• No results found

Perspectief nemen in een interactieve setting

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Perspectief nemen in een interactieve setting"

Copied!
15
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Perspectief Nemen in een Interactieve Setting

Karlijn M. Govaarts Universiteit van Amsterdam

Vak: Bachelorthese Sociale Psychologie Student nummer: 10667318

Begeleider: Tim Faber

(2)

Abstract

Voorgaand onderzoek was gericht op de toe en afname van perspectief nemen vanuit observationeel oogpunt. Om te onderzoeken of sociale cognitie hetzelfde werkt in een interactie werd in dit onderzoek de nadruk gelegd op facilitatie en inhibitie van perspectief nemen in een interactieve setting. Aan deze laboratorium studie deden 59 deelnemers mee. De deelnemers kregen de opdracht perspectief te nemen in een spatiële

perspectief taak. Tijdens deze taak moesten de deelnemers een afbeelding met een object, een afbeelding met een acteur, een afbeelding waarin actie werd gesuggereerd en een afbeelding waarin een minimale interactie werd gesuggereerd, beoordelen. Hierbij was er een conditie die uit zichzelf moest antwoorden (egocentrisch) en een conditie die uit de persoon in de afbeelding moest antwoorden (allocentrisch). Uit de resultaten bleek een significant langere reactie tijd in de interactie afbeelding ten opzichte van de actie en acteur afbeelding. Uit dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat een interactieve setting zowel egocentrisch als allocentrisch perspectief nemen inhibeerd.

(3)

Perspectief nemen in een interactieve setting

De mens bevind zich continu in sociale situaties. Deze situaties kunnen complex zijn, bijvoorbeeld een ruzie tussen twee geliefden. Maar ook simpel, bijvoorbeeld een voorbijganger op straat die per ongeluk een ander aan tikt en sorry zegt. In sociale situaties moet een persoon respons geven aan verbale of fysieke acties van een ander persoon (Tversky & Hard, 2009). Door de acties vanuit het oogpunt van de ander te bekijken kan een persoon anticiperen op wat een gepaste respons is in de situatie. Het perspectief innemen van de ander is dan ook de drijfveer voor een succesvolle en efficiënte sociale situatie (Tversky & Hard, 2009). We kunnen door het perspectief in te nemen van een ander, de ander beter begrijpen en leren van een ander (Furlanetto, Cavallo, Manera, Tversky & Becchio, 2013).

Een belangrijk aspect bij het innemen van het perspectief van een ander is dat je als persoon in staat moet zijn om je eigen perspectief aan de kant te zetten (Samson, Apperly, Braithwaite, Anders & Bodley Scott, 2010). Het besef dat een ander persoon een ander perspectief kan hebben is een onderdeel van Theory of Mind (TOM) ( Carlson & Moses, 2001). TOM ontstaat meestal rond het vijfde levensjaar van een kind. Een kind kan zich door het ontwikkelen van TOM, inleven in de mentale staat van een ander, hieronder vallen bijvoorbeeld verlangens, overtuigingen, intenties of percepties (Surtees, Butterfill & Apperly, 2012). Het perspectief innemen van een ander persoon is een essentieel onderdeel van TOM (Santiesteban et al., 2011).

In de Psychologie is er veel onderzoek gedaan naar perspectief nemen. Zo zijn er verschillende levels van perspectief nemen waaronder level-1 en level-2 perspective taking. Level-1 houdt in dat iemand het vermogen heeft om te begrijpen dat een object dat zichtbaar is voor de één, niet per se ook zichtbaar is voor een ander. Level-2 houdt in dat iemand het vermogen heeft om te begrijpen dat een object dat zichtbaar is voor twee personen, verschillende visuele impressies en belevingen kan bewerkstelligen bij beide personen (Surtees et al., 2012). Verschillende perspectief taken waarmee dit onderzocht kan worden zijn bijvoorbeeld de visuele en de spatiële taak (Surtees et al., 2012). De visuele taak is gebaseerd op hoe en of een ander een object ziet. De spatiële taak is gebaseerd op de ruimtelijke locatie van de ander en het object (Surtees, Apperly & Samson, 2013). Perceptie en interpretatie vanuit het gezichtspunt van de persoon zelf wordt egocentrisch perspectief genoemd, de perceptie en interpretatie vanuit het gezichtspunt van de ander wordt allocentrisch perspectief genoemd (Mazzarella, Hamilton, Trojano, Mastromauro & Conson, 2012). Antwoorden vanuit het egocentrische perspectief heeft de voorkeur voor kinderen en volwassenen, maar uit onderzoek is gebleken dat in sommige

