• No results found

Discriminante Validiteit van de Verkorte Screener Adaptief Functioneren: de relatie tussen het adaptief functioneren bij jongeren met een LVB, zoals gemeten met de SCAF-14, en intelligentie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Discriminante Validiteit van de Verkorte Screener Adaptief Functioneren: de relatie tussen het adaptief functioneren bij jongeren met een LVB, zoals gemeten met de SCAF-14, en intelligentie"

Copied!
30
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Running head: SCREENER ADAPTIEF FUNCTIONEREN LVB

Discriminante Validiteit van de Verkorte Screener Adaptief

Functioneren:

de relatie tussen het adaptief functioneren bij jongeren met een LVB, zoals

gemeten met de SCAF-14, en intelligentie

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Graduate School of Child Development and Education Universiteit van Amsterdam D. Goes, 11405457 Eerste beoordelaar: Prof. Dr. X. M. H. Moonen Tweede beoordelaar: Prof. Dr. G. J. J. M. Stams 26-04-2020

(2)

2

Abstract

Background: Many adolescents and adults have mild to borderline intellectual disabilities (MBID). As a result of that they can suffer from problems in the conceptual, social and practical domains, i.e. adaptive functioning. A screener to detect problems in adaptive functioning has recently been developed. The present study examines the discriminant validity of the abbreviated version of the SCAF, and exploratively examines gender differences in adaptive functioning as measured with the SCAF.

Method: A total of 35 boys and 20 girls with Mild Intellectual Disabilities between 16 and 19 years old were administered the verkorte basisvragenlijst adaptief functioneren, a screener on adaptive functioning of people with mental disabilities; the Screener Adaptief Functioneren (SCAF-14). Results: The SCAF proved to be weakly associated with intelligence (r = .26, p = .03) which supports discriminant validity of the SCAF. Furthermore, boys scored significantly higher on the SCAF than did girls.

Conclusion: The SCAF appears to be a time-efficient questionnaire for screening problems in adaptive functioning of adolescents with mental disabilities, showing discriminant validity. However, reliability of the SCAF has been shown to be low.

(3)

3

Inleiding

In Nederland ondervindt een aanzienlijk aantal kinderen en volwassenen in het dagelijks leven moeilijkheden doordat zij licht verstandelijke beperkingen (LVB) hebben of op dat niveau functioneren (Moonen, 2017). Deze moeilijkheden uiten zich onder andere in een verhoogde kans op psychische problemen, moeilijkheden in het aangaan en onderhouden van sociaal contact en het inschatten van reacties van anderen (Van Schrojenstein Lantman-de Valk, & Noonan Walsh, 2008; Zoon, 2013; Wissink et al., 2015).

Schoolgaande kinderen worden als kind sneller geclassificeerd met LVB doordat zij dagelijks te maken krijgen met schoolse taken die hen moeite kunnen kosten (Campbell, 2001). De aanwezigheid van LVB blijft daarbuiten vaak onopgemerkt, doordat veel mensen problemen met het begrijpen van informatie kunnen verbergen of ontkennen (Nijman et al., 2018). Ondanks de moeilijkheden die zij ervaren, ontvangen zij daardoor niet de

noodzakelijke ondersteuning (Hayes, 2002; Nijman et al., 2018). Het op een betrouwbare en valide wijze kunnen vaststellen van LVB vergroot de mogelijkheid tot het kunnen aanbieden van de noodzakelijke ondersteuning en daarmee het kunnen opdoen van succeservaringen, die bevorderlijk zijn voor de sociale en cognitieve ontwikkeling (Glomb et al., 2006; Bellman, Burgstahler, & Ladner, 2014).

De definitie van LVB is de afgelopen decennia onderwerp van verandering geweest. Zo kunnen volgens Van Gennep (2001) drie paradigmatische veranderingen in de wijze van denken over (L)VB in Nederland worden onderscheiden. Het defectparadigma was tot de jaren zeventig van de vorige eeuw leidend, waarbij mensen met verstandelijke beperkingen werden beschouwd als mensen met een defect, die buiten de samenleving verzorgd en

behandeld moesten worden. Vanaf de jaren zeventig van de vorige eeuw ontstond een andere manier van denken, die als het ontwikkelingsparadigma is te karakteriseren. De

mogelijkheden van mensen met verstandelijke beperkingen kwamen centraal te staan en er werden speciale voorzieningen gecreëerd, die meer leven in de samenleving voor sommigen

(4)

4 mogelijk maakte. Sinds het einde van de jaren tachtig van de vorige eeuw kan er gesproken worden over het burgerschapsparadigma, waarbij mensen met verstandelijke beperkingen als burgers gezien worden, die begeleiding en ondersteuning in de samenleving kunnen krijgen. De term ‘licht verstandelijke beperkingen’ in plaats van (licht(e)) verstandelijke handicap is vanaf het einde van de jaren tachtig van de vorige eeuw meer gangbaar geworden (Kaal, Overvest, & Boertjes, 2017).

Deze ontwikkelingen in Nederland zijn in lijn met een wereldwijde ontwikkeling in de afgelopen decennia. Dit denken heeft geleid tot een manier van classificeren die terug te vinden is in de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, Fifth Edition

(American Psychiatric Association, 2013), het wereldwijd gehanteerde classificatiesysteem voor psychiatrische aandoeningen. Tevens is het terug te vinden in de 11e editie van het handboek van de American Association on Intellectual and Developmental Disabilities (AAIDD), een Amerikaanse organisatie die voor de belangen van mensen met verstandelijke beperkingen opkomt (Schalock et al., 2010).

De meest recente definitie van verstandelijke beperkingen, die wordt gehanteerd in de DSM-5, luidt als volgt: “Een verstandelijke beperking wordt gekenmerkt door significante deficiënties in het intellectueel functioneren (criterium A) en het adaptief functioneren (criterium B), uitgedrukt in het conceptuele, sociale en praktische domein.” Daarbij uiten deficiënties zich gedurende de ontwikkeling van een individu (criterium C) (American Psychiatric Association, 2013). In de geldende AAIDD definitie (Schalock et al., 2010) staat bij dit laatste criterium het achttiende levensjaar specifiek genoemd. In de DSM-5 wordt echter gesproken over “gedurende de ontwikkeling”, wat tot verschil in interpretatie kan leiden. Er zijn in de samenleving ook mensen met een afnemende intelligentie tot op het niveau van LVB na hun achttiende levensjaar. Dit kan onder andere zijn veroorzaakt door langdurig middelengebruik, verwaarlozing of een psychische ziekte (Moonen, 2017). Hoewel

(5)

5 zij niet aan de in de DSM-5 genoemde criteria voldoen, laten zij wel overeenkomstige

deficiënties zien en zijn zij daarmee mogelijk gebaat bij eenzelfde ondersteuning als die voor mensen met verstandelijke beperkingen bedoeld is (Kaal, Nijman, & Moonen, 2016).

Woittiez en collega’s (2014) bespreken het eerste centrale kenmerk van de classificatie (L)VB, zoals dat genoemd wordt in de DSM-5, namelijk deficiënties in het adaptieve

functioneren. Deze zijn onder te verdelen in conceptuele, sociale en praktische vaardigheden (American Psychiatric Association, 2013). Het conceptuele domein omvat taken als lezen, schrijven, rekenkundig redeneren, geldbeheer, klokkijken en het korte termijn geheugen. Het sociale domein omvat onder andere het herkennen van sociale signalen, communicatie, empathie, inzicht in risico’s in sociale situaties, het reguleren van emoties en gedrag en het krijgen en behouden van vrienden. Het praktische domein, tenslotte, omvat vaardigheden omtrent persoonlijke verzorging, gezondheid, werk, juridische kwesties, huishoudelijke taken en geldmanagement (American Psychiatric Association, 2013; Moonen & Wissink, 2015).

Problemen in het adaptieve functioneren kunnen zich onder andere uiten in beperkte communicatieve vaardigheden, minder goed kunnen functioneren op school en op tijd komen op afspraken (Bhaumik et al., 2008, Moonen, 2018; Landelijk Kennis Centrum LVB, 2018). Het adaptief functioneren wordt onder andere beïnvloed door persoonskenmerken en

omgevingsfactoren, waaronder motorische of communicatieve beperkingen, ziekten, angsten en motivatie. Het is onduidelijk wanneer de ontwikkeling is afgerond, maar vanaf een jaar of 16 lijken de kenmerken binnen het conceptuele, sociale en praktische domein zich steeds meer te stabiliseren (Schalock et al., 2010; Moonen, 2017).

