• No results found

Creativiteit door beperking : hoe de ervaring van beperking creativiteit beïnvloedt bij mensen met hoge- en lage self-efficacy

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Creativiteit door beperking : hoe de ervaring van beperking creativiteit beïnvloedt bij mensen met hoge- en lage self-efficacy"

Copied!
54
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Creativiteit door Beperking

Hoe de ervaring van beperking creativiteit beïnvloedt bij mensen met hoge- en lage self-efficacy

Loek van der Graaf – 10006036

Arbeids- en Organisatiepsychologie

Universiteit van Amsterdam

Begeleid door: dhr. dr. M. Baas

(2)

Inhoudsopgave

Abstract ... 3

Inleiding ... 4

Beperkingen en creativiteit ... 5

Beperkingen in organisaties ... 8

Threat-challenge appraisal en creative self-efficacy ... 13

Methode ... 16 Deelnemers en design ... 16 Procedure ... 16 Materialen ... 17 Creativiteitstaak ... 17 Beperkingen ... 19 Self-efficacy ... 20 Ervaring beperking ... 21 Resultaten ... 22

Screening van deelnemers ... 22

Correlaties ... 22

Manipulatiecheck ... 25

Hoofdeffecten van Type- en Intensiteit van Beperking op Creativiteit en Threat-Challenge Appraisal ... 26

Toetsing van de Hypothesen ... 28

Exploratieve analyses ... 31

Discussie ... 36

Type Beperkingen ... 37

Intensiteit van Beperkingen ... 37

De rol van self-efficacy ... 40

Tekortkomingen in de meting van creativiteit ... 40

Conclusie ... 42

(3)

Abstract

Onderzoek laat zowel positieve als negatieve effecten van beperkingen op creativiteit zien. Om deze tegenstrijdige bevindingen te verklaren, wordt in dit onderzoek verondersteld dat de effecten van beperkingen afhangen van hoe de beperking waargenomen wordt: als uitdaging of als bedreiging. Een als uitdaging (bedreiging) ervaren beperking wordt verondersteld positief (negatief) samen te hangen met creativiteit. Of iemand een beperking als uitdaging of beperking wordt verondersteld af te hangen van self-efficacy, de mate waarin iemand denkt een (in dit onderzoek creatieve) taak kan uitvoeren. In dit onderzoek werd creativiteit gemeten door 133 deelnemers slagzinnen en namen voor zes producten te laten verzinnen. Binnen proefpersonen waren de beperkingen voor deze slagzinnen laag, gemiddeld of zwaar. Tussen proefpersonen zijn de beperkingen op uitkomst of middelen gevarieerd (tussen deze groepen was geen effect op creativiteit). Self-efficacy en perceptie van de beperking werden aan de hand van een vragenlijst gemeten. Alleen bij een zware beperking leidde ervaren uitdaging tot een hogere creativiteitsscore. Hiernaast werd nagenoeg geen steun gevonden voor de

modererende invloed van self-efficacy op creativiteit of op uitdaging- of bedreiging ervaring. Alleen bij gemiddelde beperking had self-efficacy een positieve invloed op challenge

appraisal. Wel bleek uit exploratieve analyses dat mensen met een hoge creatieve self-efficacy origineel blijven ongeacht de beperkingen. Implicaties van de bevindingen en mogelijke redenen voor het uitblijven van steun voor de hypothesen worden in de discussie besproken.

(4)

Creativiteit door Beperking

Hoe de ervaring van beperking creativiteit beïnvloedt bij mensen met hoge- en lage self-efficacy

Toyota wilde de meest energiezuinige auto hebben die er was. De directie stelde zeer hoge eisen om dit te bereiken (Nonaka & Peltokorpi, 2006). Doelen als brandstofgebruik

verbeteren met 50% ten opzichte van de concurrentie vormen directe beperkingen voor het creatief proces om de auto te vervaardigen. Het was bijvoorbeeld alleen nog mogelijk om met lichte materialen te werken en om oude motorproductiemethoden radicaal te vernieuwen. Uiteindelijk zorgde dit voor een revolutionaire auto (de Toyota Prius). Een ander voorbeeld is Steve Jobs die weigerde om een stilus te gebruiken voor een nog nieuw te maken smartphone. Deze opgelegde beperking aan het productieteam zorgde uiteindelijk voor de ontwikkeling van een revolutionair touchscreen (Sharma & Grant, 2011). Deze voorbeelden suggereren dat beperkingen in de mogelijkheden creativiteit lijken aan te wakkeren.

