• No results found

Nog geen oplossing voor pikkerij bij kalkoenen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Nog geen oplossing voor pikkerij bij kalkoenen"

Copied!
1
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

V-focus+ oktober 2010

38

W E L Z I J N

&

D I E R

V-focus+ oktober 2010

39

D I E R

&

W E L Z I J N

C o n t a c t

dr. ing. Teun Veldkamp

T 0320 - 23 84 71

E teun.veldkamp@wur.nl

Dit onderzoek is uitgevoerd binnen het Beleidsondersteunend Onderzoek in het kader van LNV-programma BO-12.02-002 Dieren welzijn, projectnummer 003 en medegefinancierd door het Productschap Pluimvee en Eieren (PPE).

fokkerij (zoals in de gehele kalkoenhouderij) ver-wijderd uit het koppel, waardoor wellicht juist de verenpikkers overblijven. Er wordt wel geselec-teerd op onder andere vitaliteit (beengebreken, loopvermogen, circulatiestoornissen).

Huisvesting en management

Huisvesting en management kunnen een belangrijke rol spelen bij het ontstaan van pik-kerij. In de Verordening Welzijnsnormen vlees-kalkoenen 2003 is opgenomen dat de pluimvee-houder streeft naar een verlichtingssterkte op dierniveau van ten minste 20 lux. Ter bestrijding van verenpikken en kannibalisme is het toege-staan gedurende korte tijd een lagere verlichtings-sterkte te hanteren. Een groot deel van de kalkoe-nen wordt in Nederland gehouden in daglicht-stallen. Donkerstallen met lengteventilatie komen steeds meer voor en er zijn enkele stallen met een overdekte uitloop. In deze laatste catego-rie valt veel daglicht binnen. Licht speelt een zeer belangrijke rol bij het ontstaan en het optreden van beschadigend pikgedrag. Met name de licht-sterkte en de lichtbron zijn belangrijk. Terug-dimmen van de lichtsterkte in mechanisch geventileerde donkerstallen naar 1 lux vermindert het beschadigend pikgedrag, maar is vanuit wel-zijnsoogpunt ongewenst.

Een andere mogelijkheid om de kans op pikkerij te verkleinen zou gezocht kunnen worden in toe-passing van omgevingsverrijking. Het beschadi-gend pikgedrag zou hierdoor verminderd kun-nen worden omdat het gedrag zich gaat richten op de verrijkingen in plaats van op soortgenoten. In de periode van 1997 tot en met 2000 is veel onderzoek met licht (lichtsterkte, groenblauwe verlichting, hoogfrequente tl-verlichting,

gloei-lampen en natriumverlichting) en omgevings-verrijking (touw, ketting, houtwolbalen, strooien van losse tarwe in het strooisel, graanblokken en zitstokken) bij kalkoenen vanaf vier weken leef-tijd uitgevoerd bij Wageningen UR Livestock Research. Ook is onderzoek gedaan met een overdekte uitloop. In het onderzoek bleken grote verschillen in pikgedrag te bestaan tussen kop-pels. Pikkerij komt evenveel voor bij hanen als bij hennen. Er was geen verschil in pikgedrag tussen kalkoenen die wel of niet aan de snavel waren behandeld. Wel leidde bij onbehandelde kalkoenen de pikkerij tot meer beschadigingen en uitval door kannibalisme. In veel experimen-ten ontstond rond de vierde levensdag vleugel-pikkerij. Op deze leeftijd worden de eerste vleugel pennen zichtbaar. Onderzoek naar omge-vingsverrijking op jonge leeftijd zou mogelijk enig soelaas kunnen bieden om het pikgedrag al op deze jonge leeftijd (vier dagen) om te richten, maar is tot op heden niet uitgevoerd. Een licht-sterkte van meer dan 5 lux leidde bij onbehandel-de kalkoenen veelal tot zeer veel beschadigingen en uitval. Een lichtschema van 16 uur licht en 8 uur donker leidde tot meer pikkerij dan een continu lichtschema. De verschillende typen omgevingsverrijking hadden weinig effect op het pikgedrag. Aangebrachte speelobjecten hadden slechts kort effect. Schuurmateriaal in de voer-pan veroorzaakte geen significant stompere sna-vels en had hierdoor geen effect op pikkerij. Bij de overdekte uitloop kwam meer pikkerij voor dan in het gesloten stalsysteem. Ook in de bio-logische kalkoenhouderij met vrije uitloop, waar-bij de snavels van kalkoenen niet zijn behandeld, komt veel pikkerij voor.

