• No results found

Groten der Chemie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Groten der Chemie"

Copied!
52
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Geschiedenis van de Chemie

Een korte beschrijving van grote wetenschappers in de loop der tijden.

WÖHLER, Friedlrich (1800 1882),

geboren in Eschersheim (bij Frankfurt am Main), gestorven in Göttingen. Zijn belangrijkste publicaties:

"Grundrisz der anorganischen Chemie", 1831 (15 drukken:) "Grundrisz der organischen Chemie", 1840

"Praktische Ubungen in der chemischen Analyse", 1849 en 1853

Friedrich Wöhler werd geboren als zoon van zeer ontwikkelde en bemiddelden ouders, zijn vader had diergeneeskunde en landbouwwetenschappen gestudeerd in Marburg. Reeds tijdens zijn gymnasiumtijd kreeg Friedrich grote belangstelling voor mineralen en verzamelde deze onder andere tijdens een grote voettocht door het Taunusgebergte met zijn schoolvriend Hermann von Meyer, de latere beroemde paleontoloog. Bij het ruilen van de vondsten in de winkel van de mineralenkoopman Menge in Hanau maakte hij kennis met Goethe. De jonge Wohler kwam tevens in contact met een zekere Dr. Buch, die zich aan chemische, fysische en mineralogische studies wijdde. Deze stond hem toe in zijn huis te experimenteren met de gevonden mineralen en gaf hem toegang tot zijn

uitgebreidde bibliotheek. Hiermee was in feite de chemische belangstelling van Wöhler gewekt en was de eerste steen gelegd voor zijn latere beroemdheid als chemicus, hoewel zijn studiepad eerst enkele omwegen moest maken . . .

In 1820 gaat Frietlrich studeren aan dezelfde universiteit als zijn vader, in Marburg. Als studievak kiest hij de medicijnen, Reeds na een jaar, waarin hij tijdens zijn medische studies allerlei chemische onderzoekingen verricht, wordt de roep van de beroemde Leopold Gmelin, hoogleraar medicijnen en chemie in Heidelberg te sterk. Wöhler

verwisselt Marburg voor Heidelberg. Gmeling ontdekt reeds spoedig de begaafdheid van zijn leerling voor de scheikunde en laat hem, naast de medische stuclies, rustig werken in zijn eigen laboratorium. Reeds in 1823 promoveert Wohler tot doktor in de medische wetenschap.

Gedurende zijn studie heeft Wöhler interessant werk gedaan op het gebied van

cyaanverbindingen, dat volgens zijn leermeester veel beloofde voor de toekomst. Gmelin ziet in de jonge, voortvarende student meer dan een goede arts, hij raadt hem nu aan de medicijnen te laten voor wat ze zijn en zijn toekomst te richten op de chemie. Reeds voor zijn promotie schrijft Wöhler op aandrang van Gmelin naar Berzelius (1) of hij bij hem mag komen werken om zich verder in de scheikunde te bekwamen. Het charmante antwoord van Berzelius is bewaard gebleven: "Wie onder de leiding van de heer Leopold Gmelin scheikunde heeft gestudeerd, kan bij mij beslist nog maar weinig leren. Desondanks wil ik mijzelf de gelukkige gelegenheid niet ontzeggen om persoonlijk met u kennis te maken en wil u daarom zeer gaarne tot mijn medewerker maken." Berzelius zou van deze brief nooit spijt krijgen . . . Nog in hetzelfde jaar vertrekt Wöhler naar Stockholm waar hij door

Berzelius zeer vriendelijk wordt ontvangen. Gedurende een jaar van gezamenlijk

onderzoek groeit er een hechte vriendschap tussen de beroemde chemicus en de jonge doktor. Hier leert Wohler de talloze kneepjes van de analysemethoden, die door Berzelius bedacht waren; juist hieraan zal hij in de nabije toekomst veel plezier beleven. Talrijke tochten leveren hem een massa fraaie mineralen op.

(2)

In Duitsland teruggekeerd, stormt het werk op hem af Hij krijgt het verzoek om de "Jaarberichten" van Berzelius in het Duits te vertalen, in 1925 biedt men hem een

betrekking als docent aan het Polytechnikum in Berlijn aan met een eigen laboratorium en tenslotte vraagt men hem het "Leerboek der Chemie" van Berzelius te vertalen. Zijn

bescheiden laboratorium wordt snel beroemd, aan de talloze onderzoekingen en ontdekkingen gaan we voorbij tot 1827. Dan lukt het Wohler om datgene te maken wat Davy (ll) steeds mislukt was: metallisch aluminium! In de volgende jaren vervaardigt hij voor het eerst beryllium en yttrium. Intussen blijft hij steeds in nauw kontakt met Berzelius, die hem raad geeft zoveel hij kan.

Dan, op 22 februari 1828, schrijft Wöhler een brief aan Berzelius: "Ik moet u zeggen dat ik ureum kan maken, zonder daarbij nieren, of tenminste een dier, mens of hond nodig te hebben." Wohler heeft een stof van organische oorsprong gemaakt en daarmee voor het eerst bewezen dat de leer van het vitalisme althans niet algemeen geldig is! Berzelius, aan wiens oordeel de chemici van die dagen veel gelegen waren, schrijft terug: ,, werkelijk, de doktor verstaat de kunst om de juiste weg naar onsterfelijke roem te gaan. Aluminium en kunstmatig ureum, weliswaar twee zeer verschillende zaken, die zo snel op elkaar volgen, zullen mijnheer, als edelstenen in uw lauwerkrans gevlochten worden." Wohler schrijft in zijn publicatie van de ontdekking: " . . . een voorbeeld van de

kunstmatige bereiding van een organische en zelfs van een zogenaamde dierlijke stof uit anorganisch materiaal." Hij maakte zijn ureum immers uit ammoniumcyanaat (11,18). Toch doet de bescheiden geleerde Wöhler geen definitieve aanval op het vitalisme, hij heeft bij zijn bereiding immers ammoniak gebruikt, een stof van organische oorsprong . . . Zijn roem heeft de benoeming tot professor ten gevolge en een nieuw chemisch

laboratorium. Opnieuw klopt een ontdekking aan zijn deur. Hij maakt voor het eerst fosfor uit calciumfosfaat, zand en koolstof In een brief aan Berzelius schrijft hij met vooruitziende blik: Wellicht kan deze methode toepassing vinden bij de bereiding van fosfor in het

groot." Juist op deze manier maken we vandaag nog fosfor . . .

Het is voor Friedrich een gelukkige tijd' in 1827 heeft hij Liebig leren kennen, een

kennismaking die tot een levenslange diepe vriendschap zal leiden, in 1829 leert hij het meisje kennen, waarmee hij in het volgende jaar trouwt. Door een ziekte ontgaat hem echter de ontdekking van het vanadium, dat hij reeds op het spoor was. Intussen was de gelijkheid in chemische samenstelling van cyaanzuur (Wohler) en knalzuur (Liebig) door beiden vastgesteld, het eerste geval van isomerie was ontdekt (11,18) l Berzelius schrijft een troostbrief naar aanleiding van het missen van de ontdekking van het vanadium en de publicatie van het isomerie-geval : "Men kan des te gemakkelijker de ontdekking van een metaal missen, als men de geleerde wereld zo een verhandeling mee te delen heeft als die, welke U, professor, mij kortgeleden toezond- Men kan tien onbekende elementen ontdekt hebben zonder dat zoveel genialiteit nodig is, als voor deze prachtige

verhandeling. Werkelijk, ik wens U, professor en Liebig geluk met dit meesterstuk". Helaas ontgaat hem kort daarna ook de ontdekking van het element niobium, dat hij in feite reeds in handen had gehad. De ontdekker van dit element (Heinrich Rose) ontvangt desondanks Wöhler's hartelijke gelukwensen…

Het laatste tekent het karakter van Wöhler. Hij was nimmer uit op persoonlijke roem, slechts het feit van de ontdekking en de daaruit voortkomende vooruitgang van de wetenschap interesseert hem. Het gevolg hiervan is onder andere dat, bij hun

(3)

gezamenlijke werk, Liebig meer dan het hem toekomende deel van de roem oogst. Vooral Berzelius, die intussen ruzie met Liebig heeft, windt zich daarover op.

De resultaten als geheel en hun grote vriendschap wegen voor Wohler echter steeds zwaarder dan een eerlijke verdeling van vluchtige wetenschappelijke roem. Collega’s in Berlijn misbruiken zijn bescheidenheid en maken hem het leven moeilijk. Als dan ook nog de cholera uitbreekt in Berlijn, terwijl zijn jonge vrouw hem juist een zoon heeft

geschonken, gaat Wohler naar Kassel waar een professoraat in de chemie aan de Technische School op hem wacht. Het jaar 1832 brengt voor Wohler groot persoonlijk leed, zijn geliefde vrouw sterft bij de geboorte van hun dochter, Friedrich is vertwijfeld. Liebig erkent het gevaar van deze slag Voorzijn gevoelige vriend en nodigt hem uit naar Giessen te komen om daar gezamenlijk een tijd te werken en te vergeten. Deze

samenwerking werpt rijke vruchten af talloze onderzoekingen leiden naar talrijke nieuwe ontdekkingen onder andere in verband met het benzoëzuur.

Zijn werkzaamheden in Kassel lagen vrijwel uitsluitend op anorganisch gebied,

regelmatige bezoeken aan Liebig in Giessen hielden zijn kennis en belangstelling op het gebied van de koolstofchemie op peil.