Echter staan deze voorbeelden haaks op de intuïtieve gedachte dat creativiteit ontstaat vanuit het nadenken zonder enige grenzen (Ten Hoopen & Groesbeek, 2009). Grenzeloos nadenken zou ervoor zorgen dat je veel verschillende associaties legt waardoor je zo op de meest originele ideeën komt. In onderzoek wordt inderdaad ondersteuning gevonden voor de assumptie dat door flexibel, associatief denken creativiteit wordt vergroot (Kim, 2006; Nijstad, De Dreu, Rietzschel & Baas, 2010). Echter, de beperkingen die werknemers in bovenstaande voorbeelden opgelegd kregen zorgden in een zeer begrensd proces voor buitengewone creativiteit. De assumptie dat creativiteit kan ontstaan door beperkingen heeft de laatste tijd meer aandacht gekregen in creativiteitsonderzoek (Gibbert, Hoegl &

Valikangas, 2014). De resultaten van dit onderzoek zijn echter wisselend. Sommig onderzoek laat een negatieve invloed van beperkingen op creativiteit zien (Troilo, De Luca, &

(5)

Atuahene-Gim, 2014; Steidle & Werth, 2013; Mumford, 2011; Amabile & Gryskiewicz, 1989), terwijl er in andere onderzoeken een positieve invloed werd gevonden (Senyard, Baker, Steffens, & Davidson, 2014; Biskjaer & Dalsgaard, 2012; Dahl & Moreau, 2007; Sellier & Dahl, 2011). Hiernaast volgde uit een meta-analyse naar creativiteitstrainingen dat de meest succesvolle trainingen zich richtten op onder andere het identificeren van beperkingen en kritisch- en convergent denken gebruik (Scott, Leritz & Mumford, 2004).

Beperkingen lijken potentie te hebben om op een goedkope manier in veel organisaties creativiteit te verhogen. De tegenstrijdige resultaten uit voorgaand onderzoek geven echter aanleiding voor de vraag wanneer beperkingen creativiteit ontlokken. In dit onderzoek wordt het antwoord op deze vraag gezocht door te kijken naar het verschil in de individuele ervaring van beperkingen. Iemand kan een beperking ervaren als uitdaging of bedreiging (Blascovich & Tomaka, 1996). In dit onderzoek wordt de voorspelling getoetst dat wanneer een beperking wordt ervaren als belemmering van creatief denken (dus als bedreiging) mensen ook minder creatief zullen zijn. Echter wanneer mensen een beperking zien als een uitdaging, kan

creativiteit juist toenemen. Of mensen een beperking zien als bedreiging of uitdaging hangt af van de mate waarin mensen over het algemeen het gevoel hebben dat zij een bepaalde taak uit kunnen voeren. Als eerste zullen de begrippen creativiteit en beperkingen worden

gedefinieerd. Hierna wordt gekeken hoe beperkingen invloed op creativiteit kunnen hebben en wat mogelijke mediatoren en moderatoren zijn.

Beperkingen en creativiteit

Creativiteit ligt niet alleen aan de basis van vele grote uitvindingen en ontwikkelingen van de mens, het bepaalt ook het concurrentievermogen van organisaties (Lepak & Snell, 2008). Een geaccepteerde definitie van creativiteit is het omzetten van kennis en expertise in ideeën, inzichten of oplossingen die zowel nieuw, origineel als bruikbaar zijn (Amabile, 1998;

(6)

Montag, Maertz & Baer, 2012; Nijstad et al., 2010). Om tot een creatieve uitkomst te komen wordt input (de kennis, expertise en vaardigheden) door verschillende processen omgezet in een idee of product (Montag et al., 2012). Deze processen betreffen volgens Montag el al. (2012) het definiëren van het probleem, het verzamelen van informatie over de taak, het genereren van ideeën en het evalueren van deze ideeën. De creatieve uitkomst is het

uiteindelijk geselecteerde idee (of het uiteindelijke product) dat gekenmerkt wordt door een combinatie van originaliteit en bruikbaarheid. Zoals zal blijken kunnen beperkingen zowel worden opgelegd ten aanzien van de input, het proces, als het product.

