap. Tijdens leven is het voor erflater mogelijk het testament te herroepen, maar zodra erflater is overleden staat het testament onherroepelijk vast. Op dat moment moet aan de hand van het testament bepaald worden wie recht heeft op de nalatenschap.

In Boek 4 BW worden een aantal lex specialis gegeven met betrekking tot het testament. Bij de uitleg van een testament dient te worden gelet op de verhoudingen die het testament kennelijk wenst te regelen, en op de omstandigheden waaronder het testament is gemaakt.24 Daden of

verklaringen van de erflater buiten de uiterste wil mogen alleen voor uitlegging van de beschikking worden gebruikt, indien de beschikking zonder die daden of verklaringen geen duidelijke zin heeft.25 In dit geval spreekt de wet over daden en verklaringen van de erflater,

maar hieronder mag ook gelezen worden de daden en verklaringen van een derde, mits ze bijdragen aan het vaststellen van de wil van de erflater.26 Als laatste wordt aangegeven dat

wanneer de erflater zich heeft vergist in de aanduiding van een persoon of goed, de beschikking naar bedoeling van de erflater ten uitvoer wordt gebracht. Voorwaarde is dat deze bedoeling ondubbelzinnig met behulp van de uiterste wil of met andere gegevens kan worden vastgesteld.27 Verklaringen en gedragingen die zijn gedaan na het opstellen van het testament

kunnen ook een rol spelen bij de uitleg. Dit kan, voor zover de daden of gedragingen een bewijs leveren voor de omstandigheid waaronder het testament was gemaakt, of voor zover de daden of gedragingen voorzienbaar waren bij het opmaken van het testament.28

Naast deze algemene regels voor de uitleg van een testament zijn er ook een aantal specifieke regels. Zo blijkt, wanneer de uitvoering van het testament blijvend onmogelijk is, dat de beschikking vervalt.29 Uitzondering is als dit nadrukkelijk is aangegeven in het testament

zelf. Een andere specifieke regel gaat over de situatie waarin bij testament is bepaald dat twee of meer personen tot hetzelfde zijn geroepen en de beschikking ten opzichte van een van hen geen gevolg heeft, er aanwas bij de overige erfgenamen plaatsvindt.30 Wanneer wordt vermoed

24 4:46 lid 1 BW. 25 4:46 lid 2 BW.

26 Van Mourik en Schols, Erfrecht (Mon. Pr. Nr. 1) 2018/ par. 45. 27 4:46 lid 3 BW.

28Kamerstukken II 1962/63, 3771, 6, p.26 (MvA). 29 4:47 BW.

(14)

dat een testament ten voordele van ‘de naaste bloedverwante’ is gemaakt, dan wordt hieronder gelezen de door de wet geroepen bloedverwanten van de erflater naar evenredigheid van ieders aandeel bij versterf.31 De laatste specifieke bepaling, die centraal staat in dit onderzoek, is art.

4:52 BW. In deze bepaling wordt beschreven dat ‘’een beschikking die is getroffen ten voordele

van de echtgenoot met wie de erflater op het moment van maken van het testament was gehuwd of reeds trouwbeloften had gewisseld, vervalt door een daarna ingetreden echtscheiding.’’ Dit

geldt tenzij uit het testament het tegendeel blijkt. Onder deze bepaling vallen niet de kinderen van de partner, de stiefkinderen van de erfgenaam. Wanneer de gehele situatie wordt bekeken en de bepaling wordt uitgelegd, zal vaak blijken dat de art. 4:52 BW veelal ook wordt toegepast op de familieleden van de echtgenoot.32

1.4 Uitleg van begunstigde bij de levensverzekering

Een levensverzekering is een bijzondere overeenkomst. Deze overeenkomst wordt gesloten tussen de verzekeringnemer (=erflater) en tussen de verzekeringsmaatschappij. In de wet wordt een levensverzekering omschreven als de ‘’in verband met het leven of de dood gesloten

sommenverzekering met dien verstande dat ongevallenverzekering niet als levensverzekering wordt beschouwd.’’33 Bij de levensverzekering is het irrelevant of er schade is geleden en welke

schade is geleden.34 Door het betalen van de premies voldoe jij aan de overeenkomst en zal de

verzekeraar op enig moment uitbetalen. Als verzekeringnemer kan jij zelf aangeven wie jij als begunstigde(n) wilt aanwijzen. Dit doe je door een schriftelijke mededeling aan de verzekeraar.35 Het is voor de verzekeringnemer, mogelijk om zichzelf aan te wijzen als

begunstigde, maar het is ook mogelijk om een of meer derden aan te wijzen als begunstigde. In beginsel is/zijn de begunstigde(n) van de levensverzekering herroepbaar, tenzij een van de volgende situaties zich voordoet. Eerste mogelijkheid is dat de derde al heeft aanvaard. Tweede mogelijkheid is dat de verzekeringnemer overlijdt, waardoor de verzekering opeisbaar wordt. Als laatste kan in de overeenkomst zijn afgesproken dat niet meer kan worden herroepen.36 Dat

niet meer kan worden herroepen geldt ook als er in de polis staat ‘mijn echtgenoot.’ Mevrouw

31 4:53 BW.

32 Van Mourik en Schols, Erfrecht (Mon. Pr. Nr. 1) 2018/ par. 45.1. 33 7:975 BW.

34 7:964 BW. 35 7:966 lid 1 BW. 36 7:968 BW.