(4)

situaties het perspectief van een ander niet makkelijk genegeerd kan worden (Mazzerella et al., 2012). Dit bleek uit een level-1 visuele perspectief taak waarin deelnemers foto’s te zien kregen van een kamer met een

menselijke avatar waarbij een x aantal rode stippen op de muur te zien was. De deelnemers moesten beoordelen hoeveel rode stippen ze zagen, vanuit egocentrisch perspectief ofwel vanuit allocentrisch perspectief (vanuit de avatar). Als het aantal rode stippen op de muur in beide situaties inconsistent was (de avatar zag een ander aantal rode stippen dan de proefpersoon) beoordeelden de deelnemers langzamer hun eigen perspectief dan wanneer het aantal rode stippen consistent was met de menselijke avatar (Samson et al., 2010). Uit dit onderzoek blijkt dat het perspectief innemen van een ander zich spontaan in werking zet, ook al worden de instructies gegeven om de ander te negeren (Samson et al., 2010). Uit andere onderzoeken blijkt juist dat perspectief nemen een

gecontroleerd proces is en afhangt van de sociale context (Wang & Hamilton, 2012), ook blijkt uit eerder onderzoek dat perspectief nemen getraind kan worden waardoor perspectief nemen geen automatisch proces blijkt te zijn (Santiesteban et al., 2011).

In de level-2 spatiële perspectief taak van Tversky & Hard (2008) bleek dat perspectief nemen ontstaat door de aanwezigheid van een ander persoon. Er werd een plaatje laten zien van een tafel met daarop een boek en een flesje. Als er achter de tafel een persoon te zien was werd er bij de vraag :’Ten opzichte van het flesje, waar ligt het boek?’ significant meer allocentrisch perspectief ingenomen dan wanneer er geen persoon achter de tafel te zien was (Tversky & Hard, 2008). Als perspectief nemen gerelateerd is aan het begrijpen van en het anticiperen op de acties van een ander persoon, dan zou door het suggereren van een actie van een persoon het allocentrisch perspectief kunnen toenemen. Dit onderzochten Tversky & Hard (2008) in een tweede studie waarbij de vraagstelling varieerde van: ‘Waar ligt het boek?’ (statische vraag) met: ‘Waar legt de persoon het boek neer? (actieve vraag). Uit de resultaten bleek dat wanneer er actie in de vraag werd gesuggereerd de mensen significant vaker het allocentrisch perspectief innamen dan wanneer er geen actie in de vraag werd gesuggereerd (Tversky & hard, 2008). Dit onderzoek laat zien dat door het suggereren van actie de behoefte om de ander te begrijpen wordt vergroot waardoor mensen eerder spontaan het perspectief van de ander innemen (Tversky & Hard, 2008). Deze resultaten werden bevestigd in het onderzoek van Mazzarella et al. (2012) waarbij mensen in de actie conditie (een foto van een persoon die naar het flesje op de tafel toe reikt) vaker het allocentrische perspectief innamen in vergelijking tot de geen-actie conditie (een foto van een persoon die niet naar het flesje op de tafel toe reikt).

Naast actie is ook eye-gaze een sociale cue waaruit mensen het een en ander afleiden in een sociale situatie (Chartrand & Bargh, 1999). Om deze reden heeft Mazzarella et al. (2012) in een spatiële level-2

(5)

perspectief taak onderzocht of er verschil in perspectief nemen was tussen twee condities waarbij in één conditie de persoon achter de tafel naar het flesje toe keek, en de andere conditie waarbij de persoon achter te tafel van het flesje weg keek. Er bleek echter geen verschil in mate van perspectief nemen in beide condities. Uit een vervolgstudie van Mazzarella et al. (2012) bleek echter het tegenovergestelde, dat niet het suggereren van actie maar eye-gaze een significant effect opleverde in reactie tijd op het beoordelen van de plek van het object op de tafel. Als er in de conditie gebruik werd gemaakt van gaze-cueing (persoon achter de tafel keek naar de tafel/het object) was de reactie tijd significant korter dan wanneer er geen gebruik werd gemaakt van gaze-cueing (de persoon keek naar de camera). Hieruit blijkt dat eye-gaze een effect heeft op het beïnvloeden van het aandachtspunt van de ander (Mazzarella et al., 2012). Concluderend is uit eerder onderzoek gebleken dat de aanwezigheid van een ander invloed heeft op perspectief nemen. Over het effect van suggereren van actie en gaze-cueing zijn tegenstrijdige resultaten gebleken.