De rol van beperkingen bij creativiteit is in eerste instantie vooral toegepast op creativiteit in de kunst. In zijn boek stelt Elster (2000) dat creativiteit in kunst kan worden gezien als een 2-stappen proces waarbij de kunstenaar beperkingen kiest en vervolgens binnen deze beperkingen tot creatieve uitingen komt. Bijvoorbeeld wanneer een dichter een

dichtvorm kiest (e.g. Sonnet, rondo), waarna de dichter binnen deze regels creatieve keuzes moet maken (welke zinnen schrijf ik binnen deze regels van de dichtvorm).

Beperkingen hebben intuïtief een negatieve lading. Men zal liever meer mogelijkheden hebben dan minder (Elster, 2000; Sellier & Dahl, 2011). Elster (2000) veronderstelt echter dat beperkingen niet alleen een negatieve invloed op creativiteit hebben, maar in sommige

gevallen ook een positieve invloed kunnen hebben. Hij maakt hierbij onderscheid tussen (a) beperkingen die kennis volledig blokkeren en ontoegankelijk maken en (b) beperkingen die vorm nemen door bekende opties niet beschikbaar te maken. Een voorbeeld van beperkingen die kennis volledig blokkeren zijn de ethische beperkingen van genetisch onderzoek. Hier wordt in sommige gevallen vanuit sociale kwesties niet verder onderzoek gedaan of nieuwe kennis vergaard (bijvoorbeeld naar de mogelijkheden van het genetisch manipuleren van mensen).

(7)

Zowel in het boek van Elster als in dit onderzoek wordt echter naar beperkingen gekeken die bekende opties minder beschikbaar maken. Deze beperkingen zijn te verdelen in incidentele beperkingen en essentiële- of zelf gekozen beperkingen. Incidentele beperkingen zijn niet gekozen door de persoon voor de positieve effecten. De beperking komt hier voort uit een keuze (onbewust over de gevolgen van de beperking), vanuit een externe factor (bijvoorbeeld een leidinggevende) of door bestaande (on)mogelijkheden (bijvoorbeeld het filmen in zwart wit omdat kleurenfilm nog niet uitgevonden is). Hier tegenover staan essentiële beperkingen die door iemand zelf gekozen zijn vanwege de verwachte positieve effecten; je zegt bewust dat je iets gaat doen of iets niet gaat doen omdat je denkt dat dit een positief effect zal hebben. Een voorbeeld hiervan is de werkwijze van filmmakers Lars von Trier en Jorgen Leth. Zij maakten films waarbij er zelf beperkingen werden opgelegd (zoals bijvoorbeeld het werken met slechts 12 frames film per seconde in plaats van de gebruikelijke 24) om zo creativiteit te vergroten (Biskjaer, Onarheim, & Wiltschnig, 2011).

De mogelijke positieve invloed van essentiële beperkingen op creativiteit is niet alleen in film terug te zien, maar ook in andere kunsten. Een componist kiest bijvoorbeeld een genre, waarbij de componist met de regels van dit genre moet werken; hierdoor wordt de componist beperkt (Elster, 2000). Een mooi voorbeeld van de invloed van dergelijke muzikale regels is de 12 tonen muziek van Schönberg. Hierbij is de regel om alle twaalf tonen van de

chromatische toonladder te spelen, voordat er weer een noot herhaald mag worden. Deze regel beperkte componisten in hun middelen en daardoor ook uitkomsten. Hier kwam echter zeer veel vernieuwende, creatieve muziek uit voort (Perle, 1977). Daarnaast zijn er in de

schilderkunst ook zelfopgelegde grenzen. Mondriaan schilderde in een periode bijvoorbeeld alleen maar primaire kleuren in lineaire rasters wat uiteindelijk de creativiteit verhoogde (Stokes, 2008). In de literatuur beperkte Georges Perec zichzelf door een roman te schrijven, waarin de letter “e” niet gebruikt mocht worden (Elster, 2000). Dergelijke voorbeelden van

(8)

kunstenaars die zichzelf beperken om creativiteit te vergroten kunnen mogelijk ook worden toegepast in een organisationele context om creativiteit te vergroten door (zelfopgelegde) beperkingen.