(15)

A was de echtgenote ten tijde van het aanvaarden daarmee is het onherroepelijk geworden, dat ze op een later moment geen echtgenoot is doet er niet toe.37

Indien er onduidelijkheid bestaat over wie de begunstigde is, zal uitleg plaatsvinden. Er dient te worden gelet op de schriftelijke mededeling. Toch kan die mededeling soms verwarring met zich meebrengen, waardoor het onduidelijk is wat de verzekeringnemer heeft bedoeld of gewild met zijn verklaring. Hij kan bijvoorbeeld zijn partner hebben aangewezen, maar ondertussen zijn gescheiden en hertrouwd. Wie heeft er in dit geval recht op de uitkering, zijn huidige partner of de partner zoals benoemd in de polis bij de levensverzekering? In het verzekeringsrecht is het wel toegestaan om de polis uit te leggen. Boek 7 BW geeft bewijsvermoedens die kunnen helpen bij de uitleg. Er zal, naast de bewijsvermoedens, voor uitleg aangesloten moeten worden bij ofwel de contractuele regels, ofwel de erfrechtelijke uitlegregels.38

Voor beantwoording van de vraag wie rechthebbende is, is het belangrijk wat er precies in de verzekeringspolis staat. Is er alleen een naam aangegeven dan is er geen twijfel mogelijk en is deze persoon de begunstigde, ongeacht wat zijn hoedanigheid is. Daarnaast is het van belang of er in de verzekeringsovereenkomst alleen de hoedanigheid staat, dus ‘’echtgenoot van de verzekeringnemer’’, of dat er een naam bij staat, bijvoorbeeld: ‘’ mijn echtgenoot, meneer B. Jansen.’’ Op het moment dat alleen de hoedanigheid wordt benoemd, dan gaat men ervan uit dat de aanwijzing is gedaan ten behoeve van de persoon die op het moment van overlijden de hoedanigheid bezit.39 Wordt er een naam bij genoemd, dan wordt vermoed dat de

aanwijzing is gedaan ten behoeve van degene die bij naam is genoemd. 40 Deze

bewijsvermoedens gelden niet wanneer aangetoond kan worden dat de verzekeringnemer een andere bedoeling had.41

37 A.E. Koning, NE 2005/6, p95. 38 F.M.H. Hoens, TE 2009/06, p100. 39 7:967 lid 2 BW. 40 Kalkman (2013), p190. 41 Kamerstukken II 1985/86, 19529, nr. 3, p. 38 (MvA).

(16)

Hoofdstuk 2: Op welke manier wordt er invulling gegeven aan de

begunstigde(n) volgens de jurisprudentie?

Hoewel er in de wet regels zijn gegeven met betrekking tot de uitleg van een overeenkomst, het testament en de levensverzekering, kan de wet niet in alle gevallen uitsluitsel bieden. De wettelijke bepalingen worden aangevuld met jurisprudentie. Dit komt ook naar voren uit een recente uitspraak van de HR van 6 juli 2018. In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe de wetgeving in het algemene verbintenissenrecht, bij het testament en bij de levensverzekering is aangevuld door de jurisprudentie.

2.1 Het Algemene verbintenissenrecht

Zoals in hoofdstuk één is besproken, blijkt dat er geen wettelijke bepalingen zijn die aangeven hoe een overeenkomst uitgelegd dient te worden. De hoofdregel is dat er voor de uitleg gekeken dient te worden naar de partijbedoeling, dit is verder gespecificeerd in het arrest Ermes/Haviltex.42

In dit arrest is de hoofdregel gegeven voor de uitleg van een overeenkomst. Belangrijk is dat het aan komt op ‘’de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer

redelijkerwijs aan de bepalingen van die de overeenkomst mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.’’ De Hoge Raad geeft aan dat

het ook van belang is om rekening te houden met de rechtskennis die partijen hebben en uit welke maatschappelijke kringen zij komen. Er wordt bij de uitleg gekeken naar de omstandigheden op het moment dat de overeenkomst werd gesloten. Wel kunnen omstandigheden na het sluiten van de overeenkomst een rol spelen, mits ze relevant zijn voor de uitleg. Hierbij moet worden gedacht aan het gedrag van een van de partijen, wat aanleiding kan geven tot hoe zij de overeenkomst hebben opgevat.43

2.2 Het testament

Met betrekking tot het testament zijn er door de wetgever meerdere bepalingen op genomen in het Burgerlijk Wetboek. Belangrijk arrest, dat aanvulling geeft bij de uitleg van een testament,

42 HR, 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158. 43 Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-III 2014/362.

(17)

is een uitspraak van de Hoge Raad op 3 december 2004.44 In dit arrest bespreekt de Hoge Raad

dat bij de in art. 4:46 BW vastgelegde norm, waaruit moet blijken of een testament ondubbelzinnig en duidelijk is, mede moet worden gelet op de verhouding waaronder het testament is gemaakt en met de verhouding die erflater wenste te regelen in zijn testament. Bij het vaststellen of de bewoordingen duidelijk/onduidelijk zijn, let de Hoge Raad op de omstandigheden buiten de uiterste wil. Denk aan het opstellen van een samenlevingscontract, of het (voornemen te gaan) samenwonen. Dit is later nog een keer bevestigd in een uitspraak van de Hoge Raad op 11 oktober 2013.45 Hier had erflaatster alleen haar broer als erfgenaam

achter gelaten, met als doel haar ouders (impliciet) te onterven. Een aantal jaar later was ze in het huwelijk getreden, zonder haar testament te wijzigen. Haar echtgenoot deed na haar overlijden een beroep op de nalatenschap. Het hof oordeelde, en de Hoge Raad bekrachtigde, dat de echtgenoot de nalatenschap uitgekeerd zou krijgen. Dit, omdat er tijdens het opmaken van het testament, geen ander alternatief voor ogen was. Het enige doel van het testament was om de ouders te onterven. Er werd bij de beoordeling uitsluitend rekening gehouden met omstandigheden ten tijde van het opmaken van het testament en niet met toekomstige omstandigheden.