In 1835 komt de leerstoel chemie aan de Universiteit van Göttingen vrij, men nodigt Gmelin uit, doch deze wil Heidelberg niet verlaten. Daarna kwamen nog slechts twee mannen in aanmerking: Wohler en Liebig… Vooral de druk die Berzelius vanuit Stockholm uitoefent (een bewijs voor hoever de invloed van de Zweed reikte) doet de beslissing ten gunste van Wohler uitvallen. Liebig is de eerste die hem hartelijk feliciteert! In april 1836 doet Wohler, 36 jaar oud, zijn intrede als gewoon hoogleraar in de chemie en de farmacie aan de oude, beroemde Georgia-Augusta Universiteit van Göttingen. Tot aan zijn dood zal hij hier blijven werken en onderwijzen. Zijn onderwijstaken laten hem minder tijd voor wetenschappelijk werk dan vroeger, toch is het aantal en de betekenis van de

ontdekkingen, die hij hier zal doen enorm. Samen met Liebig duikt hij opnieuw in het ureum, allerlei nieuwe stoffen ontdekt hij. Voor vele stoffen bedenkt hij nieuwe en betere bereidingswijzen. Dan weer werkt hij met silicium en ontdekt SiH4 en SiCI4, een andere

keer ontdekt hij het calciumcarbide en de reactie met water tot ethyn. Onderzoekingen op het gebied van stikstofverbindingen van titaan en silicium maakt de chemische

overeenkomst van beide elementen duidelijk. Talloze analysen van mineralen en meteorieten levert een onschatbare hoeveelheid kennis hieromtrent op. Zijn gaven als leraar en schrijver wijden generaties van chemici in de geheimen van de scheikunde in. Als Friedrich Wöhler na een werkzaam en succesvol leven op 23 september 1882 voor altijd de ogen sluiten, verliest de chemische wereld een van haar leiders en Duitsland een van zijn grootste zonen . . .

(4)

LIEBIG, Justus, (Freiherr von) (1803-1873), Geboren in Darmstadt, gestorven in München. Zijn belangrijkste publicaties:

"Die organische Chemie in ihrer Anwendung auf Agricultur und Physiologie", 1840 "Die Tierchemie", 1842

"Handbuch der organischen Chemie", 1843 "Chemische briefe", 1844

"Naturwissenschaftliche briefe uber moderne Landwirtschaft", 1859 Talloze artikelen in:

"Annalen der Pharmacie"

"Annalen der Chemie und Pharmacie"

Op 12 mei 1803 werd één van Duitslands meest invloedrijke en meest briljante chemici van de vorige eeuw geboren: Justus Liebig. AI jong krijgt hij de kans om met allerlei chemicaliën te experimenteren daar zijn vader een winkel in vernissen, verven en kleurstoffen drijft, die deze zelf bereidt in een klein laboratorium.

Justus maakt van de gelegenheid een geestdriftig gebruik en raakt al gauw geheel in de ban van de chemie. De talloze boeken, die zijn vader in huis haalt uit de Hofbibliotheek, worden door de zoon verslonden. Als de tijd voor een middelbare schoolopleiding aanbreekt, plaatsen zijn ouders Justus op het gymnasium. Hij is aanvankelijk een gemiddelde leerling, maar in het tweede en derde jaar gaat het mis, speciaal de oude talen weten hem niet te boeien, zijn hart gaat geheel en al uit naar de chemie. Zijn ouders nemen hem van school en plaatsen hem bij een apotheker. Justus is dan 16jaar oud. Ook hier houdt hij het niet lang uit en hij weet zijn ouders dermate onder druktezetten dat zij hem een jaar later toestemming geven om chemie te gaan studeren- In oktober 1820 doet hij zijn intrede als student aan de Universiteit van Bonn en struikelt direct over de hiaten in zijn vooropleiding. Met geweldige energie stort hij zich nu op de wiskunde, het Latijn, het Grieks, het Frans, het Engels en zelfs op het Italiaans en weet in korte tijd zijn achterstand in te halen.

De jonge student trekt vrij spoedig de aandacht van zijn hoogleraar, professor Kastner, die hem onder zijn speciale hoede neemt. Kastner was nog geheel een man van de

natuurfilosofie, zonder al te veel natuurwetenschap; hoogdravende vertogen moesten nog al te vaak het gebrek aan werkelijke kennis verbloemen. Justus Liebig raakt geheel

gevangen in deze romantische sfeer, waar hij pas door Guy-Lussac (1) in Parijs uit bevrijd zal worden- Hier in Bonn krijgen we een duidelijk inzicht in het karakter van de jonge chemicus, enerzijds maakt hij door zijn ongedwongen vriendelijkheid vele vrienden, anderzijds blijkt hij een heethoofd, die om niets de grootste ruzie kan maken Zijn hele leven lang zal hij even gemakkelijk vrienden als vijanden blijven maken- Het hing vaak van het incasseringsvermogen van zijn vrienden af hoe lang de vriendschap duurde; die met Wohler (zie aldaar) duurde hun levenlang, niet in de laatste plaats door de

(5)

Als zijn leermeester de Universiteit van Bonn verruilt voor die van Erlangen gaat Justus met hem mee. In maart 1822 raakt hij echter betrokken in studentenonlusten en moet hij vluchten.

Het laatste wat zijn leermeester op het moment voor hem kan doen, is het verkrijgen van een toelage voor studie in het buitenland van de Groothertog van Darmstadt. Justus spoedt zich naar Parijs om daar zijn studie voort te zetten. Hij komt daar onder het gehoor van werkelijke natuurwetenschappelijke werkers als Guy-Lussac (1), Thenard, Dulong, Petit, Laplace, Cuvier, enz. De sluier van romantische natuurfilosofische ideeën wordt hier snel verscheurd en Liebig komt tot de ontdekking hoe weinig hij in feite pas weet: "ijdel op het weinige weten kwam ik hier naar toe, mijn leven hier als het ware slechts opvattend als een wandeling en opeens bevind ik mij onder mensen, waarvan ik zelf de kleinste ben. Het was voor mij als een donderslag bij heldere hemel, doch wat een weldoende donderslag: de oude boom van het vooroordeel met zijn wijdvertakte wortels is vernietigd en in de plaats van de oude treedt, zich langzaam ontwikkelend, een nieuwe boom, die groen begint te worden en die hopelijk vruchten zal voortbrengen. Je ziet dat mij een gedaanteverwisseling is overkomen en wel een heilzame. De voordrachten van Guy-Lussac, Thenard en anderen hebben dit bewerkt. De wetenschap is niet langer een oude knol, die men slechts hoeft te zadelen om op hem te rijden, het is een gevleugeld paard, dat ik streef te bereiken, hoewel het steeds verder weet te ontwijken." Deze zelfbekentenis brengt Liebig op het juiste wetenschappelijke spoor en zijn onderzoekingen winnen aan diepte en glans. AI spoedig valt hij Guy-Lussac op, die hem tot medewerker in zijn privé-laboratorium benoemt, speciaal door tussenkomst van Alexander von Humboldt, de grote vriend van Guy-Lussac-

Spoedig krijgt Justus Liebig naam en dringt zijn wetenschappelijke verdienste door in Erlangen, waar zijn oude leermeester het voor elkaar krijgt dat hij daar in 1823 tot doktor in de chemie promoveert zonder zelfaanwezig te zijn, alleen op het inzenden van een geschrift ... In het volgende jaar kan hij terugkeren naar zijn vaderland, waar hij op voorspraak van Guy-Lussac en speciaal van Von Humboldt een post als leraar in de chemie krijgt aan de Universiteit van Giessen. Hij moet daar even bewijzen dat hij de doctorstitel met recht draagt.

Deze toets doorstaat Justus korte tijd later glansrijk en nog in hetzelfde jaar wordt hij, 21 jaar oud, benoemd tot buitengewoon hoogleraar in de filosofie aan de Universiteit van Giessen. Als laboratorium krijgt hij een klein oud wachthuisje en honderd gulden per jaar voor chemicaliën en instrumenten… Eind 1825 volgt zijn benoeming tot gewoon

hoogleraar in de chemie aan dezelfde universiteit. Zijn mogelijkheden om goed te werken blijven echter beneden peil: we plukken een zin uit een van zijn brieven: "Zo gauw het water in het laboratorium niet meer onder mijn handen bevriest, wil ik deze analyse nog nauwkeuriger uitvoeren . . .'. Doch hij zet door, met tomeloze energieweet hij betere ruimten en grotere geldmiddelen te bemachtigen, intussen stromen de studenten toe. Hij was niet alleen een zeer- begaafd docent, doch tevens een briljant experimentator; zijn bescheiden laboratorium werd het prototype van het chemisch laboratorium.

In Giessen heeft Justus Liebig 28 jaar gewerkt, de meest productieve periode van zijn leven: de stroom resultaten die uit het onderzoek in deze jaren te voorschijn kwam is ongelooflijk, te veel om hier ook slechts bij benadering op te sommen. Wij werkten, als de dag begon tot het invallen van de avond. Verstrooiingen en genoegens waren er in

Giessen niet bij. De enige klachten, die zich steeds herhaalden, waren die van de

(6)

om het laboratorium te verlaten. En hij maakt reizen naar Frankrijk en Engeland om zijn kennis te vergroten. In 1830 gaat hij speciaal naar Hamburg om Brezelius (1) te leren kennen, waaruit een vriendschap voortkwam, die later in een hevige ruzie weer verloren ging. In 1845 wordt Liebig vanwege zijn verdiensten in de adelstand verheven.

Hij krijgt uitnodigingen om hoogleraar in Petersburg, Wenen en Heidelberg te worden: zijn povere omgeving is hem echter te lief geworden, hij blijft in Giessen. De onvoorstelbare werklust, speciaal bij de praktische opleiding van zijn studenten, gaat echter boven zijn krachten en als hij in 1852 een aanbieding krijgt om naar München te komen, waar hij geen laboratoriumonderricht zal behoeven te geven, neemt hij deze aan. In München heeft Liebig zich vooral beziggehouden met de toepassingen van de chemie en met het schrijven van talloze boeken, waarbij hij zich een eminent schrijver toont, die in staat blijkt zijn wetenschap ook voor leken boeiend en begrijpelijk te maken.

Laten we tot slot nog iets vertellen over zijn omvangrijke werk, zonder naar volledigheid te streven. Over zijn ontdekking van de isomerie (1828) in samenwerking met Wohler

hebben we al gesproken, zoals over de rest van hun gezamenlijk werk, waarbij zelden is uit te maken wie wat heeft gedaan. De opkomende ruzies werden meestal door Wohler op wijze manier in de kiem gesmoord.