Teun Veldkamp

Wageningen UR Livestock Research

D

e minister van LNV heeft de pluimveesector vijf jaar uitstel van het verbod op ingrepen verleend (tot 1 september 2011) mits in de tussentijd inspanning wordt verricht om te komen tot een pluimveehouderij zonder ingrepen. Daarom heeft de Stuurgroep Ingrepen (bestaande uit vertegenwoordigers van de sector, Dierenbescherming en het ministerie van LNV) aan Wageningen UR Livestock Research gevraagd om een inventarisatie te maken van de huidige stand van zaken met betrekking tot snavelbehandeling bij kalkoenen, met speciale aandacht voor alternatieven via fokkerij en management.

Historie

Snavelbehandeling wordt in de pluimveehoude-rij al meer dan zestig jaar toegepast om schade als gevolg van verenpikken, beschadigend pik-gedrag en kannibalisme te voorkomen. Belangrijk bij snavelbehandeling is dat het wordt uitgevoerd met behulp van goed materiaal; dat het materiaal wordt gebruikt door getraind personeel; dat het op jonge leeftijd wordt uitgevoerd; dat maximaal een derde van de snavelpunt wordt verwijderd om neuroma’s te voorkomen. In Nederland werd tot 1980 gebruik gemaakt van de methode met een heet mes. Vanaf 1980 werd de ‘stroombrug’-methode in de broederij gebruikt bij eendags-kuikens en sinds 2000 wordt de punt van de bovensnavel van kalkoenkuikens in de broederij behandeld met een infrarode (IR) straal.

Infraroodmethode

Bij de IR-methode dringt een infrarode straal door de buitenste hoornlaag heen tot in het basale weefsel van de snavelpunt. De buitenste hoornlaag slijt in ongeveer twee weken af door

de normale pikactiviteit van het kuiken. De infra-roodbehandeling wordt in de broederij machinaal uitgevoerd in de Poultry Service Processor. De dieren kunnen in dit geautomatiseerde systeem tevens worden gevaccineerd.

Uit vergelijkend onderzoek is gebleken dat de IR-methode, mits op niet meer dan een derde van de snavelpunt uitgevoerd, veelal leidt tot minder anatomische en neurofysiologische verande ringen en dat deze methode leidt tot de minste gedragsveranderingen in vergelijking met de methodes ‘heet mes’ en ‘stroombrug/ biobeaker’. Vanaf vier weken leeftijd vond her-groei van de snavelpunt plaats waarbij receptoren regenereren en neuroma’s (zenuwwoekeringen) niet werden aangetroffen. De hergroei resulteert niet in extra schade door pikkerij, doordat dat de scherpe snavelpunt niet opnieuw wordt gevormd. De IR-methode heeft ten opzichte van de methodes ‘heet mes’ en ‘stroombrug’ de volgende voordelen: • Zeer precies, omdat invloed van mens en

inconsistent handelen wordt beperkt bij gebruik van een machine (Poultry Service Processor).

• Geen open wonden, geen kans op verbloeding of infecties.

• Minder impact op gedrag, productie en groei.

• Minder stress, doordat vangen en handelingen minder zijn (vaccinatie kan eveneens worden uitgevoerd en hierdoor wordt een handeling met de dieren uitgespaard).

