• No results found

Wat is het probleem? : een onderzoek naar de constructie van het concept problematisch gebruik door cannabisgebruikers

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Wat is het probleem? : een onderzoek naar de constructie van het concept problematisch gebruik door cannabisgebruikers"

Copied!
34
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Wat is het probleem?

Een onderzoek naar de constructie van het concept problematisch gebruik

door cannabisgebruikers

Rob de Melker

Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen

Bachelorscriptie Sociologie 17-06-2015

Scriptiebegeleider: Chip Huisman Tweede lezer: Thijs Bol Studentnummer: 6348963/10087818

(2)

Voor Rob de Melker sr.

(3)

Inhoudsopgave

Introductie... 1

Theoretisch Kader... 2

Methodologie... 6

Kwantitatieve Analyse... 11

Kwalitatieve Analyse... 14

Discussie... 20

Conclusie... 24

Literatuur... 26

Bijlages... 28

(4)

1

Introductie

Cannabis wordt al sinds het begin van de 19e eeuw onderzocht naar zijn fysieke, psychische en morele werkingen1. Recente ontwikkelingen op het gebied van legalisering in Amerika en een steeds breder gesteunde beweging voor medicinale toepassing hebben het debat doen oplaaien. Veel wetenschappelijk onderzoek richt zich op de schadelijke kant van het cannabisgebruik (Thake en Davis, 2010). Wetenschappers trachten vast te stellen wanneer er sprake is van problematisch gebruik. Het definiëren of diagnostiseren van problematisch gebruik is belangrijk voor zowel beleidsmakers als lokale hulpverleners. Het biedt op grote schaal inzicht in de mate van het ‘cannabisprobleem’, en kan een indicatie geven voor de noodzaak van een eventuele interventie bij een cannabisgebruiker (Beck en Legeleye, 2008).

In dit onderzoek wordt er echter niet getracht een definitie te creëeren voor wat problematisch gebruik inhoudt. In plaats daarvan wordt er juist gekeken naar hoe cannabisgebruikers zelf met dat concept omgaan. Op welke manier wordt er betekenis gegeven aan het concept problematisch gebruik door cannabisgebruikers en hoe wordt deze betekenisgeving gevormd? Door te praten met cannabisgebruikers en daarbij te concentreren op de manier waarop zij praten over hun eigen gebruik, de sociale context van het gebruik en het gebruik van anderen wordt onderzocht hoe zij problematisch gebruik conceptualisering en hoe het uitting krijgt in het gebruik. Daarbij wordt er aan de hand van een breed uitgezette enquête een beeld gevormd van de gebruikerspatronen van cannabisgebruiker die zichzelf percipiëren als problematisch gebruiker.

In dit onderzoek zal de volgende vraag worden beantwoord:

Op welke manier construeren cannabisgebruikers het concept problematisch gebruik?

Na het inkaderen van de onderzoeksvraag aan de hand van wetenschappelijke

literatuur zal de kwantitatieve data worden gepresenteerd. Hieruit wordt inzicht verkregen in cannabisgebruikers die het eigen gebruik zien als problematisch. Daarna zal de kwalitatieve data dieper ingaan op de constructie van het concept. Vervolgens worden resultaten behandeld in de discussie en ten slotte volgt er een conclusie waarin de hoofdvraag wordt beantwoord.

1 Naar opdracht van de House of Commons in London werden de effecten van cannabis in India bestudeerd,

(5)

2

Theoretisch kader

Het conceptualiseren van problematisch gebruik kan op verschillende manieren worden aangepakt. Daarin speelt de kwestie wie of wat er bepaalt of er sprake is van problematisch gebruik een belangrijke rol. Wordt het gedefiniëerd aan de hand van gestandaardiseerde medische toetsen en definities, wordt het zelf gedefiniëerd door de

gebruiker, wordt het gedefinieerd door vrienden of familie of ligt de controle over de definitie bij dominante discoursen als de overheid, gecommuniceerd via de media (Lamb, 2011)? In dit hoofdstuk wordt er een licht geworpen op problematisch gebruik als concept vanuit een aantal dominante discoursen en wordt er vanuit de literatuur gekeken naar het vraagstuk: ‘wat is problematisch gebruik?’. Tevens wordt er gekeken naar de invloed van sociale context op de formulering van problematisch gebruik door de gebruiker. Ten slotte wordt er gekeken naar de effecten van van dominante discoursen op de constructie van het problematisch gebruik als concept bij gebruikers.

Wetenschappelijke definities

De mondiaal meest geaccepteerde definities van problematisch gebruik komen voort uit twee handboeken voor classificatie en diagnose van mentale stoornissen. Enerzijds de “Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, 5th Edition”2 (DSM 5), het

handboek voor classificatie en diagnose van mentale stoornissen van de American Psychiatric

Association. Anderzijds de “International Statistical Classification of Diseases and Related Health Problems”3 (ICD-10), opgesteld door de World Health Organization. Problematisch

gebruik wordt gedefiniëerd als harmful use en dependence in de ICD-10, opgesteld vanuit een Europees perspectief en als abuse en dependence in de DSM 5, opgesteld vanuit een

Amerikaans perspectief. Deze definities worden opgebouwd vanuit een lijst van criteria die dienen te worden herkend in de gebruiker of zijn gebruikspatronen (Beck en Legleye, 2008).

Harmful use (ICD-10) of abuse (DSM 5) wordt geconceptualiseerd als direct

schadelijk gebruik voor het individu. Dit variëert van justitiële schade tot sociale schade, bijvoorbeeld ten gevolge van conflicten in de familie of moeilijkheden in sociale omgang.

Dependence wordt onderverdeeld in physiological en psychological dependence.

Physiological dependece bestaat uit tolerantie, de noodzaak om meer cannabis te gebruiken

2 http://dsm.psychiatryonline.org/doi/book/10.1176/appi.books.9780890425596 3 http://apps.who.int/classifications/icd10/browse/2010/en

(6)

3

om de gewenste effecten te behalen, en ontwenningsverschijnselen, negatieve

gedragsveranderingen ten gevolge van afname van gebruik na een lange periode van hevig gebruik. Psychological dependence uit zich in compulsief gebruik, intensief gebruik en psychische consequenties van gebruik (Beck en Legleye, 2008).

In enquêtes van bredere populaties in Europa wordt er over het algemeen meer gebruik gemaakt van pragmatische definities en conceptualiseringen en worden de definities die zijn opgesteld door de DSM 5 of ICD-10 niet letterlijk overgenomen. Een populaire benadering van problematisch gebruik is het gebruiken van intensief gebruik als indicator (Simon, 2004). De aanname is dat problematisch gebruik ontstaat vanaf een bepaalde mate van gebruik, die door de onderzoeker nader vast te stellen is. Hoewel de aanname logisch lijkt, blijft hij arbitrair en zijn er studies die duiden dat er ook verbanden zijn tussen problematisch gebruik en lage mates van gebruik (Ramström, 2003). Problematisch gebruik kan ook worden geconceptualiseerd zonder te kijken naar de mate van gebruik, maar juist naar de gevolgen van het gebruik. Het wordt dan geconceptualiseerd als gebruik dat leidt tot negatieve consequenties voor de gezondheid of op sociaal gebied voor de gebruiker of zijn directe sociale omgeving (Beck en Legleye, 2008). Deze negatieve consequenties kunnen een direct gevolg zijn van het cannabisgebruik of van riskant gedrag in combinatie met het gebruik, zoals rijden onder invloed (Thake en Davis, 2010).

Deze pragmatische benaderingen worden onder meer gebruikt bij zogenaamde

screenings, die worden ingezet om problematisch gebruik te kunnen identificeren.

Voorbeelden van deze screenings zijn de Severity of Dependence Scale (SDS), Cannabis Use Disorders Identification Test (CUDIT) en de Alcohol, Smoking and Substance Involvement Screening Test (ASSIST). In deze screenings wordt aan de hand van een vragenlijst, met een puntenscore gekoppeld aan de antwoorden, een beeld geschetst van het risico dat de gebruiker loopt. Aan de hand van deze scores kan worden vastgesteld of er noodzaak is voor een

ingreep. Wat het gebruik van deze screenings lastig maakt, is dat er weinig tot geen aandacht is voor de sociale context van het drugsgebruik en de mate van gebruik een doorslaggevend effect heeft op de uitkomst, zonder te kijken naar de verbanden met de negatieve

consenquenties (Asbridge et al., 2014). Hoewel de screenings een vorm van inzicht bieden in gebruikerspatronen, wordt de interpretatie ervan beïnvloedt door culturele normen en

waarden. Bepaalde criteria voor problematisch gebruik hebben als aanname dat het gebruik zelf slecht is, iets wat meer voorkomt in Amerika dan in Europa (Beck en Legleye, 2008).