Er wordt gesproken van significante beperkingen in het adaptief functioneren wanneer er sprake is van tenminste twee standaarddeviaties onder het gemiddelde op de drie hierboven genoemde domeinen wanneer deze worden getest middels gestandaardiseerde

(6)

6 dan intelligentie de mate van ernst van de verstandelijke beperkingen, uitgedrukt in de termen, licht, matig, ernstig en zeer ernstig (American Psychiatric Association; Schalock et al., 2010).

Wanneer er gekeken wordt naar verschillen tussen mannen en vrouwen in de adolescentie met betrekking tot adaptief functioneren, wordt waargenomen dat de groep vrouwen gemiddeld over een hoger niveau van adaptief functioneren beschikt dan hun mannelijke leeftijdsgenoten (Bornstein et al., 2005; Halpern, 2012; Kelm et al., 2013, Stetser and Stillwell, 2014). Hierbij is onder andere gekeken naar communicatieve, academische en praktische vaardigheden. Het grootste deel van de resultaten laat echter kleine verschillen zien, waarbij benadrukt dient te worden dat deze verschillen enkel bij jeugdigen worden waargenomen. Er zijn geen onderzoeken gevonden die zich richten op het verschil tussen volwassen mannen en vrouwen in relatie tot adaptieve vaardigheden.

Het tweede centrale kenmerk van de classificatie van LVB is intelligentie. Intelligentie heeft als concept zijn oorsprong in de cognitieve psychologie en wordt voornamelijk gebruikt om verschillen in cognitief functioneren in algemene bevolkingspopulatie te beschrijven (Van Aken, 2017). De definitie van intelligentie is volgens Van Aken (2017) “het vermogen om kennis en vaardigheden te verwerven en toe te passen” en werd tot voor kort voornamelijk gemeten middels een intelligentietest die uitmondde in één intelligentiequotiënt (IQ).

Hersengebieden laten verschillende activiteitsniveaus zien bij verschillende subtests waarmee intelligentie gemeten wordt, waarbij gedacht kan worden aan tests voor ruimtelijk inzicht in vergelijking met tests waarmee taalkennis onderzocht wordt (Duncan et al., 2000; Gray, Chabris, & Braver, 2003). Dit leidde tot het postuleren van meervoudige intelligentie, waar onder andere de modellen van Gardner en het Cattell-Horn-Carroll (CHC-model) op gebaseerd zijn (Carroll, 1993; Gardner, 1999; Horn & Cattell, 1966). In het CHC-model wordt intelligentie opgesplitst in drie lagen. In de eerste laag bevinden zich de cognitieve taken, die met name terug te vinden zijn in subtests van de meest recente versies van

(7)

7 intelligentietests, zoals ontwikkeld door Wechsler, de WISC-5 en de WAIS-IV, en in de IDS-2 (Alfonso, Flanagan, & Radwan, IDS-2005; Keith & Reynolds, IDS-2010; Lichtenberger &

Kaufmann, 2009; Ruiter, Timmerman, & Visser, 2018). Deze taken kunnen worden samengevat in acht factoren: fluïde redeneren (Gf), verbaal verworven kennis (Gc), kwantitatieve kennis (Gq), korte termijn geheugen (Gsm), lange termijn geheugen (Glr) visuele verwerking (Gv), auditieve verwerken (Ga) en verwerkingssnelheid (Gs), die de tweede laag vormen. Deze factoren vallen tezamen onder één algemene factor, de g-factor, de derde laag. Hiermee wordt het totale IQ weergegeven (Keith & Reynolds, 2010; Resing, 2015). Het verschil in gemeten activiteitsniveaus in de hersenen en het bestaan van

meervoudige intelligentie leidt tot de veronderstelling dat personen met LVB met een gelijke IQ score toch verschillende cognitieve profielen kunnen hebben en daardoor op verschillende gebieden relatief sterk zijn, maar op andere gebieden problemen kunnen ondervinden

(Bertelli, Cooper, & Salvador-Carulla, 2018).

De vraag omtrent verschillende cognitieve profielen tussen individuen kan net als bij adaptief functioneren verbijzonderd worden naar verschillen tussen mannen en vrouwen. Eerdere onderzoeken, die zich hebben gericht op de populatie van kinderen en volwassenen zonder LVB, hebben uitgewezen dat er geslachtsverschillen zijn bij specifieke subtests van de WISC en de WAIS, maar niet bij de overall intelligentie (Dolan et al, 2006; Van der Sluis et al, 2006; Van der Sluis et al, 2008). Ander onderzoek laat geen verschil in intelligentie zien wanneer er gekeken wordt naar het geslacht van de respondenten (Kittler, Krinsky-McHale, & Devenny, 2004; Mervis et al., 2012). Onderzoeken naar de relatie tussen geslacht en

intelligentie bij personen met (licht) verstandelijke beperkingen zijn echter schaars, waardoor hier geen eenduidig beeld over gegeven kan worden. Wel zou uit onderzoek bij gemiddeld intelligente populaties afgeleid kunnen worden dat er vermoedelijk geen significante verschillen zullen zijn in intelligentie tussen mannen en vrouwen met LVB.

(8)

8 In de DSM-5 wordt met betrekking tot intelligentie gesproken over verstandelijke beperkingen bij een IQ-score van 2 standaarddeviaties onder het gemiddelde van 100, dus bij een score van 70 of minder. In Nederland wordt daarbij doorgaans een ondergrens van 50 gehanteerd, waarmee de range van een IQ behorend bij LVB tussen de 50 tot 70 valt (NJI, 2017). Dit criterium wordt ook bij zorgindicaties in het kader van de Wet Langdurige Zorg toegepast.

In Nederland is sprake van een afwijkende praktijkdefinitie (De Beer, 2011), waarbij de term LVB wordt gebruikt bij een gemeten TIQ tussen de 50 en 70 in combinatie met een gebrekkig sociaal aanpassingsvermogen of op basis van een gemeten IQ tussen de 71 en 85 in combinatie met een gebrekkig sociaal aanpassingsvermogen en het vermoeden van

chroniciteit van de daaraan gerelateerde problemen (Le Cocq, 2011; Moonen & Verstegen, 2006). Op basis van de normaalverdeling van intelligentie met een gemiddelde van 100, één standaardafwijking van 15 en twee standaardafwijkingen van 30 punten, zou op grond van deze praktijkdefinitie een groter percentage van de mensen in Nederland geclassificeerd moeten worden als mensen met LVB dan op dit moment in de gezondheidszorg, op basis van de internationale hantering van dit criterium van de DSM-5, gebeurt (Hee & Ang Jr., 2009). Het SCP heeft in 2018 een schatting gemaakt van het totale aantal mensen met LVB, inclusief een onder- en bovengrens. Het aantal geschatte mensen met LVB bedraagt in deze schatting 1,1 miljoen mensen (6,4% van de Nederlandse bevolking), met een ondergrens van 0,8 miljoen (4,8%) en een bovengrens van 1,4 miljoen mensen (8,3%) (Woittiez et al., 2019).

Ondanks dat er in de literatuur over twee verschillende constructen gesproken wordt, is er een relatie tussen het cognitieve functioneren en de adaptieve vaardigheden van een persoon. Adaptieve vaardigheden maken deel uit van de cognitieve en sociale ontwikkeling van personen en het adaptief functioneren toont tevens aan in welke mate het cognitief

(9)

9 Murray, 2014; Tassé & Morin, 2003). Zo is de uiting van gepaste sociale gedragingen sterk geassocieerd met het niveau van cognitief functioneren, uitgedrukt in de IQ-score (Schneider, Lockl, & Fernandez, 2005). Daarnaast beschrijft Skoff (1988) dat problemen met betrekking tot cognitieve functies bij personen gerelateerd zijn aan een grotere afhankelijkheid van hun omgeving doordat zij minder in staat zijn een beroep te doen op hun adaptieve vaardigheden. In verschillende onderzoeken is gekeken naar de correlatie tussen adaptieve vaardigheden en intelligentie (Hayes, 2005; Pathak, Bennett, & Shui, 2017; Tassé, Luckasson, & Schalock, 2016; Kruisdijk et al, 2019). De correlaties in de verschillende onderzoeken variëren van niet-significant tot sterk correlerend, waarbij in alle onderzoeken benoemd wordt dat beide

constructen van even groot belang zijn in relatie tot het al dan niet aanwezig zijn van (L)VB. Dat er correlaties gevonden zijn tussen intelligentie en adaptieve vaardigheden

betekent niet dat er sprake is van een één-op-één relatie. Dit betekent dat het construct adaptieve vaardigheden niet uitsluitend gemeten kan worden middels een intelligentietest en omgekeerd (Schalock, 1999). Onderzoek heeft daarnaast geen causaal verband aangetoond tussen intelligentie en adaptief functioneren bij mensen met LVB. Een derde gebeurtenis, zoals bijvoorbeeld zuurstofgebrek tijdens de geboorte, neurologische en/of mentale stoornissen, zou daarnaast een grote rol kunnen spelen in zowel het veroorzaken van een lagere intelligentie als het hebben van problemen met betrekking tot adaptieve vaardigheden (Tassé et al., 2016a; Harris & Greenspan, 2016). Deze gebeurtenissen kunnen daarmee gevolgen hebben voor het vinden van een verband tussen intelligentie en adaptieve vaardigheden.

