• No results found

De samenstelling van de zouten in het oppervlaktewater in het Zuidhollands glasdistrict

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De samenstelling van de zouten in het oppervlaktewater in het Zuidhollands glasdistrict"

Copied!
7
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

/'/..,;

L'

De samenstelling v a n de zouten j n het oppervlakte-water in

het Zuidhollands glasdistrict

(2)

C. Sonneveld en ir. J. van den Ende, Proefstation voor de Groente- en Fruitteelt onder glas te Naaldwijk

De samenstelling v a n de zouten in het o p p e r v l a k t e w a t e r in

het Zuidhollands glasdistrict

Aan de kwaliteit van het water dat in kassen voor de besproeiing van gewassen wordt gebruikt, dienen ho-ge eisen te worden ho-gesteld. Zo is bij voorbeeld het ho- ge-bruik van sproeiwater dat verontreinigd is met patho-gène organismen, uit hygiënisch oogpunt niet toelaat-baar. Voorts kan verontreiniging met anorganische verbindingen nadelig zijn en wel vanwege een rem-mende invloed op de plantegroei of vanwege vervui-ling van gewassen en kasopstanden. Bepaalde anor-ganische stoffen, zoals ijzer, kunnen reeds in lage concentratie - enkele milligrammen per liter - het water ongeschikt maken als sproeiwater. Andere stof-fen, zoals de meeste zouten, zijn alleen in hogere concentraties schadelijk. Zij verhogen dan de osmo-tische druk van het bodemvocht te sterk, waardoor de wateropname van de plant wordt belemmerd. Naast deze belemmering van de wateropname kan de plantegroei ook nadelig worden beïnvloed door een te sterke zoutopname of een ongunstige ionenverhou-ding in de plant [1,2,4,5,7].

In het Zuidhollandse Glasdistrict wordt voor de be-sproeiing van de gewassen voornamelijk gebruik ge-maakt van het oppervlaktewater. Het grondwater is op de meeste plaatsen op geringe diepte reeds brak [10] en dus onbruikbaar. Voorts is de toevoercapaciteit van het drinkwaterleidingnet te gering om de tuinbouw van water te kunnen voorzien. Bovendien is de prijs van het drinkwater te hoog.

Oppervlaktewater kan verontreinigd zijn met patho-gène organismen en chemische stoffen. In het Zuid-hollandse Glasdistrict vormt vooral de verontreiniging met zouten een probleem. Teneinde een indruk te ver-krijgen over de aard en de hoeveelheid van de in het oppervlaktewater voorkomende zouten is op het

Proefstation te Naaldwijk hiernaar een onderzoek in-gesteld.

Toelaatbare zoutgehalte

Als norm voor het toelaatbare zoutgehalte van sproei-water werd destijds het chloorgehalte ' gekozen. Dit is begrijpelijk, omdat in westelijk Nederland de belang-rijkste verziltingsbron de infiltratie van zeewater was: in zeewater bestaat het overgrote deel (85 %) van de zouten uit natriumchloride.

Door de toenemende verzilting van de Rijn - waarvan het water wordt gebruikt voor het aanvullen en doorspoelen van het boezemwater in westelijk Nederland -en door de to-enem-ende waterverontreiniging in de boezemgebieden zelf, zijn naast chloriden andere zou-ten een belangrijke bijdrage gaan leveren aan de ver-hoging van de osmotische druk van het oppervlakte-water. Het is derhalve de vraag of het chloorgehalte nog zodanig nauw samenhangt met de osmotische druk, dat het als enige norm voor het toelaatbare zout-gehalte kan blijven dienen. In andere landen - o.a. in de Verenigde Staten - wordt het geleidingsvermogen gehanteerd als maat voor het zoutgehalte. Mogelijk is ook in Nederland het geleidingsvermogen een betere maat dan het chloorgehalte. Het geleidingsvermogen van het oppervlaktewater hangt namelijk meestal nauw samen met de osmotische druk. Het onderzoek is mede opgezet om het verband tussen deze twee grootheden vast te stellen.

