• No results found

Entomofagie in het Westen: De benodigde factoren voor een Opinion Spread Model

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Entomofagie in het Westen: De benodigde factoren voor een Opinion Spread Model"

Copied!
16
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

   

Entomofagie in het Westen: ​

De benodigde 

factoren voor een Opinion Spread Model

  

   

     

UvA opleiding Bèta-gamma: Thema III - deel 2  18-01-2018 

 

Daan Methorst 10722688; Natuurkunde 

Jelle van Elburg 10712887; Communicatiewetenschap  Julia van Doorninck 10776117; Biologie 

Iris Roukema 10792376; Antropologie   

Aantal woorden:  5648 

(2)

Inhoudsopgave        Introductie pp. 3 - 5  Genetische dispositie pp. 5 - 7 

Taboes, walging en neofobie pp. 7 - 8 

Onderlinge invloeden 

Opinion Spread Model pp. 9 - 11 

Het model  De integratie  Conclusie pp. 11 - 12  Discussie pp. 12 - 13  De toekomstige entomofaag   Referenties  pp. 14 - 16        Abstract 

De vraag naar proteïne stijgt en de vlees voorziening in de huidige vorm is te        milieubelastend. Insecten vormen een duurzaam en proteïnerijk alternatief voor vee-vlees.        Entomofagie, het eten van insecten, wordt in veel gebieden al eeuwen gedaan. In het Westen        heerst tegenwoordig echter een negatieve associatie met entomofagie. Dit bemoeilijkt de        overstap naar insecten als vleesvervangers. De voedselvoorkeur voor proteïnerijk voedsel is        gedeeltelijk (48%) genetisch bepaald, het is nog onbekend of dit positief of negatief van        invloed is. Sociale constructen als voedseltaboes, walging en neofobie hebben invloed op de        houding binnen een samenleving. Herhaaldelijke blootstelling aan en toegang tot insecten        kan de houding positief sturen. Hoewel de genetische dispositie een beduidend statische        factor is, zijn taboes, exposure, social impact en neofobie veranderlijk. Deze verschillende        type data beschrijven de beginwaarde en de mogelijk ontwikkeling van de houding tegenover        entomofagie. Deze factoren werken op elkaar in en veranderen elkaars dispositie. Een model        kan deze verhouding weergeven, maar bestaat tot op heden nog niet voor dit specifieke        fenomeen. Een formule uit eerder onderzoek naar de verspreiding van houdingen wordt        geanalyseerd en door de introductie van factoren voor entomofagie passend gemaakt.    

      

(3)

Introductie   

Zou jij een pizza willen eten die bedekt is met insecten in plaats van salami? Waarschijnlijk        niet. Verschillende onderzoeken wijzen namelijk uit dat in het Westen, onder andere in        Nederland, de meeste mensen reageren met walging bij het idee van het eten van insecten,        ofwel entomofagie (Defoliart, 1999; Van Huis, 2013; Tan, et al. 2015). Dit terwijl het in andere        landen deel is van het dagelijks voedselpatroon (Defoliart, 1999).  

Vlees afkomstig van insecten is minder belastend voor het klimaat, zowel op het        gebied van benodigde ruimte voor teelt als voedselverbouwing (zie figuur 1). Er is één derde        minder land nodig als de helft van vlees wordt vervangen door insecten (​Alexander et al.,        2017)​. Oonincx en de Boer (2012) stellen dat de vraag naar vleesproducten wereldwijd in        2050 ongeveer met 70 a 80% zal stijgen, met voor het Westen 9%. Dit maakt een duurzamer        alternatief urgent. In het Westen wordt gemiddeld 86 kg vlees per persoon per ​jaar                         ​gegeten, 

dit zou volgens van Huis (2013) in 2030 tot 68 kg per persoon per jaar moeten dalen om de        huidige uitstoot van broeikasgassen te stabiliseren. Een daling van 20% is absoluut        noodzakelijk, echter is een grotere terugdringing van vee-vlees consumptie voor het milieu        gewenst.  

De vee-vleesconsumptie kan worden teruggedrongen door deze te vervangen met        insecten. Dit vraagt zowel om de verwelkoming van insecten en de verwerping van vlees in        het westers eetpatroon. Insecten zijn een geschikte vervanging van vee-vlees, omdat de        voedingswaarde per kilo insecten hoger is dan die van een kilo vee-vlees. Insecten bestaan        voor tussen de 42% en 63% uit proteïne en hebben een hoge concentratie essentiële        aminozuren (​Van Huis, Dicke & van Loon, 2015). Daarnaast zijn insecten een beter                alternatief dan plantaardige vleesvervangers, omdat de proteïnen van insecten beter kunnen        worden opgenomen door het menselijk lichaam dan die van planten.(Oonincx & de Boer,        2012)  

 

Figuur 1: Klimaatimpact van meelwormen in vergelijking tot andere dieren, global potentiaal berekend voor 1 kilo       

eetbare proteïne, min (blauw) en max (rood) voor vee dieren verworven door de Vries en de Boer (2010). Bron:       

Oonincx en de Boer (2012)   

Deze feiten zijn al langer bekend, maar de overstap naar insecten blijft uit. Shelomi        (2015) heeft onderzoek gedaan naar de implementatie van entomofagie in westerse        samenlevingen en dit als een gefaalde innovatie beschreven. Wel stelt hij dat er een groei te        zien is in voorstanders binnen de academische wereld; er is veel interesse in de manier        waarop entomofagie positief geïntroduceerd kan worden binnen de westerse samenlevingen.  Het wel of niet eten van insecten wordt in dit onderzoek benaderd als een houding        van individuen tegenover dit product. Als een individu een positieve houding tegenover        insecten als voedsel heeft, is dit een eerste stap naar het eten hiervan. Individuen       

(4)

beïnvloeden elkaar en ​hun houdingen zijn overdraagbaar naar naasten binnen een netwerk.        Verspreidingen van houdingen binnen een netwerk kun​nen beschreven worden door Opinion        Spread Models (​Liu & Chen, 2015​). Deze modellen zijn gebaseerd op modellen uit de        statistische fysica en nemen menselijke trekken als beïnvloedbaarheid en relaties tussen        actoren in achting. Een model is een accurate, maar versimpelde versie van de werkelijkheid        die een verspreiding in tijdsverloop kan beschrijven (Goldstone & Janssen, 2005). 