2.3 De levensverzekering

In het geval van de levensverzekering zijn er door de wetgever alleen bewijsvermoedens opgenomen in Boek 7 BW en zal verder aangesloten worden bij het algemene verbintenissenrecht. Op 21 september 2012 heeft de Hoge raad46 een uitspraak gedaan waarin

aan vullende regels worden gegeven voor de uitleg van de aanwijzing van de begunstigde(n). Nogmaals wordt benadrukt dat de aanwijzing van de begunstigde(n) een uitsluitende bevoegdheid van de verzekeringnemer betreft en in zoverre een eenzijdig karakter draagt. In beginsel moet de begunstigde(n) gevonden worden door uitleg van de schriftelijke mededeling van de verzekeringnemer aan de verzekeraar, dit is immers een dwingendrechtelijke wetsbepaling waar men niet van mag afwijken. Bij de vaststelling van de mededeling mag ook worden gelet op verklaringen en gedragingen die buiten de mededeling om zijn afgelegd en die de bedoeling van de verzekeringnemer ondersteunen. Hieronder vallen ook verklaringen die

44 HR, 3 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR0196, ro. 3.5. 45 HR, 11 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:911, ro. 3.3.2. 46 HR, 21 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW6728, ro. 3.5.3.

(18)

niet jegens de verzekeraar zijn afgelegd47. Het moet wel gaan om gedragingen en verklaringen bij aanwijzing van de begunstigde. Dit kunnen dus alleen verklaringen en gedragingen zijn die

voorafgaand of tijdens het afsluiten van de levensverzekering zijn gegeven. In de zaak van 21 september 2012 ging het om verklaringen die zijn afgelegd aan de assurantietussenpersoon bij het aangaan van de verzekering, deze persoon had hem geholpen met het invullen van het formulier. Ook werden verklaringen aan de notaris meegewogen die voor hem het testament heeft opgesteld (drie dagen na aanvraag voor de levensverzekering). Over het toepassen van verklaringen die veel later zijn afgelegd, dan dat de polis werd opgemaakt, heeft de Hoge Raad zich voor het eerst uitgelaten in de zaak die hier centraal staat.48 Latere gedragingen worden

meegenomen in de beoordeling, voor de situatie die gold ten tijde van het opmaken van de polis. In het testament opnemen wie je wilt benoemen als begunstigde voor de levensverzekering is niet mogelijk.49 Deze handeling valt niet onder de definitie van een uiterste

wil zoals beschreven in art. 4:42 BW.

47 Rijkels en Kalkman (2018), p7.

48 HR, 6 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1102, ro. 3.3.2. 49 Kalkman (2013), p. 151.

(19)

Hoofdstuk 3: Hoe worden de uitlegregels toegepast in HR 6 juli

2018?

In de uitspraak van de Hoge Raad van 6 juli 2018 wordt afgeweken van uitlegregels rondom de begunstigde in een levensverzekering. In het licht van voorgaande beschrijving zal worden beschreven hoe de uitspraak van de rechtbank, het hof en de Hoge Raad tot stand zijn gekomen. Daarnaast wordt ook de onderlinge verhouding tussen de drie uitspraken benoemd. De vraag waar zowel de rechtbank, het hof en de Hoge Raad zich over buigen is of een later opgemaakt testament en latere gedragingen invloed kunnen hebben op begunstigde(n) aangewezen in de levensverzekering. Ondanks dat de kinderen aangewezen waren als begunstigden vroeg de partner een verklaring voor recht dat ze de enigste begunstigde is.

3.1 De Rechtbank

In eerste aanleg heeft de rechtbank het verzoek van eiseres, om als enig rechthebbende aangewezen te worden, afgewezen. De Rechtbank heeft bij het afwijzen rekening gehouden met de dwingendrechtelijke bepalingen50 die voorschrijven dat de aanwijzing van een

begunstigde aan de verzekeraar plaatsvindt door een schriftelijke mededeling. De rechtbank geeft aan wat de Hoge Raad in voornoemd arrest van 21 september 2012 heeft bepaald en dat er weldegelijk gekeken moet worden naar de bedoeling van de verzekeringnemer en dat daarbij in aanmerking moet worden genomen dat de daden en verklaringen buiten de schriftelijke mededeling meewegen, ook indien die niet jegens de verzekeraar zijn afgelegd. Het moet gaan om gedragingen en verklaringen die zijn gedaan ten tijde van de aanwijzing van de begunstigde(n). De verzekeringspolis is opgemaakt in 2003. Het samenlevingscontract en het testament zijn veel later opgemaakt en zijn daarom volgens de rechtbank niet relevant bij het bepalen van de begunstigde(n). De rechtbank komt daarmee tot oordeel dat enkel aan de hand van de polis moet worden beoordeeld wie de begunstigde(n) zijn. Omdat eiseres niet was gehuwd met de erflater valt zij niet onder de bepaling van begunstigde als echtgenoot. Gelet op de polis wordt dan doorgegaan naar de volgende begunstigde(n), dit zijn de kinderen van erflater.

De rechtbank houdt zich bij de beoordeling vast aan de dwingende wetsbepaling en gebruikt geen daden en verklaringen die later zijn opgemaakt. Dit komt overeen met de

(20)

uitspraak van de HR van 21 september 2012, waarin deze aangeeft dat er wel moet worden gelet op de partij bedoeling en op verklaringen en gedragingen buiten de overeenkomst afgelegd, maar dat er geen grond is om bij de uitleg van de begunstiging die is vastgelegd in een schriftelijke mededeling ruimte te laten voor daden en verklaringen gedaan na het afsluiten van de levensverzekering. Het oordeel van de rechtbank, zou gelet op de regels uit boek 7 BW en de jurisprudentie rondom het vaststellen van de begunstigde, juist zijn. Toch verwerpt het hof het oordeel van de rechtbank.