Beperkingen in organisaties

Beperkingen in organisaties zijn net als in de kunst ook inherent aan het creatief proces. Bij het generen van ideeën zijn er bijvoorbeeld eisen van opdrachtgevers

(bijvoorbeeld dat een reclamecampagne ook geschikt moet zijn voor kinderen), of er zijn producteisen vanuit het management (een product moet goedkoop zijn). In het onderzoek van Onarheim (2011) komt naar voren dat er in een organisationele context verschillende

beperkingen zijn. Beperkingen zijn bijvoorbeeld de gebruiksvoorwaarden van een product die voorafgaand aan het vervaardigingsproces gesteld worden op basis van gebruikersbehoeften. Beperkingen kunnen ook slaan op de regels hoe er gewerkt dient te worden (in teams

bijvoorbeeld, of door de eis om denkstappen vast te leggen). Daarnaast werken mensen met de (beperkte) middelen die zij hebben, zoals kennis, geld of materialen.

Er bestaan verschillende systemen om beperkingen in te delen. Zo brengen Peterson en collega’s (2013) beperkingen onder in vier mogelijke categorieën: middelen (zoals geld of grondstof), mogelijkheden (de dingen die mensen kunnen/mogen doen), expertise (de kennis of ervaring die mensen hebben) en uitkomst (het doel wat men wil bereiken, zoals

duurzaamheid). Toegepast op creativiteit is het belangrijk om in te zien dat beperkingen in verschillende fasen tot uitdrukking kunnen komen. Zoals eerder al door Montag et al. (2012) werd gesteld komen creatieve uitkomsten tot stand door het omzetten (proces) van input zoals kennis en vaardigheden in vernieuwende en geschikte ideeën, oplossingen en producten (uitkomst). Beperkingen kunnen invloed hebben op creativiteit door tot uitdrukking te komen

(9)

in deze drie fasen (input, het proces en uitkomst). Deze beperkingen kunnen zelf gekozen of opgelegd door externe factoren zijn (Elster, 2000) (zie Tabel 1).

Tabel 1. Verschillende soorten beperkingen verdeeld onder input, proces en uitkomst.

Input Proces Uitkomst

Tijd Regels Taak- of product eisen

Geld Werkwijze

Materiaal (mankracht/grondstoffen) Kennis/vaardigheden

Noot. De beperkingen kunnen incidenteel of essentieel zijn.

Input kan gezien worden als de middelen waarmee iemand begint aan een taak die tot creatieve uitkomsten moet leiden. Voorbeelden van beperkingen die in deze categorie passen zijn de tijd die iemand heeft voor het voltooien van de taak (waarbij beperkingen gekenmerkt worden door weinig tijd), het budget wat iemand heeft (waarbij beperkingen gekenmerkt worden door een laag budget) en de materialen die iemand tot zijn/haar beschikking heeft om mee te werken, zoals grondstoffen, werknemers, etc. (waarbij beperkingen gekenmerkt worden door weinig materialen). Kennis en vaardigheden zijn tot slot de persoonsgebonden middelen waarover iemand beschikt (waarbij beperkingen gekenmerkt worden door het hebben van weinig- of ontoereikende kennis of vaardigheden).

In het proces gaat de persoon aan het werk, waarbij beperkingen aan dit proces

gebonden kunnen zijn. Regels kunnen vanuit de organisatie komen, zoals regels die stellen dat projecten altijd in teams van vier personen gedaan moeten worden. Regels kunnen ook

zelfopgelegd zijn, bijvoorbeeld een regel dat wanneer jij een idee hebt, je hier minstens twee weken aan moet werken voordat je het mag opgeven, of een regel dat je eerst werkt met de

(10)

kennis die je zelf hebt, voordat je om hulp aan anderen vraagt. De uitkomst is het uiteindelijk product waar naartoe wordt gewerkt. De eisen die aan deze uitkomst gesteld worden betreffen de beperkingen. De taakeisen kunnen bijvoorbeeld zijn dat het eindproduct duurzaam moet zijn. Of dat het uiteindelijke idee toepasbaar is in verschillende culturen.

De beperkingen in deze categorieën (input, proces, uitkomst) hebben invloed op elkaar. Als iemand beperkt is in middelen, kan deze persoon ook beperkt zijn in proces of uitkomst; als iemand een laag budget heeft, zal deze ook zuinig te werk moeten gaan, en zullen er minder mogelijke eindproducten zijn dan bij een hoog budget. Hetzelfde geldt voor wanneer iemand in het proces beslist om een film alleen met oude camera’s te filmen.

Hierdoor zijn ook de materialen beperkt (bijvoorbeeld alleen zwart-wit films) en daardoor ook het eindproduct. Als de uitkomsten beperkt zijn (bijvoorbeeld een lichte telefoon maken), zijn de materialen ook beperkt (geen zware materialen).