Hef bepalen van het geleidingsvermogen heeft een

belangrijk voordeel boven de bepaling van de

osmoti-1 Beter is chlooriongehalte; doorgaans wordt echter

(3)

sehe druk. Eerstgenoemde bepaling is namelijk veel gemakkelijker uit te voeren dan laatstgenoemde.

Onderzoekmethodiek

In de periode van april 1964 tot april 1965 werd het oppervlaktewater in het Zuidhollandse Glasdistrict op 28 plaatsen bemonsterd. De bemonstering werd om de twee maanden uitgevoerd. De meeste monsterplaat-sen lagen in het hoogheemraadschap Delfland, enkele in de aangrenzende gebieden van de hoogheemraad-schappen Rijnland en Schieland. Voornamelijk wer-den de boezemwateren bemonsterd; enkele monster-plaatsen lagen echter in polders binnen genoemde waterschappen.

De monsters werden op het Proefstation te Naaldwijk onderzocht. Bij de analyse werden de kat- en anionen uitgedrukt in mval per liter:

kationen: natrium, kalium, calcium, magnesium, am-monium;

anionen: chloor, sulfaat, nitraat, bicarbonaat. Voorts werden bepaald:

fosfaat mg per liter, kiezelzuur mmol per liter, geleidingsvermogen mmho. cm ' bij 25°C. osmotische druk atm. bij 0°C. pH.

Het fosfaat (hhPO-T en HP04~ ") is niet in mval per liter uitgedrukt, omdat de hoeveelheid die werd ge-vonden, zeer gering was. Het kiezelzuur is uitgedrukt in mmol per liter: er is van uitgegaan dat het voor-kwam als niet gedissociëerd monokiezelzuur (H4SiÛ4)

[9].

De methodiek van de bepaling van de osmotische druk is omschreven door Van den Ende en Koornneef [6]; de overige analysemethodieken zijn omschreven door Den Dekkeren Van Dijk [3].

Resultaten

De analyseresultaten van de zeven bemonsteringen die in de onderzoekperiode zijn uitgevoerd, zijn per monsterplaat gemiddeld. De laagste en de hoogste

Tabel 1. Analyseresultaten van het oppervlaktewater in het Zuidhollands Glasdistrict. Gemiddelden over 28 monster-plaatsen. Nah K+ Ca+ + M g - + NH4~

cr

SC>4~~ N03~ HCOa^ 1964 gem 5,2 0,5 7,6 2,1 0,2 5,7 4,4 0,2 4,1 -1965 ' grenzen 3,4- 8,1 0,4- 1,0 5,9-11,2 1,5- 3,7 0,0- 0,8 3,3- 9,3 2,9- 8,3 0,0- 1,0 3,0- 6,8 augustus 1964 gem 5,1 0,5 5,7 1,7 0,2 5,6 2,8 0,1 3,5 grenzen 2,6- 8,4 0,3- 1,0 4,4- 8,7 1,2- 3,9 0,0- 1,0 2,5- 8,6 1,5- 5,5 0,0- 0,7 2,4- 5,6 oktober 1964 gem. 7,0 0,6 7,8 2,3 0,2 7,9 4,5 0,1 4,2 grenzen 4,0-12,5 0,4- 1,8 5,4-14,6 1,6- 4,3 0,0- 0,9 3,8-12,1 2,0-11,7 0,0- 1,2 3 , 1 - 7,9 1 gemiddelden van zeven bemonsteringen.

waarde van deze gemiddelden en het totale gemid-delde (gemidgemid-delde over de gemidgemid-delde per monster-plaats) zijn opgenomen in de tabellen 1 en 2. Voorts zijn in deze tabellen van de waarnemingen van augus-tus en oktober 1964 - resp. lage en hoge zouttoe-stand - de uiterste waarden en het gemiddelde weer-gegeven.