De voorgaande resultaten zijn voort gekomen uit een observationele setting (genaamd offline sociale cognitie) in plaats van een interactieve setting (genaamd online sociale cognitie) (Schilbach, 2014). Om deze reden is het onduidelijk hoe het mechanisme van het perspectief nemen werkt in een interactie en of dit juist wel of niet overeenkomt met de resultaten vanuit een observatie. Omdat frequent wordt aangegeven dat perspectief nemen in een sociale situatie erg van belang is (Tversky & Hard, 2008), en vervolgens alleen vanuit observationeel oogpunt gemeten wordt, worden de mechanismes die werkelijk achter sociale interacties liggen verkeerd geïnterpreteerd (Schilbach, 2014). Omdat er vanuit observationeel oogpunt gemeten wordt en vervolgens uitspraken gedaan worden over perspectief nemen in sociale situaties, betreft dit een lage ecologische validiteit (Schilbach, 2014). Zo kan het bijvoorbeeld zijn dat sociale cognitie fundamenteel

verschillend werkt in een interactieve situatie omdat er in een interactie een respons moet worden gegeven op een ander persoon (Schilbach, 2014). Deze respons ontbreekt in een observationele methode. Ook is uit eerder onderzoek bewezen dat een interactieve situatie complementaire reacties kan activeren (Van Schie, Waterschoot & Bekkering, 2008). Hierdoor doet de ene persoon juist het tegen over gestelde van de ander waardoor

perspectief nemen af zou nemen. Omdat in voorgaand onderzoek naar perspectief nemen een interactieve setting ontbreekt, wordt in dit onderzoek hier de focus opgelegd.

In dit onderzoek zijn twee hypotheses opgesteld. De hypothese enerzijds is dat in een interactieve setting perspectief nemen wordt gefaciliteerd en anderzijds dat perspectief nemen in een interactieve setting wordt geinhibeerd. Dit werd onderzocht door een spatiële level-2 perspectief taak, gebaseerd op eerder onderzoek (Tversky & Hard, 2008) waarbij de deelnemers een afbeelding te zien kregen van een persoon en hierbij de ruimtelijke situatie moesten beoordelen. Hierbij werden de reactie tijden gemeten.

(6)

Een mogelijke uitkomst enerzijds was dat als er in de afbeelding een (minimale) interactie werd gesuggereerd perspectief nemen werd geinhibeerd (langere reactie tijden) ten opzichte van de andere (geen interactie) afbeeldingen. Zoals eerder aangegeven is het grote verschil met een observatie dat er in een interactie een respons verwacht wordt van een persoon (Schilbach, 2014). Door een respons te geven vanuit jezelf wordt automatisch het egocentrische perspectief geactiveerd. En zoals ook is gebleken activeert een interactie een complementaire reactie waardoor ook het egocentrische perspectief geactiveerd wordt (Van Schie et al., 2008). Een mogelijke uitkomst anderzijds in dit onderzoek was dat als er in de afbeelding een (minimale) interactie werd gesuggereerd perspectief nemen werd gefaciliteerd (kortere reactie tijd) ten opzichte van de andere (geen interactie) afbeeldingen. Juist door de toename van een sociale situatie wordt de behoefte om de ander te begrijpen en om een gepaste respons te geven groter (Tversky & Hard, 2008). Om accuraat te kunnen reageren op de ander zou hierdoor juist het perspectief nemen gefaciliteerd worden.