Informatie over intelligentie en adaptieve vaardigheden kan met behulp van

gestandaardiseerde en gevalideerde instrumenten (tests) worden verkregen. Voordeel hiervan is een gedegen onderzoek en mogelijk een uitgewerkt profiel. Een nadeel hiervan is dat dit veel tijd kost. Een oplossing kan zijn om eerst een kort instrument af te nemen om te bezien of

(10)

10 het zin heeft nader test diagnostisch onderzoek te doen. Zo’n instrument wordt ook wel een screener genoemd. Voor het screenen van intelligentie op het niveau van LVB is in Nederland een screener ontwikkeld: de screener voor intelligentie en licht verstandelijke beperking (SCIL) (Kaal et al., 2016). De screener richt zich voornamelijk op de cognitieve

vaardigheden, waarbij de adaptieve vaardigheden onderbelicht blijven.

Bij het gebruik van een screener moet de keuze gemaakt worden of deze wordt ingevuld door de persoon zelf (zelf rapportage) of dat anderen over de persoon rapporteren, zogenaamde proxies. De daarbij gebruikte instrumenten worden proxyinstrumenten genoemd. Bij proxyinstrumenten wordt informatie over de betreffende persoon verzameld via

betrokkenen die de persoon goed kennen, zoals familieleden en vrienden of directe zorgverleners (Koch et al., 2015; Schalock et al., 2010). Bij zelfrapportage wordt gebruik gemaakt van de vaardigheden, zelfkennis, gedachten en gevoelens van de te onderzoeken persoon zelf (Hermans & Evenhuis, 2010). Om de betrouwbaarheid van informatie te

vergroten, is het van belang om informatie indien mogelijk ook bij de persoon zelf te vergaren (Zimmerman & Endermann, 2008; Schalock et al., 2010). Proxyinstrumenten of gesprekken met derden zouden die informatie in verdere diagnostiek aan kunnen vullen door nog niet vervulde behoeften van de te onderzoeken persoon mee te nemen. Hier denken derden en de te onderzoeken persoon verschillend over, terwijl er wel overeenstemming is over de

behoeften die al wel vervuld zijn (Schützwohl et al., 2017; Strydom et al., 2005). Een screener op basis van zelfrapportage is belangrijk als aanvulling op veelvuldig gebruikte

proxyinstrumenten, om zo een betrouwbaarder en gevarieerder beeld te krijgen van de vaardigheden van de persoon.

Er wordt een aantal daarvoor speciaal ontwikkelde gestandaardiseerde

testinstrumenten gebruikt die het adaptief functioneren beogen te meten, zoals de Adaptive Behavior Assessement System, Third Edition (ABAS III), de Adaptive Behavior Scale –

(11)

11 School, Second Edition (ABD – S II), de Vineland Adaptive Behavior Scales, Second Edition (Vineland II), de Scales of Independent Behavior – Revised (SIB – R) en de Diagnostic Adaptive Behavior Scale (DABS) (Tassé et al., 2016b; Harrison & Oakland, 2015; Sparrow, Cicchetti & Saulnier, 2016). Deze instrumenten zijn echter omvangrijk om af te nemen, moeten in de regel door zogenaamde cliëntkenners worden ingevuld en dus niet door de persoon zelf, zijn vaak gemaakt voor de hele range van niveaus van mensen met

verstandelijke beperkingen, zijn niet allemaal voldoende gevalideerd en meten niet allemaal de adaptieve vaardigheden, zoals beschreven in de DSM-5 (Kaal et al., 2016; Schalock et al., 2010).

Er dient rekening gehouden te worden met de steeds veranderende eisen van de samenleving; deze raakt meer geïndividualiseerd en de verstedelijking neemt toe, waardoor mensen met LVB voor steeds grotere adaptieve uitdagingen komen te staan (Ministerie van Financiën, 2019). Een aantal van de ontwikkelde vragenlijsten voor adaptief functioneren is specifiek voor kinderen bedoeld en niet bruikbaar bij volwassenen. Recent is in Nederland de Adaptieve Vragenlijst Verstandelijke Beperking (AVVB) ontwikkeld, die gebaseerd is op de meest recente edities van de AAIDD en de DSM en bruikbaar is binnen de volwassen

doelgroep. Een pilotstudie ten aanzien van de betrouwbaarheid en validiteit van de AVVB heeft laten zien dat er sprake lijkt te zijn van een goede tot uitstekende betrouwbaarheid en een acceptabele validiteit in vergelijking met de Sociale Redzaamheid Schaal (SRZ), waarbij de AVVB een uitgebreidere test is en aansluit bij de huidige cultuur en tijd (Kruisdijk et al., 2019). Ook de AVVB is een proxyinstrument en vereist dus een invuller die de cliënt goed kent. Vanwege de hoge aantallen mensen met LVB, zoals genoemd door Woittiez en collega’s (2019), is het van belang meer zicht te krijgen of een persoon mogelijk LVB heeft om hem of haar, indien nodig en gewenst, de juiste ondersteuning en begeleiding te kunnen bieden.

(12)

12 Wat in Nederland ontbrak, is een zelfrapportage screener om adaptieve vaardigheden in kaart te brengen. Dit instrument wordt op dit moment ontwikkeld. Om op adaptieve vaardigheden bij personen te kunnen screenen, is een eerste versie van een screener voor adaptief functioneren, de basisvragenlijst adaptief functioneren, ontwikkeld (Van Kessel, 2017). De basisvragenlijst adaptief functioneren beoogt alle vaardigheden die geassocieerd worden met adaptief functioneren conform de DSM-5 te meten, waaronder het conceptuele, het praktische en het sociale domein (Van Kessel, 2017). De basisvragenlijst is te gebruiken bij personen vanaf 16 jaar en er wordt in tegenstelling tot andere ontwikkelde vragenlijsten, zoals de AVVB en de DABS, gebruik gemaakt van zelfrapportage in plaats van een proxy-bevraging (Tassé et al., 2016b).

In het hoofdonderzoek van het project waarvan de basisvragenlijst adaptief functioneren een eerste stap was, wordt gepoogd om met behulp van statistische

analysetechnieken van de basislijst tot een screener met een beperkt aantal vragen te komen die wel alle domeinen van het adaptief functioneren omvat: de “Screener Adaptief

Functioneren” (SCAF). Om te onderzoeken of de SCAF zich op adaptieve vaardigheden richt in plaats van op intelligentie, zoals de eerder genoemde SCIL, zullen in deze pilotstudie IQ-scores worden vergeleken met de behaalde IQ-scores op de verkorte basisvragenlijst adaptief functioneren bij jongeren met een LVB. Een lage of niet significante samenhang met intelligentie zou een aanwijzing zijn voor discrinante validiteit van de SCAF. Vervolgens wordt er exploratief gekeken naar sekseverschillen in adaptief functioneren zoals gemeten met de SCAF.

(13)

13

Methode

Deelnemers

Het onderzoek naar de antwoorden op de basisvragenlijst adaptief functioneren is uitgevoerd bij 55 respondenten. Deze onderzoeksgroep bestond uit 35 (63,6%) jongens en 20 (36,4%) meisjes met een LVB, met een gemiddelde leeftijd van 16,8 jaar en een range van 16 tot 19 jaar. In totaal hadden 45 van de 55 respondenten (81,8%) een Nederlandse achtergrond, 1 respondent (1,8%) een Turkse achtergrond, 1 respondent (1,8%) een Marokkaanse

achtergrond en 8 respondenten definieerden zichzelf als ‘anders’ bij het ontbreken van de juiste culturele achtergrond. Hoewel alle respondenten konden lezen en schrijven waren 19 respondenten (34,5%) bekend met een taalstoornis als dyslexie.