Belangrijke afwijkingen van de gemiddelde waarden werden onder meer gevonden als gevolg van zoute kwel en lozing van industrieel of gemeentelijke afval-water. In het oostelijk deel van het Zuidhollandse Glasdistrict werden doorgaans hogere calcium- en sulfaatgehalten gevonden dan in het westelijk deel.

Zoutgehalte en geleidingsvermogen

Het zoutgehalte is berekend uit de gehalten aan kat-en anionkat-en. Het kiezelzuur is bij deze berekkat-ening bui-ten beschouwing gelabui-ten.

In figuur 1 is voor de waarnemingen van augustus en oktober 1964 het verband weergegeven tussen het zoutgehalte en het geleidingsvermogen. Zoals uit het spreidingsdiagram blijkt, is het verband niet lineair. Van de verschillende functies die voor de benadering van het verband werden gebruikt, bleek de kwadrati-sche functie de hoogste correlatie te geven. Als re-gressievergelijking werd gevonden:

(4)

Tabel 2. Analyseresultaten van het oppervlaktewater in het Zuidhollands Glasdistrict. Gemiddelden over 28 monsterplaat-sen.

1964-1965 ' augustus 1964 oktober 1964 Eenheden

pH Geleidingsvermogen Osmotische druk Fosfaat (P2O5) Kiezelzuur gem. 8,0 1,47 0,45 2,0 0,2 grenzen 7,7 -8,3 1,19-1,89 0,36-0,71 0,8 -5,4 0,1 -0,4 gem. 7,9 1,31 0,41 3,1 0,2 grenzen 7,7 -8,2 0,90-1,84 0,25-0,62 0,6 -8,9 0,1 -0,4 gem. 7,9 1,72 0,54 2,2 0,1 grenzen 7,8 -8,3 1,27-2,56 0,35-0,82 0,8 -5,4 0,0 -0,5 mmho. c m- 1 bij 25°C atm. bij 0°C mg per liter mmol, per liter 1 Gemiddelden van zeven bemonsteringen.

y = 214,3 x2 + 33,2 x + 409 R = 0,959

waarin is: x - geleidingsvermogen (mmho. c m- 1 bij

25°C). y - mg zout per liter.

Osmotische druk en geleidingsvermogen

In figuur 2 is het verband tussen de osmotische druk en het geleidingsvermogen weergegeven, wederom voor de waarnemingen van augustus en oktober 1964. Het verband is goed lineair te benaderen. Als regres-sie-vergelijkingen werd gevonden:

Fig. 1. Het verband tussen het zoutgehalte en het gelei-dingsvermogen.

g zout per liier

2000 1600 800 £00 y.214.3x2»33.2x»409 R, 0.959 12 1 6 2.0 2.4 2.8 geleidingsvermogen (mmho.cm"1 bij 25°C )

y = 0,333 x - 0 , 0 4 r = 0,966

waarin is: x - geleidingsvermogen (mmho. c m- 1 bij

25°C).

y - osmotische druk (atm. bij 0°C).

Chloor en natrium

Het verband tusen het chloor- en het natriumgehalte is weergegeven in figuur 3. De twee punten die sterk afwijken van het verband tusen de overige punten, zijn niet opgenomen in de berekening van de regressie-vergelijking. Beide waarnemingen zijn afkomstig van een monsterplaats, die sterk verontreinigd was met industrieel afvalwater. Als regressie-vergelijking werd gevonden:

y = 0,750 x + 0,85 r = 0,979 waarin is: x - mval chloor per liter, y - mval natrium per liter.

Voor de hogere waarden was het natriumgehalte dus ongeveer driekwart van het chloorgehalte. In het water van de Rijn wordt deze verhouding tussen chloor en natrium ten naaste bij eveneens gevonden [8].