Het beschrijven van de houding jegens entomofagie in een Opinion Spread Model zou        inzicht kunnen geven in de verspreiding daarvan. Dit is echter tot op heden nog nooit        gedaan. Het toepassen van een model op een specifieke casus vraagt om specificering van de        parameters van dat model. Daarom staat in dit onderzoek centraal: Welke factoren moet een        Opinion Spread Model bevatten dat de houding tegenover entomofagie in het Westen        beschrijft? 

Eetgewoontes zijn zowel een biologisch als sociaal studieobject. Iets kan eetbaar zijn        en de juiste voedingsstoffen bevatten, maar het is cultureel bepaald of het ook als voedsel        gezien wordt. Eetgewoontes verschillen van land tot land (Mela, 1999). Om de juiste        parameters te vinden die essentieel zijn voor de houding jegens entomofagie is het        noodzakelijk om deze beide perspectieven te onderzoeken. 

Ten eerste zal worden onderzocht of de afkeer voor het eten van insecten genetisch        bepaald is. De mens is selectief met betrekking tot eten omdat de inname van eventueel        gevaarlijke stoffen een direct gevaar vormt (Lockwood, 2013). Door co-evolutie is de mens        genetisch aangepast op het bestaan van giftige stoffen, die ook in een aantal insecten        voorkomen (Hoehl et al., 2017). De mens wapent zich tegen deze stoffen door middel van        genetische disposities als angst en walging. Deze genetische disposities zorgen dat de mens        deze giftige producten ten alle tijden zal mijden. Wanneer deze negatieve genetische        disposities ook ten opzichte van ongevaarlijke insecten van kracht is zal de        houdingsverandering bemoeilijkt worden. Daarnaast is het van belang in welke mate de        voeding voorkeur van mensen genetisch bepaald is. Als mensen insecten gemiddeld als vies        of niet zo lekker ervaren zal de introductie van insecten als voedsel moeilijker van de grond        komen dan wanneer mensen insecten eigenlijk heel lekker vinden. Deze twee voorwaarden        beschrijven in welke mate de genetische dispositie een verandering mogelijk maakt.  

Ten tweede zal worden gekeken naar sociale en culturele invloeden op eten. Zijn er        culturele aspecten die de houding tegenover entomofagie beïnvloeden? Binnen de        antropologie zijn voedseltaboes een van de belangrijkste redenen om iets eetbaars cultureel        af te wijzen als voedsel (​Meyer-Rochow, 2009). Het voedseltaboe in het Westen rondom        insecten leert de mensen insecten te associëren walging en afkeer (Costa-Neto 2014).        Hierdoor zijn insecten door de jaren heen verdwenen uit het voedselpatroon. Het eten van        insecten moet in het Westen dus opnieuw worden geïntroduceerd. Hierbij speelt neofobie, de        angst voor nieuwe dingen, een rol.  

Ten derde wordt voor elk van deze factoren gekeken hoe deze in relatie tot elkaar        staan. De voorgaande aspecten beïnvloeden elkaar en vormen samen een complex        gestructureerd netwerk. Op basis hiervan wordt besproken welk Opinion Spread Model        passend zou zijn voor dit fenomeen. 

Vervolgens worden de besproken factoren met elkaar geïntegreerd in een passend        Opinion Spread Model om de onderlinge relaties te verduidelijken. Een verdere uitwerking        van dit model kan inzicht geven in de verspreiding van de houding tegenover entomofagie        en de rol die de voorgestelde factoren hierin spelen. Wanneer er gemodelleerd zou worden,        kunnen voor variabelen voorwaarden gevonden worden om de daadwerkelijke verspreiding        van een positieve houding tegenover entomofagie teweeg te brengen.  

De implicaties van de onderlinge verbanden tussen de factoren zullen worden        besproken tezamen met de overige discussiepunten van het huidige onderzoek. Tot slot       

(5)

zullen er een aantal ideeën worden geopperd om de toekomstige entomofaag te bereiken. Zo        kan worden bijgedragen aan het stabiliseren van de uitstoot van broeikasgassen. 

 

Genetische dispositie   

De genetische dispositie van de mens ten opzichte van entomofagie is van belang om de        mogelijkheid tot de vervanging van vee door insecten te beschrijven. Onderzoeken wijzen uit        dat de mens een aangeboren angstreactie heeft ten opzichte van spinnen en slangen (​Hoehl        et al., 2017​). Deze angstreactie is een obstakel voor de consumptie daarvan, omdat angst een        evolutionaire rol heeft die juist leidt tot het vermijden van die consumptie. In welke mate        deze angst ook betrekking heeft op ongewervelde, het dierenrijk waar insecten in        toebehoren, zal in eerste instantie worden onderzocht. Vervolgens is het van belang om naar        de consumptie keuze van mensen te kijken en inzicht te krijgen in de genetische invloed op        deze keuze. Er wordt gekeken naar de voedingscatogerie ‘proteïne’ waar insecten (42-62%        proteïne) als eventueel voedingsproduct in geplaatst zouden moeten worden. De voorkeur        binnen proteïne bevattende producten, denk aan steak, worst en kip, blijken sterk genetisch        bepaald te zijn. Deze twee genetische disposities worden diepgaand onderzocht om te duiden        in hoeverre de mens bereid zal zijn tot entomofagie.   

De houdingen angst en walging kunnen verklaren waarom mensen sceptisch        tegenover insectenconsumptie staan (Lockwood, 2013). Prokop et al. (2010) laten echter zien        dat de houding nauwkeurig is afgestemd en in mindere mate van kracht is bij ongevaarlijke        dieren. In figuur 2 is te zien dat mensen een significant onderscheid maken tussen giftige        (disease relevant) en niet-giftige (disease-irrelevant) insecten. Dit duidt op een strikte        afstemming van deze houdingen van angst en walging (Figuur 2). Afkeer speelt een rol in de        houding van de mens, maar is ook biologisch verfijnd afgestemd en zal de consumptie van        niet-giftige insecten niet sterk negatief beïnvloeden. Mensen nemen echter nog steeds een        licht afkeurende houding aan tegenover ongewervelden, het is dus wel van belang om deze        oorzaken te adresseren en te verhelpen.  