3.2 Het Hof

Voordat het Hof uitspraak doet begint het met vast te stellen dat het in de polis in alle gevallen gaat om het aanwijzen van een begunstigde(n) in hoedanigheid. Er staat immers als eerste

‘’echtgenoot/weduwe,’’ bij ontbreken daarvan ‘’kinderen’’ en bij ontbreken daar van ‘’erfgenamen’’ in de polis. Het hof herhaalt vervolgens de uitspraak van de Hoge Raad van 21

september 2012. Wel bekijkt het hof, anders dan de rechtbank, de situatie dat de latere gedragingen en verklaringen bijdragen aan de uitleg van de situatie ten tijde van het opmaken van de polis. Het hof is van mening dat de latere gedragingen, opmaken van het testament, in dit geval niet bijdragen aan de situatie ten tijde dat de begunstigde(n) werd aangewezen. Ook geeft het hof aan dat de taalkundige betekenis van de polis en de hoedanigheid van partijen niet ter discussie staan. Er is geen ruimte voor uitleg en daarmee geeft het hof aan dat de rechtbank juist geoordeeld heeft.

Ander punt dat wordt aangedragen, is dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de kinderen de uitkering van de levensverzekering ontvangen. Er wordt een beroep gedaan op de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid.51 Erflater

heeft in zijn testament aangegeven dat hij zijn partner verzorgd wilde achterlaten. Doordat de woning met ruim €60.000 onder water staat, kan hij zijn partner alleen verzorgd achterlaten indien zij de uitkering van de levensverzekering verkrijgt. Erflater wist bij leven van zijn situatie, en het is ondenkbaar dat hij zijn partner verzorgd wilde achterlaten met alleen schulden. Erflater ging ervan uit dat zijn partner de uitkering van de levensverzekering zou ontvangen. Het hof gaat mee in dit argument en geeft aan, dat de aanvaarding van een begunstiging een wilsrecht is. Vervolgens geeft het hof aan, dat het gelet op alle feiten en omstandigheden van

(21)

het geval, naar maatstaven van redelijkheid billijkheid onaanvaardbaar is dat de kinderen zich beroepen op hun wilsrecht om beide polissen te aanvaarden. Het hof geeft aan dat het niet wijzigen van de polis kan worden gezien als een omissie van erflater. Dit alles brengt mee dat het hof tot oordeel komt dat de kinderen van erflater gelet op alle omstandigheden van het geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen rechten kunnen ontlenen aan de begunstiging. Zijn partner ontvangt nu in hoedanigheid van erfgename de begunstiging (en niet in de hoedanigheid van echtgenote).

Het hof geeft met zijn oordeel in eerste instantie aan dat de uitwerking van de rechtbank juist is. Toch komen ze op het eindoordeel terug. Het hof oordeelt namelijk dat met het gebruik van de bewijsvermoedens uit boek 7 BW en de jurisprudentie van de Hoge Raad er een rechtsgevolg ontstaat dat niet wenselijk is. Door een beroep te doen op de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid geeft het hof geen uitleg aan de polis, maar worden de rechtsgevolgen ervan ingeperkt. Wel blijkt dat bij ‘onaanvaardbaarheid’ terughoudend moet worden getoetst door de rechter bij de beoordeling of het in strijd is met de redelijkheid en billijkheid.52 In deze casus heeft de rechter alle omstandigheden van het geval tegen elkaar

afgezet, waardoor, naar mijns inziens, een juiste beslissing is genomen.

3.3 De Hoge Raad

Bestreden wordt dat het hof een tegenstrijdige beslissing heeft genomen. Omdat volgens de feiten en omstandigheden en de daarop toegepaste regels van uitleg, de uitkering niet toekomt aan de partner, maar volgens de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid wel.

De Hoge Raad geeft aan dat het hof (en dus ook de rechtbank) terecht zijn uitgegaan van de situatie dat je moet kijken naar de bedoeling van de erflater op het moment dat hij de levensverzekering afsloot. Dus ook latere gedragingen en verklaringen kunnen een bijdrage leveren. De Hoge Raad legt uit dat het hof heeft geoordeeld dat latere verklaringen en gedragingen geen ondersteuning bieden, voor de situatie dat het ten tijde van het afsluiten van de levensverzekering de bedoeling was om zijn huidige partner aan te wijzen als begunstigde. Terwijl het hof daarna oordeelt dat, gekeken naar alle omstandigheden van het geval, het op een later moment wel de bedoeling van erflater is geweest om zijn huidige partner aan te wijzen als begunstigde. En, dat gelet op de omstandigheden, erflater veronderstelde dat de uitkering naar zijn partner zou gaan. Onder die omstandigheden is het naar maatstaven van redelijkheid

(22)

en billijkheid onaanvaardbaar dat de kinderen van erflater zich op hun wilsrecht beroepen de begunstiging te aanvaarden. De Hoge raad geeft met deze beslissing aan dat het hof geen tegenstrijdig oordeel heeft gegeven en dat de klacht faalt. De kinderen van erflater hebben dus geen recht op de uitkering van de levensverzekering.