(7)

Methode

De studie werd uitgevoerd door middel van lab onderzoek. In het lab werden de deelnemers

voorafgaand aan het onderzoek geïnstrueerd over welk perspectief ze moesten innemen, het egocentrische dan wel het allocentrische perspectief. De reactietijd werd gemeten om uitspraken te doen over facilitatie of inhibitie van perspectief nemen. In dit onderzoek werd er gebruik gemaakt van de studie set up van Tversky & Hard (2008). De minimale interactie afbeelding werd vergeleken met een afbeelding waar alleen een object op te zien was, een afbeelding waar alleen een persoon op te zien was en een afbeelding waar een persoon op te zien was die suggereert in actie te zijn.

Deelnemers

De deelnemers van dit onderzoek waren 62 studenten van de Universiteit van Amsterdam en zijn verworven via de proefleiders. De deelnemers zijn niet op bepaalde eigenschappen geselecteerd. Er werd geen geld of beloning uitgekeerd. Geen van de studenten wist voorafgaand en tijdens het onderzoek wat het daadwerkelijke doel van het onderzoek was.

Materialen

De afhankelijke variabele perspectief nemen werd gemeten aan de hand van reactietijd. De onafhankelijke variabele allocentrisch of egocentrisch perspectief werd gemeten door de deelnemers te instrueren vanuit welk perspectief er geantwoord moest worden. Zo kreeg de allocentrische conditie de vraag: ‘Waar is de fles? Links of rechts vanuit ZIJN perspectief?’. In de egocentrische conditie kregen de deelnemers de vraag: ‘Waar is de fles? Links of rechts vanuit JOU perspectief?’. Een helft van de deelnemers werd toegewezen aan de

allocentrische conditie en de andere helft van de deelnemers werd toegewezen aan de egocentrische conditie. De onafhankelijke variabele afbeelding werd in beide condities gemeten door de bovengenoemde vraagstelling te noemen bij de vier verschillende afbeeldingen. Deze afbeeldingen bestond uit de object, acteur, de actie en de (minimale) interactie afbeelding (zie figuur 1.). De deelnemers werden bloot gesteld aan 80 trials, deze trials werden gerandomiseerd aangeboden.

(8)

Procedure

Perspectief nemen werd expliciet gemeten door de mensen van te voren de opdracht te geven het allocentrische of het egocentrische perspectief in te nemen. De deelnemers moesten links of rechts antwoorden. Dit moesten de deelnemers doen door op een toetsenbord B voor links en H voor rechts in te drukken. Achteraf werd een exit vragenlijst afgenomen waarbij werd gevraagd naar het geslacht, of de persoon links of rechts handig was, de leeftijd van de participant en wat de participant dacht dat het doel van het onderzoek was.

(9)

Resultaten

Aan dit onderzoek deden 62 deelnemers mee waarvan 27 vrouw en 31 man. De leeftijd van de deelnemers varieerde tussen 18 en 34 jaar. Er was sprake van één uitbijter die verwijderd is vanwege

uitzonderlijke data die afweek van het gemiddelde. Daarnaast zijn er nog twee deelnemers verwijderd vanwege ontbrekende reactie tijden. In totaal deden er 59 deelnemers mee. De deelnemers waren random verdeeld over de allocentrische en de egocentrische conditie met in de allocentrische conditie 29 deelnemers en in de

egocentrische conditie 30 deelnemers.

Er is een Factorial Mixed ANOVA uitgevoerd met de gemiddeldes van de reactietijden van de vier verschillende afbeeldingen met afbeelding (object, acteur, actie & interactie) als within- factor en conditie (allocentrisch & egocentrisch) als between-factor. Aan de assumptie van normaliteit is niet voldaan. De Shapiro Wilk test was voor alle vier de afbeeldingen in beide condities significant. Om deze reden heeft de variabele ‘afbeelding’ een log transformatie ondergaan. Na deze transformatie waren enkel nog de afbeeldingen in de egocentrische conditie niet normaal verdeeld. De interactie afbeelding SW(30)=0.8, p=<.001, de actie afbeelding SW(30)=0.8, p=<.001, de acteur afbeelding SW(30)=0.83, p=<.001, en de object afbeelding SW(30)=0.78, p=<.001. De afbeeldingen in de allocentrische conditie waren wel normaal verdeeld. De interactie afbeelding SW(29)=0.96, p=.334, de actie afbeelding SW(29)=0.96, p=.355, de acteur afbeelding, SW(29)=0.97, p=.491, en de object afbeelding SW(29)=0.95, p=.155. Na de log transformatie is de data gedeeltelijk normaal verdeeld, dit is echter geen ernstig probleem. De toets die uitgevoerd werd, de Factorial Mixed ANOVA, staat bekend als een robuuste toets wat betekent dat de assumptie van normaliteit niet erg van belang is (Schmider, Ziegler, Danay, Beyer & Buhner, 2010).