Zoals eerder gesteld hebben beperkingen intuïtief een negatieve lading. In veel onderzoek wordt dan ook een negatieve invloed van beperkingen op creativiteit verwacht (Amabile, 1998). In een aantal onderzoeken blijkt inderdaad dat beperkingen een negatieve invloed hebben op creativiteit (Troilo et al, 2014; Steidle & Werth, 2013; Mumford, 2011; Amabile & Gryskiewicz, 1989). Steidle en Werth (2013) vonden dat wanneer mensen in gedimd licht werken, zij minder beperkingen ervaren en daardoor creatiever werden. Mumford (2011) stelt in zijn boek dat het hebben van voldoende middelen (en dus geen beperkingen) leidt tot meer creativiteit. Amabile (1998) had dezelfde aanname, maar vond geen resultaat voor deze hypothese, terwijl zij dit eerder wel vond (Amabile & Gryskiewicz, 1989). Daarnaast vonden Troilo et al. (2014) dat wanneer bedrijven een buffer hebben van middelen (zoals geld) dit positief was voor creativiteit. Zij onderzochten 726 Chinese

(11)

(berekenend wanneer nieuwe producten in te zetten/te ontwikkelen) te werk gaan werd een positief effect van hoeveelheid beschikbare middelen op creativiteit gevonden.

Echter, zoals gezegd hebben beperkingen de potentie om creativiteit te vergroten. In ander onderzoek werd dan ook een positief effect gevonden van beperkingen op creativiteit. Onderzoek bij verschillende design- en ingenieursbedrijven liet een positief verband zien tussen beperkingen en creativiteit. Bij het ontwerpen van medische instrumenten werd aangegeven dat men bij opgelegde beperkingen creatiever was dan als deze beperkingen grotendeels ontbraken (Onarheim 2011; Biskjaer et al., 2011). Beperkingen werden hier onder andere ingegeven door de behoeften van de consument, materiaalkeuze, tijd en individuele beperkingen zoals de thuissituatie of kennis. Daarnaast werd in een onderzoek van Moreau en Dahl (2005) een positief effect gevonden van beperkingen op creativiteit. Zij lieten

deelnemers speelgoed ontwerpen, waarbij er vijf basismaterialen zelf werden gekozen of werden toegewezen. Hierbij moesten in de beperkte conditie alle materialen gebruikt worden, waarbij mensen in de niet beperkte conditie vrij waren om de materialen te gebruiken naar eigen inzicht. Wanneer er zelf gekozen moest worden, was er dus ook meer autonomie, wat normaliter tot meer creativiteit leidt (Amabile, 1996). Dit deed het echter niet. Het meest creatief waren namelijk de deelnemers die materialen toegewezen kregen (geen autonomie) die zij allemaal moesten gebruiken (beperkt). In een onderzoek bij start-ups in Australië werd daarnaast gevonden dat start-ups door het hebben van weinig materialen innovatief zijn (Senyard et al., 2014). Doordat er weinig middelen ter beschikking waren moesten bedrijven anders naar hun huidige middelen gaan kijken. Door “te roeien met de riemen” die ze hadden, ontstond radicale innovatie. Dit proces van met bestaande middelen problemen op een nieuwe manier (innovatief) oplossen wordt bricolage genoemd. De normale oplossingen zijn niet mogelijk, dus moet je verder kijken (creatief worden).

(12)

Een theorie die hier op aansluit is het path-of-least-resistance model (Ward, 1994). Dit model stelt dat wanneer een concept geactiveerd wordt, aanvankelijk alleen de meest

toegankelijke (en vaak minder creatieve) associaties worden gelegd. Pas wanneer mensen doordenken, komen ze tot minder toegankelijke en vaak originele associaties die de basis kunnen vormen voor creatieve ideeën. Het is dus mogelijk dat wanneer je mensen laat doordenken door de minder toegankelijke associaties bij concepten te belemmeren, er creatievere ideeën ontstaan (zie ook Sellier & Dahl, 2011).