 

Figuur 2: verschil tussen ziekte-relevant en ziekte irrelevante groepen van ongewervelden met betrekking tot angst  en walging. Bron: Prokop, Fančovičová & Fedor (2010) 

 

In hoeverre voedingsvoorkeur bepaald is door nature en nurture is vaak geprobeerd        vast te stellen (Fildes et al., 2014). Deze onderzoeken vereisen gebruik van tweelingen, wat        het moeilijk maakt om grootschalig onderzoek te doen. Zo kunnen tussen twee-eiige en        eeneiige tweelingen het verschil tussen gezamenlijke opvoeding en genetische basis worden        bestudeerd. In 2014 hebben Fildes et al. het eerste grootschalige onderzoek verricht met 1343        tweelingen van 3 jaar oud, met een variatie van 114 type eten. Hieruit blijkt dat de voorkeur        voor snacks grotendeels bepaald wordt door opvoeding. Daarentegen is er bij groente, fruit       

(6)

en proteïne een significant verschil tussen mono- en dizygote te zien (Figuur 3). Dizygote        zijn twee-eiig en komen overeen in genetische basis maar zijn niet gelijk. Monozygote zijn        eeneiig en zijn genetisch identiek. Monozygote tweelingen correleren 0.84 in voorkeuren        voor proteïnerijk voedsel, bij dizygote is dit slechts 0.62. Dit duidt op een significante        genetische basis die de voorkeur voor proteïnerijk voedsel bepaald. Fildes et al. (2014)        concluderen dat deze genetische invloed binnen een individu 48% bedraagt met betrekking        tot de voorkeur voor bepaald proteïnerijk voedsel. Niet iedereen zal even open staan voor        insecten als nieuw proteïnerijke voedingsmiddel, los van walging maar vanuit genetische        voorkeur (Smith,et al., 2017).   

 

Figuur 3: intraclass correlatie (95%) tussen tweelingen op basis van zygositeit voor gestandaardiseerde  voedselgroepen (n=1343 tweelingen), MZ (monozygotic twins), DZ (dizygotic twins). Bron : Fildes et al. (2014)  

 

Om de voorkeur verder te specificeren moet de gemiddelde voorkeurswaarde worden        achterhaald. Een voorkeurswaarde geeft aan in hoeverre mensen iets van nature in meer of        mindere mate lekker vinden. In Figuur 4 is een voorbeeld gegeven met betrekking tot andere        proteïnerijke producten, deze gemiddelde voorkeurswaarde ligt tussen -1, vies, en 1, lekker,        en bepaalt dus voor 48% wat de uiteindelijke houding tegenover een bepaald        voedingsmiddel is. Voor de kwantificatie van deze biologische waarde voor insecten is het        essentieel om de invulling van de 48% te weten. Dit bepaalt of de gemiddelde beginwaarde        van de mens positief of negatief is, wat op diens beurt weer invloed heeft op het limiet van        de te behalen consumptie binnen een maatschappij. Bij een gemiddeld hoge        voorkeurswaarde zullen insecten meer worden geconsumeerd dan bij een lage gemiddelde        voorkeurswaarde. Dit geeft het limiet van een succesvolle integratie van insecten in ons        voedingspatroon. Deze waarde is echter nog niet bekend voor insecten aangezien insecten        over het algemeen nog niet als voedsel wordt beschouwd in het Westen. Om de invloed van        neofobie binnen het waardeoordeel zo veel mogelijk uit te sluiten, heeft het onderzoek van        de tweelingen zich gericht op voeding dat door minstens 75% van de kinderen is geprobeerd.        Uit onderzoek blijkt dat onbekendheid met een bepaald soort eten voor een lagere        voorkeurswaarde zorgt (Smith et al., 2017).  

(7)

 

Figuur 4: Gemiddelde voorkeurswaarde per type proteïnerijk voedingswaar, Mean van -1 tot 1, SD beschrijft       

afwijkingsmarge vanaf het gemiddelde. Bron: Fildes et al. (2014) 

 

Hoewel de walging voor insecten in het Westen niet genetisch gedetermineerd is, is  er wel een genetische dispositie die de voedsel voorkeurswaarde bepaald. De voedsel  voorkeurswaarde is een belangrijke factor om te kwantificeren, zodat het limieten van  entomofagie acceptatie binnen het model kunnen worden beschreven. ​Naast de biologische  aanleg hebben sociale normen en waarden binnen een samenleving invloed op de huidige  houding jegens entomofagie​. 

 

Taboes, walging en neofobie   

Hoewel iets biologisch als eetbaar kan worden bestempeld, is het mede cultureel bepaald of        het ook als voedsel wordt gezien. ​Om insecten te introduceren als nieuwe voedingsbron zijn        naast genetische drempelwaarde ook sociale aspecten die de overstap bemoeilijken, zoals        neofobie en voedseltaboes (van Huis, 2013). Deze aspecten worden onderzocht mede als de        mogelijkheid tot kwantificatie. 

Voedseltaboes zijn de ongeschreven sociale regels die de voedselinname van bepaalde        producten afkeuren in een samenleving. Meyer-Rochow (2009) definieert een voedseltaboe        als een fenomeen waarbij opzettelijk een voedselproduct wordt vermeden om andere        redenen dan het niet lusten van dat product. Er bestaan verschillende functies van        voedseltaboes. Zo kan het afwijzen van insecten vallen onder het markeren van bepaalde        leden in een samenleving of als factor in groep-cohesie en groepsidentiteit (Meyer-Rochow,        2009). Volgens Costa Neto (2014) hebben Westelijke samenlevingen het eten van insecten        opgegeven rond de kerstening en wordt deze voedselgewoonte sindsdien over het algemeen        beschouwd als walgelijk, primitief en een teken van armoede. Door het mijden van insecten        distantieert een groep zich van dit negatieve imago. Na verloop van tijd zijn insecten        cultureel bestempeld als "slecht om te eten". Het is biologisch nog wel eetbaar, maar wordt        niet meer gezien als voedsel; er is een taboe ontstaan rondom het eten van insecten.  

Het voedseltaboe heerst nog steeds. In België gaf maar 3% van de respondenten op        dat zij ‘zeker bereid’ waren om vlees te vervangen voor insecten en 16.3% ‘bereid’ waren        (Verbeke, 2015). Dit laat zien dat nog steeds ruim 80% hier niet toe bereid is.  