Reeds tijdens zijn eerste jaren in Giessen ontwerpt Liebig een eenvoudige methode voor de kwalitatieve en kwantitatieve analyse van koolstof en waterstof analyse van koolstof en waterstof in koolstofverbindingen. Weliswaar hadden daarvoor al Lavoisier (1),

Guy-Lussac en Berzelius methoden hiervoor ontworpen doch door hun ingewikkeldheid waren deze weinig succesvol. Het bepalen van het element stikstof lukt hem niet, dit blijft

voorbehouden aan Dumas. Van grote aantallen verbindingen van koolstof waterstof en zuurstof konden nu de samenstellingen snel en doeltreffend bepaald worden. Wat later ontdekt Liebig chloroform (trichloor-methaan) en methanal: met het laatste ontdekt hij de homologe reeks van de alkanalen. Allerlei ingewikkelde stoffen uit de levende natuur worden onderzocht en grote delen van hun geheimen ontsluierd. In 1838 volgt Liebig’s algemene definitie van de radicalen, waarmee opnieuw een enorm stuk theoretisch inzicht in de koolstofchemie wordt verkregen. De prachtige resultaten van het gezamenlijk

onderzoek met Wohler op het gebied van ureum en benzoëzuur hebben we al vermeld bij de bespreking van de laatste. Vooral verschil van inzicht tussen Berzelius en Liebig aangaande het laatste onderzoek, verleidde de heethoofdige Justus tot uitspraken, die tot ruzie met de beroemde Zweed leidden, Wohler trachtte te bemiddelen, doch vergeefs. Onderzoekingen op het gebied van basen en zuren leiden intussen tot tal van nieuwe inzichten in deze stoffen en hun onderlinge reacties. Zouten van zuren uit de

koolstofchemie worden intensief onderzocht. De begrippen één-, twee- en driebasische zuren worden ingevoerd. Het wezenskenmerk van zuren enerzijds en zouten anderzijds wordt vastgelegd. "Zuren zijn zekere waterstofverbindingen, waarin de waterstof

vervangen kan worden door metalen.

Neutrale zouten zijn die verbindingen van dezelfde klasse, waarin de waterstof vervangen is door een equivalente hoeveelheid metaal".

Wellicht het allerbelangrijkste werk van Liebig lag op het gebied van de

landbouwwetenschappen; hij moet beschouwd worden als de grondlegger van de

landbouwchemie. Hij ontdekt de noodzakelijkheid van water, stikstof fosfor en kalium voor het gedijen van de gewassen en wees op de mogelijkheid van kunstmatige bemesting. Hij ontdekt tevens opnieuw de noodzakelijkheid van kooldioxide voor de groei van de plant. Hij beschrijft de samenhang tussen de assimilatie in het plantenrijk en de ademhaling van

(7)

mens en dier en de wisselwerking van kooldioxide en zuurstof hierbij. Dit leidt als van zelf tot fundamenteel onderzoek op het gebied van de menselijke en dierlijke fysiologie.

Nogmaals, we hebben slechts een greep gedaan uit het onmetelijke arbeidsveld van deze reus onder de chemici…

DUMAS, Jean Baptiste André (1800-1884),

Geboren in Alais (Zuid-Frankrijk), gestorven in Cannes. Zijn belangrijkste publicaties:

"Traité de chimie appliquée aux arts", 12 delen (1828-1848) "Leçons sur Ia philosophie chimique", 1838

"Essai de statique chimique des etres organisés", 1841

Het is niet eenvoudig om in enkele bladzijden een schets van leven en werk van één van de meest begaafde chemici van Frankrijk te geven, die op zo'n schitterende wijze de lijn Lavoisier (1) - Guy-Lussac (1) heeft voortgezet. Het lange leven van Dumas is zo vol gebeurtenissen en vooral zo vol ontdekkingen geweest, dat slechts het allerbelangrijkste er hier uitgelicht kan worden. Zijn ambten lopen van apotheker, chemicus, hoogleraar, parlementslid, minister tot president van de stadsraad van Parijs. Zijn werkzaamheden betreffen onderzoekingen en ontdekkingen op vrijwel alle toenmalige gebieden van de chemie, doch ze beperkten zich daar niet toe. Dumas ontdekte bijvoorbeeld dat de nier de producent is van ureum, tevens gaf hij, in de laatste van bovengenoemde functies, Parijs zijn watervoorziening, riolering en straatverlichting.

De vader van de kleine Jean had door de omstandigheden een zeer praktische levensinstelling gekregen. De man wilde oorspronkelijk kunstschilder worden, doch bemerkte dat hij als gemeentesecretaris een heel wat zekerder toekomst had. Hij nam zich voor om zijn kinderen in ieder geval een praktische opleiding te verschaffen, die hun in de toekomst financieel zoveel mogelijk onafhankelijk zou maken. Acht jaar oud komt dan op het College van Alais, waar de studie van het Latijn als hoogste zaligheid werd gepredikt. Hij blijkt spoedig de beste leerling van de school te zijn. In ieder geval worden hier zijn talenten als schrijver en als spreker uitstekend ontwikkeld. De gedachten aan een toekomst als chemicus zijn nog ver weg; Dumas heeft in deze tijd maar één ideaal: de wijde wereld leren kennen door haar te bereizen, hij wil daarom bij de marine. Zijn vader beschikt echter anders . . .

Een familielid leidde in de buurt een chemische fabriek en vader Dumas had bemerkt dat de man hierdoor in zeer goede doen was gekomen. Hij vraagt deze Bernard om zijn zoon in de geheimen van de chemische industrie in te leiden.

Bernard wijst echter op de gebrekkige opleiding van de jongen in de wiskunde en de natuurwetenschappen. Door ijverige zelfstudie bekwaamt de jonge Dumas zich in deze vakken, toch raadt Bernard hem aan liever in de farmacie te gaan, immers langs deze weg waren reeds zovelen grote chemici geworden … In 1815 doet Jean zijn intrede in de apotheek van Alais en krijgt daar een opleiding, doch het bevalt hem hier maar matig. Bernard kent een apotheker in Geneve, dat in die dagen een middelpunt van wetenschap was, en geeft Jean aanbevelingsbrieven. In 1816, 16 jaar oud, gaat Jean Dumas hiermee te voet naar Geneve. De apotheek van Le Royer bezat tevens een behoorlijk groot, doch verwaarloost laboratorium, waarin vroeger jaren voordrachten over toegepaste chemie waren gehouden. Tot de opdrachten, die Dumas van zijn nieuwe baas krijgt, behoort ook

(8)

het onderhoud van dit laboratorium. Hij komt in kontact met geleerden van de Hogeschool van Geneve, aanvankelijk speciaal met de biologen.

Zij wekken bij hem speciale belangstelling voor de botanie, niet in de laatste plaats omdat aan een studie in dit vak buitenlandse excursies vastzaten, waardoor Dumas een

mogelijkheid zag zijn jeugdideaal van het Ieren kennen van vreemde landen in vervulling te doen gaan. Zijn ijver en de resultaten van deze studie trekken spoedig de aandacht van verschillende docenten. Gedurende de zomer maakt hij met andere farmaciestudenten botanische excursies. Blijkbaar verteld Dumas zijn reisgenoten van het laboratorium bij de apotheek Le Royer, waardoor bij dezen de wens naar boven komt allerlei chemische experimenten zelf uit te voeren. Men smeekt Dumas deze experimenten voor te bereiden. Zo komt Dumas in de chemie terecht… De voorbereidingen van het "scheikundepracticum voor farmaciestudenten onder leiding van Dumas" vergen meer dan men heeft gedacht. Dumas moet de oude instrumenten repareren en nieuwe maken, waaronder een goede balans, die hij met behulp van arbeiders uit de horlogefabrieken in elkaar knutselt. Voor de theoretische inleiding bestudeert Dumas alle werken van Lavoisier (1),

Biot, Davy (11), Berzelius (1), Guy-Lussac (1), Benard. Hij krijgt hierdoor een geweldige basis en een grote kennis van de stand van zaken in de chemie; dit zal hem zijn hele leven van nut zijn. Laten we intussen bedenken dat de jonge scheikundedocent tegen wil en dank nog geen 20 jaar oud is zijn vader had diergeneeskunde en

landbouwwetenschappen gestudeerd in Marburg. Dit hele werk leidt tot persoonlijke onderzoekingen op chemisch gebied. Hij ontdekt dat verschillende sulfaten uit de handel een vaste hoeveelheid water bevatten, hij ontdekt dus het verschijnsel van het

kristalwater. Hij schrijft er een verhandeling over en gaat naar De Ia Rive,

scheikundedocent aan de Hogeschool van Geneve. Deze herhaalt de proeven en is onder de indruk van het talent voor natuurwetenschappelijke onderzoekingen van de jonge Dumas. Helaas herinnert De La Rive zich hierover vaker gelezen te hebben en naspeuringen brengen aan het licht dat dit verschijnsel reeds eerder ontdekt is door Berzelius. Dumas begint een ander onderzoek. Hij overweegt, dat als men de atoommassa (in de gedachte van die tijd waren atomen en moleculen nog niet

gescheiden!) van een vaste of vloeibare stof kent, evenals de "dichtheid" ervan, men het volume van het atoom moet kunnen berekenen. Hij bepaalt de dichtheid van verschillende elementen en verbindingen en legt de resultaten weer voor aan De La Rive.

Deze prijst zijn ijver, maar onthoudt Dumas de aansporing om verder te gaan; blijkbaar ziet de geleerde er niets in. Dumas verzucht: "De eerste keer waren mijn proeven juist, doch ze waren niet nieuw. Deze keer zijn ze nieuw, maar ze schijnen niet goed te zijn. Ik moet dus maar van voren af aan opnieuw beginnen…"

De mogelijkheid voor nieuw onderzoek dient zich aan in de persoon van Coindet, arts in Geneve, die middelen zoekt tegen struma en het idee heeft dat het element jood hierbij een belangrijke rol speelt. Coindet mist echter een voldoende chemische ervaring en roept de inmiddels bekend geworden Dumas te hulp. De samenwerking blijkt vruchtbaar en de apotheek Le Royer wordt de leverancier van joodpreparaten tegen struma…

Hierdoor krijgt Dumas weer meer naam. Prévost, die chemie heeft gestudeerd in Geneve, Edinburgh en Dublin vraagt aan Dumas of hij zin heeft samen nieuwe onderzoekterreinen bloot te leggen. Deze samenwerking blijkt uitermate harmonisch en levert tal van

(9)

resultaten en voert in feite tot de eerste biochemische onderzoekingen. Zij onderzoeken de samenstelling van bloed, melk, urine, sperma, dan vragen ze naar de functie van de bloedlichaampjes en spermatozoïden. Met geweldige energie werpen zij zich op deze en aanverwante belangrijke problemen, waarbij zij een veelvuldig gebruik maken van

vivisectie. De resultaten kunnen hier niet allemaal genoemd worden; onder andere ontdekken ze dat ureum door de nieren wordt geproduceerd.