(7)

4

Het belang van sociale context

Het belang van de, in de screenings ontbrekende, sociale context komt naar voren bij Zinberg (1984) die de rol van de sociale omgeving benadrukt in het ontwikkelen van

gebruikerspatronen. De social setting van het gebruik wordt gezien als kritiek element voor ontwikkeling van normen en gedrag rond gebruik en ontwikkeling van een notie van

problematisch gebruik. De sociale context bepaalt hoe cannabis wordt gebruikt, in welke mate en onder welke omstandigheden (Goode, 1999). Deze sociale context krijgt vorm in groepen waarin het cannabisgebruik plaatsvindt (Dunlap et al., 2005). Binnen deze groepen wordt er effect uitgeoefend op de cannabisgebruiker, wat het gebruik begrensd binnen de normen van de sociale context. Deze invloed werkt wederkerig, waar de gebruiker het drugsgebruik van zijn peers ook beïnvloedt (Vervaeke et al., 2008). Ook in literatuur die de ontwikkeling van de perceptie van recreatief en niet-problematisch gebruik naar problematisch gebruik onderzoekt komt het belang van sociale context naar voren (Kronbæk en Frank, 2013). De perceptie van het, in dit geval, dagelijkse cannabisgebruik dient te worden begrepen in de sociale context van het leven van de gebruiker. Verschillende respondenten geven aan dagelijks te gebruiken, maar ervaren het niet allemaal als problematisch. Pas wanneer

gebruikers het gevoel hebben dat ze de controle verliezen over het gebruik en gaan gebruiken op plekken waar zij voelen dat het niet thuishoort, ontstaat een gevoel van problematisch gebruik.

Invloed van dominante discoursen

Een tot zover onbesproken dominant discours is de Nederlandse overheid. In

Nederland is er de afgelopen jaren veel gesproken over de regulering van cannabisgebruik. In de Tweede Kamer werd onder meer gesproken over het voorstel om wiet met een THC-gehalte hoger dan 15% te classificeren als hard-drug4 en het kabinet Rutte-I introduceerde het concept van de wietpas in het regeerakkoord5. De gevolgen van de retoriek waarin

cannabisgebruik wordt gelabeld als problematisch komen naar voren in de internalisering van het stigma dat ligt op het gebruik. Gestigmatiseerde gebruikers hebben de neiging om

houdingen van niet-gebruikers over te nemen om zich te distantiëren van het gepresenteerde beeld van een gebruiker (Hathaway et al., 2011). Normen die voortkomen uit sociale groepen, zoals familie en vriendengroepen, kunnen ook ten grondslag liggen aan gevoelens van

stigmatisering (Room, 2005). Misconcepties rondom het gebruik die worden gepresenteerd

4 http://www.volkskrant.nl/binnenland/sterke-nederwiet-wordt-verboden-harddrug~a2952680/

(8)

5

door een dominant discours6 komen terug in de narratieven van cannabisgebruikers, terwijl

deze misconcepties tegelijkertijd conflicteren met hun eigen ervaringen. De invloed van dominante discoursen, zowel wetenschappelijke als niet-wetenschappelijke zijn te herkennen in de narratieven van cannabisgebruiken en dragen bij aan de constructie van het

problematisch gebruik als concept van een gebruiker (Hathaway et al., 2011).

Verwachtingen

Op basis van de literatuur wordt er verwacht dat de sociale groep waarin het cannabisgebruik plaatsvindt een doorslaggevende invloed heeft op de vorming van het concept problematisch gebruik bij de cannabisgebruiker. De rol van sociale groep en de normen van de peers van de gebruiker leiden tot een conceptualisering van problematisch gebruik die zich manifesteert in de uitingen van het gebruik. Daarnaast beïnvloeden dominante discoursen de constructie van het concept. Deze invloed leidt tot internalisering van een stigma en het gevoel dat de gebruiker zich moet distantiëren van een gepresenteerd beeld.

6 Huidig minister van Justitie Ard van der Steur maakte in de 2012 de claim dat hij persoonlijk mensen kende

die waren gestorven aan hasj of wiet (http://www.metronieuws.nl/binnenland/2015/03/nieuwe-vvd-minister-van-wiet-en-hasj-ga-je-dood). Dit in strijd met cijfers van het Jellinek

(9)

6

Methodologie

Kwantitatieve methode

In dit onderzoek wordt er gebruik gemaakt van een combinatie van kwalitatief en kwantitatief onderzoek. Het model dat is toegepast is het ‘convergent parallel design’. De kwalitatieve en kwantitatieve onderdelen van het onderzoek zijn tegelijkertijd uitgevoerd, en vervolgens zijn de resultaten naast elkaar gelegd, vergeleken en zijn de eventuele

overeenkomsten en verschillen geïnterpreteerd. De keuze van dit model lag voor de hand vanwege de gelimiteerde tijd die er beschikbaar was voor het verzamelen van data. Het ‘convergent parallel design’ is een veelvoorkomende oplossing voor onderzoekers met tijdslimitaties (Creswell & Clark 2007: 77).

De kracht van dit model bestaat in het erkennen van de sterke en zwakke kanten van zowel het kwalitatief als het kwantitatief onderzoek. Het kwantitatieve gedeelte geeft een bredere visie op het onderzoeksveld maar mist diepgang en de mogelijk tot het verklaren van bepaalde patronen die zich kunnen voordoen. Het kwalitatieve gedeelte dient deze te

vervullen, en een meer verklarende rol in te nemen. Door de twee soorten onderzoek

tegelijkertijd uit te voeren kunnen de methodes elkaar aanvullen op punten waar ze inherent tekortschieten. Op deze manier kon er een beter begrip ontstaan van de probleemstelling en uiteindelijk een sterkere interpretatie worden neergezet. De nadruk van dit onderzoek wordt gelegd op de kwalitatieve ‘strand’. De verklarende rol van deze strand heeft een

doorslagegvende functie in het beantwoorden van de hoofdvraag. In de kwantitatieve ‘strand’ van dit onderzoek wordt er een breder beeld geschept van het onderzoeksonderwerp.

Kwantitatieve dataverzameling

Het kwantitatieve gedeelte van dit onderzoek werd gedefiniëerd door de enquête die werd opgesteld door het Bonger Instituut. Jaarlijks voeren zij het Antenneonderzoek uit, een monitor van de Amsterdamse drugsmarkt en het gebruik onder Amsterdamse jongeren. De enquête werd door het Bonger aangeleverd met een aantal richtlijnen tot dataverzameling. Door de onderzoekers van het Bonger Instituut was er een selectie gemaakt van ongeveer 40 coffeeshops die werden gelabeld als coffeeshops waar veel lokale Amsterdammers komen. Aangezien het een monitor is die kijkt naar Amsterdamse jongeren vielen alle toeristische coffeshops af. De richtlijn die werd meegegeven voor de leeftijdsgrens was 35 jaar.

(10)

7

De eerste stap van de dataverzameling was het benaderen van de coffeeshops. In groepen van twee of drie studenten werden de coffeeshops benaderd en werd er aan de eigenenaar of verantwoordelijke gevraagd of zij mee wouden werken aan het onderzoek. Dit hield concreet in dat de onderzoekers voor een bepaalde afgesproken tijdsperiode plaats mochten nemen in de coffeeshop, zonder ‘iets te roken’ af te nemen. Tijdens die periode werden de klanten benaderd of zij interesse hadden om ter plekke een enquête in te vullen, fysiek of online. Ook konden de klanten kiezen om de enquête op een later tijdstip in te vullen. Dan kregen zij een flyer met een unieke code mee naar huis, waarmee zij de enquête via de website van het Bonger Instituut in konden vullen.

