• No results found

Kwaliteit van de arbeid in de landbouw.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Kwaliteit van de arbeid in de landbouw."

Copied!
32
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

KWALITEIT VAN DE ARBEID IN DE LANDBOUW

Rede

uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van hoogleraar in de sociologie van

arbeid en technologie

aan de Landbouwuniversiteit te Wageningen op donderdag 21 mei 1987

door

(2)

Mijnheer de Rector Magnificus,

Dames en heren.

In 1983 werd door ons aan de Landbouwuniversiteit, in het kader van de vakgroep Sociologie van de westerse gebieden, een o n -derzoek gestart naar de beroepsuitoefening van boeren, meer in het bijzonder van boeren in de varkenshouderij.

In deze bedrijfstak was toen nog weinig sociaal-wetenschappelijk onderzoek gedaan. Bovendien gingen wij ervan u i t dat een aantal vraagstukken met b e t r e k k i n g t o t kwaliteit van de arbeid daar duidelijk aan de orde zouden kunnen worden gesteld. Het ging ons niet om kwaliteit van de arbeid van werknemers, maar van agrarische ondernemers. Dat is een belangrijk v e r s c h i l , omdat, zoals zal b l i j k e n , het leerstuk van kwaliteit van de arbeid is ontwikkeld voor de loonafhankelijke beroepsbevolking en niet voor de zelfstandige ondernemer. Desondanks laat het zich daar zeer goed op toepassen. Dat zou ik in d i t u u r graag aannemelijk willen maken.

In de probleemstelling van ons onderzoek in de varkenshouderij staat centraal het zoeken van een v e r k l a r i n g voor verschillen in de bedrijfsresultaten tussen boeren o n d e r l i n g . Zouden die v e r -schillen mede verklaard kunnen worden u i t ver-schillen in kwali-t e i kwali-t van de door hen v e r r i c h kwali-t e a r b e i d , dan zouden we daarmee ook een aangrijpingspunt voor beleid op het spoor z i j n .

Zeer belangrijk bij d i t alles is de snelle technologische o n t w i k k e -ling in de agrarische sector. Zo schat men b i j v . dat thans al meer dan de helft van de gespecialiseerde varkenshouderijbedrijven

(3)

in Nederland over een computer beschikt v o o r , in volgorde van penetratiegraad, de klimaatregeling, de voeding en als h u l p -middel bij het management van de b e d r i j v e n . Op de achtergrond spelen vanzelfsprekend de maatregelen van de overheid ter be-p e r k i n g van de omvang van de bedrijven met het oog obe-p milieu-problemen.

Nogal wat varkenshouders u i t ons onderzoek waren van mening dat "het nu maar eens uit moet zijn met die ongebreidelde groei en schaalvergroting van landbouwbedrijven. Maar als Jan g r o e i t , moet ik wel mee".

Nu de groei aan banden is gelegd roepen sommige boeren mis-schien ach en wee, maar vele andere boeren zijn er in hun h a r t niet zo ongelukkig mee. Er is nu een kans dat men ernst gaat maken met de slogan "niet meer, maar beter" en er zijn b e d r i j f s -voering op zal afstemmen.

Wij constateerden dat er van een langzame v e r s c h u i v i n g van de aandacht bij boeren voor de kwantiteit naar die voor de kwaliteit van de bedrijfsresultaten sprake i s . Rivaliteit, of, zo u w i l t , c o n c u r r e n t i e , tussen boeren onderling gaat zich meer op de kwa-liteit van het f o k - en mestvarkenmateriaal en op de verbetering van de vleesproduktie in kwalitatieve zin r i c h t e n , dan op de aan-tallen dieren of de financiële resultaten alléén. Ook de belangstelling voor de kwaliteit van de boerenarbeid is erdoor g e s t i -muleerd. Het is j u i s t d i t samengaan van zorg omtrent de kwaliteit van de arbeid met zorg omtrent de kwaliteit van het p r o d u k t dat mij aanleiding geeft kwaliteit van de arbeid in de landbouw onder uw aandacht te b r e n g e n .

Nu zal ik nu eerst kwaliteit van de arbeid als begrip bij u i n t r o -duceren en tevens de onderzoekbaarheid ervan aan de orde stellen.

(4)

Vervolgens zou ik de bruikbaarheid ervan voor de arbeid in de landbouw willen nagaan, aan de hand van ons onderzoek in de varkenshouderij en met verwijzing naar andere binnen de v a k -groep Sociologie van de westerse gebieden en daarbuiten v e r r i c h t e onderzoekingen op d i t t e r r e i n . Ten slotte zal ik enige conclusies t r e k k e n voor het arbeidsbeleid en het arbeidsonderzoeksbeleid in de landbouw.

Waarom stel ik dit onderwerp hier aan de orde?

Kwaliteit van de arbeid is een van de belangrijkste leerstukken u i t de sociologie van arbeid en technologie. Dat wil echter niet zeggen dat er onder arbeidssociologen ook een eensluidende mening bestaat over de inhoud van het begrip en over de meet-baarheid en onderzoekmeet-baarheid e r v a n . Integendeel, de meningen botsen, zoals het bij een belangrijk leerstuk betaamt.

We spreken van kwaliteit van de arbeid als onderscheiden van de kwantiteit. Kwantiteit van de arbeid omvat de hoeveelheid w e r k -gelegenheid en de verdeling ervan over de in aanmerking komende beroepsbevolking. Als verdelingsvraagstuk is kwantiteit van de arbeid in onze t i j d van grote werkloosheid een belangrijk beleids-probleem geworden. In de landbouw speelt d i t n a t u u r l i j k al heel lang, gezien de gestage teruggang van de werkgelegenheid in de agrarische sector. Op d i t ogenblik zijn het vooral de veroudering van de boerenbevolking, de opvolgingsproblemen op de bedrijven en de schaal van de bedrijven die de aandacht v r a g e n .

Kwantiteit en kwaliteit van de arbeid hangen samen. Als de kwaliteit van de arbeid die mensen v e r r i c h t e n slechter w o r d t , o n t -staat het risico dat de band tussen mens en werk losser w o r d t , dat mensen gedemotiveerd r a k e n , dat het werk dat zij doen voor

(5)

hen minder gaat betekenen en dat zij tenslotte u i t de markt vallen. Op een geaggregeerd maatschappelijk niveau kan daardoor de waardering voor arbeid bij grote groepen mensen gaan dalen, wat niet onaanzienlijke economische en sociale gevolgen kan hebben. Ik stel het onderwerp hier aan de o r d e , omdat ik van mening ben dat het slagen van het landbouwbeleid mede afhankelijk is van de kwaliteit van de arbeid van de boer, zijn gezinsleden en zijn personeel.

"Boer b l i j v e n " is door het Nederlands Agrarisch Jongeren Kon-t a k Kon-t (1) Kon-terechKon-t een cenKon-traal beleidsvraagsKon-tuk genoemd, en in verband gebracht met kwaliteit van de arbeid van de boer. Er komen steeds meer tekenen die erop wijzen dat de boer niet het winstmaximaliserend wezen is waarvoor velen hem v e r s l i j t e n . Een redelijk inkomen u i t het b e d r i j f , dat wel, maar daarnaast zijn andere zaken belangrijker dan zoveel mogelijk verdienen. Uit allerlei onderzoekingen ( 2 ) , ook u i t eigen koker, b l i j k t dat nogal wat boeren allerlei waarden, zoals vakmanschap, gezondheid, en v r i j e t i j d , belangrijker vinden dan rentabiliteit. Zijn adviseurs en voorlichters kunnen hem hierin niet altijd v o l g e n , zoals nog zal b l i j k e n . Boeren kiezen blijkbaar niet vanzelfsprekend voor een organisatie van het produktieproces die de beste financiële resultaten oplevert. Er is veel zorg over andere zaken in zijn beroepsleven, zaken die verband houden met zijn arbeidsinhoud, zijn arbeidsomstandigheden en zijn kennis en e r v a r i n g in de om-gang met produkten en produktiemiddelen, met mensen, planten en d i e r e n .