Fokkerij

Bij kalkoenen worden geen verschillen waarge-nomen in pikkerij tussen de huidige beschikbare zware lijnen en middelzware lijnen. Fokkerij-organisaties selecteren niet direct op beschadi-gend pikgedrag. Aangepikte dieren worden in de

Nog geen oplossing voor pikkerij bij kalkoenen

Tot op heden is niet duidelijk welke combinatie van factoren beschadigend pikgedrag door kalkoenen

structureel kan verminderen. Zolang geen combinatie van factoren voorhanden is die pikkerij structureel

en betrouwbaar tegengaat, is er geen goed alternatief voor het behandelen van de punt van de

boven-snavel op de eerste levensdag. Om pikkerij tegen te gaan wordt bij kalkoenen gewerkt met een boven-

snavel-behandeling via de infraroodmethode (IR) omdat het welzijn van het dier via deze methode het minst wordt

aangetast in vergelijking met andere snavelbehandelingsmethoden. De IR-methode wordt al vanaf 2000

algemeen toegepast in kalkoenbroederijen.

I R S N A V E L

-B E H A N D E L I N G

De bovensnavel van dit kalkoen-kuiken is behandeld met de IR-methode. Daarbij dringt een infra-rode straal door de buitenste hoornlaag heen tot in het basale weefsel van de snavelpunt.

Foto: Wageningen UR Livestock Research

“Wij zien helaas nog geen mogelijkheden om kalkoenen te houden zonder snavelbehandeling. In het verleden is er heel veel onderzoek gedaan naar het vinden van alternatieven die de snavelbehandeling overbodig maken, maar met onvoldoende resultaat. Tot nu toe is alleen het fors terugdimmen van het licht effectief gebleken, maar dát is natuurlijk nóg welzijns-onvriendelijker dan de snavelbehandeling. Ook is er veel onderzoek gedaan naar de verschil-lende methoden van snavelbehandeling. De methode die het minste ongerief veroorzaakt bij het dier, de IR-methode, is gekozen tot standaard voor de praktijk. Als NOP hebben we ons op het standpunt geschaard dat zolang er geen goed alternatief is voor de snavelbehandeling, wij deze ingreep vanwege het dierenwelzijn niet achterwege kunnen laten.”

T h e o C o u m a n s , v o o r z i t t e r K r i n g K a l k o e n e n N e d e r

-l a n d s e O r g a n i s a t i e v a n P -l u i m v e e h o u d e r s ( N O P )

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

It com- plements the Strategic Plan for HIV, AIDS and STIs 2000-2005 (NDoH 2000), and, in particular, elaborates on the treatment, care and support of people living with

P67ss soorten van pioniervegetaties op droog matig voedselrijk stenig substraat P68 soorten van pioniervegetaties op droge zeer voedselrijke bodem zG20 soorten van gesloten

Door deze wijziging is het voor bepaalde bedrijven aantrekkelijker ge- worden om voor de ondernemersregeling te opteren in plaats van voor de landbouwregeling.. Deze

Ook bij andere groepen bedrijven geldt: mi- lieuresultaten, natuurbeheer of aandacht voor de koe kunnen sterke punten zijn, maar doordat ze onvoldoende in het geheel van

De beschikbare hoeveelheid Nmin kan om een aantal redenen te hoog zijn, namelijk (1) de voorraad Nmin in de bodem is te groot, (2) de mineralisatie uit bodemorga- nische stof

scheme include possible identification of ambiguous social signals, physical cues related to certain social interactions, identifying how playground characteristics affect

conclusion. http://www.mindtools.com/pages/article/RoleofAFacilitator.htm Date of access: 10 March 2012. Social work services with children affected by HIV/AIDS in a rural

This study aimed at gaining a deeper understanding of the experiences of people living with HIV (PLWH) and people living close to them from six designated groups during and after