Kort in de dataverzamelingsperiode werd al duidelijk dat de waarde van ‘embedded’ overkomen in de coffeshop zeer waardevol was voor het succes van het afnemen van de interviews. 'Embedded’ wil in deze zeggen dat de onderzoekers konden opgaan in het publiek van de coffeeshop en niet te veel opvielen als buitenstaanders. Ten eerste was de relatie met de aanwezige mederwerker(s) van belang. Op het moment dat er algemene toegang was verkregen tot een coffeeshop en de garantie was gegeven dat we ook op latere tijdstippen terug konden komen, was het zaak om rapport op te bouwen met de medewerker(s). Hoewel er niets ‘te roken’ werd afgenomen, was er wel besloten om altijd iets te drinken te kopen. Enerzijds was dit ten opzichte van de uitbater een positieve impuls, er werd anders

waardevolle ruimte in de coffeeshop ingenomen zonder daarvoor te betalen en daarnaast vielen de onderzoekers niet uit de toon, aangezien zij over het algemeen de enige bezoekers waren die geen rookwaar afnamen in de coffeeshop. Tevens werd er altijd getracht op een vriendelijke manier gesprekken aan te gaan met de medewerker(s). Ten eerste om informatie te verkrijgen over het publiek van de coffeeshop, om op die manier een inschatting te maken hoe lang we zouden blijven in de coffeeshop, of wanneer we terug zouden moeten komen. Ten tweede om tegenover klanten over te komen als een bekende van de zaak, en daarmee een grotere kans te hebben dat klanten een positief gevoel over ons kregen en eerder geneigd waren om ons te helpen.

Kwalitatieve Dataverzameling

Voor de kwalitatieve ‘strand’ hebben er zeven semigestructureerde diepte-interviews plaatsgevonden van elk ongeveer 45 minuten. Deze diepte-interviews werden gehouden met respondenten die aangaven op het moment van het interview vaste gebruikers te zijn. Alle respondenten hadden in de afgelopen week minimaal éénmaal cannabis gebruikt. De selectie van de respondenten vond plaats via een oproep op Facebook. Op basis van de eerste reacties

(11)

8

en de daaruitvolgende interviews kon ik via deze respondenten, meer gegadigden bereiken, zogenaamde ‘snowball sampling’. Alle respondenten hadden een leeftijd tussen de 19 en 23. Zes van de zeven respondenten was op het moment van interviewen bezig met een opleiding. Binnen de groep van respondenten waren er twee vrouwen.

Het onderzoeken van de perceptie van problematisch gebruik door de gebruiker aan de hand van diepte-interviews zorgde ervoor dat er goed moest worden nagedacht over de

concrete opzet van het interview. De methodologische inspiratie kwam met name voort uit het onderzoek naar zelfpresentatie van cannabisgebruikers door Dahl en Heggen (2014). Zij gebruikten de verhalen die gebruikers vertelden over hun cannabisgebruik als

onderzoeksobject. Door te analyseren wat gebruikers vertelden in verhalen, hoe zij dat vertelden, en wat juist wat weggelaten in vergelijking met de verhalen van andere gebruikers konden zij inzichten verkrijgen in de sociale invloeden die uitwerking hadden op de

gebruiker. In dit onderzoek wordt er ook de nadruk gelegd op het analyseren van de verhalen die door de respondenten worden verteld over hun gebruik en de rol die problematisch gebruik speelt in die verhalen. De concrete opzet van de diepte-interviews komt voort uit het boek The Active Interview van Holstein en Gubrium (1995). Zij stellen dat de interviewer niet streng zijn lijstje vragen moet afwerken, binnen de begrenzingen die hij of zij zichzelf oplegt om de respondent zo min mogelijk te beïnvloeden in het antwoorden van die vragen. De interviewer dient een actieve rol te spelen in het construeren van betekenis in het interview. Hij of zij dient de respondenten te begeleiden, en soms uit te dagen, in het geven van

antwoorden op de vragen die relevant zijn voor de onderzoeksvraag. Niet door de respondent te vertellen wat er gezegd moet worden, maar door manieren te bieden om de sociale wereld te conceptualiseren. De rol van de actieve interviewer bestaat uit het begeleiden, dirigeren en bespannen van de verhalen die de respodent verteld in het interview.

De onderwerpen die vooraf waren opgesteld moesten in de interviews worden besproken, terwijl er tegelijkertijd de mogelijkheid moest bestaan voor de respondenten om thema’s te bespreken die zij als belangrijk ervaarden. Als de onderzoeker te veel zou sturen in het interview of bepaalde concepten te veel lading of betekenis mee zou geven in de

vraagstelling zou de constructie van de identiteit te onnatuurlijk zijn. De onderzoeker moest proberen om een situatie te construeren waarin de respondent zich dermate op zijn of haar gemak voelt, dat er eventueel ‘gevoelige’ onderwerpen ter sprake konden komen en verder besproken konden worden. Daarnaast moest de onderzoeker de rolverdeling van ‘therapeut-cliënt/patiënt’ vermijden, wanneer eventueel problematisch gepercipiëerde onderwerpen zouden worden besproken. Deze rolverdeling zou kunnen ontstaan bij vragen naar de

(12)

9

frequentie en hoeveelheid van het gebruik van de respondent. De respondent zou het gevoel kunnen krijgen dat de onderzoeker een veroordelende blik zou hebben, wat zou kunnen leiden tot een formulering van een sociaal wenselijk antwoord of het algeheel ontwijken van de vraag.

De concrete aanpak die vooraf was opgesteld bestond uit een topiclist met

onderwerpen die moesten worden besproken in het interview.7 Het plan was niet om deze lijst punt voor punt aan te houden in het interview, aangezien dat de natuurlijke flow van het gesprek zou verstoren. Het moest slechts dienen als hulpmiddel voor de onderzoeker, ten eerste om te zorgen dat bepaalde onderwerpen niet zou worden vergeten en ten tweede als middel om bepaalde onderwerpen in het interview te injecteren, mocht het gesprek stilvallen of om de respondent op bepaalde momenten uit te dagen. Om te zorgen dat het gesprek zo natuurlijk mogelijk aanvoelde voor de geinterviewde, werd er altijd zo goed mogelijk getracht rapport op te bouwen met de persoon die zou worden geinterviewd. De respondent koos altijd de locatie van het interview, zodat diegene op een plek zou zijn waar hij of zij zich op zijn gemak zou voelen. Voordat het interview begon vond er een kort gesprek van kennismaking plaats met de geinterviewde, waarin bijvoorbeeld werk of studie ter sprake kwamen. Daarna werd er door de onderzoeker kort uitgelegd dat de focus lag op wat de respondent zelf interessant vond om te besprken en dat elk onderwerp dus naar voren kon komen. Het introducerende gesprek liep zo natuurlijk mogelijk over in het daadwerkelijke interview. Dit werd altijd gedaan met de vraag: “Wanneer heb je voor het laatst geblowt?”, om vervolgens te vragen naar een thick description van deze situatie. Dit hield in dat ik vroeg naar de omgeving van het gebruik, wat er was gedaan tijdens het gebruik en met wie het gebruik had

plaatsgevonden. Vanuit daar probeerde ik telkens aan te haken op de onderwerpen die door de respondenten omhoog waren gebracht, om op deze manier het gevoel van een natuurlijk gesprek te versterken en tegelijkertijd mijn eigen invloeden in het gesprek te beperken.

Nadat alle data uit de diepte-interviews waren verzameld, opgenomen en uitgewerkt is het met de hand geanalyseerd. De interviews zijn niet in hun geheel verbatim uitgeschreven, dit omdat er relatief veel white noise zat in de data. Niet alles dat werd besproken was nuttig voor mijn analyse, maar wel nuttig voor het natuurlijke verloop van het interview. Tijdens het terugluisteren van de interviews zijn de belangrijke passages wel verbatim uitgeschreven en naast elkaar gelegd. Vanuit daar zijn de patronen naar voren gekomen. Door de open opzet

(13)

10

van de interviews zijn er ook veel punten naar voren gekomen die origineel niet in mijn vizier zaten, maar achteraf wel van waarde bleken te zijn.

(14)

11

Kwantitatieve Analyse

In het kwantitatieve gedeelte van dit onderzoek wordt er gebruik gemaakt van de 163 ingevulde enquêtes die afgenomen zijn in de periode begin april tot half mei. In Amsterdamse coffeeshops hebben cannabisgebruikers deze enquête ingevuld. Met deze data wordt er gekeken naar de gebruikers die aangeven te ervaren dat hun gebruik problematisch is

(N=113). Dit wordt gedaan aan de hand van de vraag: “Denk je zelf weleens dat je te veel of te vaak blowt?”. Als mensen deze vraag positief hebben beantwoord, geven ze aan dat zij hun gebruik als probleem ervaren. Binnen deze groep mensen wordt gekeken naar hun geslacht, leeftijd, gebruikersgedrag en of zij op het moment van enquêteren een betaalde baan hadden of opleiding volgden. Deze data wordt geplaatst tegenover de groep mensen die aangeven hun gebruik als niet problematisch te ervaren (N=44).