Wat verstaan we onder kwaliteit van de arbeid?

(6)

willen omschrijven. Ik vond een mooie, ik zou haast zeggen ele-gante, definitie van J . P . Kuiper: Arbeid omvat alle activiteiten gericht op de produktie van materiële goederen, het scheppen van c u l t u u r en het tot stand brengen van goede verhoudingen tussen mensen, groepen en volkeren ( 3 ) . Een mooie d e f i n i t i e , omdat allerlei misschien niet zo voor de hand liggende vormen van arbeid buiten de directe economische sfeer eronder kunnen worden begrepen.

Met het oog op de toepassing ervan in de landbouw geef i k toch de voorkeur aan een definitie waarin arbeid expliciet verbonden is met economisch n u t .

I k omschrijf arbeid hier als omvattende alle bezigheden die eco-nomisch n u t hebben voor degene die haar v e r r i c h t , voor zijn of haar naaste omgeving en voor de samenleving als geheel.

"Economisch nut hebben" betekent dat men met arbeid waarden schept die in het economisch verkeer zijn opgenomen. Onder deze definitie zijn allerlei vormen van nietbetaalde arbeid te r a n g -s c h i k k e n , zoal-s hui-shoudelijk werk en v r i j w i l l i g e r -s a c t i v i t e i t e n .

Ook de zogenaamde "afgeleide" arbeid is eronder begrepen, zoals in het geval van de werknemer van een g r o t e , bureaucratische overheidsinstelling die een wanhopige particulier u i t -legt hoe lang de wachtlijst is voor een bepaalde werkzaam-h e i d , om vervolgens in alle vriendelijkwerkzaam-heid voor te stellen om later op de dag t e r u g te komen " i n mijn eigen t i j d " om het werk te doen, "als je mij een geeltje schuift" ( 4 ) . *

Tussen haakjes weze opgemerkt dat ook bij informele arbeid een kwaliteitsprobleem kan bestaan.

(7)

Maar n u : wat is nu eigenlijk kwaliteit van de arbeid?

"De problematiek van de kwaliteit van de arbeid is kompleks", zo begint een bekend rapport over d i t onderwerp ( 5 ) , want ook als je het erover eens bent wat het i s , doet zich direct het probleem voor van de meetbaarheid en de onderzoekbaarheid.

We kunnen nu twee hoofdvragen stellen.

1 . De eerste hoofdvraag is of kwaliteit van de arbeid een ken-merk van arbeid is of van de relatie tussen mens en a r b e i d . Anders gezegd: op wiens oordeel gaat men af bij de vaststel-ling van de hoogte van kwaliteit van de arbeid?

Als kwaliteit van de arbeid een kenmerk is van arbeid kan de onderzoeker deze vaststellen zonder bij de arbeidsverrichter te rade te hoeven gaan.

Als kwaliteit een relatie is tussen mens en a r b e i d , dan wordt het oordeel van de arbeidsverrichter als maatstaf genomen voor het beoordelingsresultaat ( 5 ) .

In het varkenshouderijonderzoek zijn beide wegen gevolgd, plus nog een derde weg, die zelden bij het onderzoek van kwaliteit van de arbeid wordt gekozen. Deze derde weg be-staat erin dat aan deskundige buitenstaanders, die zowel de arbeidssituatie als de arbeidsverrichters goed kennen, zoals bedrijfsadviseurs en v o o r l i c h t e r s , wordt gevraagd hun oordeel te geven, dat dan vergeleken wordt met dat van andere

des-k u n d i g e n . Al die oordelen samen vormen de intersubjectieve beoordeling van de arbeidssituatie.

2. De tweede hoofdvraag betreft de dimensies van de kwaliteit van de a r b e i d . In de l i t e r a t u u r worden meestal als dimensies genoemd: arbeidsinhoud, arbeidsomstandigheden,

arbeidsver-* Voor de niet-Amsterdammers onder u : een geeltje is een briefje van ƒ 2 5 , - .

(8)

houdingen en arbeidsvoorwaarden ( 6 ) . Uit deze v i e r kies ik die welke het nauwste samenhangen met technologische en o r -ganisatorische ontwikkelingen in de agrarische b e d r i j f s v o e r i n g . Dit levert een "smalle" definitie van kwaliteit van de arbeid o p , waarbij arbeidsverhoudingen en arbeidsvoorwaarden worden weggelaten ( 7 ) . Het gaat ons immers in de eerste plaats om zelfstandige agrarische ondernemers. Ik voeg er echter een dimensie aan toe, in de vorm van de kwalificaties ( 8 ) .

Kwaliteit van de arbeid in de landbouw beoordeel ik dus op de dimensies arbeidsinhoud, arbeidsomstandigheden en ge-vraagde en aangeboden kwalificaties.

Brengt' men nu de d r i e wijzen van benaderen en de drie dimensies van kwaliteit van de arbeid bijeen, dan k r i j g t men het v o l -gende beeld.

Bij een objectieve benadering maakt de onderzoeker een analyse van de i n h o u d , de omstandigheden en de kwalificatiestructuur. Hij analyseert de te v e r r i c h t e n taken op het werkveld of taak-domein, stelt de werkaanpak v a s t , het samenwerkingspatroon en vooral ook de mate van v r i j h e i d , speelruimte of autonomie die de arbeidsverrichter wordt gelaten om het produktieproces naar eigen inzichten in te r i c h t e n . Het is hier ook dat de herkomst van het leerstuk van kwaliteit van de arbeid b l i j k t . Het is een concept dat in de eerste plaats voor de beoordeling van loonar-beid is o n t w i k k e l d . Volgens de z g n . arloonar-beidsprocesbenadering (9) is de arbeidssituatie resultante van de bemoeienis van het mana-gement met de vormgeving van de arbeid en de reacties van de werknemers hierop. Het management bepaalt de hoeveelheid auto-nomie die de arbeidsverrichter wordt gelaten en de mate waarin het hem of haar mogelijk is om conform eigen doelstellingen te

(9)

handelen ( 1 0 ) . Autonomie, de mate van v r i j h e i d van de arbeids-v e r r i c h t e r om onafhankelijk arbeids-van het ingrijpen arbeids-van buitenaf arbeids-vorm te geven aan de eigen a r b e i d , wordt daarmee een sleutelcriterium voor kwaliteit van de a r b e i d .

Aan de Landbouwuniversiteit wordt reeds heel wat onderzoek v e r r i c h t dat inzicht geeft in de arbeidssituatie van agrarische a r b e i d s v e r r i c h t e r s .