De tegenstrijdige bevindingen laten zien dat de relatie tussen beperkingen en creativiteit complex is. Hiermee verschuift de vraag van of beperkingen de creativiteit vergroten of verminderen, naar de vraag wanneer beperkingen de creativiteit vergroten of verminderen. Onderzoek naar beperkingen op consumentengedrag heeft meerdere

moderatoren geïdentificeerd die de invloed van beperkingen op creativiteit kwalificeren (Dahl & Moreau, 2007). Effecten van beperkingen op creativiteit werden in dit onderzoek bepaald door de type beperking (beperking in middelen of beperking in uitkomst) en de expertise van de degene die de creatieve taak uitvoerde. Mensen met weinig expertise hadden profijt van beperkingen in de vorm van een vastgelegde uitkomst of stapsgewijze instructies. Deelnemers met veel expertise hadden geen profijt van dergelijke beperkingen, maar wel van beperkingen van materialen (Dahl & Moreau, 2005)

De invloed van expertise werd bevestigd door onderzoek van Sellier en Dahl (2011). In hun onderzoek moesten mensen een sjaal breien. In de beperkte conditie kon er gekozen worden uit zes materialen terwijl in de minder beperkte conditie gekozen kon worden uit twaalf materialen. Hier waren de sjaals die gemaakt werden met minder materialen het meest creatief. Dit effect werd echter alleen gevonden voor mensen met veel brei-ervaring; voor onervaren deelnemers was er geen verschil tussen een hoge versus lage beperking in materiaalkeuze op creativiteit.

(13)

Een mogelijke verklaring waarom mensen met veel expertise baat hebben bij beperkingen is omdat ze de beperking ervaren als een uitdaging om met een creatieve oplossing te komen. Dit sluit aan bij onderzoek dat laat zien dat de manier waarop een

beperking wordt ervaren van invloed is op creativiteit. Steidle en Werth (2013) lieten zien dat naarmate een beperking minder als belemmerend werd ervaren creativiteit toenam. De

ervaring of perceptie van een beperking komt ook terug in de kunst. Elster (2000)

veronderstelt namelijk dat door het introduceren van beperkingen in het creatieve proces, dit proces uitdagender wordt. Door deze uitdaging wordt de creativiteit hoger (zie ook Biskjaer et al. 2011).

Threat-challenge appraisal en creative self-efficacy

Het onderscheid tussen de perceptie van een stressor (zoals een beperking) als gevaar (threat) of uitdaging (challenge) komt uit het threat-challenge model (Blascovich & Tomaka, 1996). Threat appraisal houdt de mate in waarin mensen denken dat de eisen die een stressor (beperking) aan hen stelt de capaciteiten en vaardigheden van hen te boven gaat. Challenge appraisal houdt de mate in waarin mensen denken dat hun capaciteiten en vaardigheden de eisen die een stressor (beperking) aan hen stelt te boven gaat. Wanneer iemand een stressor (of beperking) als een uitdaging ziet, is de motivatie hoger om deze stressor op te lossen. Als iemand iets als een bedreiging ziet, zal de motivatie juist laag zijn om het op te lossen. Drach-Zahavy en Erez (2002) onderzochten mensen die een complexe taak uit moest voeren, waar niet genoeg middelen (kennis) voor waren. Deze complexe taak veroorzaakte stress, waarbij deelnemers deze taak als uitdaging of bedreiging konden zien. Deelnemers die de complexe taak als uitdaging ervoeren voerden de taak beter uit dan deelnemers die de taak als

bedreiging ervoeren. Mensen geven sneller op wanneer een beperking als dreiging wordt gezien en presteren daarom slechter dan mensen die een beperking als uitdaging zien. Omdat eerder al is betoogd dat het doordenken belangrijk is om tot vernieuwende associaties en

(14)

ideeën te komen (path of least resistance model), volgt hier logischerwijs uit dat mensen die beperkingen als dreiging zien sneller opgeven en minder creatief zullen zijn, terwijl mensen die een beperking als uitdaging zien, verder zullen gaan dan de meer toegankelijke associaties en tot creatieve ideeën komen. Een aanwijzing hiervoor komt uit de resultaten van het

onderzoek van Roskes, Elliot, Nijstad en De Dreu (2013). Mensen die streven om vooral niet te falen ervoeren een tijdsbeperking als negatiever en scoorden vervolgens lager op

creativiteit dan mensen die streven naar succes.