Walging kan voortkomen uit een taboe en kan een zeer groot obstakel zijn voor het        accepteren van het eten van insecten in het Westen (Dermody & Chatterjee, 2016). Deze        walging wordt versterkt door de associatie van insecten met vervuiling en ziekte. Er wordt        beargumenteerd dat de evolutionaire drang om besmetting, vuil en ziekte te vermijden kan        leiden tot angst voor nieuw voedsel. Dit heet ook wel voedselneofobie. Angst en walging        staan dus met elkaar in verband. De walging voor insecten is een aangeleerde associatie, die        kan leiden tot de angst voor het proberen daarvan. Verschillende culturele studies vinden       

(8)

een sterke neofobie voor het eten van insecten in populaties van culturen die niet eerder zijn        blootgesteld aan entomofagie (Dermody & Chatterjee, 2016). Dit werkt als een vicieuze        cirkel; groepen die er niet mee in aanraking komen, vinden het eng en vies en omdat ze het        eng en vies vinden, wordt aanraking er mee vermeden. Herhaaldelijk blootstellen aan        entomofagie zou deze vicieuze cirkel kunnen doorbreken.  

Neofobie blijkt een sterke negatieve voorspeller voor de houding tegenover nieuwe        voedselproducten te zijn. Zo werd in Nederland een gemeten dat een hogere score op een        neofobie-schaal leidt tot een lagere bereidheid om gezonde vleesvervangers uit te proberen        (​Schickenberg, Van Assema, Brug & De Vries, 2008). Deze verlaagde bereidheid kan voor        6.7% verklaard worden door neofobie. Wanneer insecten worden voorgesteld als        voedselproduct blijkt neofobie de grootste voorspeller te zijn voor de bereidheid om deze te        eten (Verbeke, 2015; Cicatiello et al., 2016). 

Het verminderen van neofobie kan daarom leiden tot een grotere acceptatie van        entomofagie. De beste manier om neofobie te verminderen blijkt door mensen nieuwe        producten te laten proeven ​(Pliner, Pelchat, & Grabski, 1993). Eenzelfde soort effect wordt                 voor mediablootstelling beschreven door Zajonc (2001). Het zogeheten mere-exposure        effect stelt dat iemands houding ten opzichte van een fenomeen, positiever wordt bij        herhaaldelijke blootstelling aan dit fenomeen. Er valt dus een onderscheid te maken tussen        directe exposure, het proeven van een product en indirecte exposure, gemedieerde        blootstelling aan een product. Beide vormen zorgen voor een vermindering van neofobie. 

Zoals beschreven heeft op dit moment ongeveer 3% van de bevolking in westerse        landen een positieve houding ten opzichte van entomofagie. Deze waarde is het absolute        minimum en kan gebruikt worden als beginfase voor een model​. ​Daarnaast heeft neofobie              een negatieve invloed op de houding ten opzichte entomofagie, neofobie verklaart deze        negatieve houding voor 6,7%. Voedseltaboes en walging zijn op dit moment niet        kwantificeerbaar maar moeten wel in het model worden meegenomen om een reële        weergave te geven van de houding tot entomofagie. 

   

Onderlinge invloeden   

De voorkeur voor proteïnerijk voedsel wordt voor 48% bepaald door iemands genetische        dispositie. Deze dispositie wordt door een voorkeurswaarde tussen -1 en 1 bepaald voor ieder        soort eten. De voorkeurswaarde voor insecten is nog onbekend. Het blijkt echter wel dat        neofobie een negatieve invloed heeft op deze voorkeurswaarde. Het verlagen van neofobie        kan daarom over het algemeen leiden tot een hogere voorkeurswaarde. Dit heeft een        positieve invloed op de houding tegenover entomofagie. 

Het is mogelijk neofobie te verminderen door exposure, dit kan direct of via de        media. Bij het ontstaan van een voedseltaboe en de walging en neofobie die hiermee gepaard        gaan is er juist sprake van verminderde exposure. Hieruit is ook af te leiden dat het verhogen        van directe en indirecte exposure een positieve invloed zal hebben op de houding ten        opzichte van entomofagie.  

De factor exposure is dus direct of indirect verbonden met de andere voorgestelde        factoren en verkleint hiervan de negatieve invloed op de houding ten opzichte van        entomofagie. De verhoging van exposure zal naar verwachting over het algemeen leiden tot        een positief effect op de houding.  

         

(9)

Op​

inion Spread Model 

 

Het Model 

Er zijn een aantal factoren geïdentificeerd die meespelen in de vorming van een mening over        entomofagie. Zoals hiervoor beschreven zijn deze onderling afhankelijk. Een model kan deze        verhouding weergeven, maar bestaat tot op heden nog niet voor dit specifieke fenomeen.        Een dergelijk model kan worden gebaseerd op een bestaand model waarin de vorming en        verspreiding van houdingen wordt beschreven.  

Er kan in dit onderzoek geen gebruik gemaakt worden van een lineair model. De        reden hiervoor is dat een lineair model uitgaat van een lineair verband tussen de waarde van        een afhankelijke, observabele en verklarende variabelen (McCullagh, 1984). Zo heeft een        simpele regressie berekening een afhankelijke observabele die berekend wordt door        verschillende variabelen. (Freedman, 2009). Deze variabelen hebben geen invloed op elkaar.        De mening van een enkel persoon gebaseerd op verschillende variabelen zou op deze manier        wel kunnen worden berekend. Verbeke (2015) probeert op deze manier de bereidheid tot        entomofagie van een individu te modeleren.  

Echter, in dit onderzoek wordt een houdingsverandering binnen een maatschappij        beschreven, waarin verschillende, autonome actoren handelen. Deze actoren hebben invloed        elkaar (​Goldstone & Janssen, 2005)​. De fase (houding) van deze actoren heeft invloed op de        mening van actoren in zijn omgeving (Kacperski & Holyst, 2000). Hierdoor voldoet een        simpel regressiemodel niet. De verspreiding van een mening in een maatschappij kan        worden begrepen via een opinion spread model (Valente, 1995)​.  

Er zijn veel verschillende opinion spread models. De modellen kunnen worden        verdeeld in continue en discrete modellen. De mening van mensen tegenover entomofagie        kan positief, danwel negatief zijn want iemand kan er voor open staan om insecten te eten of        niet. Dit kan gezien worden als een binair verschijnsel. Om deze reden kan dit probleem        beschreven worden met een discreet model.  