De assumptie van sfericiteit is getest door de Mauchly’s test. Deze test was significant χ2 (35.95)=0.53, p=<.001. Dit betekent dat de assumptie van sfericiteit geschonden is en dat de varianties van de verschilscores niet gelijk zijn. Normaliter wordt als deze assumptie geschonden is gecorrigeerd door de Greenhouse-Geisser. Omdat de Greenhouse-Geisser een waarde heeft boven de 0.75 wordt de analyse gecorrigeerd door de Huyhn-Feldt. Een andere assumptie is de assumptie van gelijke varianties. Deze assumptie is getest door middel van Levene’s test. Deze bleken voor de afbeeldingen niet significant. De interactie afbeelding F(1,57)=0.25, p=.619, de actie afbeelding F(1,57)=0.68, p=.414, de acteur afbeelding F(1,57)=0.27, p=.608, en de object afbeelding F(1,57)=3.02, p=.088. Dit betekent dat de varianties tussen de groepen niet significant van elkaar verschillen en er voldaan is aan de assumptie van gelijke variaties.

(10)

Uit de Factorial Mixed ANOVA bleek een hoofd effect van conditie F(1,57)=36.09, p=<.001, η2 = .10. met snellere reactie tijden in de egocentrische conditie (M=492.67, SD=52.30) dan in de allocentrische conditie (M=856.58, SD=53.20). Dit betekent dat de egocentrische conditie gemiddeld genomen significant sneller reageerde op de afbeeldingen dan de allocentrische conditie. Om te weten of dit verschil significant was tussen alle vier de afbeeldingen werd er een Independent t-test gedaan waarbij elke afbeelding uit de egocentrische conditie vergeleken werd met de allocentrische conditie. Hieruit bleek dat het verschil in reactie tijd tussen beide condities significant was tussen alle vier de afbeeldingen. Interactie afbeelding, t(57)=4.67, p=<.001, actie afbeelding t(47,77)=4.38, p=<.001, de acteur afbeelding t(47.04)=5.62, p=<.001 en de object afbeelding t(40,24)=4.22, p=0<.001.

Uit de Factorial Mixed ANOVA bleek een hoofd effect van afbeelding, hierbij werd naar de Huyhn-Feldt gekeken, F(2.8,136.63)=6.2, p=<.001, η2= .01. Er bleek geen interactie effect van afbeelding en conditie F(2.4, 136.63)=1.16, p=.324, η2= .02. Dit betekent dat er een significant verschil in reactie tijd is tussen de verschillende afbeeldingen. Er is geen interactie effect dus dit verschil in reactie tijd tussen de afbeeldingen geldt voor zowel de allocentrische als de egocentrische conditie. De gemiddeldes van de data is weergegeven in tabel 1 en figuur 2.

Omdat er geen interactie effect was gevonden, wordt om te achter halen welke afbeeldingen significant van elkaar verschillen, gekeken naar de gemiddelde scores van beide condities samen. Uit de Paired sample t-test bleek dat er een significant verschil was tussen de interactie en de actie afbeelding, t(58)=3.19, p=.004. Hierbij leverde de interactie afbeelding een langere reactie tijd op (M=682.28, SD=38.81) dan de actie

afbeelding (M=648, SD=36.41). Ook was er een significant verschil tussen de interactie en de acteur afbeelding in reactie tijd t(58)=2.03, p=.047, waarbij ook de interactie afbeelding een langere reactie tijd opleverde dan de acteur afbeelding (M=637.93, SD=29.51). Er was een significant verschil tussen de object afbeelding en de acteur afbeelding t(58)=2.81, p=.007 waarbij de object afbeelding een langere reactie tijd opleverde (M=720.29, SD=52.43) dan de acteur afbeelding. Ook was er een significant verschil in reactie tijd tussen de object

afbeelding en de actie afbeelding t(58)=3.66, p=<.001. Waarbij de object afbeelding een langere reactie tijd had dan de actie afbeelding. Er was geen significant verschil tussen de object en de interactie afbeelding t(58)=1.52, p=.134, en de actie en acteur afbeelding t(58)=0.07, p=.943.