Procedure

In het huidige onderzoek gezocht naar respondenten met LVB. De respondenten zijn op verschillende manieren benaderd, om zo een steekproef te krijgen met respondenten uit verschillende regio’s in Nederland en verschillende culturele achtergronden, die een afspiegeling zijn van de Nederlandse samenleving. Het vinden van mogelijk respondenten werd ten eerste geprobeerd via de Vereniging Orthopedagogische Behandelcentra (VOBC), een samenwerkingsverband van instellingen voor behandeling van kinderen en jongeren met licht verstandelijke beperkingen en ernstige gedragsproblematiek. Daarnaast zijn verscheidene scholen voor (speciaal) middelbaar onderwijs, MBO- en HBO-opleidingen, benaderd.

Tenslotte zijn respondenten uit de kennissenkring van de onderzoekers benaderd om deel te nemen aan het onderzoek. Het is niet gelukt om respondenten uit verschillende regio’s in Nederland te verwerven voor het onderzoek. Zo zijn voor het huidige onderzoek enkel de antwoorden gebruikt van leerlingen van twee middelbare scholen voor speciaal onderwijs.

(14)

14 De beoogde proefpersonen zijn geworven via scholen. De school en de jongeren zijn benaderd via informatiebrieven om zo hun medewerking te kunnen verkrijgen. Toestemming is verkregen middels actieve consent. De informatiebrief en het consentformulier voor de jongeren zijn geschreven in begrijpelijke taal, die aansluit bij hun cognitieve mogelijkheden (Moonen, 2018). De anonimiteit van de respondenten is gewaarborgd door het gebruik van respondentnummers zonder koppeling aan NAW gegevens. De instrumenten die zijn gebruikt bij het huidige onderzoek zijn individueel afgenomen in een rustige ruimte. De afname van de basisvragenlijst adaptief functioneren duurde binnen deze groep gemiddeld 37 minuten.

Materialen

Adaptief functioneren is gemeten middels de basisvragenlijst adaptief functioneren (Van Kessel, 2017). De basisversie bestaat uit 61 items, die op één afnamemoment door een respondent in een gesprek met een testleider beantwoord moeten worden. Er worden vragen gesteld met betrekking tot de drie domeinen van het adaptief functioneren; het conceptuele domein, het sociale domein en het praktische domein. Een voorbeeldvraag van de

basisvragenlijst is: “Stel, de trein zou om 14.48 uur vertrekken, maar de trein heeft 20

minuten vertraging. Hoe laat vertrekt de trein?” Om de antwoorden van respondenten waarbij

alleen de basisvragenlijst is afgenomen te kunnen vergelijken met die waarbij nog andere vragen zijn gesteld is in alle gevallen de basisvragenlijst adaptief functioneren afgenomen.

Van Gogh (2020) voerde een CFA uit op een verkorte versie van de SCAF met 14 items (Zie Tabel 1, de SCAF-14), waarin de interne structuur van deze verkorte versie valide bleek te zijn en voldoende betrouwbaar (Cronbach’s alpha = .66). De factorladingen die uit

deze toetsing kwamen waren allen significant (p < .05), met een bijbehorende range van .351 tot .871. De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van de SCAF was laag, met een Cohens Kappa van .425.

(15)

15 Tabel 1: Factorladingen van de SCAF-14

Item Vraag Factorlading p-Waarde

1 Hoe betaalt u een jas via het internet? 0.509 0.001

2 De trein zou om 14.48 uur vertrekken. De trein heeft 20 minuten vertraging. Hoe laat vertrekt de trein?

0.396 0.012

3 Stel, op donderdag 8 maart heeft u last van buikpijn. Over vier dagen heeft u een afspraak bij de dokter. Op welke dag is dit dan?

0.328 0.046

4 Hoe laat is het op deze klok (analoog)? 0.541 0.002

5 U ziet hier vijf gezichten en vijf emoties.

Elk gezicht heeft een cijfer. Zoek de juiste emotie bij het gezicht. Noem bij elke emotie het juiste cijfer.

0.872 0.000

6 Waarom is het hebben van een vaste baan belangrijk? 0.525 0.0000 7 Stel, u praat met iemand over de laatste keer dat u

verdrietig was. U vindt het fijn om uw verhaal te kunnen doen. De ander kijkt vaak op zijn horloge.

Wat doet u?

0.351 0.045

8 Wat doet u als u heel erg boos bent op iemand anders? 0.409 0.041 9 Stel, u bent met een vriend naar een café.

Uw vriend krijgt ruzie met iemand anders. Er wordt geslagen en geschreeuwd. Wat doet u?

0.470 0.010

10 Wie beheert je financien? 0.532 .0000

11 Hoe spaart u? 0.686 0.0

12 Stel, u heeft ’s middags met de trein gereisd. In de avond komt u erachter dat u bent vergeten uit te checken. Wat doet u?

0.432 .005

13 Stel, u moet drie keer verspreid over de dag een medicijn innemen.

Dit moet op advies van de huisarts. Wanneer neemt u deze medicatie in?

0.708 0.000

14 Stel, u moet zeven dagen antibiotica slikken. Na vijf dagen heeft u geen last meer. Wat doet u?

(16)

16 Cognitief functioneren

Om een schatting te kunnen maken van het cognitief functioneren van de respondenten is gebruik gemaakt van een verkorte uitvoering van de Nederlandse versie van de Wechsler Adult Intelligence Scale – vierde editie (WAIS-IV), de Wechsler Adult Intelligence Scale – vierde editie Short Form (WAIS-IV SF) (Weiss et al., 2010). De subtests van de WAIS-IV zijn onderverdeeld in vier indexschalen: Verbaal Begrip, Perceptueel Redeneren,

Werkgeheugen en Verwerkingssnelheid (Pearson Assessment & Information BV, 2012). Voor deze versie van de Short Form is er gekozen voor een combinatie van de subtests Matrix Redeneren, Symbool Zoeken, Woordenschat en Rekenen, die in onderzoek naar de WAIS-IV-NL de beste psychometrische eigenschappen liet zien (Van Ool et al., 2017). De

betrouwbaarheid van deze verkorte versie is α = .93 en de proportie van de geschatte scores die binnen ±7 punten van het IQ op basis van de volledige test ligt is .87.

De vier subtests die in dit onderzoek worden gebruikt, maken elk deel uit van één van de vier indexschalen. Matrix Redeneren is een kernsubtest van Perceptueel Redeneren, Symbool Zoeken is een kernsubtest van Verwerkingssnelheid, bij de indexschaal Verbaal Begrip is gekozen voor de kernsubtest Woordenschat en tenslotte is Rekenen een kernsubtest voor het Werkgeheugen (Pearson Assessment & Information BV, 2012). Deze verkorte versie van de WAIS-IV is enkel afgenomen bij respondenten bij wie geen IQ-gegevens van

maximaal vijf jaar oud beschikbaar waren. Indien er wel IQ-gegevens van respondenten aanwezig waren, is enkel de basisvragenlijst adaptief functioneren afgenomen en zijn de bekende Totaal IQ gegevens gebruikt. Om een schatting van de totale IQ-score te kunnen maken, is gebruik gemaakt van de berekening Σsubtests*1.7 + 32 (Van Ool et al., 2017; Tellegen & Briggs, 1967). Dit leidt bij een totaalscore van 40 op de vier subtests tot een geschat IQ van 40 * 1,7 + 32 = 100.

(17)

17 Analyse

Om de relatie tussen de hoogte van het intelligentiequotiënt en de behaalde score op de basisvragenlijst adaptief functioneren te bepalen wordt in de huidige pilotstudie een

correlatieanalyse uitgevoerd, om zo te bepalen of er sprake is van samenhang tussen de constructen intelligentie en adaptieve vaardigheden. Een t-test is uitgevoerd om de tweede onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden, waarbij exploratief wordt onderzocht of het geslacht samenhangt met de uitslag op de SCAF. Hoewel eerdere onderzoeken naar adaptief functioneren bij kinderen en jeugdigen hebben uitgewezen dat meisjes over een hoger niveau van adaptief functioneren beschikken, hebben onderzoeken naar intelligentieverschillen bij volwassen mannen en vrouwen geen verschil laten zien.

Resultaten

Tabel 22.

Beschrijvende statistieken

Jongens Meisjes Totaal

N 35 20 55

Leeftijd M (SD) 16.30 (.14) 16.85 (.17) 16.82 (.77)

SCAF M (SD) 54.71 (.88) 53.20 (1.51) 54.16 (5.81)

TIQ M (SD) 75.60 (.89) 74.04 (1.31) 75.04 (5.48)

Omdat de scores op de in dit onderzoek gebruikte versie van de SCAF niet normaal verdeeld waren, is voor het beantwoorden van eerste onderzoeksvraag “Is er een samenhang tussen de scores op de basisvragenlijst adaptief functioneren en de totale intelligentiescore bij jongeren met LVB?” een non-parametrische correlatie analyse gedaan. Hieruit bleek dat er een positieve relatie bestond tussen de totaalscore op de in dit onderzoek gebruikte versie van de SCAF en de intelligentie uitgedrukt in een TIQ, r = .26, p = .03. Dit betekent dat hoger adaptief functioneren samen gaat met een hoger IQ. De vraag “Is er een samenhang tussen de

(18)

18 scores op de basisvragenlijst adaptief functioneren en de totale intelligentiescore bij jongeren met LVB?“ kan derhalve met ja worden beantwoord.