Intussen is Dumas 22 jaar geworden en hij overweegt zich in Zwitserland blijvend te vestigen, doch het lot heeft anders beschikt… Op zekere dag kruist de grote Alexander von Humboldt zijn pad, deze vertelt hem van alle grote mannen die hij persoonlijk kent, speciaal die in het centrum van natuurwetenschappelijk onderzoek: Parijs. Dumas hoort van mensen als Guy-Lussac, Laplace, Thenard, Cuvier, enz. en hij besluit naar dit Mekka af te reizen en in 1823 is hij in Parijs. Spoedig trekt zijn werk hier de aandacht van

Laplace, die hem inleidt in de gehele kring van Parijse geleerden. Nog in hetzelfde jaar krijgt hij de post van "répétiteur de chimie" bij de colleges van Benard aan de Ecole Polytechnique aangeboden. Vervolgens trekt Ampere hem aan als lector aan het Athénaeum, een instelling waar 's avonds colleges werden gegeven voor iedereen, die zich interesseerde voor literatuur en wetenschap. Vooral de experimentele

voorbereidingen die hij in beide functies moet Verrichten in een volkomen ontoereikend laboratorium eisen veel van de jonge scheikundige.

Zijn geweldige werkkracht en intelligentie overwinnen alle moeilijkheden, zijn kennis en ervaring nemen ras toe en intussen vindt hij nog tijd om te trouwen en een gezin te stichten. Het uiterst gelukkige huwelijk zal hem tot zijn dood een grote steun zijn bij de geweldige hoeveelheid werk die nog ligt te wachten.

In 1826 publiceert Dumas zijn beroemde methode voor het bepalen van de dampdichtheid van gassen, deze methode wordt heden ten dage nog gebruikt!

Hij is intussen een overtuigd aanhanger geworden van de theorie van Ampere (en dus van Avogadro (1), die hij nergens noemt). Dumas is de eerste die een scherp onderscheid maakt tussen atomen en moleculen in onze zin. Hij komt tot de formule M = 2DH. Hij toetst de theorie aan de praktijk en komt tot H2, 02, enz. Dus bestaat een gas uit

moleculen, die uit twee atomen zijn opgebouwd, het geen teruggaat, op het werk van de professor uit Turijn: Avogadro. Om meer overtuiging in zijn theorie te leggen onderzoekt hij fosfordamp en vindt een te hoge waarde voor P2 (het is immers P4)' hij onderzoekt zwaveldamp en vindt waarden afhankelijk van de temperatuur (S8→4S2, zoals we thans weten), tenslotte onderzoekt hij kwikdamp en vindt in plaats van de verwachte Hg2, Hg… Deze feiten schokken hem en hij verandert van een voorstander tot een fervent tegenstander van de leer van Avogadro-Ampere! In 1860 op het Congres

van Karlsruhe zal hij als nestor van de chemici opnieuw met deze leer in kontact komen door de rede van Cannizzaro.

In 1830 maakt Dumas zijn, eveneens nog altijd gebruikte, methode voor het bepalen van het stikstofgehalte in koolstofverbindingen wereldkundig. Deze ontdekking was Liebig, zoals we vertelden, ontgaan.

Op een soirée van koning Charles X in de Tuileriën, waar vele kaarsen branden, krijgen de gasten ernstig last van hun ademhalingsorganen; blijkbaar ontwikkelen de brandende kaarsen een prikkelend gas. Het onderzoek komt in handen van Dumas, die vaststelt dat het bewuste gas waterstofchloride is…

Verder onderzoek brengt aan het licht dat de fabrikant, om mooie spierwitte

kaarsen te krijgen, de gebruikte was heeft gebleekt met chloor, dat blijkbaar nog voor een deel in de brandende kaarsen zit, vrij ongebonden. Dumas onderzoekt verschillende

(10)

verbindingen op hun gedrag met chloor (en broom) en ontdekt dat het chloor in de stof wordt opgenomen en waterstofchloride vrijkomt.

Dumas heeft hiermee het principe van de zo belangrijke substitutiereacties in de koolstofchemie ontdekt. In 1839 maakt hij mono-, di- en trichloor-azijnzuur.

Berzelius had voor de anorganische chemie een theorie van de binding van elementen in een verbinding ontworpen. Het ene element is elektropositief

dus elektrisch positief geladen, het andere elektronegatief, dus elektrisch negatief

geladen. Elektropositieve elementen kunnen met elektronegatieve een verbinding vormen! En nu bleek de elektropositieve waterstof vervangen te kunnen worden door de

elektronegatieve chloor . . . . Resultaat is een geweldige polemiek tussen de beide groten Berzelius en Dumas. De elektrochemische theorie van

Berzelius wordt door Dumas heftig bestreden, evenals trouwens de theorie van Dalton (1), hij ziet als enig heil de theorie van de substitutie: "De scheikundige

verbindingen zijn te vergelijken met een planetensysteem, waarin de atomen door de chemische affiniteit bij elkaar worden gehouden. Zij kunnen meer of minder talrijk,

eenvoudig of samengesteld zijn, in de constitutie van de lichamen spelen de dezelfde rol als in ons planetenstelsel Mars of Venus, of de samengestelden, zoals onze aarde met haar maan of Jupiter met zijn satellieten. Indien in zo'n systeem een deeltje door dat van een andere soort wordt vervangen, dan kan het evenwicht blijven bestaan en de nieuwe verbinding overeenkomstige eigenschappen als de oorspronkelijke vertonen. Zijn

opvatting zou steeds meer terrein winnen en de dualistische theorie van Berzelius tenslotte verdringen, tot de laatste in gewijzigde vorm weer zou terugkeren in de opvattingen van Kossel over de ionbinding. De theorie van Dumas is in wezen een voorloper van de opvattingen van Lewis over de atoombinding.

Omstreeks 1843 groeien zijn gedachten over de koolstofchemie in de richting van een indeling volgens homologe reeksen. Dumas bepaalt atoommassa's opnieuw en neemt de theorie van Proust over de samenstelling van de materie uit waterstof uit 1815 weer op. Van 30 elementen blijken 22 een atoommassa te hebben die een veelvoud is van de atoommassa van waterstof!

Van zijn verdere chemische werk noemen we slechts: studies van de alkaancarbonitrillen, over de struktuur van wijnsteen- en citroenzuur, over reukstoffen uit de natuur, over kamfer. Hij maakt analysen van talloze stoffen, zoals naftaleen.

Na 1843 begeeft hij zich meer en meer op het terrein van studies uit zijn jeugd, hij wordt de eerste biochemicus. Intussen schrijft hij verschillende uitstekende boeken. Hij dringt aan op een uitgave van de verzamelde werken van Lavoisier, regering en wetenschap vragen hem tenslotte hiervoor te zorgen; in de jaren zestig verschijnen deze na een moeizame arbeid in vier grote banden.

Reeds in 1832 wordt Dumas, als opvolger van Guy-Lussac, benoemd tot hoogleraar in de chemie aan de Sorbonne, in 1835 volgt de benoeming tot hoog- leraar aan de Ecole Polytechnique. In 1840 geeft hij de laatste op om over te stappen naar de Ecole de Médicine: intussen geeft hij tijdelijk colleges aan het

College de France. De meeste belangrijke wetenschappelijke genootschappen in de wereld beschouwen het als een eer Dumas onder hun leden te tellen . . .

In 1848 wordt Dumas in het parlement gekozen, kort daarna biedt men hem de post van Minister van Landbouw en Handel aan. Ook op politiek terrein komt Dumas tot hoog aanzien. Hij wordt senator, met taken op het gebied van de natuurwetenschappen,

(11)

nogmaals Minister, nu van Onderwijs. In 1859 wordt hij "Président de Conseil municipal" van Parijs. In deze functie doet hij veel voor de modernisering van de Franse hoofdstad. Tenslotte krijgt hij de funktie van muntmeester. Op allerlei gebied blijft hij aktief tot enkele dagen voor zijn dood.

Na een korte ziekte sterft de grote meester op 11 april 1884 in Cannes; vier dagen later wordt hij onder vele eerbewijzen in Parijs begraven.

WÜRTZ, Charles Adolphe (1817-1884),

geboren in Wolfisheim (bij Straatsburg), gestorven in Parijs. Zijn belangrijkste publicaties:

"Lescons de philosophie chimique", 1864 "Traité élémentaire de chimie médicale", 1864 "Leçons élémentaires de chimie moderne", 1868

"Dictionnaire de chimie pure et appliquée", 5 delen, 1868-1878 “La théorie atomique", 1879

"Traité de chimie biologique" 1884

Ook Charles Adolphe Würtz werd al vroeg onweerstaanbaar aangetrokken door de

chemie, hoewel daar minder directe aanleiding voor was dan bijvoorbeeld bij zijn geëerde leermeester Liebig ; de vader van de jonge Würtz had niets met de chemie te maken. Hij was dominee in het kleine dorpje Wolflsheim bij Straatsburg. Als Adolphe, zoals hij genoemd werd, negen jaar oud is, wordt zijn vader beroepen naar Straatsburg met als gevolg dat de jongen op het oude beroemde gymnasium van deze stad zijn middelbare schoolopleiding zal krijgen. De opleiding was tweetalig: Duits-Frans. In deze periode van Adolphe's leven komt onstuitbaar de belangstelling voor alles wat scheikunde is te

voorschijn. Scheikundige en ook natuurkundige proeven worden uitgevoerd in de bijkeuken van het ouderlijk huis. De eisen van de jeugdige natuurwetenschappelijke onderzoeker nemen toe en het toneel van de scheikundige werkzaamheden wordt

verplaatst naar de keuken zelf die meer mogelijkheden biedt! Hier komt een abrupt einde aan de zelfwerkzaamheid van de veelbelovende chemicus als een grote pot witte fosfor onder zijn handen in brand vliegt …, hem niet zal beletten om zich toch in de rij van de grote Franse chemici te scharen . Hij gaat studeren aan de Universiteit van Straatsburg. Hij raakt bevriend met de Duitser Richard Lepsius, wereldberoemd egyptoloog en één van de grondleggers van de Oudegyptische archeologie en taalwetenschap, wiens zoon