(11)

Tabel 1

Gemiddeldes en standaarddeviaties van de reactie tijd op de data, weergegeven per conditie en het gemiddelde van de condities samen

Afbeelding Object Acteur Actie Interactie

Allocentrisch 949.54(504.99) 805.11(371.94) 808.49(332.98) 863.30(342.46) Egocentrisch 511.03(245.75) 470.76(171.95) 487.51(215.92) 501.36(247.74) Gemiddelde 730.29(51.43) 637.93(29.51) 648(36.41) 682.28(38.81)

Figuur 2. Gemiddeldes van de reactie tijden op de getransformeerde data per conditie, en het gemiddelde van de condities samen. 0 200 400 600 800 1000 1200

Object Acteur Actie interactie

Allocentrisch Egocentrisch 0 100 200 300 400 500 600 700 800 900

Object Acteur Actie Interactie

(12)

Discussie

In dit onderzoek werd onderzocht of het perspectief nemen van een ander wordt gefaciliteerd of geinhibeerd door een interactieve setting. Hierbij werd de facilitatie of inhibitie van het perspectief nemen in afbeelding waarin een minimale interactie werd gesuggereerd vergeleken met een afbeelding zonder een persoon, een afbeelding met een persoon en een afbeelding met een persoon die actie suggereert. Er is een effect gevonden van het inhiberen van perspectief nemen in de interactieve afbeelding, dit effect werd vooral geleid door de allocentrische conditie (zie tabel 1). In een interactieve situatie is het moeilijker om het perspectief van een ander in te nemen dan in een situatie waar enkel een persoon te zien is en een situatie waarin een persoon te zien is die suggereert in actie te zijn. In dit onderzoek zijn twee hypothesen opgesteld, uit de resultaten blijkt dat de hypothese dat een interactieve situatie perspectief nemen inhibeerd, aangenomen kan worden.

De verwachting dat in een interactieve situatie het moeilijker is om het perspectief van een ander in te nemen is bevestigd in dit onderzoek. De langere reactie tijd ontstaat doordat de actie afbeelding als een ambigue afbeelding beschouwd kan worden. In het onderzoek van Furlanetto et al. (2013) is perspectief nemen in een ambigue situatie onderzocht. Hierbij kregen deelnemers een video te zien van een persoon die naar een object toe reikte , en tegelijkertijd richting hetzelfde object keek. En een video van een persoon die naar een object toe reikte en tegelijkertijd naar een andere richting dan het object keek. In de laatste video is de kijkrichting en de handeling incongruent waardoor de actie van de persoon in de video als ambigue kan worden beschouwd (Furlanetto et al., 2013). Als de actie ambigue is neemt de behoefte om de persoon te begrijpen toe waardoor perspectief nemen in een ambigue situatie gefaciliteerd wordt. Dit is bevestigd in het onderzoek van Furlanetto et al. (2013) waarin is gebleken dat in de video waar de handeling en de kijkrichting incongruent was (ambigue situatie) er significant meer spontaan allocentrisch perspectief werd in genomen dan wanneer de handeling en kijkrichting congruent was.

Dat perspectief nemen bevorderd wordt door een ambigue situatie kan een verklaring zijn voor de resultaten uit dit onderzoek. De actie afbeelding kan door de deelnemer gezien worden als de voorloper van de interactie afbeelding. Bij het eerst zien van de actie afbeelding ontstaat er onduidelijkheid over het verloop van de actie die wordt gesuggereerd. Door de ambiguïteit van de actie neemt de behoefte om te voorspellen wat het verloop van de actie is toe, waardoor perspectief nemen gefaciliteerd wordt (Furlanetto et al., 2013). In de interactie afbeelding wordt duidelijk wat de bedoeling is; namelijk de persoon heeft het flesje gepakt om het vervolgens aan te geven. Omdat in de interactie foto, de actie van de persoon duidelijk wordt is het niet meer

(13)

functioneel om nog perspectief in te nemen waardoor perspectief nemen in de interactieve afbeelding geinhibeerd wordt ten opzichte van de actie afbeelding. Daarnaast wordt in een interactieve setting het

egocentrisch perspectief automatisch eerst geactiveerd doordat er in een interactieve setting een respons van de persoon wordt verwacht. (Schilbach, 2014). Als er vervolgens wordt gevraagd om vanuit de ander persoon te antwoorden ontstaat door de omschakeling van egocentrisch naar allocentrisch perspectief een langere reactie tijd. Doordat in de andere afbeeldingen de neiging om een respons te geven uit blijft betreft dat juist een kortere reactie tijd ten opzichte van de interactieve afbeelding.