Kort geleden is een werknemersonderzoek, dat binnen de v a k -groep Sociologie van de westerse gebieden werd v e r r i c h t , af-gesloten, waarin de vraag naar de mogelijkheid tot beïnvloe-ding van de eigen arbeidssituatie als centraal criterium werd g e b r u i k t ( 1 1 ) . Het ging hier om de effecten van automatise-r i n g vooautomatise-r het weautomatise-rk van weautomatise-rknemeautomatise-rs in de glastuinbouw. De onderzoekers concluderen dat de greep van de meeste w e r k -nemers in de glastuinbouw op hun eigen arbeidssituatie is verminderd en dat er minder werkgelegenheid is en meer r o u -tinewerk dan vöör de automatisering. Aan de ene kant consta-t e e r consta-t men heconsta-t onconsta-tsconsta-taan van veel meer eenvoudig w e r k , daconsta-t door (vele) losse en part-time krachten kan worden u i t g e v o e r d , en aan de andere kant zeer gespecialiseerd hooggeschoold w e r k , dat veelal door (weinige) vaste krachten op het bedrijf wordt u i t g e v o e r d . Een soort polarisatie d u s , die vroeger ook voor industriële arbeid werd geconstateerd ( 1 2 ) .

Vorig jaar is ook een onderzoek afgesloten naar b e d r i j f s s t r a -tegieën en kennismodellen in de Nederlandse melkveehouderij ( 1 3 ) . Hierin zijn verschillende aspecten van wat ik hier als kwaliteit van de arbeid aanduid, aan de orde gekomen.

Naast de arbeidsinhoud nemen ook de arbeidsomstandigheden een belangrijke plaats in bij de bepaling van de kwaliteit van de a r b e i d .

(10)

Onder arbeidsomstandigheden rekenen wij de fysieke en psychische belasting, de risico's voor de gezondheid, de veiligheid tijdens het werk en de lengte en (on)regelmatigheid van de w e r k t i j d e n .

Bij de kwalificaties gaat het om de eigenschappen, kennis en vaardigheden die nodig zijn om de arbeid te kunnen v e r r i c h t e n en om de mate waarin de arbeidsverrichter deze ook inderdaad bezit.

Zo gezien is de kwaliteit van de arbeid hoger naarmate:

a. de arbeidsinhoud een grotere bijdrage van de arbeidsverrichter v e r g t en de v r i j h e i d om zelf zijn arbeidshandelingen te bepalen groter i s ;

b. de arbeidsomstandigheden beter z i j n , d . w . z . als de arbeid minder belastend is en minder gevaar voor veiligheid en ge-zondheid oplevert en als de werktijden goed zijn in vergelijking met soortgelijke arbeidssituaties;

c. de kwalificaties vereist om het werk u i t te voeren van een hoger niveau zijn en de arbeidsverrichter beter aan de ge-vraagde kwalificaties en eigenschappen voldoet.

Bij de subjectieve benadering gaat het om de relatie tussen arbeid en a r b e i d s v e r r i c h t e r . Hier gaat de onderzoeker te rade bij de arbeidsverrichter en vraagt hem een oordeel over zijn arbeids-inhoud, arbeidsomstandigheden en kwalificaties. Hier wordt dus uitgegaan van de wensen en oriëntaties van de a r b e i d s v e r r i c h -ters ( 1 4 ) . Men stelt de kwaliteit van de v e r r i c h t e arbeid vast aan de hand van gedrag en uitspraken van die a r b e i d s v e r r i c h -t e r s . He-t beëindigen van de bedrijfsui-toefening b i j v . is een vorm van gedrag die ingegeven kan zijn door een (subjectief beleefde)

(11)

10

lage kwaliteit van de a r b e i d . Afwezigheid wegens ziekte kan ook zo'n gedragsvorm z i j n . Daaruit b l i j k t ook weer dat kwaliteit van de arbeid voor het arbeidsbeleid van grote betekenis i s , omdat men mede u i t gedrag en reacties van arbeidsverrichters kan o p -maken welke maatregelen t e r verbetering genomen kunnen worden. Als kwaliteit van de arbeid relationeel wordt bezien, dan wordt deze gedefinieerd als de relatie tussen wat de arbeid te bieden heeft en de oriëntaties en verwachtingen van de a r b e i d s v e r r i c h -t e r . Hoe meer overeens-temming, des -te hoger de kwali-tei-t van de arbeid ( 1 5 ) . Tegen deze relationele opvatting is veel k r i t i e k ge-rezen, omdat als, ceteris p a r i b u s , de verwachtingen van de arbeidsverrichter omlaag gaan, de kwaliteit omhoog gaat. En dat zonder dat er iets aan de arbeid zelf hoeft te zijn v e r a n d e r d . Dit leidt ertoe dat sommigen (16) stellen dat het onmogelijk is om kwaliteit van de arbeid tegelijk objectief èn subjectief te definiëren en dat men moet kiezen.

Bij zelfstandigen kan men m . i . echter onmogelijk volstaan met een objectieve meting van kwaliteit van de a r b e i d , omdat bij hen altijd ook hun eigen subjectieve keuzen en afwegingen (mede) bepalend zijn voor hun arbeidssituatie en hun wijze van b e d r i j f s -v o e r i n g .

Ik pleit er dus voor om in het geval van zelfstandige ondernemers zowel een subjectieve als een objectieve analyse van kwaliteit van de arbeid toe te passen, aangevuld met een intersubjectieve be-n a d e r i be-n g . Hiertoe wordt aabe-n deskube-ndige buitebe-nstaabe-nders, die de desbetreffende arbeidssituaties en de arbeidsverrichters goed kennen en die er objectieve gegevens over hebben, gevraagd een oordeel u i t te spreken over dezelfde aspecten als waarover de arbeidsverrichters zich u i t s p r e k e n . Het is een intersubjectieve

(12)

11

beoordeling omdat het gaat om subjectieve oordelen over arbeids-situaties waarover deskundigen objectieve kennis hebben.

Kwaliteit van de arbeid van zelfstandige ondernemers wordt nu vastgesteld door op de hier onderscheiden dimensies arbeids-i n h o u d , arbearbeids-idsomstandarbeids-igheden en kwalarbeids-ifarbeids-icatarbeids-ies de objectarbeids-ieve, subjectieve en intersubjectieve oordelen bijeen te brengen en de mate van overeenstemming of afwijking vast te stellen. De hoogte van de kwaliteit van de arbeid op de genoemde dimensies wordt door de mate van overeenstemming van de d r i e soorten oordelen bepaald. Het kan voorkomen dat men het bijvoorbeeld over (onder-delen van) de arbeidsinhoud niet eens kan worden, maar wel over de arbeidsomstandigheden, of over aspecten daarvan en over de benodigde kwalificaties.

Voor welke aanpak men ook voorkeur heeft, kwaliteit van de arbeid is en b l i j f t een normatief begrip (17) en dus afhankelijk van wie de normen hanteert.

Hoe zit het nu met kwaliteit van de arbeid in de landbouw?

In het voorgaande heb ik getracht u een inzicht te geven in de wijze waarop in de sociologie van arbeid en technologie over kwaliteit van de arbeid wordt gedacht. Ook t e r beoordeling van de arbeid in de agrarische sector is het begrip zeer goed b r u i k -baar, niet alleen voor de arbeid van werknemers, maar j u i s t ook voor die van de zelfstandige ondernemers. Tot deze laatsten zal i k mij hier beperken.

Mendras (18) is van mening dat men boerenarbeid niet op de-zelfde manier en met dede-zelfde categorieën kan meten als indus-t r i ë l e a r b e i d . Heindus-t werk van de boer sindus-taaindus-t dichindus-ter bij daindus-t in

(13)

12

de v r i j e of intellectuele beroepen, dan bij dat van de loon-afhankelijke fabrieksarbeider, zo meent h i j . Een begrip als kwaliteit van de a r b e i d , t y p i s c h ontleend aan de industriële sociologie, zou dan voor boerenarbeid onbruikbaar z i j n . Ik ben het daar niet mee eens.