Chloor en geleidingsvermogen

Het verband tussen het chloorgehalte en het gelei-dingsvermogen is in figuur 4 weergegeven. Evenals bij de reeds beschreven verbanden is ook hier alleen ge-bruik gemaakt van de waarnemingen van augustus en oktober 1964. Als regressievergelijking werd gevon-den:

y = 0,117 x + 0 , 7 3 r = 0,760 waarin is: x - m v a l chloor per liter.

(5)

osmotische druk ( atm 0 °C )

y . G.333X- 0.0/.

Oa 10 16 2 0 2.5 3 0

geleidingsvermogen<mmho c m bij 25 °C)

Fig. 2. Het verband tussen de osmotische druk en het gelei-dingsvermogen.

Tabel 3. De bijdragen van de kat- en anionen en het kiezel-zuur tot de osmotische druk.

Na+ K+ C a+ + Mg+ + N H4 + + Cl -S O - T -N 03 _ HCO3" H4Si04 1964 mmo 5,2 0,5 3,8 1,0 0,2 5,7 2,2 0,2 4,1 0,2 -1965 ! l/l % 22,5 2,2 16,5 4,3 0,9 24,7 9,5 0,9 17,7 0,9 aug jstus '64 mmol/l 5,1 0,5 2,8 0,8 0,2 5,6 1,4 0,1 3,5 0,2 °/o 25,2 2,5 13,9 4,0 1,0 27,7 6,9 0,5 17,3 1,0 oktobe mmol/l 7,0 0,6 3,9 1,2 0,2 7,9 2,2 0,1 4,2 0,1 r'64

%

25,6 2,2 14,2 4,4 0,7 28,8 8,0 0,4 15,3 0,4 1 Gemiddelden van zeven bemonsteringen.

y - geleidingsvermogen (mmho. crrr1 bij 25°C).

Zoals blijkt is de correlatiecoëfficiënt niet hoog. Het chloorgehalte is dus weinig geschikt om er het gelei-dingsvermogen uit af te leiden. Ook het zoutgehalte en de osmotische druk kunnen er dus niet goed uit worden afgeleid: deze twee grootheden hingen nauw samen met het geleidingsvermogen (zie fig. 1 en 2).

Osmotische druk

Het is aannemelijk dat de osmotische druk praktisch geheel werd veroorzaakt door de diverse kat- en anionen en het kiezelzuur. De procentuele bijdrage van deze componenten tot de osmotische druk werd berekend voor de gemiddelde waarden van augustus en oktober 1964 en voor het totale gemiddelde. De resultaten van deze berekeningen, weergegeven in tabel 3, laten zien dat de procentuele bijdragen wei-nig uitéén liepen.

Zoals blijkt, is de bijdrage van natrium en chloor onge-veer 50 %. Calcium en bicarbonaat leveren elk een bij-drage van rond 1 5 % . Van de overige bijbij-dragen zijn alleen die van sulfaat ( ± 8 %) en magnesium ( ± 4 % ) van betekenis.

Bij de berekening van de bijdragen tot de osmotische druk is aangenomen dat de osmotische coëfficiënt van de diverse kat- en anionen en het kiezelzuur niet ver-schilde. In werkelijkheid loopt de osmotische coëffi-ciënt echter uitéén. Zo hebben éénwaardige ionen doorgaans een wat hogere coëfficiënt dan tweewaar-dige [11]. De bijdrage van de éénwaartweewaar-dige ionen tot de osmotische druk is dus in feite iets groter en van de tweewaardige ionen iets kleiner dan in tabel 3 is weer-gegeven.

De gemiddelde osmotische coëfficiënt is eenvoudig te berekenen en wel door de gemeten osmotische druk te delen door de osmotische druk, die wordt verkregen door één mmol per liter op 0,0224 atm. te stellen. De resultaten van aldus uitgevoerde berekeningen zijn op-genomen in tabel 4.

Discussie en conclusies

Het beschreven onderzoek heeft waardevolle gege-vens opgeleverd over de zoutensamenstelling van het

(6)

mval natrium per liter 28

3 >

^ ' y , 0.750X + 0,85 f. 0.979

/ •

<"

2 4 6 8 10 12 mval Chloor per liter

Fig. 3. Het verband tussen het chloor- en natriumgehalte.