Geslacht en Leeftijd

De groep respondenten die aangaf het gebruik te ervaren als problematisch heeft een gemiddelde leeftijd van 25,74 jaar oud en bestond voor 80,9% uit mannen en voor 19,1% uit vrouwen. Bij de groep die het gebruik als niet problematisch ervaart is de gemiddelde leeftijd 26,19 en waren er 83,7% mannen en 16,3% vrouwen. De leeftijd waarop het gebruik voor het eerst plaatsvond is bij de groep die het gebruik als problematisch ervaart 15,42 en bij de groep waar het gebruik niet-problematisch wordt ervaren 15,48. De geringe onderlinge verschillen in de antwoorden op deze vraag komen nog beter naar voren in de grafiek (figuur 1) met cumulatieve percentages. De twee lijnen lijken elkaar bijna exact te volgen.

(15)

12

Frequentie van gebruik

Om inzichten te verkrijgen in de frequentie van het gebruik wordt er gekeken naar hoe vaak respondenten aan hebben gegeven in de afgelopen dertig dagen naar de coffeeshop te zijn geweest en naar hoe vaak de respondenten cannabis gebruiken in een week. De

problematische gebruikers gaven aan dat zij gemiddeld 16,24 keer naar de coffeeshop waren geweest in de afgelopen dertig dagen. Niet-problematische gebruikers gingen in de afgelopen dertig dagen 10,78 keer naar de coffeeshop. De verschillen tussen de twee groepen worden duidelijker in de bijgevoegde grafiek met cumulatieve percentages.

Figuur 2 - Cumulatieve frequenties aantal dagen naar coffeeshop

Als het gaat om hoe vaak respondenten aangaven cannabis te gebruiken in een week was er ook een verschil zichtbaar. Van de respondenten die aangaven hun eigen gebruik als problematisch te zien gebruikten er 70,8% vaker dan vier keer per week cannabis. Dit staat in contrast met de 36,4% bij de groep respondenten die hun eigen gebruik als niet-problematisch ervaren.

Opleiding en baan

Binnen de groep respondenten die aangaf het cannabisgebruik als problematisch te ervaren gaf 14,2% aan dat zij op het moment van invullen geen betaalde baan hadden of een opleiding volgden. Bij de groep die het cannabisgebruik niet als problematisch ervaren bestond deze groep uit 4,5% van de respondenten.

Het beeld dat hier wordt geschetst laat zien dat mensen die het eigen cannabisgebruik als problematisch ervaren niet verschillen van mensen die dat niet ervaren op het gebied van

(16)

13

leeftijd en geslacht. Wel bestaan er verschillen tussen de twee groepen in de

gebruikerspatronen, zowel het bezoeken van de coffeeshop en de frequentie van het gebruik. Daarnaast zijn er ook verschillen zichtbaar rondom het hebben van een betaalde baan of het volgen van een opleiding. De meer verklarende vragen en antwoorden zullen worden gesteld en beantwoord in het kwalitatieve gedeelte van dit onderzoek.

(17)

14

Kwalitatieve Analyse

Uit de analyse van de kwalitatieve data kwamen er een aantal patronen naar voren die inzicht gaven in de constructie van problematisch gebruik. Enerzijds wanneer er direct werd gevraagd naar problematisch gebruik, anderzijds kwamen de patronen naar voren tijdens gesprekken over het gebruik van de respondent. Hoewel de vraag dus letterlijk is gesteld aan de respondenten, kwamen de patronen voornamelijk naar voren uit gesprekken waarin niet letterlijk werd gesproken over problematisch gebruik. Hier lag de focus op het gebruik van de respondent. De respondenten vertelden onder meer waar het gebruik plaatsvindt en op welke manier, met welke mensen hij of zij gebruikt en over wat de sociale omgeving vindt van het gebruik. In dit hoofdstuk wordt er nu kort ingegaan op de antwoorden die respondenten gaven wanneer ze werden direct werden gevraagd naar problematisch gebruik. Vervolgens worden de patronen die naar voren kwamen uit de rest van interviews uitgebreid behandeld.

Wat is problematisch gebruik?

In alle interviews werd de respondenten één van de volgende twee vragen gesteld: “Wanneer blowt iemand te veel?” en “Wanneer heeft iemand een probleem met blowen?”. De respondenten formuleerden bijna allemaal hetzelfde antwoord. Zes van de zeven respondenten benoemden negatieve invloeden op zowel school als werk als teken dat er sprake is van problematisch gebruik. Esther (22) gaf, vergelijkbaar met andere respondenten, als volgt antwoord op de vraag:

Interviewer: Wanneer zou je het als probleem benoemen? Esther: Dat het te veel wordt?

Interviewer: Ja.

Esther: Als je school of werk er onder lijdt, denk ik.

De enige respondenten die een ander antwoord formuleerde op de vraag, gaf aan dat problematisch gebruik wordt ontstaat wanneer je cannabis voor de verkeerde redenen gebruikt. Wel vertelde hij dat hij niet van plan was om te stoppen met het gebruik, mits het zijn werk of school niet in de weg stond. Wanneer het problematisch gebruik letterlijk werd benoemd, werd er dus vrijwel altijd gerefereerd aan negatieve consequenties voor school of werk.

(18)

15

Legitimering van gebruik als indicatie van grenzen

Op het moment dat respondenten spraken over hun eigen gebruik was er vrijwel altijd sprake van een vorm van legitimering van dat gebruik. Dit viel met name op wanneer de hoeveelheid van gebruik ter sprake kwam of wanneer de respondent aangaf te zijn begonnen met het gebruiken van cannabis zonder andere mensen erbij. Wanneer respondenten aangaven dat er sprake was, of in een eerdere periode sprake was geweest, van dagelijks gebruik of alleengebruik, werd dit direct gelegitimeerd. Respondenten refereerden aan een dergelijke periode in hun leven als een periode of situatie die uitzonderlijk was, in vergelijking met hun huidige situatie. De uitzonderlijkheid van die situatie legitimeerde het dagelijks gebruik van de respondent, maar er werd vrijwel altijd de nadruk op gelegd dat deze situatie niet kon of mocht worden doorgezet in vergelijking met de huidige sociale situatie.

Hans (20) vertelt dat hij in een periode tussen de middelbare school en de universiteit rond heeft gereisd door India, en daar mensen ontmoette waarmee hij dagelijks ging blowen:

Hans: Ik reisde met een vriend van me en ik blowde wel eens. Maar in zo’n bergdropje, heel iddylisch was het allemaal en toen kwamen we daar mensen tegen, Nederlanders waren dat en die blowden heel veel en daar waren we met hun een berg opgelopen en dan ga je daar blowen met uitzicht. Naja, heel standaard hippie verhaal eigenlijk, maar daar wel veel geblowd. Interviewer: Wat is veel?

Hans: Naja, elke dag zeg maar, maar dat kwam vooral doordat de gene die we ontmoeten veel blowden. En het was goed verkrijgbaar, met de hotel manager kon je ook gewoon blowen.

Hoewel Hans een iddylische omgeving beschrijft, wordt het dagelijks gebruik

geplaatst in een kader van een negatieve connotatie en moet het gedrag gelegitimeerd worden. Zonder dat er vanuit de interviewer een vraag wordt gesteld richting een verklaring voor het dagelijks gebruik, geeft de respondent aan dat de reden van het dagelijks gebruik buiten hemzelf lag en dat het ‘normaal’ was in die specifieke situatie. Als de interviewer later vraagt hoe het gebruik zich ontwikkelde toen hij terugkeerde in Nederland vertelt hij het volgende:

Interviewer: En toen je terugkwam, toen je heb je het dus een beetje opgepakt. Hoeveel blowde je toen je terugkwam, bleef je toen dagelijks blowen?

Hans: Nee helemaal niet, dat dagelijks blowen in India was ook maar twee weken. Maar vanaf die tijd kon het effect echt waarderen. Daarvoor was dat wat minder. Tenminste toen kwam ik

(19)

16

terug, toen studeerde ik dat jaar geschiedenis, toen denk ik één keer in de week, één keer in de twee weken ofzo.

Hier gaat het praten over het gebruik niet gepaard met een negatieve connotatie, of een

legitimering. Later geeft hij ook nog aan dat het dagelijks blowen in India niet als een prettige ervaring wordt gekoesterd. Het middelengebruik maakt hem “wazig en en afwezig” en het zorgt ervoor dat hij “dingen wel ziet en daarop wil reageren, maar dat kan niet en dat is wel een naar gevoel.” Hans beschrijft tevens dat hij het problematisch vindt als “je je verliest in het gebruik.” Hij refereert hierbij direct aan zijn ervaringen in India en dat het dagelijks blowen heel makkelijk een gewoonte wordt. Deze gewoonte herkent hij ook wel in mensen in zijn dagelijkse omgeving en hij distantiëert zich expliciet van deze manier van gebruik. Als strategie om ‘verantwoordelijk’ cannabis te kunnen blijven gebruiken formuleert hij dat het belangrijkste is dat het blowen geen gewoonte mag worden. Zeker wanneer er sprake is van negatieve gevoelens in zijn leven probeert hij het gebruik te vermijden.