Ik zal de toepassingsmogelijkheid op de arbeid van de agrarische ondernemer illustreren met de uitkomsten van ons eigen onderzoek onder varkenshouders in Noord-Brabant ( 1 9 ) . Het onderzoek werd v e r r i c h t door middel van een schriftelijke enquête waaraan 146 boeren hun medewerking verleenden. Ook een aantal bedrijf s -v o o r l i c h t e r s , die de betrokken -varkenshouderijen en hun tech-nische resultaten goed kenden, werd een schriftelijke vragenlijst toegezonden. Bijna alle voorlichters zonden deze ingevuld aan ons t e r u g .

De schriftelijke enquête werd aangevuld met een aantal v r a a g -gesprekken met varkenshouders en met deskundigen. Hierbij werd ook ruime aandacht besteed aan de automatisering, die thans in snel tempo de bedrijfsvoering gaat beïnvloeden. In ons onderzoek werpen wij de vraag op of verschillen in technisch-economische bedrijfsresultaten van boeren verklaard kunnen wor-den u i t de manier waarop zij hun bedrijfsvoering gestalte geven.

1 . Kunnen zij in deze t i j d van een s t e r k gereguleerde, van b u i t e n -af bepaalde landbouw nog wel de v r i j h e i d hebben zelf de arbeidsinhoud van hun beroep te bepalen? Is er autonomie in de bedrijfsvoering?

2. Hangt succes in hun beroep eigenlijk nog wel af van hun per-soonlijke kwaliteiten en eigenschappen? We hebben deze

(14)

samen-13

gevat onder de term "beroepsoriëntatie", gedefinieerd als het beeld dat iemand heeft van de kwaliteiten en eigenschappen die nodig zijn om het beroep u i t te oefenen èn de mate waarin hij of zij zelf meent aan dat beeld te voldoen.

Wat betreft de varkenshouderij hebben wij d r i e zulke kwali-teiten onderscheiden: vakmanschap, management en onder-nemerschap.

Hoe centraal zijn elk van deze bij de beoordeling van kwaliteit van de arbeid?

3. Hoe sterk wegen de arbeidsomstandigheden door bij de beoor-deling van het beroep?

De d r i e eerder behandelde dimensies arbeidsinhoud, arbeidsom-standigheden en kwalificaties komen hierin t e r u g . Hoewel ze niet altijd zo precies te scheiden z i j n , zijn ze wel te onderscheiden. Hetzelfde geldt voor de objectieve, subjectieve en intersubjectieve aanpak.

1 . De vraag naar de mogelijkheid om in deze t i j d van gereguleerde landbouw nog in v r i j h e i d vorm te geven aan de eigen b e d r i j f s -voering is belangrijk bij de bepaling van kwaliteit van de arbeid van boeren. Toch heeft men soms het gevoel dat sociaal-weten-schappelijke onderzoekers zich hier meer zorgen over maken dan de ondervraagde boeren zelf.

Bezwarend wordt de inperking van de autonomie voor de boeren zelf pas als hun handelingsvrijheid h i n d e r l i j k ingeperkt wordt ( 2 0 ) . Dat doet zich blijkens ons onderzoek vooral voor bij af-hankelijkheid van financiële instellingen en bij de gebondenheid aan voorschriften en beperkingen van de o v e r h e i d .

(15)

14

Er is ons niet gebleken dat boeren een bezwarende samenhang ervaren tussen de vele instanties die regulerend optreden ten aanzien van boerenarbeid. Dat betekent niet dat deze samenhang er objectief gezien niet i s .

Wat d i t betreft moet ik u op de hoogte brengen van een aantal inzichten omtrent de boer en zijn omgeving die binnen de v a k -groep Sociologie van de westerse gebieden zijn o n t w i k k e l d , het eerst door de oud-medewerker van de vakgroep Benvenuti ( 2 1 ) . Hij en anderen hebben gesteld dat het in toenemende mate om-gevingsinstellingen zijn die de arbeid en de bedrijfsvoering van de boer bepalen. Benvenuti vat het geheel van bedrijven en i n -stellingen die betrokken zijn bij de agrarische produktie op als een systeem, met twee subsystemen die nauw op elkaar b e t r o k -ken z i j n , n l . enerzijds de directe producenten (de boeren), anderzijds de vele instanties die steun- en dienstverlenen aan de bedrijfsvoering van de boer. Dat men van een systeem spreekt komt omdat men d i t geheel van directe producenten en indirecte steunverleners ziet als een hecht, samenhangend netwerk dat min of meer naar evenwicht tendeert. Bij verstoringen van het evenwicht door van buitenaf komende oorzaken wordt onmiddellijk i n -gegrepen om d i t weer te herstellen. Bij de uitvoering van het landbouwbeleid doen zulke onevenwichtigheden zich veelvuldig voor.

Het tweede subsysteem, dat van de steun- en dienstverlenende instanties, wordt door Benvenuti TÄTE genoemd, a f k o r t i n g van de Engelse vertaling van de aanduiding technisch-administratieve taakomgeving. Bij TATE is een groot aantal instanties op technologisch, economisch en b e s t u u r l i j k gebied b e t r o k k e n . Deze i n -stanties zijn in toenemende mate de bedrijfsvoering op afzonder-lijke landbouwbedrijven gaan normeren en bepalen. Het gaat om

(16)

15

de regelgevende o v e r h e i d , banken, dierenartsen, leveranciers, afnemers, v o o r l i c h t i n g s - en gezondheidsdiensten en allerlei soor-ten adviseurs. Deze instanties stemmen hun beleid op elkaar af, zij vormen een hecht netwerk. Dit netwerk heeft de kenmerken van een organisatie, met onderling overeenstemmende doeleinden en een onderlinge t a a k v e r d e l i n g , zodat men het wel een quasi-organisatie heeft genoemd ( 2 3 ) . Er wordt veel energie gestopt in het op één lijn brengen en houden van delen van d i t netwerk. Onderlinge conflicten en tegenstrijdigheden kunnen zich voor-doen, waarvan belanghebbende boeren en hun organisaties ook g e b r u i k maken door delen van het netwerk tegen elkaar u i t te spelen.

Op het "klassieke" boerenbedrijf, zo stellen Bolhuis en van der Ploeg ( 2 3 ) , worden r u w - en krachtvoer in het b e d r i j f voortge-b r a c h t , geschieden selectie van zaaigoed, reproductie van de veestapel en de opfok binnen het b e d r i j f , wordt de veestapel als tractie g e b r u i k t en gebeurt de v e r w e r k i n g van de produkten op het b e d r i j f zelf. Vlees wordt t o t hammen, worst etc. v e r w e r k t , melk tot boter en kaas en de daarbij vrijkomende wei of onder-melk wordt weer b e n u t , b i j v . in de varkensmesterij.

Dit beeld contrasteert sterk met het huidige beeld van gespecia-liseerde, geïntensiveerde b e d r i j v e n , waarbij veel van de boven-genoemde taken naar externe instanties zijn verschoven. Het netwerk heeft zich de laatste t w i n t i g jaar sterk u i t g e b r e i d . Het heeft eerst de marketingfunctie van de boer overgenomen, en is vervolgens ook de technisch-organisatorische en administratieve functies van boeren gaan bepalen. Voor d i t geheel van externe voorschriften voor boerenarbeid g e b r u i k t men de term "incorpo-r a t i e " : hoe mee"incorpo-r boe"incorpo-ren zijn geïnco"incorpo-rpo"incorpo-ree"incorpo-rd in het netwe"incorpo-rk van

(17)

16

T A T E - i n s t a n t i e s , des te meer leiden zij er hun normen omtrent de b e d r i j f s v o e r i n g , hun eigen doeleinden en hun beroepsopvat-tingen uit af ( 2 4 ) .