De Hoge Raad beoordeeld als hoogste instantie alleen of het hof een juist oordeel heeft gegeven. De uitspraak beperkt zich dan ook tot de klacht die is ingediend; geeft het hof een tegenstrijdige uitspraak? De Hoge Raad geeft aan dat eerst een oordeel wordt gegeven over de uitleg van de bedoeling die erflater had bij het aanwijzen van de begunstigde ten tijde van het aanvragen van de levensverzekering. Later wordt beoordeeld of de gevolgen van deze uitleg naar maatstaven

van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn. Het gaat dus om twee verschillende

rechtsfiguren en niet om twee varianten van ‘uitleg.’ Gezien de wettelijke bepalingen en de jurisprudentie die aanwezig zijn over dit onderwerp, heeft de Hoge Raad een juist oordeel gegeven.

De Hoge Raad heeft er mijns inziens deels goed aan gedaan om gebruik te maken van de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid. Het is immers niet mogelijk om bij de erflater te achterhalen wat hij had gewild. Door de polis op een andere manier uit te leggen, zou de Hoge Raad invulling gaan geven aan wat ze denken dat de erflater zou hebben gewild. Erflater heeft een polis opgesteld voor een situatie die hij zelf niet voor ogen had. Doordat de Hoge Raad de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid inroept, gaan ze niet in op de uitleg van de begunstigde(n), maar gaan ze in op de rechtsgevolgen die daaruit voortkomen.

Aan de andere kant is sprake van een duidelijke polis bij de levensverzekering. Dit is zowel door de rechtbank, het hof en de Hoge Raad bevestigd. Aan deze duidelijke polis wordt door het inroepen van de redelijkheid en billijkheid afbreuk gedaan. De redelijkheid en billijkheid is gebaseerd op alle omstandigheden van het geval. Terwijl de uitkering van de levensverzekering en het testament wettelijk gezien strikt gescheiden worden behandeld.

3.4 Invloed van het erfrecht op de begunstigde van de levensverzekering

In de hierboven beschreven zaak gaat het om de uitleg van de begunstigde in een levensverzekering. Toch wordt door zowel het hof als de Hoge Raad bij de beslissing gekeken naar de inhoud van het testament. Deze inhoud wordt als een ‘latere verklaring’ meegenomen

(23)

om te bepalen wat de bedoeling is geweest van erflater. De Hoge Raad heeft zich in de zaak van 21 september 2012 niet duidelijk uitgelaten over latere verklaringen en gedragingen omdat het in die zaak niet aan de orde was. In deze casus betrekt de Hoge Raad wel de latere verklaringen, alleen om te bezien of ze bijdragen aan de situatie ten tijde van het opmaken van de polis. De Advocaat-generaal(A-G) in deze zaak, mr. Lückers, geeft aan dat latere verklaringen en gedragingen bij de levensverzekering een rol kunnen spelen en dat daarvoor aansluiting wordt gezocht bij het erfrecht. Zowel de aanwijzing van een begunstigde in een testament als bij een levensverzekering hebben een eenzijdig karakter, daarnaast zijn beide bedoeld om werking te hebben na overlijden van erflater.53 Na verklaring over de uitleg van

een testament, blijkt dat de Hoge Raad54 bij de uitleg ruimte laat voor gedragingen die na het

testament hebben plaatsgevonden. Wel dragen deze verklaringen en gedragingen bij aan de bedoeling op het moment dat het testament werd opgemaakt. Lückers geeft aan dat uitleg van een begunstigde(n) moeilijk is als de wil of partijbedoeling ontbreekt, men gaat dan snel over tot het aanvullen van het testament of de polis van de levensverzekering. Dit terwijl aanvulling in het erfrecht niet is toegestaan.55 Dit brengt met zich mee dat het in het verzekeringsrecht ook

niet zou moeten worden toegestaan. Door gebruik te maken van de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid wordt niet geprobeerd te achterhalen wat erflater zou hebben gewild, maar wordt alleen aan de rechtsgevolgen een (mogelijk) andere wending gegeven.

53 PHR, 13 april 2018, ECLI:NL:PHR:2018:407, ro, 2.19.

54 HR, 3 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR0196, ro. 3.4 en 3.5 & HR, 11 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:911, ro. 3.3.2.

(24)

Hoofdstuk 4: Wat is het doel van art 4:52 BW en hoe staat dit in

relatie met de levensverzekering?

Bij de uitleg van een testament of levensverzekering is het wenselijk om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de wil van de erflater die in het testament of in de levensverzekering is neergelegd. Bij toepassing van uitleg is beperkte ruimte voor uitleg en moet de wil van erflater zoveel mogelijk naar zijn woord worden gevolgd.56 Art. 4:52 BW draagt bij aan deze rechtszekerheid

en beperkt de uitlegmogelijkheden met betrekking tot de ex-echtgenoot. Art. 4:52 BW is nog een vrij nieuw artikel,57 waardoor uit de praktijk zal moeten blijken hoe het wordt toegepast en

waar de struikelblokken zitten. In dit hoofdstuk zal worden beschreven wat de achtergrond en de reikwijdte zijn van art. 4:52 BW en hoe het erfrecht en het verzekeringsrecht met elkaar in verband staan.