Een andere respondent, Frederik (21), geeft aan dat er een periode in zijn leven is geweest waarin hij regelmatig alleen cannabis heeft gebruikt. Ook hier wordt gerefereerd aan een unieke periode, waarin het gebruik werd gelegitimeerd door de uitzonderlijke natuur van die periode.

Frederik: Ja, toen was er gewoon veel vrije tijd, even geen werk. In de winter ga ik altijd op wintersport, daar ben ik altijd veel mee bezig, maar dat was er toen ook nog niet, dus dan heb je heel veel vrije tijd dus dan val je soms daar af en toe in terug. Ja, dat is jammer.

Wederom formuleert de respondent het gebruik binnen een negatieve connotatie, zonder daar een voorzet van de interviewer voor te hebben gekregen. Tegelijkertijd wordt er een distantie gecreëerd tussen de huidige situatie van de respondent en de toenmalige situatie waarin het alleengebruik plaats vond. Frederik beschrijft ook een situatie waarin zijn

cannabisgebruik toenam nadat zijn ouders uit elkaar waren gegaan. Hij vertelt dat het

cannabisgebruik hem hielp ontsnappen uit de dagelijkse wereld en dat hij daardoor het gevoel had meer tijd te hebben om alle gevoelens die vrijkwamen bij die scheiding te kunnen

verwerken. Later in het interview komt het blowen om stress te gaan ter sprake en veroordeelt hij dat en zegt dat te proberen te vermijden. Als reactie op de vraag van de interviewer hoe hij die twee uitspraken met elkaar rijmt, legt hij uit dat er een verschil bestaat tussen zijn situatie in de tijd van de scheiding en de situatie waarin iemand blowt tegen de stress. In zijn situatie

(20)

17

bood de onttrekking aan de realiteit hemzelf de ruimte om zijn gevoelens te kunnen verwerken, terwijl wanneer iemand blowt tegen de stress kun je beter datgene wat stress veroorzaakt oplossen in plaats van cannabis te gebruiken. Op een vergelijkbare manier wordt de situatie waarin een gebruiker zijn eigen gevoelsmatige grenzen overschreid in een

uitzonderlijke context geplaatst, waardoor het gebruikersgedrag wordt gelegitimeerd. De volgende twee respondenten vertoonden een ander patroon dan de rest van de geïnterviewden. Beiden gebruikten zij op dagelijkse basis cannabis, iets wat bij andere respondenten altijd gepaard ging met een vorm van legitimering. Zowel Esther (22) als Sandra (20) gaven aan voor een langdurige periode dagelijks cannabis te gebruiken en gaven aan dat zij niet van plan waren om daar mee te stoppen. De reden dat dit patroon opviel is omdat bijna alle respondenten aangaven een periode te hebben gehad waarin zij naar eigen gevoel ‘te veel’ hadden gebruikt of hun gebruik niet in de hand hadden. Één respondent gaf aan dat hij op het moment van interviewen in zo’n periode zat, en sprak over zijn manieren om daaruit te komen. Echter, Esther en Sandra gebruikten binnen mijn sample de meeste cannabis en leken tegelijkertijd de minste dwang te voelen om dat gedrag te legitimeren ten opzichte van de interviewer. Om dit beter te begrijpen, moet er worden gekeken naar de invloed van de sociale omgeving.

Invloed van sociale omgeving op ontwikkeling van grenzen

Tijdens de interviews spraken de respondenten over een myriade van onderwerpen relaterend aan hun eigen cannabisgebruik. Zoals hierboven beschreven kwamen huidig gebruik en gebruikspatronen in het verleden aan bod. Ook werd er gesproken over de

introductie aan cannabis. Het patroon dat ontstond in de analyse werd duidelijk nadat er was gekeken naar de formuleringen van legitimatie bij respondenten en het ontbreken van vergelijkbare legitimatie bij vergelijkbare situaties of gebruikerspatronen bij andere respondenten. Dit patroon kwam voornamelijk naar voren bij de twee eerder genoemde respondenten Esther en Sandra. Het opvallende aan het ontbreken van legitimering rondom het dagelijkse gebruik werd verklaard aan de hand van hun introductie aan cannabis.

Esther (22) vertelt in haar interview dat zij op haar 20e is begonnen met blowen, wat in relatie tot de andere respondenten een late leeftijd is, en vrijwel direct overging naar dagelijks gebruik:

Esther: Mijn middelbare school groep deed het ook altijd al, maar toen had ik er echt nog geen behoefte aan, en dat vonden zij prima, weetje. En het was toen heel moeilijk voor mij om de stap te zetten om het nu wel te doen.

(21)

18

Interviewer: Wat is dan uiteindelijk jouw breaking-point geweest?

Esther: Nou, dat het een nieuwe vriendengroep was, en toen was ik zo van, ik wil het wel een keer proberen. En toen zeiden zij, we kunnen het doen wanneer jij wil. En toen is het een beetje begonnen en vanuit daar is het snel verder gegaan.

In het verloop van het interview komt die nieuwe vriendengroep nog een aantal keer ter sprake, waaruit blijkt dat die mensen al langere tijd dagelijks gebruiken. Ook voordat Esther zelf begint met het cannabisgebruik neemt zij deel aan zogenoemde ‘chillings’ waar het dagelijkse cannabisgebruik geheel geaccepteerd is, ook vanuit Esther. Op het moment dat zij deel gaat nemen aan het gebruik van de groep, neemt zij automatisch deel aan de vaste rituelen van die groep, wat in dit geval onder andere vrijwel dagelijks gebruik inhoudt. Wanneer in het interview ‘problematisch gebruik’ ter sprake komt, wordt er gerefereerd aan haar vader die ten tijde van het interview twee tot drie keer per week cannabis gebruikt. Dit haalt zij aan als voorbeeld om te vermijden, aangezien ze stelt dat hij “in zijn jeugd is blijven hangen.” Hoewel ze geen duidelijke strategie voor zichzelf heeft over het eventueel stoppen met gebruik, is de enige limitering die zij zichzelf stelt dat ze niet zoals haar vader wil worden.

Sandra (20) laat een vergelijkbaar verhaal zien. Hoewel zij op een stuk jongere leeftijd, 15 jaar oud, het cannabisgebruik heeft opgepakt, begon zij ook direct met dagelijks gebruik. Sandra werd geintroduceert aan cannabis door haar neef, die een aantal jaar ouder was en al langer gebruikte:

Interviewer: Wanneer merkte je dat je echt vast begon met blowen?

Sandra: Eigenlijk meteen al. Het begon gewoon één keer, met ik en een goeie vriend van me. En ik had een neef die was toen net 18 en daarmee spraken we elke dag af en dan smoketen we daar elke dag mee.

Sandra geeft heel letterlijk aan dat zij zich prettig voelt bij haar mate van gebruik en geen negatieve invloeden ervaart op haar dagelijks leven. Wel herkent zij problemen van dagelijks gebruik bij mensen in haar omgeving. Ze beschrijft een aantal vrienden die studies niet hebben gehaald of al langere periodes werkloos zijn, wat zij toeschrijft aan het

cannabisgebruik. Wanneer Sandra praat over problematisch gebruik, wordt binnen dezelfde termen gedefiniëerd, namelijk wanneer school of werk lijden onder het gebruik. Zelf heeft ze het gevoel dat ze controle heeft over haar gebruik en het op een juiste manier kan scheiden

(22)

19

van dagelijkse verantwoordelijkheden. Op momenten dat dit niet lukt, ligt dit niet aan de cannabis, maar aan haarzelf.

De invloed van de sociale groep die de gebruiker introduceert aan het cannabisgebruik komt naar voren in de gesprekken wanneer bepaalde grenzen worden besproken, of juist opvallend ontbreken. De definitie van ‘problematisch gebruik’ wordt beïnvloed door de conventies die bestaan binnen de sociale groep waarin de respondent kennis maakt met het gebruik. De grenzen van gebruik worden gecreëerd binnen de groep. Wanneer het gebruik plaatsvindt in verschillende sociale groepen, kan een gebruiker ook verschillende sets aan grenzen ontwikkelen. Deze verschillende sets komen naar voren in de bijbehorende sociale groepen.