Om de tweede onderzoeksvraag “Is er een verschil tussen jongen en meisjes met LVB voor wat betreft hun adaptief functioneren?” te kunnen beantwoorden is een tweezijdige t-test uitgevoerd. Jongens bleken significant hoger te scoren op de op de SCAF dan meisjes, t(55)= 3.03, p = .007. Op de vraag “is er een verschil tussen jongen en meisjes met LVB voor wat betreft hun adaptief functioneren?” moet derhalve worden geantwoord dat jongens hoger scoren op de in dit onderzoek gebruikte versie van de SCAF en dus beter adaptief

functioneren.

Discussie

Conclusie

De resultaten laten zien dat er sprake is van een kleine samenhang tussen de constructen cognitief functioneren en adaptief functioneren; naarmate er hoger wordt gescoord op intelligentietests, wordt er ook hoger gescoord op de test die adaptieve vaardigheden meet, namelijk de SCAF-14. Hiermee kan de eerste onderzoeksvraag bevestigend worden

beantwoord en is dit in lijn met eerdere onderzoeken, waarin doorgaans een zwakke relatie is aangetoond tussen de twee constructen (Hayes, 2005; Pathak, Bennett, & Shui, 2017; Tassé, Luckasson, & Schalock, 2016; Kruisdijk et al, 2019). Dit betekent dat de twee constructen in het huidige onderzoek met elkaar verbonden zijn, zonder dat zij hetzelfde pogen te meten, wat een ondersteuning biedt voor de discriminante validiteit van de SCAF-14.

De uiteindelijke onderzoeksgroep is ontstaan middels een kleine

gelegenheidssteekproef bestaande uit jongeren met LVB tussen de 16 en 19 jaar oud, die allen uit dezelfde regio kwamen en van wie ruim 80 procent een Nederlandse achtergrond had. Daarmee is de onderzoeksgroep geen representatieve steekproef geweest van de Nederlandse

(19)

19 samenleving. Hierdoor zijn de resultaten uit het onderzoek moeilijk generaliseerbaar. Ten tweede is er in het huidige onderzoek sprake van lage betrouwbaarheden van de SCAF-14, wat kan hebben geleid tot een onderschatting van de correlatie tussen de SCAF-14 en intelligentie. Ook met een post-hoc correctie voor onbetrouwbaarheid, blijft de correlatie tussen adaptief functioneren en intelligentie laag (r = .33).

Naast de eerste onderzoeksvraag is geconcludeerd dat jongens hoger scoorden dan meisjes op adaptief functioneren. Dit is niet in lijn met uitkomsten van eerder onderzoek, aangezien deze onderzoeken hebben uitgewezen dat er geen verschil bestaat tussen mannen en vrouwen (Dolan et al, 2006; Van der Sluis et al, 2006; Van der Sluis et al, 2008; Kittler, Krinsky-McHale, & Devenny, 2004; Mervis et al., 2012). Onderzoeken naar adaptieve vaardigheden bij jongens en meisjes hebben laten zien dat meisjes over een hoger niveau van adaptief functioneren beschikken (Bornstein et al., 2005; Halpern, 2012; Kelm et al., 2013, Stetser and Stillwell, 2014).

Bij de vergelijking tussen geslacht en adaptieve vaardigheden dient rekening te worden gehouden met het gegeven dat in deze onderzoeken geen meetinvariantie is vastgesteld van instrumenten waarmee adaptieve vaardigheden werden gemeten, waarbij gekeken wordt of de factorstructuur hetzelfde is voor personen van het vrouwelijk en mannelijk geslacht of afwijkend (Mellenbergh, 1989; Meredith, 1993; Oort, 1991, 1992). Alleen wanneer meetinvariantie is vastgesteld, wat betekent dat de interpretatie van items op de vragenlijst niet afhankelijke is van sekse, mogen verschillen in gemiddelden op een test tussen jongens en meisjes of mannen en vrouwen met elkaar vergeleken worden. De onderzoeken van Dolan (2006) en Van der Sluis (2006, 2008) hebben wel onderzocht of er sprake was van meetinvariantie voor geslacht op verscheidene intelligentietests.

Concluderend hebben deze onderzoeken uitgewezen dat mannen en vrouwen verschillen op het gebied van specifieke cognitieve vaardigheden die terug te vinden zijn in specifieke

(20)

20 subtests, maar dat algemene intelligentie, bekend onder de g-factor, niet de oorzaak is van deze verschillen. Aangezien geen onderzoek is gedaan naar meetinvariantie van instrumenten die adaptieve vaardigheden beogen te meten, is het lastig is om de resultaten van het huidige onderzoek te vergelijken met resultaten verkregen uit eerdere onderzoeken.

Implicaties voor de klinische praktijk

De resultaten hebben enkele implicaties voor de klinische praktijk. Zo hebben zowel literatuur als de resultaten op zowel de intelligentietest als de basisvragenlijst adaptief functioneren uitgewezen dat mensen dezelfde eindresultaten kunnen behalen op tests, maar dat deze scores voort kunnen komen uit verschillende kwaliteiten (Bertelli, Cooper, & Salvador-Carulla, 2018; Farmer et al., 2014). De verschillende kwaliteiten worden allereerst veroorzaakt door geslacht, maar individuele verschillen, de contacten die het individu heeft en overige

omgevingsfactoren dragen ook bij aan de ontwikkeling van verschillende kwaliteiten (Belsky, 1980; Bronfenbrenner, 2000; Halpern, 2012; Van der Sluis et al, 2006; Van der Sluis et al, 2008). Doordat personen verschillende kwaliteiten hebben of juist deficiënties hierin,

ondervinden zij op verschillende gebieden problemen (Bertelli, Cooper, & Salvador-Carulla, 2018; Moonen & Wissink, 2015). In het onderzoeken naar de aanwezigheid van LVB dient hier rekening mee te worden gehouden, om zo in staat te zijn de juiste ondersteuningsvraag, gericht op individuen, te kunnen formuleren. Het is daarbij van belang om in acht te nemen dat de vragenlijst uit het huidige onderzoek van belang is voor het meten van de ernst van de verstandelijke beperking, aangezien adaptief functioneren daar een grotere bijdrage aan levert dan intelligentie (American Psychiatric Association; Schalock et al., 2010).

Vervolgonderzoek naar de vragenlijst is daarom van belang.

Ten tweede is het voor de praktijk van belang om rekening te houden met personen met een zeer laag IQ in vergelijking met adaptieve vaardigheden. Zo hebben mensen met een

(21)

21 IQ rond of onder de 50 vaak een lagere ontwikkelingsleeftijd en ervaren zij problemen op verschillende ontwikkelingsgebieden (De Bruijn et al., 2016; Claes et al., 2012). Tevens hebben mensen met een (ernstig) verstandelijke beperking vaker te maken met meerdere stoornissen, zogeheten comorbiditeit, waardoor er sprake kan zijn van onder andere

gedragsproblemen, problemen in communicatie en de zelfredzaamheid (Dekker et al., 2006; Cooper & van der Speck, 2009; Smiley et al., 2007). Al deze bijkomende problematiek leidt ertoe dat het steeds ingewikkelder wordt voor mensen om adaptieve vaardigheden te

ontwikkelen en behouden. Men moet hier in de praktijk rekening mee houden, omdat dit het niveau van adaptieve vaardigheden en daarmee de ondersteuningsvragen van individuen aanzienlijk kan beïnvloeden.

Beperkingen van de studie

Dit onderzoek kent een aantal beperkingen. Zo kan er worden geconcludeerd dat er sprake is van een zeer kleine onderzoeksgroep, die tevens een kleine leeftijdsgroep beslaat en niet representatief is voor de Nederlandse samenleving. De kleine onderzoeksgroep heeft daarnaast geleid tot een lage statistische power in het onderzoek en een marginale betrouwbaarheid van de SCAF-14.

Onvoldoende helder is vooralsnog of de SCAF-14 het gehele construct adaptieve vaardigheden weet te dekken. Het is daarom van belang om de SCAF-14 bij een grote representatieve doelgroep te onderzoeken, om zo te beoordelen of het ééndimensionele construct adaptief functioneren voldoende het gehele construct weet te dekken, of dat de definitieve vragenlijst toch uit drie constructen dient te bestaan, te weten het conceptuele, sociale en praktische domein.