4.1 Doel en Reikwijdte

De tekst van art. 4:52 luidt: ‘’Een beschikking, getroffen ten voordele van degene met wie de

erflater op het tijdstip van het maken van de uiterste wil gehuwd was of reeds trouwbeloften gewisseld had, vervalt door een daarna ingetreden echtscheiding of scheiding van tafel en bed, tenzij uit de uiterste wil zelf het tegendeel is af te leiden.’’ Onder het oude recht58 was er geen

vergelijkbaar artikel met art. 4:52 BW. Wanneer een beschikking was gemaakt ten gunste van ‘mijn echtgenote’ kwamen hier veel vragen over. De Hoge Raad heeft dit in het verleden opgelost aan de hand van art. 4:937 BW (oud) of aan de hand van art. 4:932 en 4:933 BW (oud). In het eerste geval werd de beschikking vervallen verklaard omdat het was gemaakt onder verkeerde beweegreden.59 In het tweede geval werd er gebruik gemaakt van de oude regels

omtrent uitleg, omdat de bepaling voor meer dan een manier vatbaar was.60 In beide gevallen

is uiteindelijk de beschikking ten voordele van de (ex-)echtgenoot komen te vervallen. De Hoge Raad had onder het oude recht een grote vrijheid bij uitleg van testamenten, waardoor een artikel als 4:52 BW niet nodig was.61 In het nieuwe recht is art. 4:52 BW ingevoerd om dit

soort geschillen voor te zijn en de uitleg te beperken.

56 PHR, 13 april 2018, ECLI:NL:PHR:2018:407, ro. 2.20.

57 Op 1 januari 2003 is het nieuwe erfrecht in boek 4 BW ingevoerd. 58 Het recht wat geldig was tot 1 januari 2003.

59 HR, 5 januari 1962, ECLI:NL:HR:1962:173. 60 HR, 31 januari 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2265. 61 Asser/Perrick 4 2013/179.

(25)

Art. 4:52 BW gaat over de situatie dat je de beschikking maakt op het moment dat je of al gehuwd bent of dat je de trouwbeloftes hebt uitgewisseld en daarna gaat trouwen. Toch zijn er een aantal situaties waar art. 4:52 BW niet van toepassing is. Op het moment dat er trouwbeloftes zijn uitgewisseld maar het huwelijk nooit tot stand komt, is art. 4:52 BW niet van toepassing.62 Wanneer samenwonende partners een testament opmaken en daarna gaan trouwen

is art. 4:52 BW ook niet van toepassing. Voor deze situaties moet worden aangesloten bij de uitlegregels van art. 4:46 BW. Ook voor een beschikking die in het voordeel van de familie van de echtgenoot/verloofde van de erflater is gemaakt, geldt art. 4:52 BW in beginsel niet. Voor dit geval kan men de rechter vragen de beschikking te vernietigen op grond van onjuiste beweegredenen of op grond dat de bepaling onduidelijk is.63 Daarnaast kan op grond van uitleg

een beslissing worden genomen over de familie/kinderen. Mourik en Schols geven aan dat het artikel vaak wel wordt toegepast op de stiefkinderen. Een situatie waarbij stiefkinderen zijn aangewezen, en het huwelijk niet door een scheiding maar door het overlijden van de (eerste) echtgenoot eindigt, en waarbij erflater hertrouwt valt ook niet onder art. 4:52 BW.64

Het gaat bij de term ‘echtscheiding’ uit art. 4:52 BW om een echtscheidingsbeschikking die is ingeschreven in een register. Als de scheiding in gang is gezet, maar nog niet is afgerond, dan is het artikel niet van toepassing. Hetzelfde geld wanneer de erflater overlijdt tijdens de echtscheidingsprocedure, de beschikking vervalt niet op grond van art. 4:52 BW.65 Op het

moment dat de beschikking door vergeetachtigheid niet is ingeschreven in de registers, en niet door opzet, dan kan art. 4:52 BW wel naar analogie worden toegepast.66 Hetzelfde geldt voor

de situatie waarin de echtscheiding al is uitgesproken, maar door omstandigheden nog niet is ingeschreven in het register. Als de rechter mede met behulp van art. 4:46 BW kan uitleggen dat het niet de bedoeling was het huwelijk in stand te houden, dan heef art. 4:52 BW toepassing en zal de beschikking ten voordele van de (ex-)echtgenoot komen te vervallen.67

62 Breemhaar (2017), aant 2.2. 63Asser/Perrick 4 2013/179.

64 Hof Arnhem, 26 juni 2012, ECLI:NL:GHARN:2012:BX0149, ro. 4.7 en 4.8. 65 K.A. Boshouwers, REP 2011/3, p. 110.

66Rb. Groningen, 19 december 2008, ECLI:NL:RBGRO:2008:BG8065, ro. 4.1. 67 Rb. Rotterdam, 21 november 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:9563, ro. 3.4.

(26)

4.2 Onderling verband tussen het erfrecht en de levensverzekering

Art. 4:52 BW is in het erfrecht ingevoerd om geschillen rondom de ex-echtgenoot voor te zijn. geschillen rondom de ex-echtgenoot vinden niet alleen plaats bij de uitkering van het testament, maar kunnen net zo goed plaatsvinden bij de uitkering van de levensverzekering, zoals blijkt uit de casus in de inleiding. In het verzekeringsrecht bestaat op dit moment geen vergelijkbare bepaling. Hieronder wordt kort uiteengezet of bepalingen uit het erfrecht ook op de levensverzekering van toepassing zijn en andersom. Daarnaast wordt beschreven of er artikelen zijn die zowel in het erfrecht als in het verzekeringsrecht zijn opgenomen.

De levensverzekering is een specifieke vorm van een sommenverzekering. In sommige gevallen kan bepaald worden dat de uitkering van een sommenverzekering als een gift moet worden gekwalificeerd.68 Voor het erfrecht is het van belang welke giften erflater heeft gegeven

bij leven. Dit is van toepassing indien de erflater zijn afstammelingen heeft onterfd en deze aanspraak willen maken op hun legitieme portie. De legitieme portie wordt berekend over de waarde van de goederen der nalatenschap, vermeerderd met de giften en verminderd met de schulden.69 In dit geval heeft de levensverzekering, die wordt gezien als een schenking geen

directe relatie met het testament. Toch moet, voordat kan worden overgegaan tot verdeling volgens het testament, eerst de legitieme portie worden uitgekeerd, waardoor uitkering van de levensverzekering gevolgen kan hebben voor de erfgenamen.70 Een tweede relatie tussen de

levensverzekering als schenking en het erfrecht is dat de uitkering kan worden gezien als een (quasi-)legaat.71 Indien dit het geval is, dan zijn de erfrechtelijke regels van inkorting van

toepassing.72 Ook dit kan invloed hebben op de uitkering aan de erfgenamen.