Verschillende groepen, verschillende grenzen

Uit het interview met Nick (19) blijkt dat er sprake is van cannabisgebruik in verschillende sociale groepen. Hij gebruikt zowel cannabis met zijn vriendengroep uit zijn geboortedorp, waar zij voornamelijk afspreken in het lokale jongerencentrum, als met zijn studentenvereniging. Nick vertelt in zijn interview dat hij is begonnen met blowen in zijn geboortedorp en daar nog steeds op regelmatige basis omgaat met dezelfde vrienden. Sinds het begin van zijn studie neemt hij ook wekelijks deel aan de borrels van de

studentenvereniging, waar af en toe ook wordt geblowd.

Nick: Van sommige mensen weet ik, die zijn altijd wel down om te blowen. Sommige soms, dus ja ik denk wel dat ik bij de een meer voorstel dan bij de ander.

Interviewer: Bij de vereniging meer of minder?

Nick: Ja, bij de vereniging wel minder. Zeker minder dan de vriendengroep met [vriend], want daar zit het veel meer in. Weet je, bij [jongerencentrum] in [geboortedorp] is alles smoken, dus dan stel je dat natuurlijk ook sneller voor. Terwijl met andere vrienden zou ik veel eerder een biertje gaan drinken.

In het interview komt duidelijk naar voren dat er sprake is van meerdere sets van grenzen. De definitie van problematisch gebruik lijkt te veranderen met het veranderen van sociale groep. Nick geeft aan met de verschillende groepen op heel andere manieren te blowen. Niet alleen de frequentie en mate is anders, maar ook de wijze van gebruik en de activiteiten die gepaard gaan met het gebruik veranderen.

(23)

20

Discussie

In dit onderzoek is er aan de hand van zeven diepte-interviews en een enquête,

afgenomen bij 163 respondenten, inzicht geboden in hoe het concept ‘problematisch gebruik’ bestaat bij gebruikers. Er is een schets gemaakt van hoe het cannabisgebruik eruitziet van een Amsterdamse gebruiker die zichzelf ziet als problematisch gebruiker. Daarnaast is onderzocht hoe gebruikers het concept vormen en vervolgens uitdragen in hun uitingen rondom gebruik en in het gebruik zelf. Door middel van de methodes die zijn geinspireerd door Dahl en Heggen (2014) en Holstein en Gubrium (1995) zijn de verhalen die respondenten vertelden over hun gebruik geanalyseerd. Hieronder worden de limiteringen van het onderzoek behandeld. Deze limiteringen bestaan uit methodologische limiteringen en inherente limiteringen van de data. Per ‘strand’ worden de limiteringen behandeld.

Kwantitatieve ‘strand’ - Dataverzameling

De voornaamste beperking van het kwantitatieve gedeelte van het onderzoek was de tegenvallende resultaten tijdens de dataverzamelingen wat uiteindelijk resulteerde in een lagere respons dan voorheen was gehoopt. Vanuit het Bonger Instituut was, op basis van de dataverzameling van een eerder uitgevoerd onderzoek, de richtlijn opgesteld dat er ten minste 250 respondenten moesten worden verzameld in de geselecteerde coffeeshops. Uiteindelijk zijn er met moeite 163 respondenten verzameld. De eerste tegenslag kwam naar voren tijdens het benaderen van de coffeeshops voor deelname aan het onderzoek.

De richtlijnen van het Bonger Insituut schreven voor om niet in discussie te gaan met de eigenaar of verantwoordelijke van de coffeeshop als zij aangaven geen interesse te hebben in het onderzoek en liever niet hadden dat wij het onderzoek in hun coffeeshop gingen

uitvoeren. Tijdens de eerste fase van de kwantitatieve dataverzameling kregen wij toegang bij slechts 5 van de 18 aan onze groep toegewezen coffeeshops. De eigenaren waren niet altijd even uitgebreid in het formuleren van een reden tot afwijzing. De meeste gehoorde reactie was een korte “nee” of een schudden van het hoofd om vervolgens verder te gaan met het helpen van klanten. Pas later in het onderzoek begrepen we, van zowel onderzoekers bij het Bonger Instituut als coffeeshopeigenaren die wel toegang hadden verleend, dat de sfeer in de afgelopen jaren een behoorlijk stuk grimmiger was geworden. Gemeentelijke projecten als

(24)

21

‘Project Rode Loper’8 en ‘Project 1012’9 hadden ervoor gezorgd dat veel coffeeshops in de

binnenstad gedwongen werden gesloten. Daarnaast had enkele weken voor de start van onze dataverzamelingsperiode een incident plaatsgevonden waarbij de coffeeshop ‘Abraxas’ was gesloten nadat er een kleine hoeveelheid hard-drugs was gevonden bij een van de

verkoopmedewerksters.10 Het was duidelijk dat de coffeeshopeigenaren op hun hoede waren voor pottenkijkers en in het algemeen minder bereid waren om diensten te verlenen aan mensen die vervolgens geen producten gingen afnemen in hun winkel.

De sluiting van de coffeeshops in binnenstad had tevens effect op het klantenbestand van de coffeeshops die voorheen stonden gelabeld als ‘lokale shops’. Het toeristenpubliek werd uitgesmeerd over de randen van de binnenstad, zo werd door meerdere

coffeeshopeigenaren aangegeven. Coffeeshops die voorheen bijna uitsluitend lokaal publiek verzorgde werden nu overstroomd met toeristen.

Na overleg met het Bonger Insitituut werd besloten om buiten de lijst met

voorgeselecteerde coffeeshops te treden en meer coffeeshops te benaderen. Men moest in overleg met de coffeeshop eigenaar, aan de hand van hoeveel ‘locals’ er ongeveer in één uur de coffeeshop zouden bezoeken, bepalen of de coffeeshop geschikt was. Deze methode leverde uiteindelijk het meerendeel van de coffeeshops waar het gros van de enquêtes is afgenomen. De coffeeshop eigenaren die mee wilden werken waren over het algemeen behulpzaam en geïnteresseerd. Sommigen verwezen zelfs klanten naar ons door, anderen stelde vragen of gaven suggesties en tips. Beide hielpen bij het opbouwen van het ‘embedded imago’ dat is besproken in het aangegeven ‘Methodologie’.

Kwantitatieve ‘strand’ – Data

De data kent op twee manieren beperkingen die moeten worden meegenomen wanneer men kijkt naar de resultaten die worden gepresenteerd in dit onderzoek. In de originele

richtlijnen van de dataverzameling werd een procentuele verdeling gegeven over de

verschillende stadsdelen in Amsterdam. Ten gevolge van de moeizame dataverzameling is die richtlijn losgelaten en is er, op advies van het Bonger Insituut, een meer pragmatische

houding aangenomen waarin het motto “whatever works, works” gold. Derhalve is er een

8 http://www.amsterdam.nl/wonen-leefomgeving/bouwprojecten/bouwprojecten/rode-loper/ 9 http://www.amsterdam.nl/wonen-leefomgeving/veiligheid/openbare-orde/project-1012/

10

(25)

22

overgewicht aan respondenten in bepaalde stadsdelen van Amsterdam, terwijl andere stadsdelen ondergerepresenteerd zijn.

Daarnaast kent de data een inherente bias. Door het gebruik van non-probability sampling, de respondenten zijn immers bij een klein aantal coffeeshops aangesproken op vaste tijden, ontstaan er aantal problemen in de data. De selectie van de coffeeshops op basis van gemak en toegang kan leiden tot onbedoelde uitsluiting van bepaalde groepen in data. De kans bestaat dat we alleen maar data hebben verzameld in coffeeshops met een uitzonderlijk klatenbestand. De leidt tot moeilijke generaliseerbaarheid. Daarbij is het niet uitgesloten dat de respondenten die graag wouden praten over hun eigen gebruik een ander type mens zijn dan de mensen die aangaven niet deel te willen nemen aan het onderzoek. Dit draagt ook bij aan de moeilijke generaliseerbaarheid van het onderzoek. Ten slotte is alle data verzameld in coffeeshops. Hoewel het onderzoek pretendeert te spreken over de algemene Amsterdamse cannabisgebruiker, moeten ook hier vraagtekens bij worden gezet. Niet alle

cannabisgebruikers komen op regelmatige basis in de coffeeshop, en degene die dat wel doen zijn naar grote waarschijnlijkheid een specifieke groep binnen de cannabisgebruikers.