Een stem u i t de p r a k t i j k zegt het aldus:

"Van de totale waarde van het eindprodukt is het aandeel ge-leverd door de Nederlandse varkenshouderijbedrijven snel kleiner geworden. In de jaren '50 was die eigen toegevoegde waarde veel g r o t e r : de biggen kwamen van zeugen die gedekt werden door een eigen beer. Het voer voor de varkens werd op eigen grond verbouwd en het stalstro bleef over van het eigen g r a a n . Maar langzamerhand zijn er steeds meer i n s t a n ties en bedrijven gekomen die een bijdrage leveren in het u i t -eindelijke eindprodukt (=vlees): leverancier, stallenbouwer, f o k k e r i j - o r g a n i s a t i e , K I , slachterij, gezondheidsdiensten— De organisaties hebben ook belang bij het goed functioneren van de totale produktieketen of delen daarvan. Dat kan met de allerbeste bedoelingen z i j n , maar wel geïnspireerd door een deelbelang. De varkenshouder zit als een spin in het w e b " . ( 2 5 ) .

TÄTE verschaft dus zowel een commercieel-economische als een technisch-bestuurlijke normering van de arbeid van de boer. Het gevolg hiervan is dat allerlei instanties van buiten de agrarische onderneming gedeelten van de plannings- en organisatorische functies van de boer overnemen en daarmee de beslissingsmacht van de boer naar externe instanties v e r s c h u i v e n . De positie van externe deskundigen in het netwerk is in de loop van het incor-poratieproces bijzonder sterk geworden. Aldus de T A T E-gedachte.

(18)

17

van boeren door de ontwikkeling van T A T E . TATE past perfect in de politiek-economische verhoudingen waaronder boerenarbeid in de EEG in het algemeen en in Nederland in het bijzonder wordt v e r r i c h t .

Subjectief gezien v e r v u l t TÄTE echter bij de door ons onder-vraagde boeren niet die rol welke haar door onderzoekers wordt toegedacht, behalve dan op de eerder aangehaalde twee p u n t e n , n l . de financiële afhankelijkheid van allerlei instanties en de be-moeienis van de regelgevende overheid.

De sterke standaardisatie die van buitenaf opgelegd w o r d t , wordt door de door ons ondervraagde boeren wel gezien, maar vormt j u i s t een uitdaging om nieuwe vormen van bedrijfsvoering te v i n -d e n , waarin -de invloe-d van buitenaf min-der gel-dt. Boeren blijken

zeer goed in staat de mazen in het netwerk van adviezen en

voorschriften te vinden en daar hun bedrijfsvoering op af te stemmen ( 2 6 ) .

Een m . i . interessant voorbeeld daarvan vormen de agrarische Studieclubs. Studieclubs zijn min of meer formeel georganiseerde verbanden van boeren, werkzaam in dezelfde b e d r i j f s t a k , die geregeld bijeenkomsten houden t e r vermeerdering van hun v a k -kennis. Studieclubs zijn b e v o r d e r d , zo niet in het leven geroe-p e n , door de voorlichtingsdiensten, als informatiekanaal en als middel t o t kennisoverdracht.

Het zoeken van een tegenwicht tegen TATE is tegelijk een reac-tie op èn een p r o d u k t van de intensieve georganiseerdheid van de Nederlandse landbouw. De studieclub t i l t de individuele taak-opvattingen en probleemoplossingen naar een collectief niveau, waardoor tegelijk ook een bewustwording van gemeenschappelijke belangen kan ontstaan, die tot een neutralisering van de invloed

(19)

18

van T A T E , wellicht zelfs t o t actief verzet ertegen kan leiden. De studieclub draagt ertoe bij dat de beroepsgenoten minder als concurrent en meer als collega gezien gaan worden. Ook daaruit b l i j k t dat men meer oog gaat krijgen voor de kwaliteit in plaats van voor de kwantiteit.

Uit ons onderzoek valt af te leiden dat de populariteit van s t u -dieclubs onder varkenshouders een aanwijzing is dat men steun zoekt bij collega's om wegen te vinden om aan de d r u k van T Ä T E , indien die als h i n d e r l i j k wordt e r v a r e n , te ontkomen. Tijdens de stille wintermaanden worden bijeenkomsten georganiseerd waar een deskundige spreker optreedt ( b i j v . over voeding van varkens of longaandoeningen bij de mens in relatie tot de intensieve vee-h o u d e r i j ) , vrijwel altijd besloten met informele gesprekken waarin men elkaar informeert over de oplossingen die men zelf voor bepaalde problemen heeft gevonden en waarbij men ervaringen u i t -wisselt.

Nóg een reden waarom studieclubs f l o r e r e n : ze geven de kans om een locaal, meer informeel element in de kennisverwerving te brengen. Volgens degenen die de TATE-gedachte aanhangen is j u i s t deze " a r t de la localité" door de formalisering en standaar-disering van de agrarische bedrijfsvoering verloren gegaan of althans sterk aangetast ( 2 7 ) .

Sinds kort introduceert de automatisering wederom een standaar-diserend element dat de locale kennis eveneens kan aantasten. Door 41% van de 146 varkenshouders in ons onderzoek wordt computerisering als (potentieel) bedreigend e r v a r e n , met name voor het vakmanschap.

(20)

19

van de kwaliteit van hun arbeid of zij de eigenschappen die zij (menen t e ) bezitten, in hun beroepsuitoefening tot ontplooiing kunnen brengen. De kwaliteiten die wij in het onderzoek onder-scheiden hebben zijn vakmanschap, management en ondernemer-schap.

Onder vakmanschap verstaan wij de kennis van en inzicht in het p r o d u k t en het produktieproces en alles wat nodig is om het p r o -duktieproces op gang te brengen en in stand te houden, het leren van de ervaringen daarmee en de t r o t s op het leveren van een kwalitatief goed p r o d u k t als resultaat van het beheersen van de arbeidstaken. Kwaliteit van de arbeid en kwaliteit van p r o -duktieproces en p r o d u k t hangen in deze visie dus samen via het vakmanschap. Vakmanschap is voor de boer zelf verbonden met autonomie in de taakuitoefening, met arbeidstaakbeheersing.

Onder management verstaan wij de beheersing van de organisatie van het produktieproces door het systematiseren en standaardi-seren van de arbeidsorganisatie, het stroomlijnen van het arbeids-proces en de beheersing van de administratie in ruime z i n . Ik ben het eens met Alleblas (28) dat de kern van het management bestaat u i t het nemen van juiste beslissingen op juiste momenten (op het t e r r e i n van de interne organisatie). Management is als het ware naar binnen g e r i c h t ondernemerschap. Het i n t e r n orde op zaken kunnen stellen vereist autonomie in de b e d r i j f s v o e r i n g .