2 A 2.0 1.6 12 0.8 0.4

A S^ • - _ J : —

1 1 1

• J < 1-. Q117X + 0.73 V» 0.760 1 1 2 U 6 8 10 12 mval Chloor per liter Fig. 4. Het verband tussen het chloorgehalte en het gelei-dingsvermogen.

oppervlaktewater in het Zuidhollands Glasdistrict. Vooral natrium en chloor blijken een belangrijke bij-drage te leveren tot de osmotische druk: in de onder-zoekperiode tezamen ongeveer 50 %. Het geleidings-vermogen is nauw gecorreleerd met de osmotische druk; het chloorgehalte daarentegen niet.

Indien de osmotische druk de juiste norm zou zijn

Tabel 4. De gemiddelde osmotische coëfficiënt, verkregen door de gemeten osmotische druk te delen door de bere-kende osmotische druk.

1964-1965 1 augustus 1964 oktober 1964 Berekende osm. druk Gemeten osm. druk Osm. coëfficiënt 0,52 0,45 0,61 0,45 0,41 0,54 0,87 0,91 0,89

voor het toelaatbare zoutgehalte van sproeiwater, zou het geleidingsvermogen dus een betere norm zijn dan het chloorgehalte. Onder bepaalde omstandigheden is echter de osmotische druk niet zonder meer de enige juiste norm. Zo kunnen zouten behalve door hun osmo-tisch effect ook door een specifiek ion-effect de plan-tegroei nadelig beïnvloeden [1,7]. De aardappel en de tabak zijn bij voorbeeld gevoelig voor chloor en tal van fruitgewassen voor zowel chloor als natrium. Voor ge-wassen die een specifieke gevoeligheid hebben voor een bepaald ion, zal de bepaling hiervan bij de ana-lyse van het sproeiwater nodig zijn, indien het in scha-delijke hoeveelheid aanwezig kan zijn. Een andere omstandigheid waaronder de osmotische druk niet zal voldoen als enige norm, doet zich voor wanneer be-paalde zouten, zoals sulfaten en bicarbonaten, in het bodemvocht neerslaan. Deze zouten slaan vooral dan

(7)

neer, als de c o n c e n t r a t i e van het b o d e m v o c h t h o g e w a a r d e n bereikt. De invloed er van op d e o s m o t i s c h e d r u k van het b o d e m v o c h t is dan kleiner dan uit de analyse van het s p r o e i w a t e r zou b l i j k e n .

Op het Proefstation te N a a l d w i j k w o r d e n m o m e n t e e l proeven g e n o m e n , w a a r b i j d e invloed van het o s m o t i -sche effect en het s p e c i f i e k e ioneffect o p de groei van d i v e r s e gewassen w o r d t v a s t g e s t e l d . De proeven zijn er onder meer op g e r i c h t het c h l o o r g e h a l t e en het g e l e i d i n g s v e r m o g e n te t o e t s e n als normen voor het t o e -laatbare z o u t g e h a l t e van s p r o e i w a t e r .

Literatuur

1. Berg, C. van den: De invloed van opgenomen zouten op

de groei en productie van landbouwgewassen op zoute gronden. Proefschrift, Wageningen, 1952.

2. Berg, C. van den: Tuinbouw en waterverontreiniging. Me-ded. Dir. Tuinbouw, 30 (1967), pp. 113-122.

3. Dekker, P. A. den en Dijk, P. A. van: Analysemethoden

in gebruik op het bodemkundig laboratorium van het Proef-station voor de Groente- en Fruitteelt onder Glas te Naald-wijk, (niet gepubliceerd).

4. Ende, J. van den: De invloed van zout gietwater op de

ont-wikkeling van verschillende gewassen onder glas.

Publika-tie van het Proefstation voor de Groente- en Fruitteelt on-der Glas te Naaldwijk, nr. 38, (1952).