De vier bekendste discrete opinion spread modellen zijn; het Sznjad Model, het Voter        Model, het Galam Majority Model en het Social Impact Model (Liu & Chen, 2015). In het        Sznjad en het Voter Model nemen actoren willekeurig de mening van naastliggende actoren        aan. Aangezien er een genetische dispositie is voor het eten van proteïnerijk voedsel, kan dit        fenomeen niet als willekeurig worden beschreven. In het Galam Majority Model staan alle        actoren in gelijke mate met elkaar in verbinding. De maatschappij wordt in willekeurige        clusters opgedeeld, waarna elke actor de mening van de meerderheid in die cluster        aanneemt. In dit model heeft iedereen gelijke kansen op een connectie. Maar bij de        verspreiding van entomofagie binnen een maatschappij hebben mensen in verschillende        mate invloed op elkaar, afhankelijk van de sociale afstand. In het Social Impact Model,        ontwikkeld door Latané, wordt aan de sociale impact van elke actor in verhouding tot een        ander een specifieke waarde toegekend (Castellano et al, 2009). Door dit mee te nemen        wordt het model een meer realistische weergave van de werkelijkheid.  

In het Social Impact Model heeft ieder individu i een eigen mening gespecificeerd        door σi= − 1 of + 1. Er zijn twee hoofdfactoren die de mening van een actor bepalen, de        bevestigende (​supportive​) impact van actoren met dezelfde mening en overtuigende        (​persuasive​) impact van actoren met een tegengestelde mening (Castellano et al, 2009) . ​Dit            samen is de impact die andere actoren hebben op een individu (I​i​).  

De totale impact I​i​ wordt als volgt berekend: 

.

I

i

= [ ∑

N

(

) (1

σ )]

(

) (1

σ )]

j=1 pj dij a

− σ

i j

− [ ∑

N j=1 sj dij a

+ σ

i j

 

Het linker gedeelte beschrijft de overtuigende factor en het rechter gedeelte de bevestigende.        In dit model staat N voor het aantal actoren waarmee persoon i in contact staat. De        sj    en pj

(10)

beschrijven de overtuigingskracht van persoon j met dezelfde (s​      j​) of tegengestelde mening        (p​j​). De d​     ijstaat voor de afstand tussen persoon j en persoon i. Hoe groter deze afstand, hoe        kleiner de werkelijke invloed van j op i is. Hierbij beschrijft a hoe snel de impact afneemt met        het vergroten van de afstand tussen persoon j en i. De waarde van a is hierbij a≥2. Dit geeft        dus weer in hoeverre de afstand van belang is.  

Voor de beginwaarde van het model kan 3% van de actoren met een positieve        houding ten opzichte van entomofagie genomen worden. Dit is het percentage personen dat        zeker bereid is vee-vlees te vervangen door insectenvlees (Verbeke, 2015). Voor deze actoren        geldt  σi= 1+ . Uit onderzoek van Dodds en Watts (2007) blijkt dat het gemiddeld aantal        invloedrijke connecties per persoon v​        avg     = 3 met v​  min ​ = 0, v​    max ​ = 12. In het model zal elke agent        0 tot 12 verbindingen hebben met een gemiddelde van 3 verbindingen, zowel overtuigend als        bevestigend. 

De verandering in houding over tijd wordt beschreven met de volgende formule        (Castellano et al, 2009): 

 

(t

) − gn[σ (t)I (t)

]

σ

i

+ 1 = s

i i

+ h

i

 

Hierbij is h​i​ een nog niet in waarde vastgestelde factor, die alle andere invloeden dan de  sociale impact representeert. Een positieve waarde voor h​i​ zal richting verandering naar of  behoud van mening σi= − 1sturen. Een negatieve waarde voor h​i​ zal richting verandering  naar of behoud van mening σi= + 1sturen. Met dit basismodel dat de verspreiding van  houdingen beschrijft, kunnen de gevonden factoren die invloed hebben op de bereidheid tot  entomofagie worden toegevoegd als waarde van h​i.​ We hebben gevonden dat factoren als  voedseltaboes, walging, exposure, aangeboren voorkeurswaarde en neofobie invloed hebben  op de bereidheid tot entomofagie. Deze factoren zullen in combinatie met het gevonden  basis Opinion Spread Model moeten worden gebruikt om het verloop van de 

meningsverandering jegens entomofagie in een samenleving via een model te beschrijven.    

De integratie  

De mening (    σi) van een individu bevat factoren als walging, taboe, aangeboren        voorkeurswaarde en neofobie. De voorkeur voor proteïnerijk voedsel is voor 48% genetisch        bepaald. De constante voor de aangeboren voorkeurswaarde (g), zal tussen -1 en 1 liggen en        heeft voor 48% invloed op totale voorkeur. Deze verandert niet met tijd en kan als        gemiddelde voor een populatie worden genomen, maar moet nog nader worden bepaald. 

Verder is gevonden dat taboe en walging met betrekking tot entomofagie met elkaar        verbonden zijn en een negatieve invloed hebben op de houding ten opzichte van        entomofagie. Deze kunnen dus samen in een variabele (W) worden gevoegd. Deze        ‘walgings-factor’ zal afhangen van de cultuur en zal dezelfde waarde aannemen voor iedere        actor in de samenleving. Er geldt altijd 0 ≤ W ≤ 1 omdat walging niet een positieve werking        kan hebben op iemands houding tegenover entomofagie. Walging kan veranderen met de tijd        en is dus tijdsgebonden. Er is niet bekend in welke mate walging de bereidheid tot        entomofagie beïnvloedt. Deze mate wordt voorlopig beschreven met R​      W​, ofwel de proportie       

verklaarde variantie in houding tegenover entomofagie die verklaard kan worden door       

walging. 

Verder heeft neofobie (F) ook een ​negatieve invloed op de houding tegenover        entomofagie. Neofobie verklaart voor 6.7% de houding tegenover entomofagie​      . Neofobie kan     

over tijd toe- of afnemen en is daarom tijdsgebonden. Er geldt ​       0 ≤ F ≤ 1 omdat neofobie geen       

positieve invloed kan hebben op de bereidheid tot entomofagie. Een survey als in het        onderzoek van Schickenberg, Van Assema, Brug en De Vries (2007) zal de neofobie-score op        een schaal van 0 t/m 1 per individu kunnen aantonen. Omdat ook niet bekend is in welke       

(11)

mate social impact invloed heeft op de uiteindelijk bereidheid tot entomofagie zal de social        impact-variabele worden vermenigvuldigd door factor R​      I​. Dit geeft hier weer de proportie        verklaarde variantie van de social impact weer. 

