A. Martens*
Kosten en baten van
landelijke OR-verkiezingen
Het idee om bij alle bedrijven en instellingen tege lijk ondernemingsraads- en dienstcommissieverkie- zingen te houden staat opnieuw op de dagorde. Minister De Koning van Sociale Zaken en Werk gelegenheid zei onlangs nog dat de suggestie om de verkiezingen voor de ondernemingsraden lan delijk te concentreren binnen een vaste periode, naar analogie met België en de Bondsrepubliek, hem wel aansprak.1
Hij zag er verschillende voordelen aan:
— ruimere aandacht van de media, wat tot betere bekendheid van de or kan leiden;
— hogere opkomst bij de verkiezingen wegens deze extra-publiciteit;
— meer kansen dat ondernemingsraden kunnen worden ingesteld waar er nog geen zijn. Bovendien pleiten ook vakbondsvertegenwoordi- gers voor een landelijke verkiezingsaanpak. Hier bij zouden voornamelijk praktische, organisato rische overwegingen spelen (vereenvoudiging, ra tionalisering, betere controle, planning enz.). Daar de minister uitdrukkelijk naar België ver wijst, is het zeker niet overbodig onze ogen even naar het zuiden te richten. Volgend jaar worden daar, voor de tiende keer sinds 1950, landelijke verkiezingen gehouden voor ondernemingsraden van bedrijven uit de privé-sector. In ruim 3000 privé-bedrijven (zowel profit- als non-profit- bedrijven) zullen ongeveer 10 000 afgevaardig den voor de or en 15 000 voor de Comités voor Veiligheid, Gezondheid en Verfraaiing van de Werkplaats (CVG) gekozen worden. In 1987 zal ook voor het eerst, naast de afvaardiging van de arbeiders, de bedienden en de jongeren, een af vaardiging van het kaderpersoneel in de or-en en CVG’s zetelen (in bedrijven waar ten minste 15 personen van het kaderpersoneel actief zijn). Voor zo een inzet wordt de verkiezingscampagne nu reeds voorbereid.
* Dr. A. Martens is lid van de redactie van het Tijd schrift voor Arbeidsvraagstukken.
In vergelijking met het huidige Nederlandse ver kiezingssysteem en rekening houdend met de uit spraak van minister De Koning, willen wij enkele bevindingen van sociaal-wetenschappelijk onder zoek hieromtrent naar voren halen. Een aantal studies geeft ons interessant materiaal2 voor de beoordeling van landelijke or-verkiezingen. De syndicale verkiezingen geven telkens opnieuw aanleiding tot het aanwakkeren van de concur rentie en de rivaliteit tussen de nationale vakbon den (ACV - ABVV - ACLVB). Tijdens de verkie zingen gaat het niet om het verwerven van (meer) economische macht in een bedrijf, maar gaat het om een maximaal aantal kandidaten van de eigen vakbondslijst verkozen te zien. Een felle politise ring (voornamelijk wanneer één van beide grote vakbonden nauwe banden heeft met een partij- aan-het-bewind) wordt tijdens die verkiezingen altijd vastgesteld. De vooruitgang (of de achter uitgang) van een vakbond (gemeten aan het totaal uitgebrachte stemmen en behaalde zetels) wordt telkens ook geïnterpreteerd als een goedkeuring (of afkeuring) van de regering (en de regerings partijen). Met andere woorden, syndicale verkie zingen verdonkeremanen in de bedrijven de ‘godsvrede’ of de gemeenschappelijke fronten die door de bonden jarenlang gesmeed kunnen worden.
In de tweede plaats worden de aanhang en popu lariteit van de nationale vakbonden op onderne mingsniveau verder uitgespeeld in de sectoriële en nationale overlegorganen. Het aantal afgevaar digden (in paritaire comités, bedrijfsraden, Na tionale Arbeidsraad, Centrale Raad voor het Be drijfsleven enz.) wordt op grond van de behaalde resultaten op ondernemingsniveau vastgelegd. Het wordt dus een algemene populariteitstest of krachtmeting. De rol van de vakbondssecretaris- sen bij de voordracht van kandidaten is dus zeker niet te verwaarlozen, daar de vakbondsmacht op bedrijfstakniveau en in de nationale overlegorga nen van die verkiezingsresultaten zullen afhangen.