Ondernemerschap begrijpen wij als m a r k t g e r i c h t h e i d , het is de schakelfunctie ten opzichte van de buitenwereld, risico's d u r v e n nemen en kunnen onderhandelen met zakelijke relaties. Onderne-merschap is speuren naar en aftasten van nieuwe ontwikkelingen

(21)

20

in de omgeving die voor het eigen bedrijf van belang z i j n . Het l i j k t mij dat het goed is een aanvulling te geven op de soms wat overdreven aandacht voor het agrarisch ondernemerschap alléén, voor de gerichtheid uitsluitend op de m a r k t . De interne organisatie vraagt als aparte categorie de aandacht. Ondernemer-schap en management van landbouwbedrijven horen zeker niet als synoniem te worden g e b r u i k t ( 2 9 ) .

We moeten de opvattingen over het verlies van autonomie bij het v e r r i c h t e n van boerenarbeid j u i s t op het gebied van de beroeps-oriëntatie nuanceren.

Op het gebied van het ondernemerschap heeft men geen enkel probleem met incorporatie in T Ä T E , integendeel. Ondernemer-schap is voor onze varkenshouders helemaal niet zo verbonden met risicogedrag, eerder met het z'oeken van zekerheid in de marktverhoudingen en de p r i j z e n , en daar voldoet TÄTE redelijk aan.

Aantasting van kwaliteit van de arbeid ziet men echter wel mogelijk op het gebied van het vakmanschap en het management. Boeren zelf beoordelen hun arbeidssituatie nogal sterk naar de mogelijk-heden die deze hun biedt tot het toepassen van kennis en er-v a r i n g en naar de mate waarin zij t r o t s kunnen zijn op hun Pro-d u k t en hun w e r k . Zij komen in het geweer als het vakmanschap door TÄTE d r e i g t te worden aangetast. Daar moet men van af-b l i j v e n !

Nog sterker is deze relatie met het management. Management be-tekent dat men zelf intern orde op zaken kan stellen. Dat wil men blijven doen, zonder ingrepen van buitenaf. Ook hier is TÄTE dus niet welkom.

(22)

21

van de marktverhoudingen over aan dikwijls vaste leveranciers en afnemers, hetzij coöperatief, hetzij p a r t i c u l i e r .

De beste bedrijfsresultaten worden behaald -door de boeren met een sterkere oriëntatie op het management dan op het ondernemer-schap, met het vakmanschap als een basiskwaliteit. Ook in andere takken dan de varkenshouderij is d i t verband tussen goed management en goede bedrijfsresultaten gevonden ( 3 0 ) . De eigen b i j -drage van de boer is dus nog steeds de meest bepalende factor voor de bedrijfsresultaten, vooral waar het de kwaliteit ervan b e t r e f t .

3. Nu het derde p u n t , de arbeidsomstandigheden. Door onderzoekers naar het agrarisch ondernemerschap en door b e d r i j f s -voorlichters wordt d i t aspect nogal eens v e r g e t e n . Deze opmerking moet men l e t t e r l i j k nemen: onderzoekers van het agrarisch onder-nemerschap neigen ertoe de arbeidsomstandigheden te verwaar-lozen. Andere onderzoekers niet, maar de koppeling met onder-nemerschap wordt dan weer niet gelegd.

Onder andere u i t het reeds genoemde onderzoek in de g l a s t u i n -bouw en ook u i t onderzoek dat bij de vakgroepen Psychologie en Gezondheidsleer van deze u n i v e r s i t e i t en bij het Landbouwschap wordt v e r r i c h t , b l i j k t dat de landbouw beslist niet die gezonde omgeving biedt die men ermee pleegt te associëren. Er blijken nogal wat factoren te zijn die psychisch en fysiek belastend zijn voor de agrarische a r b e i d s v e r r i c h t e r s . Genoemd worden o . a . stress, een slechte w e r k h o u d i n g , lawaai, stof (vooral i n de vee-houderij zeer belastend), gassen, pesticiden, ziekten door om-gang met dieren en ongevallen ( 3 1 ) .

Dit laatste p u n t , de veiligheid op het b e d r i j f , verdient m . i . veel aandacht, omdat u i t CBS-statistieken b l i j k t dat de agrarische

(23)

22

sector na de bouwsector de hoogste bedrijfsongevallenfrequentie kent ( 3 2 ) .

Na de opsomming van al deze punten kan het geen verbazing wekken dat i k de arbeidsomstandigheden een beleidsprobleem van de eerste orde acht voor de landbouwsector. Uit het onderzoek van de vakgroep Gezondheidsleer naar de gezondheid en de arbeidsomstandigheden van Nederlandse agrariërs b l i j k t dat weer verder gedifferentieerd moet worden naar de tak van b e d r i j v i g -heid binnen de agrarische sector. Elke tak heeft blijkbaar haar eigen specifieke patroon van hinderlijke arbeidsomstandigheden ( 3 3 ) .

Er wordt daarom m . i . terecht gepleit voor de o p r i c h t i n g van een bedrijfsgezondheidszorg voor de agrarische sector ( 3 4 ) .

Ofschoon 78% van onze varkenshouders te kennen gaf d i t beroep weer te zullen kiezen als zij weer voor de keuze zouden worden gesteld, betekent d i t niet dat zij geen bezorgdheid uiten over bezwarende arbeidsomstandigheden. Bij hun oordeel over kwali-teit van de arbeid neemt deze bezorgdheid een belangrijke plaats i n . Wie een varkensstal betreedt wordt getroffen door de grote hoeveelheid stof in de l u c h t . De varkenshouder acht de risico's voor de persoonlijke gezondheid mede daarom groot. Negatief beoordeelt hij ook de gebondenheid aan het b e d r i j f , nog v e r -s t e r k t bij automati-sering van het produktieproce-s. Dit mag op de buitenstaander als een paradox overkomen, maar bij verlies van wat eerder 'locale kennis' werd genoemd is de afhankelijkheid van het geautomatiseerde systeem des te g r o t e r .

Als zeer negatief komt ook naar voren de hoeveelheid v r i j e t i j d die een boer heeft. De automatisering mag dan het aantal uren dat in de stallen w o r d t doorgebracht, hebben verminderd (en

(24)

23

daarmee het gezondheidsrisico), daar komen managementwerk-zaamheden voor in de plaats.

Volgens onze gegevens houdt de boer zelf bij de beoordeling van kwaliteit van de arbeid veel meer rekening met al deze factoren dan de deskundige adviseurs en v o o r l i c h t e r s . Zeer sterk geldt d i t voor het negatieve oordeel van varkenshouders over de maat-schappelijke waardering voor hun w e r k . Zij zien daarbij een duidelijk verband met de k r i t i e k die vanuit de maatschappij, vooral door milieugroepen en in de landelijke p e r s , op hen wordt geuit als medeveroorzakers van milieuproblemen.

Deze opmerkingen roepen wellicht meer vragen op dan zij beant-woorden. Als dat zo is ben ik daar blij om, omdat ik het als de voornaamste taak van de sociologie van arbeid en technologie beschouw, het arbeidsbeleid in het licht van technologische o n t w i k -kelingen aan de orde te stellen en relevante vragen hierover te formuleren. Oplossingen komen dan wellicht wat d i c h t e r b i j .

Zeer gewaardeerde toehoorders en toehoorsters,

In het voorafgaande heb ik u het leerstuk van kwaliteit van de arbeid voorgesteld. Ik heb getracht aan de hand ' van empirisch onderzoek na te gaan of het begrip ook voor de zelfstandige agrarische beroepsuitoefening bruikbaar i s .