Tenslotte moet de factor exposure (E) als variabele worden beschreven. Exposure is        tijdsgebonden​. De waarde hiervan zou gemeten kunnen worden via content analysis. Zo kan        bijvoorbeeld het aantal keer dat de termen ‘entomofagie’ of ‘insecten eten’ voorkomen in de        leidende Nederlandse kranten per maand gemeten worden.       De variabelen F en W zijn        afhankelijk van exposure. Wanneer E groter wordt zullen F en W kleiner worden. Wanneer F        en W kleiner zijn, wordt de houding tegenover entomofagie positiever. Exposure heeft dus        een positieve invloed op de houding. Wat de precieze verhouding van E met F of W is moet        uit verder onderzoek blijken. Er geldt 0 ≤ E ≤ 1, de beschreven vormen van exposure nemen        geen negatieve waarde aan. Mensen die bekender worden met een product nemen een        minder negatieve houding aan. E is vanzelfsprekend ook tijdsgebonden en zal dezelfde        waarde aannemen voor iedere actor in de samenleving. Samengevoegd beschrijven de        besproken factoren de variabele h​i​:  

 

.48g

0.067F (t, )

W (t, ))

h

i

= 0

i

− (

i

E + R

w

E

 

 

Wanneer  .48g0 > (0.067F (t, )E + RwW (t, )) E   zal dit aansturen naar positieve houding        tegenover entomofagie. Wanneer      0.48g< (0.067F (t, )E + RwW (t, )) E   zal het de houding        tegenover entomofagie een negatieve richting opsturen. Echter is eerder aangetoond dat een        positieve waarde voor h​       i de algehele houding in negatieve richting stuurt en een negatieve       

waarde de algehele houding in positieve richting stuurt. Om deze reden zal h​       i niet bij de     

sociale impact worden opgeteld maar er vanaf worden getrokken.  Ingevuld in de basisformule is dit: 

 

(t

) − gn[R σ (t)I (t)

0.48g

0.067F (t, )

W (t, )))]

σ

i

+ 1 = s

I i i

− (

i

− (

i

E + R

w

E

 

met​

I

i

= [ ∑

N

(

) (1

σ )]

(

) (1

σ )]

j=1 pj dij a

− σ

i j

− [ ∑

N j=1 sj dij a

+ σ

i j

 

waarin elke p, s en d​             azo worden genomen dat de som van alle p/d​              a en de som van alle s/d​          a  gelijk zijn aan 1, zodat de social impact factor in goede verhouding staat met de andere        factoren in h​    i   . ​Met de ingevulde benodigdheden in de formule is gespecificeerd welke                   

gekwantificeerde data ontbreekt. Bij invulling van deze data geeft het model inzicht in het verloop                              van de houding. 

 

 

Conclusie 

 

In dit onderzoek is gezocht naar een antwoord op de vraag ​welke factoren een Opinion        Spread Model moet bevatten om de houding tegenover entomofagie in het Westen te        beschrijven. Een dergelijk model moet in ieder geval de factoren genetische dispositie,        taboes, walging en neofobie bevatten. Niet iedereen zal even open staan voor insecten als        nieuw proteïnerijke voedingsmiddel vanuit de aangeboren genetische voorkeur voor bepaald        proteïnerijk voedsel. Er heerst al lange tijd een taboe in het Westen rondom het eten van        insecten; het wordt geassocieerd met vies, primitief en walgelijk. Hierdoor zijn insecten        cultureel afgewezen als voedsel. Bij het herintroduceren van insecten als voedsel speelt        neofobie een grote rol. Daarnaast moet ook rekening worden gehouden met exposure, zowel        direct als gemedieerd, omdat deze variabele invloed uitoefent op zowel neofobie als walging        en taboes.   

(12)

Er is een keuze gemaakt om de houding betreft entomofagie te onderzoeken via een        discreet model. Hier is voor gekozen omdat deze houding goed binair kan worden        omschreven, namelijk het ‘wel’ of ‘niet’ bereid zijn tot het eten van insecten. Daarnaast is        het van belang dat de onderlinge invloed die de factoren op elkaar uitoefenen meegenomen        worden door het model. Dit maakte het Social Impact Model het meest geschikte Opinion        Spread Model om de houding tegenover entomofagie en de verspreiding daarvan te        beschrijven. Er is daarnaast voor dit model gekozen omdat het, in tegenstelling tot andere        modellen, de invloed van actoren in verschillende mate kan meenemen en er in dit model        ruimte is voor een aanvullende factor. Alle factoren gevonden in dit onderzoek pasten in        deze aanvullende factor.  

   

Discussie 

 

Het is noodzaak voor vervolgonderzoek om de exacte waarden van de gevonden factoren        vast te stellen. Deze moeten nauwkeurig worden getest. Zo is het noodzakelijk om de exacte        genetische voorkeurswaarde voor insectenvlees vast te stellen. Hiervoor zou de opzet van        het onderzoek van Fildes (2014) gebruikt kunnen worden, zodat de data met andere        proteïnerijke voedingsmiddelen vergeleken kan worden. Aangezien voor dat onderzoek 75%        van de ondervraagde het voedselproduct al een keer geprobeerd moet hebben, kan dit voor        nu alleen nog maar bepaald worden in landen waar entomofagie al genormaliseerd is.        Daarnaast zijn er nog geen exacte waarden voor de parameters voor voedseltaboe en        walging. Na het vaststellen van de parameters kunnen deze waardes in een opinion-spread        model kunnen worden gesimuleerd.  

In dit onderzoek zijn bepaalde factoren buiten beschouwing gelaten. Psychologische        en cognitieve factoren zouden voor de houding van entomofagie ook van invloed kunnen        zijn. Dit is echter overgelaten voor vervolgonderzoek.  

De mate van insectenallergie in de maatschappij moet vroegtijdig tijdens de

       

introductie van entomofagie worden onderzocht (van Huis, 2013). Aangezien dit nog niet        onderzocht is, kan er in dit onderzoek geen informatie over worden verstrekt. Een eventuele        hoge mate van insectenallergie zou de houding tegenover insecten en de consumptie        daarvan sterk beïnvloeden. 

In het voorgestelde model wordt exposure gezien als een factor die de houding enkel        op een positieve manier kan beïnvloeden. Dit hoeft echter niet altijd het geval te zijn. Zoals        bleek uit de fipronil-rel van afgelopen jaar, kan negatieve exposure er ook toe leiden dat het        publiek een bepaald product op massale schaal probeert te vermijden (​      van Ammelrooy,   

2017)​. Het is dus van belang dat de factor exposure in de toekomst wordt genuanceerd.  