Bernhard een belangrijk chemicus is geworden. Twintig jaar oud schrijft Würtz op 7 maar 1837 een brief aan Lepsius, waaruit duidelijk blijkt wat hij bij zijn medicijnenstudie eigenlijk het belangrijkste vindt: "Thans zit ik midden in mijn studie medicijnen. Ik bedrijf veel

anatomie en heb deze winter reeds een kadaver ontleed. De afkeer heb ik snel overwonnen; thans kan ik met de beste eetlust mijn boterham daarbij verorberen. De natuurwetenschappen trekken mij nog altijd bijzonder aan, ik heb nu ook een uitstekende gelegenheid om grondig chemie en fysica te Ieren. Ik ben ongeveer twee maanden geleden tot "aide préparateur de chimie" benoemd en moet nu de scheikunde-,

natuurkunde-, farmacie- en toxicologie-cursussen voorbereiden, die aan de medische faculteit worden gehouden…

Adolphe wil en zal chemie gaan studeren, tot grote ergenis van zijn vader, die zijn zoon voorbestemd heeft om theologie te gaan studeren . . . Een vriend van Adolphe verkeert in dezelfde positie. Gezamenlijk trekken ze ten strijde tegen hun beider ouders. Tenslotte komt er wat Würtz betreft een compromis uit de bus: Hij gaat medicijnen studeren …

(12)

Vader Würtz, verzoend door de studieresultaten van Adolphe, geeft hem

in 1842 toestemming om verder te studeren in Giessen, waar Liebig als een magneet jonge chemici aantrekt uit alle landen van de wereld. Hier maakt Würtz een interessante studie van de verschillende fosforzuren. Zoals gebruikelijk raakt ook deze student zeer onder de indruk van Justus Liebig en de sfeer die in zijn laboratorium heerst.

De kortste weg van Giessen terug naar Straatsburg leidt voor Adolphe over Dresden, Praag, Wenen en München. In 1843 promoveert hij in Straatsburg tot doktor in de medische wetenschappen. In mei 1844 trekt Würtz naar Parijs om verder te studeren bij de beroemde chemicus Dumas. Deze ontdekt in hem spoedig een uitzonderlijke leerling en benoemt hem tot een van zijn assistenten. AIs Dumas in 1849 geroepen wordt om Minister van Landbouw en Handel te worden, wordt Wurtz uitverkoren om de voordrachten van zijn leermeester voort te zetten aan de Ecole de Médicine.

Spoedig krijgt Würtz tevens de funktie van "chef des travaux chimiques" aan de Ecole Centrale des Arts et des Manufactures. Dan probeert Würtz met twee vrienden om in Parijs een instituut te vestigen naar het voorbeeld van het laboratorium van Liebig in Giessen. Helaas wordt dit binnen een jaar een grote mislukking. Het geluk is desondanks met hem, in 1851 bereikt hem de uitnodiging om hoogleraar te worden aan het

Landbouwkundig Instituut in Versailles. In 1853 vallen twee gebeurtenissen samen: het instituut in Versailles wordt opgeheven en Dumas neemt definitief afscheid van de Ecole de Médicine. Würtz wordt tot opvolger van Dumas benoemd en tegelijkertijd tot hoogleraar in de chemie aan de Sorbonne! Vooral de eerste post, als opvolger van de grote Dumas, hield een grote waardering in voor de 36-jarige chemicus uit de Elzas.

In 1840 ontdekt Würtz de reeds door Liebig voorspelde amino-alkanen en maakt hij aminomethaan en amino-ethaan. Hiermee werd een hele nieuwe homologe reeks

toegevoegd aan de koolstofchemie. Bijzonder belangrijk was het onderzoek van Würtz op het gebied van de meerwaardige alkanolen. In 1856 bevestigt hij de structuur van

glycerol, zoals die door Berthelot gedacht werd.

In de volgende jaren ontdekt hij de tweewaardige alkanolen, waaronder glycol.

Hij maakt daarbij propaan-, butaan- en pentaandiolen. Melkzuur, etheenoxide, acetaten en vele andere stoffen worden ontdekt en bereid. Dan volgt de meest beroemde

ontdekking van Adolphe Würtz: "de reactie van Würtz". Door middel van natrium maakt hij uit joodalkanen alkanen met een langere keten. Vervolgens worden verschillende

onbekende alkanolen vervaardigd en hun samenstelling vastgesteld. Daar tussen door worden talloze nieuwe koolstofverbindingen ontdekt en beschreven. Würtz speelde intussen al met de gedachte van de vierwaardigheid van koolstof Zijn leerling Kekulé zou dit definitief vastleggen.

Würtz en Kekulé waren twee van de organisatoren van het beroemde congres van Karlruhe in 1860, bedoeld om in een gezelschap van meer dan honderd vooraanstaande chemici de hangende problemen, speciaal in verband met de atomen en moleculen, te bespreken en indien mogelijk op te lossen (zie bij Avogadro (1)).

Met de uitgaven van zijn beroemde "Dictionnaire de chimie pure et appliquée" haalt hij zich enkele moeilijkheden op de hals. In de inleiding van het eerste deel, verschenen in 1868, schrijft hij ijskoud: "La chimie est une science française : elle fut constituée par Lavoisier, d'immortelle mémoire"… Later zwakt hij deze ietwat overdreven stelling af door te zeggen " … want niemand kan de Duitse wetenschap hoger stellen dan ik doe". Zijn nationalistische gevoelens hadden de chemicus met de Duitse naam wel iets te ver in de Franse hoek gedreven.

(13)

In 1869 maakt Würtz in gezelschap van vele andere chemici, kunstenaars, schrijvers, enz. een grote reis naar en door Egypte op uitnodiging van de Khedive Ismail Pasja, ter

gelegenheid van de opening van het Suez-kanaal. Ook de egyptoloog Richard Lepsius is van de partij.

Voldaan en bevrucht met nieuwe ideeën door het kontact met een zo andere wereld en het gezelschap van zovele geleerden keert men huiswaarts, niet vermoedend dat nog slechts korte tijd rest voor de grote Frans-Duitse oorlog van 1870 . . .

Voor de belegering van Parijs door de Duitse troepen heeft Würtz vrouw en kinderen in veiligheid gebracht in de provincie, zelf stelt hij al zijn krachten en kennis in dienst van de stad. Als de vetreserves van de belegerde stad opraken, zoekt hij een methode om de kwalijk riekende lampolie, die in grote hoeveelheden aanwezig was, voor menselijke consumptie geschikt te maken. In deze moeilijke dagen keert hij terug tot zijn

oorspronkelijke studie en stelt zich als arts in dienst van de stad en richt zijn woning in tot hospitaal.

Na de oorlog heeft Würtz het druk met onder andere de hulpverlening aan vluchtelingen uit de bij Duitsland ingelijfde Elzas. Daarnaast komt ook het chemische werk weer op gang. Würtz verricht fundamenteel werk op het gebied van de polymerisatie speciaal die van ethanal: hij ontdekt het meta (1872). In

1874 komt Von 't Hoff (11) bij Würtz tot zijn beroemde beschouwingen over de bouw van het methaanmolecuul. Thans worden de onderzoekingen, die hiervoor hoofdzakelijk op het gebied van de koolstofchemie lagen, uitgebreid tot de fysiologie. Allerlei chemische verschijnselen, ook abnormale in geval van ziekte, worden bestudeerd en de eerste stappen gedaan naar de ontcijfering van de coderingen in de levende natuur.

Verschillenden enzymen worden ontdekt. De samenstelling van bepaalde longkankergezwellen wordt onderzocht.

In 1876 wordt Würtz pas uitgenodigd om lid van de Académie des Sciences te worden, in 1881 wordt hij echter reeds tot voorzitter benoemd.

Eind 1883 gaat de gezondheid van de man die nimmer ziek was, plotseling sterk achteruit: een rustkuur aan de Riviera gedurende de wintermaanden lijkt de éénjarige nieuwe krachten te hebben gegeven. Al te vlug en al te intensief wordt het onderbroken werk weer met nieuwe energie aangepakt: dit en de schokkende dood van zijn leraar en vriend Dumas ruïneren zijn nog zwakke gezondheid. Toch beseffen de tallozen, die om het graf van Dumas verzameld zijn en de lijkrede van Würtz aanhoren, niet hoe ernstig de situatie is. Binnen een maand staat hetzelfde gezelschap opnieuw aan een grafkuil, nu aan die van Würtz…

(14)

KEKULE VON STRADONITZ, Friedrich August (1829-1896), geboren in Darmstadt, gestorven in Bonn.

Zijn belangrijkste publicatie:

"Lehrbuch der organischen Chemie", 4 delen, 1859-1880

In de vijftiger jaren van de vorige eeuw lagen de problemen in de organische scheikunde hoog opgetast; praktisch was men ver, doch theoretisch moest nog

veel gebeuren…

De invoering van de structuurformule, het valentiebegrip, de vierwaardigheid van koolstof de gedachte dat koolstofatomen met elkaar kunnen reageren, enz. gaven de theoretische koolstofchemie een geweldige duw in de goede richting.

Hierdoor kon iets begrepen worden omtrent de bindingen tussen atomen in één molecuul, hierdoor kon het probleem van de isomerie bevredigend worden opgelost, hierdoor werden de grote ketenvormige moleculen ineens veel duidelijker, hierdoor kwam het begrip dubbele binding met al zijn consequenties vast te liggen.

Tenslotte kon hierdoor een bevredigende oplossing verkregen worden voor het brandende probleem van de structuur van het benzeenmolecuul, waardoor een hele tak van de

koolstofchemie, de "aromatenchemie", grote voortgang kon boeken. De man, die hiervoor in hoofdzaak verantwoordelijk was, moet wel met gulden letters in het boek der groten in de chemie geschreven worden: Friedrich August Kekulé von Stadonitz.

Friedrich Kekulé werd geboren als zoon van een hoge militair. In 1847 laat hij zich

inschrijven aan de Universiteit van Giessen voor een studie in de architectuur Als we ons de voorgaande beschrijvingen goed herinneren, dan weten we dat aan deze universiteit een groot man chemie doceerde Justus Liebig.