Ik meen deze vraag op grond van de aangedragen argumenten bevestigend te kunnen beantwoorden. Wij kunnen concluderen dat de beoordeling van de arbeidssituatie door de boeren zelf soms een andere is dan die door deskundige voorlichters en adviseurs. De boer weet zelf beter dan wie ook welke offers hij heeft moeten brengen om zijn bedrijfsresultaten in technische en financiële zin te behalen. Liever maar wat minder, schijnt hij te

(25)

24

zeggen, als ik de kwaliteiten die ik meen te bezitten maar in mijn werk kwijt k a n , als de hoeveelheid v r i j e t i j d niet te klein is en de risico's voor eigen gezondheid en het persooonlïjk welbevinden niet te groot z i j n . Financiële stimulansen werken minder goed dan men vaak aanneemt!

Deskundige buitenstaanders, vooral b e d r i j f s v o o r l i c h t e r s , han-teren dikwijls een meer kwantitatieve maatstaf voor het succes van een boerenbedrijf ( 3 5 ) . Zij d r u k k e n d i t soms u i t door te stellen dat de goede agrarische zelfstandige een ondernemer is en geen boer. Zij kunnen dikwijls onvoldoende begrip opbrengen voor die andere criteria van kwaliteit van de arbeid die door de boeren zelf worden gehanteerd.

Een goede kwaliteit van de arbeid in de landbouw is niet alleen om menselijke, maar ook om economische redenen gewenst. Zij zal een stimulans kunnen vormen voor de kwaliteit van het agrarische p r o d u k t . Minder aandacht voor de kwantiteit en meer voor de kwaliteit gaan hand in hand.

Meer onderzoek naar kwaliteit van de arbeid in de landbouw, van agrarische ondernemers zowel als van werknemers, moet hoog op het lijstje van prioriteiten van beleidsverantwoordelijken voor de landbouw komen te staan. Wellicht kan van deze rede daarvoor een stimulans uitgaan.

Aan het einde van mijn rede gekomen wil ik het College van Bestuur van de Landbouwuniversiteit bedanken dat het mij op voordracht van de Faculteitsraad tot hoogleraar in de sociologie van arbeid en technologie heeft benoemd. Het instellen van een leerstoel op het voor heden en toekomst van de Landbouw zo be-langrijke gebied van arbeid en technologie getuigt van een wijs beleid.

(26)

25

Ik dank de Raad van Beheer van de Universitaire Instelling A n t -werpen dat hij mij toestemming heeft verleend een gedeelte van mijn t i j d aan de Landbouwuniversiteit te besteden.

Ik gedenk met dankbaarheid mijn Utrechtse leermeesters, in het bijzonder mijn promotor J . P . K r u i j t . Kort voor zijn dood in 1975 is hij nog bij mijn Antwerpse oratie aanwezig geweest. Ik zal dat nooit v e r g e t e n .

Waarde Hofstee. Zo heb je een opvolger, zo heb je er geen, zo heb je een klein beetje één. Jouw grote verdiensten als g r o n d -legger van de Wageningse sociologie zijn v o r i g jaar bij de v i e r i n g van het v e e r t i g j a r i g bestaan ervan al u i t v o e r i g in het licht ge-steld. Ik hoop dat je pionierswerk voortzetting mag vinden in het werk van de v a k g r o e p . Ik zal er naar vermogen toe b i j d r a g e n . We blijven intussen hopen op de v e r v u l l i n g van de leerstoel rurale sociologie.

Beste leden van de vakgroep Sociologie van de westerse gebie-d e n . Beste A gebie-d .

Ik heb het jullie in de afgelopen t i j d soms wat moeilijk gemaakt. Des te meer waardeer ik de grote hartelijkheid en het invoelings-vermogen waarmee jullie me tegemoet bent getreden. Het heeft ertoe bijgedragen dat ik mij aan de Landbouwuniversiteit b i j -zonder thuis ben gaan voelen.

De situatie waarin de studierichting rurale sociologie v e r k e e r t is

\/erre van rooskleurig. Het l i j k t mij echter onrechtvaardig indien

k r i t i e k op deze studierichting wordt geleverd met verkeerde a r -gumenten. Eén van deze argumenten is dat Wageningse sociologen weinig kansen hebben op de arbeidsmarkt. Uit cijfers van de

(27)

26

Stichting Maatschappelijke Plaats Wageningse afgestudeerden b l i j k t echter dat de plaatsing op de arbeidsmarkt van onze socio-logen minder problematisch is dan men aanneemt. Terwijl de werkloosheid van alle afgestudeerden aan de Landbouwuniversi-t e i Landbouwuniversi-t Landbouwuniversi-tussen 1978 en heden sLandbouwuniversi-teeg, bleef die van de sociologen g e l i j k . Pasafgestudeerde sociologen zijn zelfs minder vaak w e r k -loos dan bij alle pas-afgestudeerden van de Landbouwuniversiteit het geval i s .

Dat zijn de objectieve gegevens, maar helaas is men ertoe ge-neigd het universitaire beleid steeds meer op intersubjectieve oordelen te stoelen.

Beste H a r r y . Samen onderzoek doen op het gebied van de v a r -kenshouderij is voor mij een leerproces geweest. En al werden we wel eens wat k n o r r i g als een van ons het soms te d r u k had om zijn volle aandacht aan het onderzoek te g e v e n , feit b l i j f t dat we een interessante materie hebben aangepakt die voor het onderzoek van de agrarische produktiewijze van groot belang kan z i j n .

Ik dank je voor onze prettige samenwerking, voor het vele dat ik van je heb geleerd, en voor het vele dat ik nog van je zal leren.

Beste leden van de aanpalende Leeuwenborch-vakgroepen. Met een aantal van j u l l i e , teveel om op te noemen, onderhoud ik erg p r e t t i g e , om niet te zeggen zeer vriendschappelijke contac-t e n . Ik hoop van harcontac-te dacontac-t d i contac-t in de komende contac-t i j d zo zal b l i j v e n , omdat het voor mij steeds weer heel v r u c h t b a r e en stimulerende contacten z i j n .

(28)

27

voorkomt dat ik in de Leeuwenborch l i f t kan staan zonder dat iedereen mij v r a a g t : "En kom je nu helemaal u i t Antwerpen?" Er heeft blijkbaar een proces van gewenning plaats gevonden. Prima!

Dames en heren studenten, ik hoop dat u niet te veel last zult hebben van een docent die voor "de meest nabije emigratie" gekozen heeft. Ik heb u ervaren en ik ervaar u steeds weer als

zeer kritisch geïnteresseerd in de onderwerpen die binnen mijn

leeropdracht vallen. De breedheid van de opleiding aan de Land-bouwuniversiteit maakt dat er dikwijls vogels van zeer diverse pluimage samen zijn in de collegezaal. Ik onderga dat als enorm v e r f r i s s e n d , ook al geeft het soms wel wat didactische problemen.

Ik beloof u dat ik mij zal blijven inspannen voor begrijpelijk onderwijs, voor maatschappelijk relevant onderzoek en voor een optimale bereikbaarheid als docent.

(29)

28

Noten

1. Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt, Boer b l i j v e n . Plaats en toekomst van de Nederlandse landbouw, U t r e c h t , 1983. 2. A . Lacroix, Transformations du procès de travail agricole.

Incidences de l'industrialisation sur les conditions de travail paysannes, Grenoble, 1981, blz. 8-9.

3. Geciteerd door:

B. F r u y t i e r en A. t e r Huurne, Kwaliteit van de arbeid als meetprobleem. Een vergelijkende l i t e r a t u u r s t u d i e , T i l b u r g , 1983, b l z . 2.