De consumptie van vee-vlees zou idealiter in hogere mate dan 20% vervangen

       

moeten worden door de consumptie van insecten, om niet alleen broeikasgasuitstoot te        stabiliseren maar ook terug te dringen. Er zou dus niet alleen een omwenteling moet komen        in houding tegenover entomofagie, maar ook tegenover vee-vlees consumptie. Een        daadwerkelijk kantelpunt is lastig te bereiken. Er wordt al lange tijd tegen de vleesindustrie        gelobbyd, met maar weinig effect. In vervolg onderzoeken is het relevant om te kijken hoe        entomofagie daadwerkelijk als substitutie van vee consumptie kan fungeren. 

 

 

De toekomstige entomofaag 

Hoewel er vanuit het voorgestelde model nog geen uitspraken gedaan kunnen worden, zijn        er een aantal verbanden gelegd tussen de factoren die in het model voorkomen. Hieruit blijkt        dat het vooral van belang is om zowel de directe en indirecte exposure van entomofagie te        vergroten. 

(13)

Met deze exposure moeten de juiste mensen bereikt worden. Het blijkt dat opinion        leaders, actoren die binnen hun sociale netwerk invloed uitoefenen op veel andere actoren,        bij het verspreiden van een publieke opinie een minder grote invloed hebben dan een grote        groep makkelijk te beïnvloeden individuen (Watts & Dodds, 2007). Deze grote groep kan in        de samenleving een kritieke waarde aannemen en heeft hiermee vaak een invloed die vele        malen groter is. De groep waar daarom het meeste winst te halen valt, is de groep mensen        die er voor open staat om insecten te eten maar dit nog niet doen. Voor hen is de        attitudeverandering kleiner, waardoor deze ook makkelijker te behalen valt (van der Pligt &        Vliek, 2017). Om deze groep te identificeren is het van belang naar de voorspellers van een        positieve houding tegenover entomofagie te kijken.  

De voorspelde kans op de bereidheid om insecten te eten als vervanging voor vlees        werd twee keer zo groot geschat voor mannen (12.8% [95% CI: 6.1–19.4%]) als voor        vrouwen (6.3% [95% CI: 2.8–9.9%]) (Verbeke, 2015). De belangrijkste positieve        voorspellers, naast geslacht, voor deze bereidheid zijn: de bekendheid met het idee van        insecten eten, bekendheid met buitenlands eten, opleidingsniveau en de intentie om minder        vlees te eten (Verbeke, 2015; Cicatiello et al., 2016). De belangrijkste negatieve voorspellers        zijn: neofobie, angst voor insecten en het idee dat insecten vies smaken.  

Deze voorspellers kunnen samen genomen worden. Het blijkt dan dat de groep die er        binnen westerse samenlevingen het meeste voor openstaat voor entomofagie jonge mannen        zijn met een hoge opleiding, een lage hechting aan het eten van vlees en open houding voor        nieuw voedsel. Voor deze groep ​kan een gepersonaliseerde aanpak worden opgezet om        entomofagie te stimuleren. Dit blijkt goed te werken bij eetgedrag en vooral bij mensen die al        openstaan voor een verandering maar die zelf nog niet initiëren (Van der Pligt & Vliek, 2017).        Dit zou bijvoorbeeld gedaan kunnen worden door een ‘cursus koken met insecten’ aan te        bieden op universiteiten. 

Een andere, meer algemene manier om entomofagie te stimuleren, is mensen via de        media herhaaldelijk blootstellen aan het eten van insecten, dan wel in combinatie met        positieve framing. Dit zorgt ervoor dat hun houding hiertegenover positiever wordt (Zajonc,        2001). Een manier om dit te doen is door entomofagie te laten zien in Nederlandse        televisieprogramma’s, reclames of nieuwsberichten. In Australië hebben ze de naam van        eetbare insecten veranderd om niet te veel tot de negatieve verbeelding te spreken. Dit is een        goed voorbeeld van positieve framing van insecten. Het eten zal hierdoor in een positiever        licht worden gezien (Van der Pligt & Vliek, 2017). Dat kan op zijn beurt een positieve invloed        hebben op de bereidheid tot entomofagie. Het is daarmee een simpele en effectieve manier        om de attitude ten opzichte van entomofagie te verbeteren.  

Een laatste mogelijkheid is het uitdelen van gratis samples van insect-gebaseerde        producten. Dit richt zich op het verhogen van de directe exposure. Lang niet iedereen de        samples aannemen, maar de attitude tegenover entomofagie zal positiever zijn na het        proeven van een sample (Hartman & Siegrist, 2016; Van der Pligt & Vliek, 2017). Zoals eerder        werd gesteld is dit ook een goede manier om neofobie te verminderen. De werking hiervan        zal het grootst zijn onder kinderen (Gerrish & Mennelle, 2001). Een goede strategie zou        daarom zijn om samples uit te delen op scholen en leerlingen bekend te maken met het eten        van de toekomst, insecten.  

(14)

Referenties  

 

Alexander, P., Brown, C., Arneth, A., Dias, C., Finnigan, J., Moran, D., & Rounsevell, M. D.  (2017). Could consumption of insects, cultured meat or imitation meat reduce global  agricultural land use?. ​Global Food Security, 15​, 22-32. 

 

van Ammelrooy, P (2017, 7 augustus) Hoeveel pijn lijdt de pluimveesector door het  fipronil-schandaal?. ​Volkskrant​. geraadpleegd van 

https://www.volkskrant.nl/koken-en-eten/hoeveel-pijn-lijdt-de-pluimveesector-door-he t-fipronil-schandaal~a4510081/  

 

Castellano, C., Fortunato, S., & Loreto, V. (2009). Statistical physics of social dynamics.       

Reviews of modern​ physics​, 81(2), 591.-646.  

 

Cicatiello, C. et al. (2016). Consumer approach to insects as food: barriers and potential for  consumption in Italy. ​British Food Journal​, ​118​(9), 2271-2286. 

 

Costa-Neto, E. M. (2014). Insects as human food: an overview. ​Amazônica-Revista de          Antropologia​, ​5​(3), 562-582. 

 

Dermody, J., & Chatterjee, I. (2016). Food Glorious Food, Fried Bugs and Mustard! Exploring        the Radical Idea of Entomophagy in Advancing Sustainable Consumption to Protect the        Planet. Competitive paper in Conference Proceedings,Academy of Marketing Annual        Conference, Newcastle. 