Onwillekeurig komt Kekulé onder het gehoor van deze befaamde leraar, hij wordt, zoals zo velen, door deze chemicus gegrepen en wil zich op slag in de chemie verdiepen. Kekulé's vader is inmiddels overleden en zijn moeder moet toestemming geven voor deze ommezwaai in Friedrich's studieplannen. Zijn moeder weigert dit op grond van de

geweldige eisen die dit jonge vak aan de werklust en gezondheid van zijn beoefenaren stelt, velen hunner hadden reeds hun gezondheid geruineerd . Friedrich gaat naar huis terug om door persoonlijke pressie zijn moeder tot andere gedachten te brengen, dit kost hem een jaar, waarin hij niet stilzit en zich al voorbereidt op het tijdstip waarop zijn moeder zal toegeven. Hij bezoekt onder andere een trimester lang de Polytechnische school in Darmstadt. Kekule heeft goed gezien, zijn moeder gaat door de knieën en in 1849 is Friedrich terug in Giessen als student van Liebig, waarmee zijn lot onverbrekelijk

verbonden werd met de koolstofchemie. Hij neemt in werk en studie een voorbeeld aan zijn grote leermeester. Later vertelt Kekulé: "Indien u chemicus wilt worden, zo zei Liebig tegen mij toen ik in zijn laboratorium werkte, dan moet u uw gezondheid ruineren. Als men door het studeren de gezondheid niet ruïneert, brengt men het vandaag aan de dag in de chemie tot niets. Deze raad heb ik getrouw opgevolgd. Gedurende vele jaren waren voor mij vier en zelfs drie uren slaap genoeg. Eén bij de boeken doorwaakte nacht werd niet

(15)

geteld, slechts indien er twee of drie op elkaar volgden, dacht ik goed werk te hebben gedaan." De winter van 1851-1852 brengt Kekulé in Parijs onder het even stimulerende gehoor van Dumas, Würtz en vele andere groten. In 1852 promoveert hij tot doktor in de chemie in Giessen.

De grondslagen zijn gelegd, die ideeënrijkdom van Friedrich Kekulé heeft een stevig fundament. Zijn studie bij Würtz is daarom zo belangrijk, omdat deze Franse geleerde, evenals trouwens de Duitse chemicus Kolbe, reeds speelde met de gedachte van vierwaardige koolstof.

Door bemiddeling van Liebig krijgt Kekulé een baan als assistent in de buurt van de

Zwitserse stad Chur, een jaar later in Londen. In 1854 legt hij de resultaten van zijn eerste grote, zelfstandige werk voor aan de Royal Society, hierin spreekt hij zich reeds duidelijk uit in de richting van vaste valenties van de verschillende atomen.

In 1856 is Friedrich weer terug in Duitsland en wel als privaatdocent voor de organische scheikunde aan de Universiteit van Heidelberg. Het onderzoek dat hij hier verricht voert hem tot de overtuiging dat het koolstofatoom vierwaardig is, waarbij hij nog sprak van "vieratomigheid"; het woord "valentie" is pas in 1868 ingevoerd door Wichelhaus. Hieruit volgen direct zijn structuurtheorie, de structuurformules, de ketenvormige moleculen en de dubbele bindingen. Kekulé vertelt zelf dat de grondideeën hiervan reeds in zijn Londense tijd zijn ontloken.

Vrijwel gelijktijdig is ook de Schot Couper tot dezelfde gedachten gekomen, deze voert de structuurformule met de streepjes, zoals wij die zo goed kennen, in (1858); de naam "structuurformule" tenslotte stamt van de Russische geleerde Butlerow (1861). De Schot en de Rus gaan echter minder ver in hun conclusies dan Kekulé, vandaardat de laatste terecht de eer heeft gekregen; Couper houdt nog rekening met een wisselende valentie van koolstof In het volgende jaar publiceert Kekulé het eerste deel van zijn bovengenoemde "Lehrbuch der organischen Chemie”, waarin hij een

volledige uiteenzetting van zijn opvattingen geeft; dit boek heeft een grote invloed gehad op de ontwikkeling van de koolstofchemie. Ook het probleem van de isomerie kan nu tot een oplossing komen, in zijn boek behandelt Kekulé de vijf isomeren: valeriaanzuur, methyl butyraat,ethyl propionaat, propylacetaat en butylformiaat. De hand van de meester reikt ver; in 1858 wordt Kekulé op voorspraak van Liebig benoemd tot gewoon hoogleraar in de chemie aan de Universiteit van Gent. Met deze Belgische episode in zijn leven is de theorie van het benzeenmolecuul verbonden. De geweldige en vooral zeer brede kennis, die Friedrich zich in de loop der jaren eigen heeft gemaakt werpt hier wel zeer rijke vruchten af. Hij brengt licht in de raadselachtige duisternis van de verbindingen van benzeen. In 1866 publiceert hij zijn model van de benzeen-zesring met de wisselende dubbele bindingen, een model waarin pas onze tijd noodzakelijke verbeteringen heeft kunnen aanbrengen door toepassing van de theorie van de mesomerie. De structuur van vele verbindingen komt thans uit de donkere hoek van het onbegrepene in het volle licht van het chemisch weten …

Vele jaren later vertelt Kekulé hoe hij op de gedachte van de structuur van het

benzeenmolecuul is gekomen: "Gedurende mijn verblijf in Gent in België woonde ik in een fraaie vrijgezellenkamer in de hoofdstraat. Mijn werkkamer lag echter in een nauwe

zijstraat en ontving gedurende de dag geen licht. Voor de chemicus, die de uren van de dag in het laboratorium doorbrengt, was dit geen bezwaar. Daar zat ik en schreef aan mijn leerboek, maar het wilde niet vlotten, mijn geest vertoefde bij andere dingen. Ik draaide de stoel naar de haard en verzonk in een sluimer. Weer dartelden de atomen voor mijn ogen.

(16)

Kleinere groepen hielden zich deze keer op de achtergrond. Mijn geestesoog door herhaalde visioenen van overeenkomstige aard gescherpt, onderscheidde nu grotere composities van meer menigvuldige gedaante. Lange rijen, veelal dicht op elkaar gepakt; alles in beweging, gelijk slangen zich kronkelend en draaiend. En zie, wat was dat: Eén van de slangen greep de eigen staart vast en honend wervelde de figuur voor mijn ogen.

Als door een bliksemstraal ontwaakte ik; ook deze keer bracht ik de rest van de nacht door met het uitwerken van de consequenties van de hypothese…" Intussen waarschuwt Kekulé ervoor, zoals hij bij vroegere theorie ook zo vaak had gedaan, dat men de theorie niet als de absolute waarheid moet opvatten. Een groot geleerde kan nauwelijks op betere manier afstand nemen van zijn eigen geniale gedachten …

In 1867 keert Kekulé opnieuw terug naar zijn vaderland, thans als antwoord op het verzoek om de vrijgekomen leerstoel in de scheikunde aan de Universiteit van Bonn te komen bezetten. De vele werkzaamheden nemen hem hier zo in beslag, dat hij slechts met behulp van medewerkers het vierde deel van zijn onvoltooid gebleven "Leerboek" in 1880 het licht kan doen zien. Zijn onderwijs, het werk in het laboratorium met de

studenten, het bespreken van allerlei moeilijkheden met hen, enz. kostte veel van zijn tijd en vooral van zijn energie.

Een van zijn beroemdste leerlingen in Bonn was onze landgenoot Van ’t Hoff (11)(1872)! Tegen het einde van de zeventiger jaren is de laaiende vlam van een groot mens en chemicus opgebrand, nog ongeveer twintig jaar scheiden Friedrich August Kekulé van de eeuwigheid, deze zijn voor hem echter omzoomd met uitputting en ziekten … Op 13 juli 1896 gaat de ster van dit grote genie voorgoed onder. Sinds 1927 herinnert de Kekulé kamer in het Elektrochemisch Instituut van de Technische Hogeschool in Darmstadt aan de man die de wereld voor het eerst inzicht gaf in het benzeenmolecuul…

(17)

PASTEUR, Louis (1822 1895),

geboren in Dole (depart. Jura), gestorven in Villeneuve-I'Etang (bij Parijs). Zijn belangrijkste publikaties:

"Étude sur Ie vin, ses maladies, causes qui Ie Ijrovoquent, Ijrocédés nouveaux pour Ie conserver et pour Ie vieillir", 1866

"Études sur Ie vinaigre, ses maladies, moyens de les prévenir", 1868 "Études sur Ia maladie des vers a soie", 1870

"Études sur Ia biere, ses maladies etc., avec une théorie nouvelle de Ia termentation", 1876

Zelden is het werk van een chemicus zo van direct nut voor de mensheid geweest als bij Louis Pasteur. Zelden ook heeft een mens op zoveel verschillende gebieden van

wetenschap wereldroem vergaard als hij. Het is dan ook niet eenvoudig om een schets te geven van deze mens en zijn werk, van zijn ingewikkelde karakter, zijn vele functies en zijn talloze belangrijke onderzoekingen.

Laten we trachten eerst zijn karakter te typeren. Pasteur was niet iemand, die in de stilte van zijn laboratorium zwoegde alleen om der wetenschaps wille,

doch zeker ook ter meerdere glorie van hemzelf Dikwijls ging zijn persoonlijke roem hem voor de nuchtere wetenschappelijke waarheid. Hij haatte wetenschappelijke

tegenstanders, kreeg hij geen gelijk dan werd niet langer met argumenten gestreden, maar met spot! Andere menselijke zwakheden van de grote onderzoeker waren zijn betweterigheid, zijn vaak aan de dag tredende ondoordachtheden zijn fantasie, die vaak naar het theatrale overging . . . Dat desondanks zijn prestaties op chemisch, biologisch en medisch gebied zo huizenhoog uitsteken boven die van gewone onderzoekers pleit voor zijn geweldige begaafdheid. Zijn bezetenheid voor het wetenschappelijk onderzoek en zijn genialiteit als natuurwetenschappelijk denker. Zijn liefde voor de medemens en vooral voor de lijdende, blijkt uit het feit dat hij het laatste deel van zijn leven geheel inzet op het medisch terrein om de wortel van verschillende afschuwelijke ziekten te vinden en deze uit te roeien. Eén van de grootste weldaden, die ooit aan de mensheid is bewezen, is de bestrijding van de hondsdolheid: Het meesterwerk van Louis Pasteur . . . .