De vraag is vervolgens wat bepaalt of iemand een beperking als uitdaging of dreiging ervaart. Het blijkt dat mensen met een hoge self-efficacy stressors eerder als uitdaging zien, terwijl mensen met een lage self-efficacy stressoren eerder als bedreiging zien (Jerusalem & Schwarz, 1992). Self-efficacy is de mate waarin mensen het gevoel hebben dat zij een bepaalde (in dit onderzoek creatieve) taak uit kunnen voeren. In dit artikel wordt met self-efficacy naar creatieve self-self-efficacy verwezen. Het is dus te verwachten dat het hebben van een hogere (lagere) self-efficacy leidt tot het zien van beperkingen als uitdaging (bedreiging). Dit kan ook verklaren waarom in het onderzoek van Dahl en Moreau (2005) en Sellier en Dahl (2011) alleen mensen met veel expertise profijt hadden van beperkingen. Het is aannemelijk dat wanneer iemand veel expertise heeft, deze persoon ook een hogere self-efficacy heeft (je kan iets goed, dus je denkt ook dat je het kan). Hieruit volgen de hypothesen (zie ook Figuur 1 voor een schematische weergave):

H1: Wij verwachten dat self-efficacy de relatie tussen de beperking en creativiteit modereert,

zodanig dat wanneer de self-efficacy hoog is, beperkingen tot meer creativiteit leiden, terwijl beperkingen tot minder creativiteit leiden wanneer de self-efficacy laag is.

(15)

H2: Wij verwachten dat dit interactie-effect wordt gemedieerd door percepties van de

beperkingen zodat wanneer de beperking als uitdaging wordt gezien er meer creativiteit wordt vertoond dan wanneer de beperking niet als uitdaging wordt gezien.

H3: Wij verwachten dat dit interactie-effect wordt gemedieerd door percepties van de

beperkingen zodat wanneer de beperking als bedreiging wordt gezien er minder creativiteit wordt vertoond dan wanneer de beperking niet als bedreiging wordt gezien.

Figuur 1. Theoretisch model hypothese 1, 2 en 3.

In dit onderzoek hebben deelnemers drie productbeschrijvingen te lezen gekregen. Voor elk van deze productbeschrijvingen moesten zij één slagzin verzinnen en een

productnaam waarbij het type en de sterkte van de beperking gevarieerd werden. In het onderzoek werden deze beperkingen zoveel mogelijk aangeboden als “optie”. Dit is gedaan door in plaats van woorden als “moeten”, instructies aan te bieden als “er is afgesproken dat”. Op deze manier probeerden wij zoveel mogelijk essentiële- in plaats van incidentele

beperkingen aan te bieden. Daarnaast is er onderscheid tussen beperkingen in uitkomsten en middelen. Vorig onderzoek kijkt vooral naar de beperkingen van middelen (Gibbert et al.,

Beperking Self-efficacy Uitdaging Creativiteit Bedreiging - + + - H1 H2+3

(16)

2014) maar uit het voorbeeld van Toyota lijken beperkingen in uitkomsten ook een positief effect te hebben. Daarom werd er in dit onderzoek exploratief zowel naar beperkingen in middelen als uitkomsten gekeken. Het verschil was vooral hoe de beperkingen aangeboden werden. Beperkingen in middelen focusten op wat de deelnemer kon gebruiken en

beperkingen in uitkomsten op de regels die bepalen wat de deelnemer uiteindelijk op kon schrijven.

Creativiteit werd gemeten door de slagzinnen en namen op creativiteit te beoordelen. Daarnaast werden deelnemers getoetst op self-efficacy en perceptie van de beperking

(uitdaging of bedreiging) per product.

Methode

Deelnemers en design

Aan het onderzoek deden 176 deelnemers van de Universiteit van Amsterdam mee (28.4 procent man; 71.6 procent vrouw; gemiddelde leeftijd = 22.77, SD 6.04). In dit onderzoek werd gebruik gemaakt van een mixed design waarbij de intensiteit van de beperkingen (laag vs. gemiddeld vs. zwaar) als een binnen-proefpersonen variabele werd gemanipuleerd en type beperking (middelen vs. uitkomsten) als een tussen-proefpersonen variabele. Bovendien werd self-efficacy gemeten als een derde onafhankelijke variabele. Deelnemers werden vervolgens op basis van een median-split ingedeeld in een hoge-, gemiddelde- of lage self-efficacy groep op basis van hun self-efficacy score. Deelnemers werden random toegewezen aan de type beperkingsconditie. De creativiteit van de slagzinnen en productnamen en de percepties van de beperkingen (bedreiging vs. uitdaging) zijn de belangrijkste afhankelijke variabelen.