  

DeFoliart, G. R. (1999). Insects as food: why the western attitude is important. ​Annual review          of entomology​, ​44​(1), 21-50. 

 

Freedman, D. A. (2009). ​Statistical models: theory and practice​. Cambridge University Press. 

 

Fildes, A., van Jaarsveld, C. H., Llewellyn, C. H., Fisher, A., Cooke, L., & Wardle, J. (2014).  Nature and nurture in children's food preferences. ​The American journal of clinical nutrition​, 

106​(6), 1331-1332. 

 

Gerrish, C. J., & Mennella, J. A. (2001). Flavor variety enhances food acceptance in  formula-fed infants. The American journal of clinical nutrition, 73(6), 1080-1085. 

 

Goldstone, R. L., & Janssen, M. A. (2005). Computational models of collective behavior. 

Trends in cognitive sciences​, ​9​(9), 424-430. 

 

v​

an Huis, A. (2013). Potential of insects as food and feed in assuring food security. ​Annual 

Review of Entomology, 58​, 563-583. 

 

Hoehl, S., Hellmer, K., Johansson, M., & Gredebäck, G. (2017). Itsy bitsy spider…: Infants  react with increased arousal to spiders and snakes.​ Frontiers in psychology, 8​(1710), 1-8. 

 

Kacperski, K., & Hołyst, J. A. (2000). Phase transitions as a persistent feature of groups with  leaders in models of opinion formation. ​Physica A: Statistical Mechanics and its Applications​,  287​(3), 631-643. 

(15)

Liu, P., & Chen, X. (2015). An Overview on Opinion Spreading Model. ​Journal of Applied  Mathematics and Physics​, ​3​(04), 449. 

 

Lockwood, J. (2013). ​The infested mind: Why humans fear, loathe, and love insects​. Oxford  University Press. 

 

McCullagh, P. (1984). Generalized linear models.​ European Journal of Operational Research,  16​(3), 285-29​2. 

 

McCullagh, P. (1984). Generalized linear models. ​European Journal of Operational Research​,                16​(3), 285-292 

 

McGuire, W. J. (1984). Public communication as a strategy for inducing health-promoting  behavioral change. ​Preventive Medicine, 13​(3), 299-319.  

 

Mela, D. J. (1999). Food choice and intake: the human factor. ​Proceedings of the Nutrition              Society​, ​58​(3), 513-521. 

 

Meyer-Rochow, V. B. (2009). Food taboos: their origins and purposes. ​Journal of Ethnobiology            and Ethnomedicine​, ​5​(1), 18-28. 

 

Oonincx, D. G., & De Boer, I. J. (2012). Environmental impact of the production of mealworms  as a protein source for humans–a life cycle assessment. ​PloS one​, ​7​(12), e51145. 

 

van der Pligt, J. & Vliek, M. (2017). The Psychology of Influence: Theory, research and  practice. New York: Routledge. 

 

Pliner, P., Pelchat, M., & Grabski, M. (1993). Reduction of neophobia in humans by exposure  to novel foods. ​Appetite​, ​20​(2), 111-123. 

 

Prokop, P., Fančovičová, J., & Fedor, P. (2010). Health is associated with antiparasite  behavior and fear of disease-relevant animals in humans. ​Ecological Psychology​, ​22​(3),  222-237. 

 

Schickenberg, B., Van Assema, P., Brug, J., & De Vries, N. K. (2008). Are the Dutch acquainted  with and willing to try healthful food products? The role of food neophobia. ​Public health  nutrition​, ​11​(5), 493-500. 

 

Shelomi, M. (2015). Why we still don't eat insects: Assessing entomophagy promotion        through a diffusion of innovations framework. ​Trends in food science & technology​, ​45​(2),                    311-318. 

 

Smith, A., Herle, M., Fildes, A., Cooke, L., Steinsbekk, S., & Llewellyn, C. (2017). Food        fussiness and food neophobia share a common etiology in early childhood. ​Journal of Child            Psychology and Psychiatry, 58​(2), 189-196. 

 

Tan, H. S. G., Fischer, A. R., Tinchan, P., Stieger, M., Steenbekkers, L. P. A., & van Trijp, H. C.        (2015). Insects as food: Exploring cultural exposure and individual experience as        determinants of acceptance. ​Food Quality and Preference​, ​42​, 78-89. 

(16)

Valente, T. W. (1995). ​Network models of the diffusion of innovations​. Los Angelos: ​Hampton 

Press.  

 

Verbeke, W. (2015). Profiling consumers who are ready to adopt insects as a meat substitute  in a Western society. ​Food Quality and Preference​, ​39​(1), 147-155. 

 

Watts, D. J., & Dodds, P. S. (2007). Influentials, networks, and public opinion formation.  Journal of consumer research​, ​34​(4), 441-458. 

 

Zajonc, R. B. (2001). Mere exposure: A gateway to the subliminal. ​Current directions in 

psychological science​, ​10​(6), 224-228.           

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Doordat de kabel zich in het aardmagnetisch veld bevindt, ontstaat er een lorentzkracht die de satelliet voortstuwt in zijn bewegingsrichting.. Figuur 3 staat vergroot weergegeven

De verklarende variabelen in het fixed model waren: − Tijdstip van het protocol − Tijdstip2 − Leeftijd van het kuiken − Leeftijd2 − Conditie van het kuiken − ‘50%-hoogte’

landveen kon op sommige plaatsen meer dan tien meter dik zijn 4 • Hoewel zompig veen niet tot bewoning noodde en zeker een groot deel van hetjaar moeilijk begaanbaar was, werd er

Ik zal nooit meer aan Uw goedheid twijfelen, maar laat die gang niet instorten…’ (van der Vlugt, 2005, p. 34) Zowel het voorbeeld van Annekatrien die onderweg bidt, als dit

Dit uit zich in dat er geen verschil zit in het gebruik van accomoderende crisis-responsstrategieën tussen beide typen organisaties in een interne crisis maar dat tijdens een

The key question is, “to what extent are mass media and new technologies used to contextualize the growth of the churches in the DRC?” The study focussed on the

A core outcome of the study was the creation of a single list using a cross-section of international sources, of low-carbon environmental goods, and their ranking according to

Het celgetal van de tweede generatie was voor de omschakeling vergelijkbaar met de bedrijven die twee- of driemaal per dag melken.. Na de omschakeling was bij de eerste generatie