Indien een verzekeringnemer iemand heeft aangewezen als begunstigde, en deze begunstigde overlijdt eerder dan de verzekeringnemer of voordat hij de begunstiging heeft aanvaard, dan vervalt zijn recht op de uitkering van de levensverzekering.73 Het is niet zo dat het recht dan

overgaat naar de erfgenamen van de begunstigde. De verzekeringnemer kan in zijn 68 7:188 BW en 4:67 BW. 69 4:65 BW. 70 4:63 BW. 71 4:126 BW. 72 Wisman, TE 2018/06. 73 7:967 lid 1 BW.

(27)

verzekeringsovereenkomst bepalen dat de uitkering ook overgaat naar erfgenamen van de begunstigde, indien deze eerder overlijden dan uitkering van de verzekering.74 Een andere

manier om de levensverzekering te laten vererven is om de begunstigde bij leven al te laten aanvaarden door middel van een schriftelijke verklaring aan de verzekeraar. Als is aanvaard voor overlijden, dan bevat de aanwijzing ook de erfgenamen van de begunstigde, tenzij blijkt dat er een andere bedoeling is. Wie in dat geval erfgenamen zijn blijkt uit het testament of uit de regeling van boek 4 BW.75

In het erfrecht is in art. 4:2 lid 1 BW een bepaling opgesteld die aangeeft dat, indien de volgorde waarin twee of meer personen zijn overleden niet kan worden vastgesteld, geacht wordt dat deze personen gelijktijdig zijn overleden. De ene persoon kan geen voordeel uit de nalatenschap van de andere persoon halen, er wordt niet van elkaar geërfd. Dit erfrechtelijke artikel is niet direct van toepassing op de levensverzekering, maar in art. 7:967 lid 7 BW is wel een gelijkluidend artikel opgenomen. Indien de verzekeringnemer en de derde begunstigde tegelijk overlijden, of niet vastgesteld kan worden wie er eerst is overleden, dan valt de uitkering niet toe aan de derde begunstigde. Uitzondering is het geval dat de begunstigde bij leven al heeft aanvaard, dan zal de uitkering naar de erfgenamen van de begunstigde gaan. Het gaat in de geschetste situatie niet om een artikel die op het testament en de levensverzekering van toepassing is, maar wel om een artikel wat zowel in het erfrecht als in het verzekeringsrecht is opgenomen.

Een ander artikel wat zowel in het erfrecht als in het verzekeringsrecht is opgenomen gaat over de onwaardigheid. In het erfrecht ben je onwaardig om te erven indien je strafrechtelijk bent veroordeeld voor het feit dat je de erflater hebt omgebracht, een poging hebt gedaan erflater om te brengen of deelgenomen hebt aan het ombrengen van erflater.76 In het verzekeringsrecht

wordt aangegeven dat je geen recht hebt op uitkering van de polis indien je onherroepelijk veroordeeld bent voor het feit dat je verwezenlijking van het risico opzettelijk teweeg hebt gebracht of indien je daaraan meegewerkt hebt.77 In het verzekeringsrecht kan je de

verwezenlijking van het risico lezen als het overlijden van de verzekerde. Verwezenlijking van het risico zal gelijk zijn aan het ombrengen, poging doen tot ombrengen om deelnemen aan het

74 WPNR 18 maart 2006, 6658, S. Perrick. 75 WPNR 18 maart 2006, 6658, S. Perrick. 76 Art 4:3 lid 1 sub a BW.

(28)

ombrengen van de verzekerde. Ook hier gaat het dus om een artikel die niet direct op het testament en de levensverzekering van toepassing is, maar een artikel wat in beide rechtsgebieden is opgenomen.

Bovengenoemde situaties geven een beeld van de invloed van het erfrecht op het verzekeringsrecht en andersom. Tot nu toe heeft de wetgever een strikt onderscheid gemaakt, maar toch zie je in de praktijk invloeden over en weer. Dit blijkt ook uit de casus geschetst in de inleiding. Voor dit onderzoek is met name van belang hoe het geregeld is met het aanvaarden van de begunstiging, de onwaardigheid van de begunstigde(n) en of de erven van de begunstigde(n) het deel verkrijgen. Verder zijn er geen artikelen die bij zowel de levensverzekering als het testament van toepassing zijn. Wel wordt er vanuit het verzekeringsrecht aansluiting gezocht bij het erfrecht. Zo wordt, zoals nader toegelicht, de gelijkstelling van het geregistreerd partnerschap met de echtgenoot gebaseerd op een erfrechtelijk artikel. En ook voor de uitleg van verzekeringsovereenkomsten kan worden aangesloten bij de erfrechtelijke (en de contractuele) uitlegregels.