Daarnaast bestaat er ook een groep cannabisgebruikers die nooit in de coffeeshop komt, omdat ze thuis kweken, via een kweker kopen of gebruik maken van 06-dealers. Deze groepen komen allemaal niet voor in deze sample.

Kwalitatieve ‘strand’

Bij de selectie van respondenten voor de interviews van het kwalitatieve gedeelte van het onderzoek is er sprake van een vergelijkbaar probleem als bij het kwantitatieve gedeelte. Door het gebruik van ‘snowball sampling’, waarin er via een respondent nieuwe respondenten worden gevonden. Door de natuur van mijn onderzoek, waarin sociale omgeving een

fundamentele rol speelt, kan dit leiden tot een bias. De onderlinge relaties die eventueel bestaan tussen de verschillende respondenten tot een eenzijdig beeld. Dat er getapt is binnen een beperkt aantal sociale groepen maakt het lastig om de resultaten te kunnen generaliseren. Tevens is er in de diepteinterviews alleen gesproken met huidige gebruikers. Het meenemen van de vorming van problematisch gebruik bij ex-gebruikers had eventueel andere inzichten kunnen bieden en de mogelijkheid gegeven het onderzoeksonderwerp bredere manier te kunnen onderzoeken. Door de respondentselectie wordt het onderzoek beperkt in het doen van bredere uitspraken.

(26)

23

Adviezen voor vervolgonderzoek

Vervolgonderzoek zou zich meer kunnen richten op een grotere sample-size voor het verzamelen van kwalitatieve data. Daarbij moet dan ook worden gelet op de diversiteit van sociale groepen binnen de selectie van respondenten. Ook het incorporeren van ex-gebruikers kan een bredere basis geven tot interpretatie. In vervolgonderzoek kan er ook beter worden gekeken naar een betere voorbereiding wanneer er enquêtes worden afgenomen bij

coffeeshops. Door voorafgaande aan de daadwerkelijke dataverzameling de coffeeshops te benaderen en duidelijke afspraken te maken en informatie in te winnen over drukke

bezoekersuren, kan de dataverzameling geoptimaliseerd worden, wat leidt tot een groter databestand en een betere basis om uitspraken te kunnen doen. Het formuleren van een enquête die dieper ingaat op de rol van de sociale omgeving van de gebruiker en over zijn eigen gevoelens over het gebruik kan de kwantitatieve ‘strand’ een stevigere basis bieden. De effecten van sociale groepen op de constructie van problematisch gebruik zijn in dit onderzoek uitgebreid behandeld. In dit onderzoek zijn de interne processen binnen die sociale groepen als een behoorlijk. In vervolgonderzoek is het interessant om dieper in te gaan op de processen binnen sociale groepen. Een beter begrip van deze processen leidt uiteindelijk tot een beter begrip van de effecten die de sociale groepen uitoefenen op de cannabisgebruiker en .

Generaliseerbaarheid van het onderzoek

Hoewel er veel reserveringen te plaatsen zijn rondom de generaliseerbaarheid van de in dit onderzoek gepresenteerde resultaten, zoals hierboven is beschreven in de beperkingen van het onderzoek, zijn er ook aanwijzing die de generaliseerbaarheid bekrachtigen.

De data komt op veel punten overeen met de theorie die werd gepresenteerd in het theoretisch kader. De uit de theorie voorgekomen definities komen terug in de verhalen van de respondenten uit dit onderzoek. Tevens wordt het belang van sociale omgeving in de vorming van een concept als problematisch gebruik zowel in de theorie als in de data van dit onderzoek onderschreven. Effecten die in andere landen en andere sociale groepen worden waargenomen komen terug in dit onderzoek. Dit verstevigd de generaliseerbaarheid van het onderzoek. Toch dient hier behoedzaam over te worden gesproken, om de eerder genoemde redenen.

(27)

24

Conclusie

In dit onderzoek zijn de invloeden onderzocht die het concept van problematisch gebruik bij een cannabisgebruiker vormen. Door middel van een combinatie van kwantitatief en kwalitatief onderzoek zijn de invloeden van de sociale omgeving verkend en is gekeken hoe identiteitsformatie tot stand komt. De hoofdvraag van dit onderzoek luidt als volgt:

Op welke manier construeren cannabisgebruikers het concept problematisch gebruik?

De constructie van het concept problematisch gebruik door de cannabisgebruikers wordt in grote mate beïnvloed door de sociale omgeving. De groep die de gebruiker

introduceert aan cannabis speelt een cruciale rol in de vorming van het concept problematisch gebruik. Dit concept uit zich in de grenzen die de gebruiker, bewust en onbewust, expliciet en impliciet, aanhoudt. Deze grenzen vormen het gebruik, het geeft de gebruiker tegelijkterijd vrijheid en beperkingen. De grenzen van het gebruik werden blootgesteld door de limititaties die de gebruiker expliciet aan zichzelf stelde, of door de legitimeringen die de gebruiker maakte. Het legitimeren van bepaald gebruikersgedrag bood inzicht in de conceptualisering van het problematisch gebruik. Het ontbreken van legitimering van gebruikersgedrag was even waardevol. Het gevoel dat de legitimering niet nodig was in de sociale situatie bood evenveel inzicht.

De sociale groep vormde het concept met de cannabisgebruiker. De normen die gelden binnen de groep waarin het gebruik plaatsvindt worden overgenomen door de gebruiker en worden via de legitimering expliciet gemaakt. Wanneer het gebruik plaatsvindt in

verschillende sociale groepen, met verschillende normen, kan de gebruiker verschillende constructies bezitten van het concept problematisch gebruik. Waar bepaalde manieren van gebruik niet hoeven te worden gelegitimeerd in een groep, moet dit bij de andere wel. Op die manier kan een gebruiker wisselen tussen verschillende interpretaties van het concept.

De vraag: “wat is problematisch gebruik?” is niet te beantwoorden zonder te kijken naar de achtergrond van het gebruik en de gebruiker. Patronen van gebruik kunnen voor elke gebruiker anders zijn, en elke gebruiker kan die patronen op een andere manier interpreteren. Gestandaardiseerde definities bieden niet genoeg inzicht in de oorsprong van het idee van het problematische gebruik. Zonder te kijken naar de sociale omgeving waar het gebruik

(28)

25

plaatsvind en waar het gebruik is geintroduceert kan de beleving van problematisch gebruik niet goed worden begrepen.

Terugkoppeling aan literatuur

De literatuur bood een grote variatie aan manieren om problematisch gebruik te definiëren. Gestandaardiseerde definities die worden toegepast in grote screenings om problematisch te kunnen identificeren worden opgesteld vanuit pragmatische adaptaties van medische definities (Beck en Legleye, 2008). Het ontbreken van de rol van sociale groepen kan leiden tot een valse identificatie van problematisch gebruik (Ramström, 2003). Ook in dit onderzoek kwam naar voren dat frequentie van gebruik alleen niet genoeg is om

problematisch gebruik te kunnen begrijpen. De social setting bleek inderdaad een kritiek element in het ontwikkelen van normen en gedrag rond het gebruik (Zinberg, 1984; Goode, 1999). De groep die de gebruiker introduceerde aan het cannabisgebruik bleek in dit

onderzoek een uitermate belangrijke rol te spelen, iets wat vanuit de literatuur niet was verwacht. De meest gebruikte wetenschappelijke definitie van Beck en Legeleye: “use that leads to negative consequences on a health or social level for the individual user or the larger community” (Thake en Davis, 2010) kwam terug in de antwoorden van respondenten op de vraag wat zij vonden dat problematisch gebruik was. Dit is een aanwijzing dat er sprake is van de internalisering van normen en definities uit dominante wetenschappelijke discoursen (Hathaway et al., 2011). Effecten van de overheid of andere niet-wetenschappelijke instituties als dominant discours op de cannabisgebruiker werden niet waargenomen in dit onderzoek.

(29)

26

Literatuur

Asbridge, M. et al. (2014). Problems with the Identification of ‘Problematic’ Cannabis Use:

Examining the Issues of Frequency, Quantity, and Drug Use Environment, Eur Addict Res,

20:254-267

Beck, F., & Legleye, S. (2008). Measuring cannabis-related problems and dependence at the population level. In A cannabis reader: Global issues and local experiences. Monograph series 8, 2:31–57

Creswell, J. W., & Clark, V. L. P. (2007). Designing and conducting mixed methods research.