(22)

22 Aanbevelingen voor toekomstig onderzoek

Allereerst wordt geadviseerd om toekomstig onderzoek over de basisvragenlijst adaptief functioneren en/of de SCAF te richten op een grotere doelgroep, bestaande uit een gelijke verdeling tussen mannen/jongens en vrouwen/meisjes met een groter leeftijdsbereik, uit verschillende regio’s binnen Nederland en mogelijk ook binnen Vlaanderen, met meer

etnische variëteit en variërend over het hele IQ-bereik van de doelgroep LVB. Dit vergroot de betrouwbaarheid, validiteit en generaliseerbaarheid van de vragenlijst. Het vergroten van de onderzoeksgroep maakt tevens het opstellen van een cut-off score mogelijk.

Gegeven de lage score op de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid is het voor toekomstig onderzoek van belang dat er meer consensus komt over de beoordeling en scoring van de vragen. Dit vergroot het aantal terechte positieve en negatieve beoordelingen. Om de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid te vergroten dienen onderzoekers en experts allereerst te overleggen over verschillende interpretaties in de vragenlijst en hier overeenstemming over te bereiken (Van der Ark & Ten Hove, 2019; Van den Bogaard, Nijman & Embregts, 2018). Vervolgens dienen afnemers binnen klinische settings geschoold te worden in hoe de vragen gescoord moeten worden, waarbij een handleiding voor afname aanwezig is, om de

standaardisatie van de beoordeling te vergroten (Van der Ark & Ten Hove, 2019).

De basisvragenlijst adaptief functioneren van Van Kessel (2017) bevat enkele vragen die terug te vinden zijn in de eerder genoemde SCIL. Hoewel adaptief functioneren en intelligentie volgens de huidige pilotstudie en eerdere onderzoeken een correlatie met elkaar hebben (Hayes, 2005; Pathak, Bennett, & Shui, 2017; Tassé, Luckasson, & Schalock, 2016; Kruisdijk et al, 2019), pogen deze vragenlijsten twee verschillende constructen te meten. Mogelijk levert vervolgonderzoek onder een grotere onderzoeksgroep andere vragen op die de SCAF complementeren. Indien dit het geval is, is het van belang om na te gaan of de vragen

(23)

23 niet overlappen met vragen uit de SCIL, aangezien hiermee sprake zou zijn van item-content construct contaminatie.

Tot slot wordt geadviseerd om bij toekomstige onderzoeken meetinvariantie onderdeel uit te laten maken van de te analyseren resultaten, zodat overeenkomstige factoren als

adaptieve vaardigheden en intelligentie dezelfde betekenis hebben bij geslacht en opleiding (Mellenbergh, 1989; Meredith, 1993; Oort, 1991, 1992). Door hier gebruik van te maken, gebruiken verschillende onderzoeken dezelfde betekenissen bij factoren en doelgroepen en worden resultaten beter vergelijkbaar en zijn ze beter toepasbaar in de praktijk.

Conclusie

In deze pilotstudie werd getracht om een vragenlijst te valideren die gebruikt kan worden om een vermoeden van LVB te kunnen bevestigen. De huidige pilotstudie heeft zich specifiek gericht op de relatie tussen intelligentie en adaptieve vaardigheden en op verschillen in

adaptieve vaardigheden tussen adolescenten van het mannelijke en vrouwelijk geslacht. Uit de resultaten is allereerst naar voren gekomen dat er een relatie is tussen intelligentie en

adaptieve vaardigheden. Tevens is gebleken dat jongens hoger scoorden op adaptieve

vaardigheden dan meisjes. Door het doen van nieuwe onderzoeken, die zich richten op grotere en meer representatieve doelgroepen, kunnen meer valide en betrouwbare resultaten worden gevonden, die kunnen resulteren in een definitieve versie van de SCAF om een vermoeden van LVB te kunnen bevestigen, waarna uitgebreidere diagnostiek kan plaatsvinden. Hierdoor kan passende hulp beter worden geboden aan mensen die anders onder de radar zouden blijven, waardoor er meer succeservaringen kunnen worden opgedaan, die bijdragen aan de sociale en cognitieve ontwikkeling van personen met een LVB (Glomb et al., 2006; Bellman, Burgstahler, & Ladner, 2014).

(24)

24

Referentielijst

Aken, L, van. (2017). The relationship between intelligence and executive function: Understanding theory in clinical practice (proefschrift). Radboud University Nijmegen.

Alfonso, V. C., Flanagan, D. P., & Radwan, S. (2005). The impact of the Cattell-Horn-Carroll theory on test development and interpretation of cognitive and academic abilities. In D. P. Flanagan & P. L. Harrison (Eds.), Contemporary intellectual assessment: Theories, tests, and issues (pp. 185-202). Guilford Press.

American Psychiatric Association (APA) (2013). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (5th ed.). Washington: Author.

Ark, L. A. van der, & Hove, D. ten. (2019). Zijn we het eens? Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid in de pedagogiek en het onderwijs. Pedagogische Studiën, 95(5/6), 361-371.

Beer, Y. de (2011). De Kleine Gids Mensen met een licht verstandelijke beperking 2011. Kluwer. Bellman, S., Burgstahler, S., & Ladner, R. (2014). Work-based learning experiences help students

with disabilities transition to careers: A case study of University of Washington Projects. Work, 48, 399–405. https://doi.org/10.3233/WOR-131780

Belsky, J. (1980). Child maltreatment: an ecological integration. American Psychologist, 35, 320–335. https://doi.org/10.1037/0003-066X.35.4.320

Bertelli, M. O., Cooper, S., & Salvador-Carulla, L. (2018). Intelligence and specific cognitive functions in intellectual disability: implications for assessment and classification. Current Opinion in Psychiatry, 31, 88-95. https://doi.org/10.1097/YCO.0000000000000387

Bhaumik, S., Tyrer, F. C., McGrother, C., & Ganghadaran, S. K. (2008). Psychiatric service use and psychiatric disorders in adults with intellectual disability. Journal of Intellectual Disability Research, 52, 986-995. https://doi.org/10.1111/j.1365-2788.2008.01124.x

Bogaard, K. J. H. M. van den, Nijman, H. L. I., & Embregts, P. J. C. M. (2018). Attributional styles of support staff working with people with intellectual disabilities exhibiting challenging

behaviour. J Appl Res Intellect Disabil., 33, 465–474. https://doi.org/10.1111/jar.12688 Bornstein, M.H., Giusti, Z., Leach, D.B., & Venuti, P. (2005). Maternal reports of adaptive behaviors

in young children: urban-rural and gender comparisons in Italy and United States. Infant and Child Development, 14, 403-424. https://doi.org/10.1002/icd.414

Bronfenbrenner, U. (2000). Ecological theory. In A. Kazdin (red.), Encyclopedia of psychology. American Psychological Association, Oxford University Press.

Bruijn, J. de, Broek, A. van den, Vonk, J., & Twint B. (2016). Handboek emotionele ontwikkeling en verstandelijke beperking. Boom uitgevers.

Campbell, V. (2001). Measurement of disability in special populations – people with limited cognitive functioning. New York: International Seminar on the measurement of disability.

Carroll, J. B. (1993). Human cognitive abilities: A survey of factor-analytic studies. Cambridge University Press.

(25)

25 Claes, L., Declercq, K., Neve, L. de, Jonckheere, B., Marrecau, J., Morisse, F., Ronsse, E., &

Vangansbeke, T. (2012). Emotionele ontwikkeling bij mensen met een verstandelijke beperking. Garant.

Cooper S. A., & Speck R. van der (2009) Epidemiology of mental ill health in adults with intellectual disabilities. Current Opinion in Psychiatry, 22, 431– 6.

https://doi.org/10.1097/YCO.0b013e32832e2a1e

Dekker M., Douma J., de Ruiter K., Koot H. (2006) Aard, ernst, comorbiditeit en beloop van gedragsproblemen en psychiatrische stoornissen bij kinderen en jeugdigen met een verstandelijke beperking. In: Didden R. (eds) In Perspectief. Bohn Stafleu van Loghum. Dolan, C. V., Colom, R., Abad, F. J., Wicherts, J. M., Hessen, D. J., & Sluis, S. van de. (2006).