Een gedeelte van dit onderzoek is uit voorgaand onderzoek afgeleid waaruit is gebleken dat perspectief nemen sneller tot stand komt wanneer er een persoon in de afbeelding te zien is dan wanneer er alleen een object te zien is. Ook in dit onderzoek is gebleken dat perspectief nemen makkelijker te bewerkstelligen is in de acteur en de actie afbeelding ten op zichtte van de object afbeelding. Dit komt overeen met eerder onderzoek van o.a. Tversky & Hard (2009). Deze bevinding gelde echter niet voor de interactie afbeelding. Uit dit onderzoek is gebleken dat perspectief nemen bij zowel het object als de interactie afbeelding moeilijker te bewerkstelligen is dan de acteur en de actie afbeelding. Een ander aspect van dit onderzoek wat soortgelijk eerder is gedaan door Tversky & Hard (2009) was de afbeelding waarin enkel de acteur te zien was en de afbeelding waarbij de acteur actie suggereert. Uit het onderzoek van Tversky & Hard bleek geen verschil in reactie tijd tussen beide

afbeeldingen. Echter vervolgonderzoek van Mazzarella et al. (2012) liet wel een effect zien waarbij in de afbeelding waar actie werd gesuggereerd significant vaker spontaan het perspectief van de persoon in de afbeelding werd ingenomen dan in de afbeelding waarin geen actie werd gesuggereerd. In dit onderzoek is geen effect gevonden tussen beide afbeeldingen. Een verschil met eerder onderzoek is echter dat in het onderzoek van Mazzarella et al. (2012) een impliciete meting plaats vond waarbij werd gekeken naar het spontane perspectief nemen. De huidige studie betrof een expliciete meting waarbij de deelnemers van te voren werden geïnstrueerd. Hierdoor werd niet gekeken naar het spontane perspectief nemen maar naar de facilitatie of inhibitie van perspectief nemen bij de verschillende afbeeldingen. Dit is een essentieel verschil in beide studies waardoor getwijfeld kan worden aan de vergelijkbaarheid van de studies.

Van de vier verschillende afbeeldingen lag in dit onderzoek de focus op de interactieve afbeelding. Dit is een van de eerste onderzoeken met betrekking tot perspectief nemen die zich focust op een interactieve setting. Echter kan er getwijfeld worden aan hoe interactief de setting was ten op zichtte van een observationele setting. Een feit is wel dat er sprake is geweest van een minimale interactie waarbij de suggestie werd gewekt dat het flesje aan werd gegeven aan de andere persoon. Tevens was de setting minimaal genoeg om een effect te

(14)

bewerkstelligen. Om de ecologische validiteit van perspectief nemen in een interactieve situatie te verhogen zou er vervolg onderzoek gedaan moeten worden naar perspectief nemen in interactieve situaties.

In dit onderzoek is bevestigd dat perspectief nemen in een interactieve setting wordt geinhibeerd. Dit onderzoek is een verbreding geweest voor onderzoek naar perspectief nemen omdat naast enkel observationele settingen in dit onderzoek de focus op een interactieve setting heeft gelegen. Om de bevindingen te kunnen generaliseren moet er replica’s gedraaid worden van dit huidige onderzoek. Ook moet er onderzoek gedaan worden naar perspectief nemen in nadrukkelijkere interactieve situaties om de ecologische validiteit te verhogen.