4.3 Art. 4:52 BW in relatie met toekomstige omstandigheden

Een erflater maakt een testament of sluit een levensverzekering af in de situatie zoals hij op dat moment leeft. Toekomstige omstandigheden kunnen vaak nog niet worden meegenomen. Art. 4:52 BW is ongeacht of de echtgenoot bij naam genoemd wordt, van toepassing op de hoedanigheid. Dit brengt voor de erflater en voor de nabestaande zekerheid met zich mee. Als het ware anticipeert art. 4:52 BW op een toekomstige gebeurtenis, het intreden van een mogelijke scheiding. Voor de erflater is het fijn dat hij zelf niet hoeft na te denken over het wijzigen van zijn testament. Hij weet van tevoren zeker dat zijn nalatenschap niet naar een ex-partner gaat. Wil hij, ondanks de scheiding, zijn ex-ex-partner laten erven, dan kan hij dit uitdrukkelijk aangeven in zijn testament. Hij maakt dan gebruik van de tenzij-clausule. Bij het aanwijzen van de begunstigde in een levensverzekering zijn de regels ruimer en kan de begunstigde op meerdere manieren aangewezen worden. Er kan gebruik gemaakt worden van hoedanigheid door te benoemen dat ‘mijn echtgenoot’ de begunstigde is. Door de wettelijke bewijsvermoedens volgt de begunstigde het huwelijk. Vindt er een nieuw huwelijk plaats, dan ontstaat er ook een nieuwe begunstigde. De ex-echtgenoot valt niet meer onder de hoedanigheid van echtgenoot en heeft daarmee geen recht meer op de uitkering van de levensverzekering.

(29)

Deze vorm van begunstigen in de levensverzekering sluit direct aan op het erfrecht waarbij art. 4:52 BW uit gaat van de hoedanigheid. In deze situatie zal een ex-echtgenoot geen recht hebben op de uitkering van de levensverzekering en geen recht hebben op de nalatenschap.

Omdat het in het verzekeringsrecht bij aanwijzing in een hoedanigheid gaat om een wettelijk vermoeden en in art. 7:967 lid 2 BW staat: ‘aanwijzing vermoed te zijn gedaan’ kan hiervan worden afgeweken. Deze afwijking kan op meerdere manieren plaatsvinden. Dit kan gebeuren in de verzekeringspolis, waarbij de verzekeraar ‘echtgenoot’ omschrijft als de persoon die echtgenoot was ten tijde van het opmaken van de verzekeringsovereenkomst. In dat geval gaan de polisvoorwaarde voor het wettelijke bewijsvermoeden.78 Ook kan worden afgeweken

als het de bedoeling is geweest van verzekeringnemer de ex-echtgenoot als begunstigde te houden na scheiding. De ex-echtgenoot kan dit aanvechten, wel moet ze kunnen aantonen dat de verzekeringnemer een andere bedoeling had dan uit de wettelijke bewijsvermoedens blijkt. Op het moment dat de verzekeringspolis een omschrijving geeft van ‘echtgenoot’ heeft aanvechten geen zin.79 Laatste mogelijkheid van afwijking is indien de ex-echtgenoot tijdens

leven de begunstiging heeft aanvaard. Bij scheiden en hertrouwen van de verzekeringnemer vervalt deze aanvaarding niet. De verzekeringnemer kan alleen de begunstiging wijzigen naar zijn nieuwe echtgenoot met toestemming van zijn ex-echtgenoot.80 Wanneer er in de

verzekeringspolis wordt afgeweken van het wettelijk bewijsvermoeden kan dit tegenstrijdigheid opleveren met art. 4:52 BW. De nalatenschap komt niet toe aan de(ex-) echtgenoot, maar de levensverzekering wel. Het zou vanuit de erflater het meeste zekerheid geven als in de polis staat dat het gaat om de persoon die de hoedanigheid van ‘echtgenoot’ heef bij het overlijden van de verzekeringnemer.

Indien in de polis naar een bij naam aangewezen begunstigde is aangewezen, dan wordt volgens art. 7:967 lid 2 BW vermoed dat het gaat om de persoon die is genoemd bij naam, ongeacht of hij de hoedanigheid nog bezit. Dit is in tegenstelling met het erfrecht waarbij art. 4:52 BW bepaald dat de beschikking hoe dan ook vervalt als je geen echtgenoot meer bent. Het doet er dus niet toe of iemand bij naam of in hoedanigheid is aangeduid in het testament.81

78 F.M.H. Hoens, TE 2009/06, p96.

79 Asser/Wansink, Van Tiggele & Salomons 7-IX 2018/729. 80 7:972 lid 1 sub a BW.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De gemiddelde versnelling (in m/s 2 ) van de bal tijdens de eerste t seconden dat hij onder water is, is gelijk aan de helling van het verbindingslijnstuk tussen de punten op de

En laat je door Rutte niet wijs maken dat het noodzakelijk is om gewone mensen de hele rekening van de crisis te laten betalen, want die kan wel degelijk eerlijk worden gedeeld..

van kleine plaatsen en grote ge- meenten: parttime of fulltime bezig de liberale gedachte uit te dragen, schetsen hun sores en hun mogèlijkheden. Zij doen dat niet alleen voor

In het Brongersma-arrest besliste de Hoge Raad dat de arts in die zaak geen hulp bij zelfdoding had mogen verlenen omdat het lijden van zijn patiënt ‘niet of niet in overwe-

The members of the Monitoring Group are the Basel Committee on Banking Supervision (BCBS), European Commission (EC), the Financial Stability Board (FSB), the

Het college kiest er niet voor om in Eelde één gebouw in te zetten als cultuurhuis.. Dat doet afbreuk aan de

Maar de arnhemsche neef had nog niet uitgesproken Hij zag Machteld met eerbiedige hoogachting aan, en terwijl hij van de bank opstond, plaatste hij zich naast haar stoel, terwijl

De gevolgen van de inperking van ons eigendomsrecht zijn niet acceptabel voor ons, vandaar ons verzoek tot onttrekking aan de Raad. Wij hebben echter ook een aantal maal de