4. J . l . Gershuny, Vooruitzichten en beleid met b e t r e k k i n g tot de informele economie, i n : R.C. van Geuns e.a. ( r e d . ) , Informele economie. Perspectieven en gevaren, Leiden, 1985, blz. 20-21.

5. F r u y t i e r en t e r H u u r n e , op. c i t . , b l z . 1 . 6. B i j v . : F r u y t i e r en ter H u u r n e , o p . c i t .

J . J . van Hoof, Op weg naar humane arbeid? i n : C. de Galan e . a . ( r e d . ) , Humanisering van de a r b e i d , Assen, 1983.

L. Beukema, Kwaliteit van a r b e i d s t i j d v e r k o r t i n g , Groningen, 1987.

7. Zo ook: Beukema, o p . c i t . , b l z . 65. 8. Geïnspireerd door: van Hoof, op. c i t .

9. J . Christis e . a . , Kwaliteit van de a r b e i d . Begripsomschrij-v i n g en theoretische notities, i n :

H. Doorewaard e . a . ( r e d . ) , Stratego op bedrijfsniveau. Onderzoek naar techniek en organisatie als resultaat van strategisch handelen, Nijmegen, 1983.

(30)

29 10. Beukema, op. c i t .

11. P. van T i l b u r g en A. van N i g t e n , Effecten van automatise-r i n g vooautomatise-r de kwaliteit van a automatise-r b e i d , de aautomatise-rbeidsomstandigheden en de arbeidsvoorwaarden van werknemers in de g l a s t u i n -bouw, Wageningen, 1987.

Er loopt bij de vakgroep Sociologie van de westerse gebieden ook een onderzoek naar de gevolgen van informaticatoepas-sing in de land- en tuinbouw, in opdracht van het N . A . J . K . en uitgevoerd door Peter Munters en Greet Overbeek. 12. H. Kern en M. Schumann, Industriearbeit und A r b e i t e r

-bewusstsein, F r a n k f u r t a . M . , 1970.

13. B. Maso, Rood en z w a r t . Bedrijfsstrategieën en kennismo-dellen in de Nederlandse melkveehouderij, Wageningen, 1986. 14. Christis e . a . , op. c i t . , blz. 39.

15. F. Huygen, Kwaliteit \/an de arbeid in de industriële sector: Problemen en achtergronden, i n : J . J . J , van Dijck e . a . ( r e d . ) , Kwaliteit van de a r b e i d . Een sociologische v e r k e n -n i -n g , Leide-n/A-ntwerpe-n, 1980.

16. B i j v . Christis e . a . , o p . c i t . , b l z . 39.

Zie ook: L . U . de S i t t e r , Op weg naar nieuwe fabrieken en kantoren, Deventer, 1981.

17. Christis e . a . , op. c i t . , b l z . 27.

18. H. Mendras, The vanishing peasant. Innovation and change in French a g r i c u l t u r e , Cambridge, 1970, blz. 64.

19. A . L . Mok en H. van den T i l l a a r t , Farmers and small b u s -inessmen. A comparative analysis of t h e i r careers and occupational o r i e n t a t i o n , Paper Wereldcongres Sociologie, New Delhi, India, Augustus 1986.

(31)

30

20. H. Katteler en J . Kropman, 'Te praet'n valt 'r a l t i e d ' . Twentse boeren over de inpassing van n a t u u r - en land-schapszorg in hun b e d r i j f s v o e r i n g , Nijmegen, 1982, biz. 203. 2 1 . B. B e n v e n u t i , De technologisch-administratieve taakomgeving

( T A T E ) van landbouwbedrijven, Marquetalia, 1982, 5, biz. 111-136.

B. Benvenuti en H. Mommaas, De technologisch-administra-tieve taakomgeving van landbouwbedrijven, Wageningen, 1985.

H. van Wageningen, De technologisch-administratieve taak-omgeving van kleine consumenten-verzorgende b e d r i j v e n , Wageningen, 1986 ( s c r i p t i e ) .

E. E. Bolhuis en J . D . van der Ploeg, Boerenarbeid en stijlen van landbouwbeoefening, diss. Leiden, 1985.

22. Benvenuti, op. c i t .

Bolhuis en van der Ploeg, o p . c i t . 23. Bolhuis en van der Ploeg, blz. 56-57. 24. Idem, b l z . 58.

25. Interview met i r . J.W. Visscher i n : Agrarisch Bank Nieuws, 24-10-1986.

26. Maso, op. c i t . , b l z . 126. 27. Mendras, op. c i t . , b l z . 48.

28. J . T . W . Alleblas, Ondernemersdoelstelling en management-niveau in de glastuinbouw, 's-Gravenhage, 1987, b l z . 7. 29. J . A . Renkema, De studie van het agrarisch ondernemerschap

in perspectief, Wageningen, 1986, b l z . 2. 30. Alleblas, o p . c i t . , b l z . 12.

(32)

31

3 1 . H. Welles en P.B. Defares, Psychische belasting melkvee-houders, Den Haag/Wageningen, 1983.

P.B. Defares, Agrarisch ondernemerschap in psychologisch perspectief, Wageningen, 1986.

T i j d s c h r i f t S p i l , speciaal nummer 'Arbeid en gezondheid', Nieuwjaarsaflevering 1986/47-48, met o . a . artikelen van Biersteker e.a. en Nijhuis.

32. C . B . S . , Statistisch Zakboek, 's-Gravenhage, 1986.

33. K. Biersteker e . a . , Een postenquête naar gezondheid en arbeidsomstandigheden van Nederlandse a g r a r i ë r s , S p i l , 1986, 47/48, blz. 42-44.

34. M. Creemers en K. van der Pol, Wenselijkheid en mogelijk-heid van een bedrijfsgezondmogelijk-heidsdienst voor de agrarische sector, S p i l , 1986, 47/48, b l z . 45-50.

Zie ook rapporten over d i t onderwerp van het Landbouw-schap.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Omdat we met negen werkkenmerken werken, varieert deze som van rode of negatieve scores voor een werkkenmerk tussen nul (geen enkel van de ne- gen werkkenmerken

Voor lager opgeleide werknemers vergroot een gebrek aan loopbaanmogelijkheden bij de huidige werkgever de kans niet dat ze van baan willen veranderen, ter- wijl dit bij hoger

Vlaamse loontrekkenden die echter actief zijn in een job waarin aan een hoog werktempo wordt ge- werkt, rapporteren bijna dubbel zoveel werkstress (31%) dan wanneer dit niet voorkomt

Minder dan de helft van de ‘NOVA-werknemers’ beweert altijd of dikwijls nieuwe dingen te leren op het werk, en slechts één op drie geeft aan dat het werk mogelijkheden biedt

In dit Open Forum willen we de diverse invalshoe- ken aangaande ‘kwaliteit van de arbeid’ belich- ten.. Vandaar dat dit Open Forum even eclectisch is als het

De laatste dimensie die wij hier onderscheiden, brengt ons bij de vraag of de kwaliteit wordt gezien als een kenmerk van de werkplek, dan wel afhangt van de gevolgen voor

Het onder- zoek naar kwaliteit van de arbeid en stress is vooral gevoerd in termen van al dan niet plezierige, zin- volle en motiverende jobs (en dat is ook zo voor het STV-onderzoek

Enerzijds omvat de indicatorenset bepaalde aspec- ten van ‘kwaliteit van de arbeid’, doch fragmenta- risch, en anderzijds tracht ze een reeks fenomenen te indiceren die op zich