(15)

Referenties

Carlson, S. M. & Moses, L. J. (2001). Individual Differences in Inhibitory Control and Children's Theory of Mind. Child Development, 72, 1032-1053. doi: 10.1111/1467-8624.00333

Chartrand, T. L. & Bargh, J. A. (199). The chameleon effect: The perception-behavior link and social interaction. Journal of Personality and Social Psychology, 76, 893-910. doi: 10.1037/0022-3514.76.6.893

Furlanetto, T., Cavallo, A., Manera, V., Tversky, B. & Becchio, C. (2013). Through your eyes: Incongruence of gaze and action increases spontaneous perspective taking. Frontiers in Human Neuroscience, 7. doi: 10.3389/fnhum.2013.00455

Mazzarella, E., Hamilton, A., Trojano, L., Mastromauro, B. & Conson, M. (2015). Observation of another’s action but not eye gaze triggers allocentric visual perspective. The Quarterly Journal of Experimental Psychology, 65, 2447-2460. doi:10.1080/17470218.2012.697905

Samson, D., Apperly, I. A., Braithwaite, J. J., Andrews, B. J., & Bodley Scott, S. E. (2010). Seeing it their way: Evidence for rapid and involuntary computation of what other people see. Journal of Experimental Psychology. Human Perception and Performance, 36(5), 1255–66. doi:10.1037/a0018729

Santiesteban, I., White, S., Cook, J., Gilbert, S. J., Heyes, C. & Bird, G. (2011). Training social cognition: From imitation to theory of mind. Elsevier: Cognition, 122, 228-235. doi: 10.1016/j.cognition.2011.11.004 Schilbach, L. (2014). On the relationship of online and offline social cognition. Frontiers in Human

Neuroscience, 8, 278. doi: 10.3389/fnhum.2014.00278

Schmider, E., Ziegler, M., Danay, E., Beyer, L. & Buhner, M. (2010). Is it really robust? Reinvestigating the robustness of ANOVA against violations of the normal distribution assumption. Methodology, 6, 147-151. doi:1027/1614-2241/a000016

Surtees, A., Apperly, I. & Samson, D. (2013). Similarities and differences in visual and spatial perspective-taking processes. Elsevier: Cognition, 129, 426-438. doi:10.1016/j.cognition.2013.06.008

Surtees, A. D. R., Butterfill, S. A. & Apperly, I. A. (2012). Direct and indirect measures of level-2

perspective taking in children and adults. British Journal of Developmental Psychology, 30, 75-86. DOI:10.1111/j.2044-835X.2011.02063.x

Tversky, B. & Hard, B. M. (2009). Embodied and disembodied cognition: Spatial perspective-taking. Elsevier: Cognition, 110, 124-129. doi:10.1016/j.cognition.2008.10.008

Van Schie, H.T., Van Waterschoot, B.M. & Bekkering, H. (2008). Understanding action beyond imitation: Reversed compatibility effects of action observation in imitation and joint action. Journal of Experimental Psychology, 43, 1493-1500. doi: 10.1037/a0011750

Wang, Y., Hamilton, A. F. C. (2012). Social top-down response modulations (storm): A model of the control of mimicry in social interaction. Frontiers in Human Neuroscience, 6. doi: 10.3389/fnhum.2012.00153

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Die scores blijken niet samen te hangen met het gemiddelde welvaartspeil van een land, maar wel met de verdeling van de welvaart, afgeme- ten aan de inkomensongelijkheid: naarmate

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Hoewel in dit onderzoek geen van de hypotheses bevestigd konden worden, zijn er hoopvolle resultaten geboekt voor wat betreft de mogelijkheid van behulpzaamheid van burgers bij de

Op basis van de hypothese werd verwacht dat wanneer participanten worden gewezen op hun eigen criminele daden, er een hogere mate van perspectief nemen wordt gerapporteerd van

In hypothese 2 werd er een negatieve relatie verwacht tussen de mate van perspectief nemen en de gevoelens van wraak in een ambigue situatie waarin de intenties van de omstander voor

1.) Personen die de instructie krijgen om het perspectief van een dader te nemen, ervaren meer empathie, hebben een positievere attitude richting daders en leggen minder

Om meer te weten te komen over het verschil tussen de verschillende groepen waar iemand deel van uitmaakt (ingroups) of juist geen lid van is (outgroups) en de mate van perspectief

Hypothese 1: Hulpverleners met een rehabiliterende werkoriëntatie zijn meer bereid tot het nemen van perspectief van een dader dan hulpverleners met een correctieve