De vader van Louis Pasteur was leerlooier en niets wees er bij de geboorte van de kleine jongen op dat zijn naam eens op ieders lippen om de gehele aarde zou gaan. Het enige wat zijn vader hem zou hebben meegegeven, was de volgende wens voor de toen

tweejarige Louis: "Als jij eenmaal professor aan het College in Artois zou kunnen worden, zal ik de gelukkigste mens in de wereld zijn. Zoals zoveel, later beroemd geworden, mannen had kleine Louis het geluk een zeer bijzondere moeder te hebben. Hoewel slechts een eenvoudige arbeidsdochter, bleek zij een geestelijke inhoud van ongewone afmetingen te bezitten. Zij bleek het geestelijk klimaat in het eenvoudige huis te kunnen vestigen en de stuwende kracht te kunnen ontplooien, die de toekomstige geleerde voortdreef, hem echter ook een grote eerzucht bijgebracht.

(18)

In 1825 verhuist de familie Pasteur met de driejarige kleine naar Artois, waar Louis zo vroeg mogelijk naar school gaat. Hij verschijnt daar de eerste dag met dikke

woordenboeken bepakt, die hij voorlopig zeker nog niet nodig zal hebben… Hij doorloopt het College van Artois met het predikaat: "Zal het ver brengen". De eenvoudige scheikundige handelingen in de leerlooierij van zijn vader hebben hem intussen vertrouwd gemaakt met en hem belangstelling bijgebracht voor de chemie. De volgende fase in zijn opleiding vormt het College Royal in Besancon.

Dan volgt de grote stap naar de Ecole normale superieure in Parijs. In 1842 zakt hij voor het toelatingsexamen, het volgende jaar lukt het beter, hij wordt toegelaten. In 1847 volgt zijn promotie tot doktor in de chemie.

Zijn eerste beroemde ontdekkingen zijn dan reeds gedaan, die van het asymmetrisch koolstofatoom, en de draaiing van het polarisatievlak door de verschillende

wijnsteenzuren, doch daarover straks meer. Reeds in 1846 is hij plotseling tot

natuurkundeleraar aan het Lyceum van Tournon benoemd. In 1848 volgt dezelfde functie in Dijon. Reeds in 1849 volgt zijn eerste hoogleraarsschap: In de chemie aan de

Universiteit van Straatsburg, waar hij en passant trouwt met de dochter van de decaan van de universiteit. Waarschijnlijk heeft het meisje niet beseft dat ze haar lot verbond aan een bezeten geleerde, die haar bij zijn titanenstrijd van het wetenschappelijk onderzoek zou inzetten en haar nauwelijks tijd tot pleziertjes zou laten. Zij zal hem desondanks trouw terzijde blijven staan. In 1854 volgt de benoeming tot decaan van de nieuw opgerichte faculteit van de natuurwetenschappen in Rijssel met de opdracht de organisatie hiervan op zich te nemen. In deze tijd valt zijn belangrijke werk op het gebied van de gisting. In 1857 keert Pasteur terug naar Parijs als hoogleraar in de chemie aan de École normale supérieure. Tien jaar later komt de kroon op deze reeks van functies: Louis Pasteur wordt benoemd tot hoogleraar in de chemie aan de Sorbonne. Opnieuw een jaar later in 1868, Pasteur is dan 46 jaar oud, wordt hij tevens directeur van het Laboratorium voor

Fysiologische Scheikunde van de École pratique des Hautes Études. In dit prachtige laboratorium verricht Pasteur de onderzoekingen op medisch gebied die tot ontdekkingen zullen leidden, die hem pas recht wereldberoemd maken.

Het jaar 1868 heeft echter nog meer voor hem: een zware beroerte brengt Pasteur aan de rand van het graf Twee maandenlang is hij volkomen verlamd. Nooit had de grote geleerde toegegeven, steeds had hij de overwinning bevochten. Zo ook nu, hij komt weer op de been en zet zijn werk met tomeloze energie voort, ondanks het feit dat de linkerzijde van zijn lichaam tot zijn dood verlamd zal blijven… Wellicht kan deze lichamelijke handicap ons verzoenen met de minder aangename kanten van zijn persoonlijkheid…

Laten we thans proberen om een schets van zijn werk te geven. De plaats- ruimte is beperkt, slechts het beroemdste van het beroemdste kunnen we meer uitvoerig uiteenzetten.

Tijdens zijn studie aan de École normale supérieure weet een van de leraren Louis te interesseren voor het molecuulonderzoek. Zojuist had Mitscherlich ontdekt dat

druivenzuur en wijnsteenzuur stoffen van gelijke chemische samenstelling zijn, dat ze gelijke kristalvorm hebben, dat ze dezelfde soortelijke massa bezitten, enz. echter, de zouten van het wijnsteenzuur draaien het trillingsvlak van gepolariseerd licht naar rechts, de zouten van druivenzuur zijn optisch inactief zoals de proeven van Biot reeds hadden vastgelegd. Pasteur buigt zich over dit probleem en stelt dat dit verschil slechts schijn kan zijn. Als moleculen chemisch en fysisch hetzelfde zijn, kunnen ze zich onmogelijk

(19)

factor zijn en deze moet gevonden worden. Hij maakt zeer zuivere kristallen van dezelfde dubbelzouten van druivenzuur en wijnsteenzuur. Bepaalde vlakken hieraan waren zijn voorgangers ontgaan. Pasteur ziet nu echter met grote scherpzinnigheid, dat juist deze de oplossing gaan brengen. In de kristallen van het wijnsteenzure zout wijzen deze vlakjes alle naar één kant, de kristallen zijn dus identiek.

Bij de kristallen van het druivenzure zout vindt hij echter kristallen, waarbij de vlakjes naar links of naar rechts wijzen, beide soorten kristallen zijn elkaars spiegelbeeld.

Hij zoekt ze uit onder de microscoop en lost ze afzonderlijk op. Hij onderzoekt

de optische activiteit van de oplossing en ontdekt dat de ene oplossing identiek is aan die van wijnsteenzuur en dat de andere bij gelijke concentratie over een zelfde hoek het polarisatievlak naar links draait. Het eerste stel optische antipoden is ontdekt, evenals het racemisch mengsel. Onderzoek van de zuren zelf levert overeenkomstige resultaten. Mengen van gelijke hoeveelheden van equimoleculaire oplossingen van beide

wijnsteenzuren levert een oplossing van druivenzuur.

De ontdekking baart groot opzien en de Académie des Sciences draagt Biot op de zaak te onderzoeken. In de keuken van Biot maakt Pasteur onder toezicht van

de oude geleerde uit door deze geleverd druivenzuur, natriumcarbonaat en ammoniak het natriumammonium-dubbelzout. Tien dagen later bezit Pasteur ongeveer 30-40 gram uitgezochte kristallen. Het oordeel zal geveld worden in het College de France. De tafel met instrumenten staat klaar. Pasteur legt het linksdraaiende zout aan de linkerkant van Biot en het rechtsdraaiende aan de rechterkant. Biot lost het linksdraaiende zout op onderzoekt de optische activiteit: De oplossing draait het trillingsvlak van gepolariseerd licht naar links…

Biot omarmt Pasteur en zegt: "Mijn beste jongen, ik heb mijn hele leven lang de wetenschap zo lief gehad, dat dit mij hartkloppingen bezorgt".

Doch wat is de oorzaak van het merkwaardige verschil tussen beide wijnsteenzuren. De kristallen worden opnieuw onderzocht en hun asymmetrische bouw goed bekeken, dan komt de grote gedachte: Ook de moleculen moeten asymmetrisch zijn. Pasteur is daarmee de grondlegger van de theorie van het asymmetrisch koolstofatoom en daarmee van de hele moderne stereochemie, die zo'n belangrijke plaats inneemt in de scheikunde. Tussen de bedrijven door ontdekt hij ook het anti-wijnsteenzuur. Andere optisch actieve stoffen worden onderzocht en beschreven, waarbij intussen een aantal nieuwe stoffen aan de zich uitbreidende lijst van de koolstofchemie worden toegevoegd. Het is pas 1848. We laten Pasteur's verdere werk op dit gebied voor wat het is en gaan naar zijn volgende ontdekkingen. De wijnsteenzuren brengen hem als vanzelf bij het probleem van de

gisting. De Rijsselse spiritusfabrikanten, die veel van hun nieuwe chemicus verwachten, drijven hem in dezelfde richting- Pasteur komt tot de overtuiging dat de levende gistcel de oorzaak is van de verschillende soorten gisting.

Hij komt hiermee in fel conflict met Liebig, die slechts dode stof als oorzaak wil aanvaarden. Pasteur vindt de gist die de melkzuurgisting veroorzaakt, evenals de bacterie, die boter doet bederven. Terzijde ontdekt hij de anaërobe bacteriën.

Bederf van producten wordt eveneens aan een soort gisting toegeschreven, aanvankelijk ten onrechte exclusief aan anaërobe bacteriën. Pasteur bedenkt een methode om de door gisting uit wijn verkregen azijn in het vervolg tegen bederf te vrijwaren. Spoedig maken de fabrikanten nog slechts azijn volgens het procédé Pasteur.

(20)

Intussen duurt de strijd omtrent de oorzaak van de gisting voort. Pasteur beweert dat de gistcellen door de lucht worden overgebracht, anderen houden vol dat ze ontstaan in de gistende vloeistof uit daarin aanwezige eiwitachtige stoffen. Een verdere bestudering van de alcoholische gisting is het gevolg. Pasteur bewijst dat verwarming van een gesloten fles wijn tot 60°C (waarbij de gistcellen gedood worden) alle bederf tegengaat. Hiermee is dan tevens de techniek van het pasteuriseren uitgevonden. Als Pasteur dan ook nog bewijst dat dit proces geen merkbare invloed heeft op de kwaliteit van de wijn, zijn de Franse wijn boeren, en zij niet alleen, zeer verheugd.

Talloze levensmiddelen kan men nu tegen bederf beschermen door ze te verhitten. Jaren later is hierop nog een vervolg, als Pasteur zich (na 1870) met de bierbereiding gaat bemoeien. Tot dan was dit een zeer bederfelijke drank. Pasteur ontdekt methoden om beter bier te maken, pasteurisatie verhoogt de houdbaarheid ervan.