Multi-group covariance and mean structure modeling of the relationship between the WAIS-III common factors and sex and educational attainment in Spain. Intelligence, 34, 193-210. https://doi.org/10.1016/j.intell.2005.09.003

Duncan, J., Seitz, R. J., Kolodny, J., Bor, D., Herzog, H., Ahmed, A., Newell, F. N., & Emslie, H. (2000). A neural basis for general intelligence. Science, 289, 457-460. https://www-jstor-org.proxy.uba.uva.nl:2443/stable/pdf/3077379.pdf?refreqid=

excelsior%3Ac1a9679ae38128e8fc9a8e46b04e52dd

Farmer, R. L., Floyd, R. G., Reynolds, M. R., & Kranzler, J. H. (2014). IQs are very strong but imperfect indicators of psychometric g: Results from joint confirmatory factor analysis. Psychology in the Schools, 51, 801-813. https://doi.org/10.1002/pits.21785

Gardner, H. (1999). Intelligence reframed: Multiple intelligences for the 21st century. Basic Books Gennep, A. Th. G. van (2001). Begeleiding van mensen met verstandelijke beperkingen in de nabije

toekomst. Vademecum Zorg voor Verstandelijke Gehandicapten. Aanvulling 29, mei 2001. Glomb, N. K., Buckley, L. D., Minskoff, E. D., & Rogers, S. (2006). The learning leaders mentoring

program for children with ADHD and Learning Disabilities. Preventing School Failure: Alternative Education for Children and Youth, 50(4), 31-35.

https://doi.org/10.3200/PSFL.50.4.31-35

Gogh, M. van (2020). Het adaptief functioneren van jongeren: Validering van een eerste versie van de Screener Adaptief Functioneren (Masterscriptie). Universiteit van Amsterdam, Amsterdam. Gray, J. R., Chabris, C. F., & Braver, T. S. (2003). Neural mechanisms of general fluid intelligence.

Nature neuroscience, 6, 316-322. https://doi.org/10.1038/nn1014 Halpern, D.F. (2012). Sex Differences in Cognitive Abilities. Psychology Press.

Harris, J. C., & Greenspan, S. (2016). Definition and nature of intellectual disability. In N. N. Singh (red.), Handbook of Evidence-Based Practices in Intellectual and Developmental

Disabilities, (pp. 11-39). https://doi.org/10.1007/978-3-319-26583-4_2

Harrison, P. L., & Oakland, T. (2015). Adaptive Behavior Assessment System (3rd ed.). Western Psychological Services

(26)

26 Hayes, S. C. (2002). Early intervention or early incarceration? Using a screening test for intellectual

disability in the criminal justice system. Journal of Applied Research in Intellectual Disabilities, 15, 120–128. https://doi.org/10.1046/j.1468-3148.2002.00113.x

Hayes, S. C. (2005). Diagnosing intellectual disability in a forensic sample: Gender and age effects on the relationship between cognitive and adaptive functioning. Journal of Intellectual &

Developmental Disability, 30(2), 97–103. https://doi.org/10.1080/13668250500124968 Hee, L. G., & Ang Jr., M. H. (2009). Mobile robots navigation, mapping, and localization part II. In J.

Rabuñal Dopico, J. Dorado, & A. Pazos (Eds.), Encyclopedia of artificial intelligence (pp. 1080-1088). Hershey, PA: Information Science Reference. https://doi.org/10.4018/978-1- 59904-849-9.ch159

Hermans, H., & Evenhuis, H. E. (2010). Characteristics of instruments screening for depression in adults with intellectual disabilities: Systematic review. Research in Developmental Disabilities, 31, 1109–1120. https://doi.org/10.1016/j.ridd.2010.04.023

Horn, J. L., & Cattell, R. B. (1966). Refinement and test of the theory of fluid and crystallized general intelligences. Journal of Educational Psychology, 57, 253-270.

https://doi.org/10.1037/h0023816

Kaal, H., Nijman, H., & Moonen, X. (2016). Screener voor intelligentie en licht verstandelijke beperking (SCIL): Voor volwassenen (SCIL 18+) & voor jongeren van veertien tot en met zeventien jaar (SCIL 14-17) (2e druk). Hogreve Uitgevers B.V.

Kaal, H., Overvest, N., & Boertjes, M. (Reds.). (2017). Beperkt in de keten: Mensen met een licht verstandelijke beperking in de strafrechtketen (2e druk). Boom criminologie

Kelm, J.L., McIntosh, K., Reinke, W.M., & Sadler, C.A. (2013). Gender differences in reading skills and problem behavior in elementary school. Journal of Positive Behavior Interventions, 15, 51-60. https://doi.org/10.1177/1098300712459080

Keith, T. Z., & Reynolds, M. R. (2010). Cattell-Horn-Carroll abilities and cognitive tests: What we’ve learned from 20 years of research. Psychology in the Schools, 47, 635-650.

https://doi.org/10.1002/pits.20496

Kessel, S. van. (2017). Screener Adaptief Functioneren: De ontwikkeling van een

screeningsinstrument om het adaptief functioneren bij volwassenen met Licht Verstandelijke Beperkingen te bepalen (masterthese). Forensische Orthopedagogiek, faculteit der

Maatschappij- en Gedragswetenschappen, Universiteit van Amsterdam, Amsterdam. Kittler, P., Krinsky-McHale, S. J., & Devenny, D. A. (2004). Sex differences in performance over 7

years on the Wechsler Intelligence Scale for Children – Revised among adults with intellectual disability. Journal of Intellectual Disability Research, 48, 114-122.

https://doi.org/10.1111/j.1365-2788.2004.00500.x

Koch, A. D., Vogel, A., Becker, T., Salize, H., Voss, E., Werner, A., Arnold, K., & Schützwohl, M. (2015). Proxy and self-reported Quality of Life in adults with intellectual disabilities: Impact

(27)

27 of psychiatric symptoms, problem behaviour, psychotropic medication and unmet needs. Research in Developmental Disabilities, 45-46, 136-146.

https://doi.org/10.1016/j.ridd.2015.07.022

Kruisdijk, S., Jonker, F., Goedhard, L., & Nijman, H. (2019). Licht verstandelijke beperking in de DSM-5: Het belang van adaptief functioneren. De psycholoog, 1, 34-42.

https://www.researchgate.net/publication/332446466_Licht_Verstandelijke_Beperking_in_de _DSM-5_het_belang_van_adaptief_functioneren

Landelijk Kennis Centrum LVB (2018). Wat is LVB? https://www.kenniscentrumlvb.nl/wat-is-lvb/ Le Cocq, A. M. J. (2011). Uitvoeringstoets IQ-maatregel. Diemen: College voor zorgverzekeringen. Lichtenberger, E. O., & Kaufman, A. S. (2009). Essentials of WAIS-IV Assessment. Wiley

Mellenbergh, G. J. (1989). Item bias and item response theory. International Journal of Educational Statistics, 13, 127-143. https://doi.org/10.1016/0883-0355(89)90002-5

Meredith, W. (1993). Measurement invariance, factor analysis, and factorial invariance. Psychometrika, 58, 525-543. https://doi.org/10.1007/BF02294825

Mervis, C. B., Kistler, D. J., John, A. E., & Morris, C. A. (2012). Longitudinal assessment of intellectual Abilities of children with Williams Syndrome: Multilevel modeling of

performance on the Kaufman Brief Intelligence Test—Second Edition. American Journal of Intellectual and Developmental Disabilities, 117, 134-155. https://doi.org/10.1352/1944-7558-117.2.134

Ministerie van Financiën. (2019). Interdepartementaal beleidsonderzoek: Mensen met een licht verstandelijke beperking. Auteur.

Moonen, X. M. H. (2017). (H)erkennen en waarderen. Over het (h)erkennen van de noden, mensen met licht verstandelijke beperkingen en het bieden van passende ondersteuning. Nederlands Tijdschrift voor de Zorg aan mensen met verstandelijke beperkingen, 43(2), 163-176. Moonen, X. M. H. (2018). De regels voor Taal voor allemaal. Koraal.

Moonen, X., & Verstegen, D. (2006). LVG-jeugd met ernstige gedragsproblematiek in de verbinding van praktijk en wetgeving. Onderzoek & Praktijk, 4, 23-28.