Dahl, S. L. & Heggen, K. (2014) Negotiating Identities: Patterns of Self-presentations among Socially Integrated Cannabis Users, Young, 22:4, 381–398

Duff, C. & Erickson P. G. (2014) Cannabis, risk and normalisation: evidence from a Canadian study of socially integrated, adult cannabis users, Health, Risk & Society, 16:3, 210-226 Dunlap, E., Johnson, B. D., Sifaneck, S. J., & Benoit, E. (2005). Sessions, cyphers, and

parties: Settings for informal social controls of blunt smoking. Journal of Ethnicity and

Substance Abuse, 4, 43–80.

Goode, E. 1999. Drugs in American Society. New York: McGraw-Hill Companies. Hathaway, A. D., Comeau, N. C., & Erickson, P. G. (2011). Cannabis normalization and

stigma: Contemporary practices of moral regulation. Criminology and Criminal Justice,

11(5), 451–469.

Holstein, J. A., Gubrium, J. F. (1995). The active interview, Sage Publications Inc.

Kronbæk, M., & Frank, V. A. (2013). Perspectives on daily cannabis use: Consumerism or a

problem for treatment? Nordic Studies on Alcohol and Drugs, 30(5), 387–402.

Lamb, J. D. (2011). Cannabis, identity and the male teenage friendship group. Manchester Metropolitan University

Legleye, S. et al. (2012). The Influence of Socioeconomic Status on Cannabis Use Among French Adolescents. Journal of Adolescent Health, 50, 395–402

Ramström, J. (2003), Adverse health consequences of cannabis use, National Institute of Public Health, Stockholm.

(30)

27

Room R (2005) Stigma, social inequality and alcohol and drug use. Drug and Alcohol Review 24: 143–155.

Simon, R. (2004), Regular and intensive use of cannabis and related problems: conceptual framework and data analysis in the EU member states, Final report to EMCDDA

Thake, J., Davis, C. G. (2011). Assessing problematic cannabis use. Addiction Research and Theory, 19(5): 448–458

Vervaeke, H. K. E., van Deursen, L., & Korf, D. J. (2008). The role of peers in the initiation

and continuation of ecstasy use. Substance Use & Misuse, 43(5), 633–646.

Zinberg, N.E. (1984). Drug, Set, and Setting: The Basis for Controlled Intoxicant Use. New Haven, CT: Yale University Press.

(31)

28

Bijlages

Rite of use

 Locatie -> Wat is de motivatie van de locaties? Duidelijke preferentie of afkeur voor bepaalde locaties?

o Huis

 Eigen of altijd bij iemand anders?  Mensen?

 Activiteit? o Coffeeshop

 Vaste coffeeshop of willekeurige?  Mensen?

o Concerten/Feesten

 Vaste muziekstijl of onbelangrijk? o Buiten

 Mensen?  Activiteit?

 Is de locatie afhankelijk van omgeving (speelplaats bijv.)?

 Wijze -> Verschillende effecten van verschillende gebruikswijzen? o Roken -> Exclusief?

 Joint -> Puur/Tabak, waarom?  Bong -> Afkeur voor tabak?  Waterpijp -> Afkeur voor tabak?

 Vape -> Afkeur voor tabak? Afkeur voor rokers?  Anders

o Eten -> Expliciet niet roken? Combinatie met afkeur voor tabak? Afkeur voor rokers?  Zelf koken

 Voorgebakken kopen

 Activiteit

o Vrije tijds besteding in combinatie met gebruik? o Vaste combinatie met bepaalde activiteit?

o Vaste uitsluiting van gebruik bij bepaalde activiteit?

 Situaties in combinatie met gebruik ((Vignetvragen?))

 Welke sociale situaties zijn geschikt voor gebruik

 Welke sociale situaties zijn ongeschikt voor gebruik

 Welke sociale situaties zijn onmogelijk te combineren met gebruik

 Mensen o Alleen

 Nooit gebruik met anderen? o Met vrienden

 Nooit gebruik zonder anderen? o Met onbekenden

(32)

29

 Betekenis van gebruik -> Wanneer denk je: “Ik heb echt heel veel zin om cannabis te gebruiken”?

o Onafhankelijk plezier?

 “Ik gebruik wiet omdat het gevoel zelf fijn is, ik hoef er niet anders bij” o Versterker van ander gevoel?

 Sex  Eten  Andere drugs o Ontsnapping/Stressrelieve?  Na stress op werk/school  Na ruzie

 Na andere negatieve invloed? o Anders...

Leven buiten gebruik

 Met welke groepen (figuraties) deel je je gebruik? -> Kennisgeving of samen gebruiken? -> Hoe belangrijk is de reactie van de verschillende groepen?

o Werk o Familie

o Vriendengroep o Partner

 Planning van het leven ((Vignetvragen)) o Vooruizichten qua werk/studie?

 Invloed van gebruik? Effect op het bereiken en effect op het behouden van bepaalde doelen?

o Vooruitzichten op relatie/familie?  Invloed van gebruik?

o Structurele vooruitzichten op gebruik?  Leeftijd vastgesteld als stopmoment

 “Life event” in het verschiet als stopmoment o In geval van geen vooruitzichten op stopmoment

 Hoe wordt gebruik geïncorporeert bij sociale situaties, werk en familie?

Cannabis Culture

 Volg je ontwikkelingen rondom drugbeleid internationaal/nationaal o Welke kant moet het drugsbeleid opgaan?

o Wat zijn de risico’s van het drugsbeleid?

 Wat is de perceptie van de effecten van het gebruik? o Negatief

 Korte termijn

 Negatieve/positieve ervaring op sociale situatie?  Lange termijn

 Angst voor uitsluiting op basis van gebruik?

 Gezondheid

o Lichamelijk -> Tabak? o Psychisch

(33)

30

 Korte termijn  Lange termijn

 Ideaaltypen

o Wat zijn kenmerken van gebruikers o Wat zijn kenmerken van niet-gebruikers

(34)

31

Output SPSS

USE ALL.

COMPUTE filter_$=(q0014 = 2).

VARIABLE LABELS filter_$ 'q0014 = 2 (FILTER)'.

VALUE LABELS filter_$ 0 'Not Selected' 1 'Selected'. FORMATS filter_$ (f1.0).

FILTER BY filter_$. EXECUTE.

FREQUENCIES VARIABLES=q0003 q0005 WerkOpleidingsloos FrequentieGebruik /STATISTICS=MEAN MEDIAN MODE

/ORDER=ANALYSIS.

USE ALL.

COMPUTE filter_$=(q0014 = 1).

VARIABLE LABELS filter_$ 'q0014 = 1 (FILTER)'.

VALUE LABELS filter_$ 0 'Not Selected' 1 'Selected'. FORMATS filter_$ (f1.0).

FILTER BY filter_$. EXECUTE.

FREQUENCIES VARIABLES=q0005_other q0003 WerkOpleidingsloos FrequentieGebruik

/STATISTICS=MEAN MEDIAN MODE /ORDER=ANALYSIS.

FREQUENCIES VARIABLES=q0109 q0110 /STATISTICS=MEAN MEDIAN MODE /ORDER=ANALYSIS.

USE ALL.

COMPUTE filter_$=(q0014 = 2).

VARIABLE LABELS filter_$ 'q0014 = 2 (FILTER)'.

VALUE LABELS filter_$ 0 'Not Selected' 1 'Selected'. FORMATS filter_$ (f1.0).

FILTER BY filter_$. EXECUTE.

FREQUENCIES VARIABLES=q0109 q0110 /STATISTICS=MEAN MEDIAN MODE /ORDER=ANALYSIS.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The principles of African group-style mediation can be used to positively change the way that divorce and family mediation is practised in South Africa.. 397 / 638

Additional costs brought by PCT measurements are offset by downstream cost savings in hospitalization days, antibiotic use and costs of blood cultures, without compromising

We first describe the different fragmentation behav- iors that are observed for an increasing impact velocity and then focus on the high velocity regime for which both the number

With this article the author intends to fill one of these gaps in the narrative of social history and focuses specifically on the experiences of teachers who taught

To achieve this aim, the following objectives were set: to determine the factors that play a role in the pricing of accommodation establishments; to determine

Asked why their demands turned political, many participants echoed Maluleke’s (2016) assertion that the shutting down of universities in the context of student protests

Figure 5.6: Plot of the Sensor Node Idle State Supply Current as Measured by the Sensor Node and the Tektronix DMM4050 Precision Digital Multimeter for 10 Nodes Descriptive

Maatregel Om de aanvoercapaciteit van zoetwater voor West-Nederland te vergroten wordt gefaseerd de capaciteit van de KWA via zowel Gouda als Bodegraven uitgebreid.. Dit