Inleiding Ten derde maken de individuele dienstverlening
aan bedrijfsgenoten, die vóór de verkiezingen door de kandidaten verzekerd wordt, hen bekend en populair bij werknemers, die niet sterk ‘syndicaal geëngageerd’ zijn. Om die stemmen te winnen wordt vaak individueel maatschappelijk werk op gezet, dat het collectief optreden en de klasse- opstelling niet noodzakelijk ten goede komt. In verkiezingsperiodes wordt de collectieve belan genbehartiging over de vakbondsgrenzen heen vaak onder de korenmaat gezet . . . want wie zullen de vruchten worden toegekend ingeval van overwinning? Of de schuld in geval van misluk king?
Werknemers brengen daarom voornamelijk stem men op naam uit.
Tenslotte is de inbreng van de ondernemings- kernen in het verkiezingsgebeuren beperkt te noemen. ‘De werknemers worden doorgaans weinig betrokken bij de verkiezingsvoorberei- ding, zowel wat de kandidatenvoordracht als wat de inhoudelijke opvulling aangaat’3 en verder wordt door R. Cornet vastgesteld, dat verkiezin gen voor de ondernemingsmilitanten ‘evenmin een aanleiding zijn om zich diepgaand te bezin nen over de aard en de richting van syndicale bedrijfswerking en duidelijke krachtlijnen hier omtrent uit te werken’.4
Bij de eis om tot landelijke or-verkiezingen over te stappen moet dus ook met die elementen re kening worden gehouden.
Maar die nadelen wegen misschien niet op tegen een reeks voordelen die landelijke verkiezingen voor de vakorganisaties toch bieden, met name: — de mogelijkheid tijdens de verkiezingscampag ne bedrijfsoverstijgende kwesties bespreekbaar te maken;
— de mogelijkheid voor een reeks bedrijven van éénzelfde concern, sector of streek op een ge coördineerde wijze een programma voor te stellen en te verdedigen;
— het bevorderen in alle vakbondsgeledingen van een debat over inspraak en overleg in bedrijfs organisatorische aangelegenheden.
Voor het ABVV (Socialistisch Vakverbond) en het ACV (Christelijk Vakverbond) kristalliseert zich dit debat uit in de tegenstelling tussen (zelf bestuur door middel van) arbeiderscontrole en medebeheer (met werknemersraden).
Hoe dan ook, een scherpe kosten/baten-analyse van landelijke or-verkiezingen zou door de bon den niet enkel op organisationeel vlak maar ook met betrekking tot de syndicale doctrine (theo- rie/ideologie) en de syndicale praxis (mobilisatie, onderhandelings- en stakingskansen) gevoerd moeten worden.
Uiteindelijk gaat het slechts om het aanduiden van afgevaardigden voor een orgaan dat de (eco nomische) beslissingsmacht van de werkgever slechts marginaal beïnvloedt of verstoort. □
Noten
1. OR-Blad, mei 1986, jrg. 8, nr. 5, blz. 8.
2. W. Dambre, De ondernemingsraden in België, geschie denis van de ondernemingsraden in België, Kluwer, Antwerpen, 1985; R. Cornet, Sociale verkiezingen, syndicaal pluralisme en vakbondswerking in de on dernemingen. Een verkennend onderzoek rond de ondernemingsraadverkiezingen van 1983 in een aan tal grote industriële ondernemingen uit Antwerpen, Limburg en Brabant. Eindverhandeling, Departement Sociologie, KU-Leuven, september 1985.
3. R. Cornet, o.c., blz. 183. 4. R. Cornet, o.c., blz. 184.