5. Ende, J. van den: Het belang van zoet oppervlaktewater

voor de teelten onder glas. Ons Platteland, 1965, nr. 46, pp.

4-5.

6. Ende, J. van den en Koornneef, P.: Meting van

osmoti-sche waarden. Jaarverslag Proefstation voor de

Groente-en Fruitteelt onder Glas te Naaldwijk 1961, pp. 52-56. 7. Hayward, H. E. and Bernstein, L.: Plant-growth

relation-ships on saltaffected soils. Botanical Review, 24 (1958), pp.

584-635.

8. Internationale Kommission zum Schutze des Rheins gegen Verunreinigung: Zahlentateln der

physikalisch-che-mischen Untersuchungen des Rheins sowie der Mosel/Ko-blenz, 1965. Den Haag, 1966.

9. Mc Keague, J. A. and Cline, M. G.: Silica in soils. Advan-ces in Agronomy, 15 (1963), pp. 339-396.

10. Leeuwen, J. C. van: Waar is nortonwater bruikbaar als

gietwater? Jaarverslag Proefstation voor de Groente- en

Fruitteelt onder Glas te Naaldwijk 1961, pp. 41-42. 11. Sonneveld, C , Koornneef, P. en Ende, J. van den: De

osmotische druk en het elektrische geleidingsvermogen van enkele zoutoplossingen. Meded. Dir. Tuinbouw, 29

(1966), pp. 471-477.

Summary

T h e composition of salts in the surface water in the South Holland Glass District. C. S o n n e v e l d a n d

J . van den Ende, Research Station for fruit a n d vege-t a b l e g r o w i n g under glass avege-t N a a l d w i j k .

Investigations are being m a d e at the Research Station for fruit and v e g e t a b l e g r o w i n g under glass into the nature and t h e q u a n t i t i e s of the salts in the s u r f a c e water of the South H o l l a n d Glass District.

Investigations are also m a d e as to w h e t h e r the o s m o t i c pressure of the w a t e r is a s u f f i c i e n t basis for the d e t e r m i n a t i o n of the c h l o r i d e c o n t e n t b e c a u s e o t h e r salts also c o n t r i b u t e c o n s i d e r a b l y to the in-crease of the o s m o t i c pressure.

T h e a u t h o r s have the idea that as the c o n d u c t i n g p o w e r of the w a t e r is in most cases c l o s e l y c o n n e c t e d w i t h the o s m o t i c pressure the c o n d u c t i n g p o w e r may be a better basis for the d e t e r m i n a t i o n of the salt content.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

This dissertation serves as a report of a qualitative exploration of the experience of adolescents with physical disabilities during therapeutic horse- riding. The aim of the study

Hoewel hierdoor minder fosfor uit het water verwijderd wordt en dus teruggewonnen kan worden in de vorm van grote kroosvaren biomassa (0,7 mg P/L), wordt er wel in relatieve

Gewenst resultaat De ondersteuning bij persoonlijke en eventueel terminale zorg is op een professionele manier uitgevoerd, waarbij zoveel mogelijk rekening is gehouden met de wensen

De scenario’s van de ANTAT (Blomert et al., 1995) blijken op die manier, als test voor de functionele communicatie bij patiënten met cognitieve communicatiestoornissen, van

The aim of the negotiations between the health insurers, the hospital management and the medical specialists was to fix a budget independent of the volume of services

De allround natuursteenbewerker houdt zich aan voorgeschreven (werk)procedures van het bedrijf en indien van toepassing van de begraafplaats, gebruikt materialen, gereedschappen

Dit kader voor samenwerking werd vervolgens geïmplementeerd in de praktijk en de vraag werd onderzocht hoe deze structurele sa- menwerking door alle betrokken hulpverleners wordt

In het geval van de bloemkool was de abnormale smaak niet merkbaar ten tijde van de bereiding (processing), maar bij diepvries-materiaal werd zeer duidelijk een abnormale