Na deze grote chemische en biologische ontdekkingen komt Pasteur meer exclusief op medisch terrein, hoewel zijn eerste werk op dit gebied reeds uit 1865 dateert. Reeds sinds 1850 gaat de Franse zijde-industrie gebukt onder grote moeilijkheden. Epidemieën van infectieziekten onder de zijderupsen decimeren deze diertjes. Men probeert van alles, men importeert eieren van heinde en ver uit Europa en zelfs uit Japan, daar men daarin de oorzaak vermoedt. Miljoenen francs gaan verloren en deze hele, zo belangrijke tak van industrie dreigt ten onder te gaan. In 1865 worden slechts 4.000.000 gezonde cocons "geoogst", tegen in 1853 26.000.000! Men roept Dumas te hulp, deze geeft het onderzoek door aan Pasteur, die zich met moeite uit zijn onderzoekingen op het gebied van het bederven van wijn, enz. laat sleuren. Vijf jaar lang brengt Pasteur een maand door in Alais, in het hart van het zijdegebied. Dan is de oorzaak gevonden:

Twee infectieziekten tegelijk. Pasteur werkt een effectieve methode uit om door selectie van de eieren de ziekten te onderdrukken en wordt geëerd als redder van de Franse zijde-industrie, die later door zijn eigen vakgenoten toch om zeep zal worden geholpen, door de uitvinding van de kunstzijde!

Na 1870 begeeft de grote geleerde zich helemaal op het medische pad. Zijn

studies over gisting en bederf hadden hem reeds veel geleerd en reeds omstreeks 1860 de gedachte toen postvatten dat het overbrengen van besmettelijke infectieziekten op dezelfde manier plaatsvindt. Het gaat te ver om ons te verdiepen in de omwenteling op medisch gebied waartoe zijn theorie over de infectie voerde; infectieziekten worden van buitenaf veroorzaakt en niet van binnenuit, zoals de medische wereld dacht, hoewel enkelen zich reeds in dezelfde richting hadden uitgesproken als Pasteur.

In 1880 stelt Pasteur vast dat kippen, die de gevreesde kippencholera overleefd hebben, immuun zijn tegen een volgende besmetting. Hij kweekt de kwalijke cholerabacterie en weet deze te verzwakken. Massa's kippen worden ingeënt.

Hij denkt daarbij aan de koepokinentingen van Jenner uit 1796. Het succes is groot. In 1881 trekt hij op dezelfde manier ten strijde tegen miltvuur bij schapen, hij ontdekt de bacterie en weet na aanvankelijke moeilijkheden ook deze infectieziekte de baas te worden. Pasteur is nu de grootste man en de trots van Frankrijk; hij ontvangt het grootkruis van het Legioen van Eer en in 1882 de uitnodiging om lid te worden van de Académie Francaise, het meest illustere gezelschap van Franse wetenschapsmensen. En zijn meest beroemde werk lag nog voor hem …

Hij werpt zich op de meest afschuwelijke ziekte, die talloze slachtoffers eiste: de hondsdolheid. In 1885 vindt hij het serum om ook deze ziekte de baas te worden. De verwekker van de ziekte was niet te vinden. Pasteur staat dus voor de opgave een middel te vinden om een onbekende onschadelijk te maken! Hoe komt hij aan een entstof

(21)

Pasteur ent een deel van het ruggenmerg van een aan hondsdolheid gestorven hond in bij een levend konijn onder het hersenvlies, dit sterft na 14 dagen. Een deel van zijn

ruggenmerg gaat naar een ander konijn, enz.

Bij het vijfentwintigste konijn is de tijd tussen inenten en sterven nog slechts acht dagen; bij het negentigste nog maar nauwelijks zeven dagen. Alle volgende konijnen blijven in leven en zijn blijkbaar immuun geworden! Honden worden met steeds grotere doses entstof ingespoten, zij blijven gezond, ook als ze gebeten worden door een dolle hond.

Wat een succes! Maar de mens? Pasteur aarzelt.

Op 6 juli 1885 brengt een moeder haar negenjarige zoontje met veertien beten van een dolle hond overdekt. De jongen is reeds een maand tevoren gebeten.

Pasteur is de wanhoop nabij, wat moet hij doen? Twee collega's van de medische faculteit raden hem aan de jongen in te spuiten met de entstof Het wonder

geschiedt: De jongen geneest. Een zesjarig kind, dat reeds zevenendertig dagen tevoren gebeten was, sterft echter- Uiteraard geeft "men" de schuld aan de inenting. In maart 1886 komen negentien Russische boeren uit Smolensk, in Parijs aan, allen waren gebeten door dolle wolven, nog gevaarlijker dan honden. Zestien worden door Pasteur gered! Bij hun afreizen verheerlijken zijn hun redder dermate, dat het zelfs Pasteur te ver gaat.

Vierenzestig jaar is Pasteur en zijn roem gaat verschillende malen rond de wereldbol. Zijn laatste werk kan en zal miljoenen mensen redden van een afschuwelijke dood. Miljoenen danken nog heden hun leven aan de Franse geleerde.

Kunnen wij hem alleen hierdoor al niet zijn in het begin van dit stuk uitgemeten menselijke zwakheden vergeven . . . ?

Héel Frankrijk brengt geld bijeen om de grootste van zijn groten te eren door het bouwen van een waardig Institut Pasteur, centrum van verder onderzoek van hondsdolheid en andere gevreesde ziekten. Spoedig verschijnen overal in wereld instituten naar dit model in Parijs. Op 14 november 1888 wordt het Institut Pasteur in tegenwoordigheid van de Meester en de President van Frankrijk ingewijd; 2.286.680 francs waren met intekenlijsten ingezameld. De ontroering belet de oude man te spreken, zijn voorbereide rede wordt uitgesproken door zijn zoon.

Het genie is moe, nooit zal Pasteur zelf nog in zijn instituut werken, doch een staf van uitgezochte geleerden zet zijn werk voort, tot op de huidige dag, tot heil van de mensheid…

(22)

FISCHER, Emil (1852-1919),

geboren in Euskirchen (Rijnland), gestorven in Berlijn. Zijn belangrijkste publikaties:

"Untersuchungen in der Puringruppe", 1882-1906 "Über AminosOuren, Polypeptide und Proteine", 1906 "Untersuchungen über Kohlenhydrate und Fermente", 1909 "Untersuchungen über Depside und Gerbstatre", 1919 Nobelprijs scheikunde 1902

Met Emil Fischer zijn we bij de laatste chemicus gekomen, die we in de historisch varia wat meer gestalte willen geven. Zoals zijn jaartallen aangeven, is hij van een latere tijd dan de hiervoor eruit gelichte chemici. Hij bracht zijn jeugd door in een tijd dat de koolstofchemie reeds in volle ontwikkeling verkeerde.

Ook de biochemie was reeds als belangrijke dochter van de scheikunde erkend en juist hierin zou Fischer zijn grote arbeidsterrein vinden en wel speciaal op het gebied van eiwitten en koolhydraten. Zijn grote belangstelling ging uit naar het ophelderen van

eigenschappen en structuur van in de levende natuur voorkomende koolstofverbindingen. Emil werd als achtste kind van de familie geboren, reeds twee kinderen waren voor zijn geboorte overleden, hem resteerden slechts vijf zusters. Gelukkig voor hem

compenseerden vijf neven in het huis naast het hunne het teveel aan vrouwelijke

begeleiding. Emil's vader dreef met zijn broers een bloeiende handelsfirma. Vader Fischer was nimmer bevreesd om nieuwe ondernemingen op te zetten, of in andere deel te

nemen. Zo werd een weverij gesticht. Dit liep niet zo heel vlot, steeds waren er storingen. De vader van Emil had een grote achting voor de chemie en hij was ervan overtuigd dat de moeilijkheden in de weverij snel opgelost zouden zijn als één van de zoons van de "Gebruder Fischer" chemicus zou worden… Zakelijke deelneming in de ijzer- en

cementindustrie versterkte dit gevoel van Laurenz Fischer nog. Dit streven van papa heeft een grote invloed gehad op de beroepskeuze van Emil.

In 1865 verruilt Emil op eigen initiatief de school in zijn geboortestad tegen het gymnasium in Wetzlar, samen met een vier jaar oudere neef Twee jaar later trekken beide naar het gymnasium in Bonn, waar Emil in 1869 eindexamen doet, de jonge Fischer is dan 17 jaar oud. Zijn aangeboren zelfstandigheid is hiermee reeds duidelijk geworden.

Emil wil nu wis- en natuurkunde gaan studeren, vader Laurenz weigert toestemming, een dergelijke studie geeft te weinig materiële kansen. Hij probeert van Emil koopman te maken, spoedig ziet hij in: "de jongen is te dom voor koopman, hij moet studeren". De keus valt tenslotte op de scheikunde. Toch is de liefde voor de wetenschap niet groot, zelfs Kekulé, die dan in Bonn doceert, weet hem niet te inspireren. In 1872 trekt Emil met zijn neef Otto naar Straatsburg waar Adolf Baeyer organische chemie doceert. Hier breekt

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De Commissie KCIO heeft op dit moment bijvoorbeeld intensief contact met de Jonge Orde en de Landelijke Vereniging van Medisch Specialisten in Opleiding (LVAG) over de eigen

Voor het vervullen van de tussentijds opengevallen plaats door het trieste overlijden van mevrouw E. Trap is conform de Kieswet artikel V2 de eerste opvolger

Omdat huisartsen buiten het ziekenhuis geneigd zijn om het voorgeschreven geneesmiddel door de medisch specialist binnen het ziekenhuis te volgen (het

De oplossing en zeer veel andere werkbladen om gratis te

Emission inventories from the platinum smelters are subjected to air dispersion modelling to address research objective 3, which is to determine the contribution

Met nadruk wordt vermeld dat voor een goede vergelijking tussen snijmaïs en GPS met als nateelt gras moet worden uitgegaan van rotaties van minimaal twee jaar.. Aan het inzaaien

Hun schets van Opex is in feite een lege huls die wel heel duidelijk is in wat er naar buiten toe geleverd wordt, Snelheid Betrouwbaarheid Lage kosten en Gemak, maar er wordt