Moonen, X., & Wissink, I. (2015). Signalering van kinderen die functioneren op het niveau van een LVB in het basisonderwijs: Screening met behulp van de SAF, onderzoek met de VALT en een korte uitleg over de BSA-k en de BSA-j. Landelijk Kenniscentrum LVB

Murray, A., McKenzie, K. & Murray, G. (2014). To what extent does g impact on conceptual,

practical and social adaptive functioning in clinically referred children? Journal of Intellectual disability, 58, 777-785. https://doi.org/10.1111/jir.12092

Nijman, H., Kaal, H., Scheppingen, L., & Moonen, X. (2018). Development and testing of a screener for intelligence and learning disabilities (SCIL). Journal of Applied Research in

(28)

28 NJI (2017). Licht verstandelijke beperking jeugd: Definitie.

https://www.nji.nl/Licht-verstandelijk-beperkte-jeugd-Probleemschets-Definitie

Ool, J. S. van, Hurks, P. P. M., Snoeijen-Schouwenaars, F. M., Tan, I. Y., Schelhaas, H. J.,

Klinkenberg, S., Aldenkamp, A. P. & Hendriksen, J. G. M. (2017): Accuracy of WISC-III and WAIS-IV short forms in patients with neurological disorders. Developmental

Neurorehabilitation, 1, 1-7. https://doi.org/10.1080/17518423.2016.1277799

Oort, F. J. (1991). Theory of violators: assessing unidimensionality of psychological measures. In: Steyer, R., Wender, K.F., Widaman, K.F. (eds.) Psychometric Methodology, pp. 377–381. Fischer.

Oort, F.J. (1992). Using restricted factor analysis to detect item bias. Methodika, 6, 150-166. Pathak,, M., Bennett, A., & Shui, A. M. (2017). Correlates of adaptive behavior profiles in a large

cohort of children with autism: The autism speaks Autism Treatment Network registry data. Autism, 0, 1-13. https://doi.org/10.1177/1362361317733113

Pearson Assessment & Information BV. (2012). WAIS-IV-NL: Theoretisch model en aanpassingen ten opzichte van de WAIS-III-NL. Auteur

Resing, W. C. (2015). Psychodiagnostiek. Handboek intelligentietheorie en testgebruik. Pearson Assessment and Information B.V.

Ruiter, S., Timmerman, M., & Visser, L. (2018). IDS-2: Intelligentie- en ontwikkelingsschalen voor kinderen en jongeren – Handleiding. Hogrefe Uitgevers B.V.

Schalock, R. L. (1999). Adaptive behavior and its measurement: Implications for the field of mental retardation. American Association on Mental Retardation.

Schalock, R. L., Borthwick-Duffy, S. A., Bradley, V. J., Buntinx, W. H. E., Coulter, D. L., Craig, E. M., Gomez, S. C., Lachapelle, Y., Luckasson, R., Reeve, A., Shogren, K. A., Snell, M. E., Spreat, S., Tasse, M. J., Thompson, J. R., Verdugo-Alonso, M. A., Wehmeyer, M. L., & Yeager, M. H. (2010). Intellectual Disability: Definition, classification, and systems of supports. American Association on Mental Retardation.

Schneider, W., Lockl, K., & Fernandez, O. (2005). Interrelationships among theory of mind, executive control, language development and working memory in young children: A longitudinal analysis. In W. Schneider, R. Schumann-Hengsteler, & B. Sodian (Eds.), Young children’s cognitive development: Interrelation among executive functioning, working memory, verbal ability, and theory of mind (pp. 259–284). Erlbaum.

Schrojenstein Lantman-de Valk, H. M. J. van, & Noonan Walsh, P. (2008). Managing health problems in people with intellectual disabilities. BMJ, 337, a2507. https://doi.org/10.1136/bmj.a2507 Schützwohl, M., Voß, E., Salize, H. J., Stiawa, M., Puschner, B., & Koch, A. (2017). Self- and

proxy-rated needs in adults with mild to moderate intellectual disabilities: Perspective matters. Journal of Applied Research in Intellectual Disabilities, 31, 285-295.

(29)

29 Skoff, B. F. (1988). The utility of neuropsychological assessments of mentally retarded individuals. In

D. C. Russo & J.H. Kedesdy (Eds.), Behavioral medicine with the developmentally disabled (pp. 161–170). Plenum Press.

Sluis, S. van der, Posthuma, D., Dolan, C. V., Geus, E. J. C. de, Colom, R. & Boomsma, D. I. (2006). Sex differences on the Dutch WAIS-III. Intelligence, 34, 273-289.

https://doi.org/10.1016/j.intell.2005.08.002

Sluis, S. van der, Derom, C., Thiery, E., Bartels, M., Polderman, T. J. C., Verhulst, F. C., Jacobs, N., van Gestel, S., De Geus, E. J.C., Dolan, C. V., Boomsma, D. I., & Posthuma, D. (2008). Sex differences on the WISC-R in Belgium and the Netherlands. Intelligence, 36, 48-67.

https://doi.org/10.1016/j.intell.2007.01.003

Smiley E., Cooper S. A., Finlayson J., Jackson A., Allan L., Mantry D., McGrother, C., McConnachie, A., & Morrison, J. (2007) Incidence and predictors of mental ill‐health in adults with

intellectual disabilities. The British Journal of Psychiatry 191, 313– 9. https://doi.org/10.1192/bjp.bp.106.031104

Sparrow, S. S., Cicchetti, D. V., & Saulnier, C. A. (2016). Vineland adaptive behavior scales, Third edition (Vineland-3). NCS Pearson.

Stetser, M.C., & Stillwell, R. (2014). Public high school four-year on-time graduation rates and event dropout rates: School years 2010-11 and 2011-12. National Center for Education Statistics NCES 2014-391.

Strydom, A., Hassiotis, A., & Livingston, G. (2005). Mental health and social care needs of older people with intellectual disabilities. Journal of Applied Research in Intellectual Disabilities, 18, 229–235. https://doi.org/10.1111/j.1468-3148.2005.00221.x

Tassé, M. J., Luckasson, R., & Schalock, R. L. (2016a). The relation between intellectual functioning and adaptive behavior in the diagnosis of intellectual disability. Intellectual and

Developmental Disabilities, 54, 381-390. https://doi.org/10.1352/1934-9556-54.6.381 Tassé, M. J., & Morin, D. (2003). La déficience intellectuelle [Intellectual deficiency]. Gaëtan Morin

Éditeur.

Tassé, M. J., Schalock, R. L., Balboni, G., Spreat, S., & Navas, P. (2016b). Validity and reliability of the Diagnostic Adaptive Behaviour Scale. Journal of intellectual disability research, 60, 80-88. https://doi.org/10.1111/jir.12239

Tellegen, A., & Briggs, P.F. (1967). Old wine in new skins: Grouping Wechsler subtests into new scales. Journal of Consulting Psychology, 31, 499–506. https://doi.org/10.1037/h0024963 Weiss, L. G., Saklofske, D. H., Coalson, D. L., & Raiford, S. E. (Eds.). (2010). WAIS-IV clinical use

and interpretation. Academic.

Wissink, I. B., Moonen, X. M. H., Zand-Scholten, A., Stams, G. J. J. M., Bindels, A., Lekkerkerker, L., & Wal, M. van der, (2015). De ontwikkeling en validering van een

(30)

30 Woittiez, I. B., Ras, M., Putman, L., Eggink, E., & Kwartel, A. J. J. van der, (2014). Hoe vaak komt

een verstandelijke beperking voor? https://www.nationaalkompas.nl

Woittiez, I., et al. (2019), Het aantal mensen met een licht verstandelijke beperking: een schatting. SCP-publicatie 2019-6.

Zimmermann, F., & Endermann, M. (2008). Self–proxy agreement and correlates of health related quality of life in young adults with epilepsy and mild intellectual disabilities. Epilepsy & Behavior, 13, 202-211. https://doi.org/10.1016/j.yebeh.2008.02.005

Zoon, M. (2013). Kenmerken en oorzaken van een licht verstandelijke beperking. Nederlands Jeugdinstituut. https://www.nji.nl/nl/Download-NJi/LVB_Kenmerken_en_oorzaken.pdf

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Amsterdam was essentially not modern, because everyday life in it was such a long way from what we understand to be modern, as Braudel does. It is also possible to focus on

Hence, the current thesis adopts the perspective of system dynamics and participatory modelling approaches, aiming to build up a platform for developers and

In proposing strategies for feminist media witnessing, this work aims to make visible the pervasive and systemic devaluation of women’s testimony, voice, and experience, and also

- MINUSMA trained 103 prison guards, includ- ing eight women, from prisons around the country, as part of its ongoing support to the justice system and to improve prison security -

Concluding, the variables: voicing fraction, maximum voiced duration, harmonics to noise ratio, and band energy difference appear to be important in relation to a worse

Für die niederländischen Parteien ist es auch relevant, dass auch neuere Programme untersucht werden (2012 und 2017), auch weil 2017 eine neue Partei, die auch als

Budapest Hotel (2014); In the second chapter “Framing and Ironic Distance”, I analysis how irony is constructed through a sense of distance that is created by the framing technique

The decision analytic model in two very different settings (Indonesia and Uganda) in terms of contraceptive prevalence, unmet need and cost-effectiveness thresholds as described