(17)

De deelnemers werden verwelkomd door de proefleider in een laboratorium op de Universiteit van Amsterdam. Vervolgens tekenden zij een informed consentformulier. De proefleider zette de deelnemer achter de computer en startte het programma. Als eerste werd er een creatieve self-efficacy vragenlijst voorgelegd (zie appendix A). Vervolgens kregen deelnemers algemene informatie over de opdracht te lezen. Hierin werd uitgelegd dat zij voor drie producten (zoals een fruitsap) een slagzin met bijbehorende naam moesten verzinnen. Vervolgens kregen zij per product een korte omschrijving te lezen met bijbehorende kernwaarden. Een voorbeeldzin hiervan is “Dit nieuwe fruitsap is zeer duurzaam gemaakt. Het bedrijf wil zich richten op studenten die bezig zijn met hun gezondheid en het milieu.” Vervolgens werd hen gevraagd per product een slagzin te verzinnen (zie appendix B). De deelnemers werden vrijgelaten in de tijd die zij besteedden aan het bedenken van de slagzinnen. Dit was om geen ervaren tijdsdruk te manipuleren.

De producten werden random aangeboden. Hierdoor staat het product los van de type en sterkte van de beperkingen om voor leereffecten te controleren. Na het voltooien van elk item werd de threat-challenge vragenlijst afgenomen voor dat item (zie appendix C). Nadat deelnemers voor drie producten slagzinnen en namen hadden bedacht werd de motivatie vragenlijst (is de test serieus gemaakt) afgenomen. Vervolgens werd er nog demografische data afgenomen. Daarna gaf de proefleider een debriefing en kregen de deelnemers de beloning voor het onderzoek (5 euro of 0.5 participatiepunt). Het gehele onderzoek duurde ongeveer een half uur.

Materialen

Creativiteitstaak. Om creativiteit te meten verzonnen deelnemers drie slagzinnen met bijbehorende naam voor drie verschillende producten: een nieuwe fruitshake, dieet en

(18)

product te lezen waarbij ook een aantal kernwoorden stonden (voor een nieuw dieet waren dit bijvoorbeeld onder andere nieuw, creatief en ijs). De deelnemers bedachten één slagzin voor een nieuw product waarbij er ook een naam verzonnen moest worden voor dat product. Hierbij werd aangegeven dat de slagzin zo pakkend en origineel mogelijk moest zijn. In totaal hebben de deelnemers drie verschillende producten aangeprezen. Het was daarnaast ook belangrijk dat duidelijk werd waar het product voor staat. Per product werd een korte omschrijving gegeven (zie appendix B).

De creativiteit van de slagzinnen en namen is beoordeeld op basis van vier punten (bruikbaarheid, boodschap, originaliteit en algemene creativiteitsindruk). De slagzinnen en namen zijn in totaal drie keer beoordeeld door vijf verschillende beoordelaars. De onderlinge beoordelaarsbetrouwbaarheid was aan de hand van een Intraclass Correlation Coefficient [ICC], voor boodschap, ICC=0.29, p<.001 bruikbaarheid, ICC=0.39, p<.001 originaliteit ICC=0.37, p<.001 en algemeen ICC=0.29, p<.001. Aangezien de

interbeoordelaarsbetrouwbaarheid aan de lage kant is, is van deze beoordelingen op de vier punten het gemiddelde genomen. Een voorbeeld van een creatieve slagzin (voor in dit geval een Belgische fruitshake [voor volledige productbeschrijving zie appendix B]) is “Gezonde, duurzame fruitshake met een onschuldige Belgische twist”, een niet creatieve slagzin voor hetzelfde product is “Wees slim en denk gezond, Fruity tuti heeft maar liefst 10 verschillende smaken verse sapjes die ook nog heel erg lekker zijn! Voor je dagelijkse vitaminen.”

Bij de lage beperkingsconditie was de betrouwbaarheid van de vier creativiteitsindicatoren Cronbach’s α = 0.78 (M=2.80, SD=0.58), bij de gemiddelde beperkingsconditie was de Cronbach’s α = 0.81 (M=2.62, SD=0.57), en bij de zware beperkingsconditie was de Cronbach’s α = 0.81 (M=2.61, SD=0.54). Omdat de betrouwbaarheid goed was, werden bruikbaarheid, boodschap, originaliteit en algemene creativiteitsindruk op elk meetmoment samengenomen als index voor creativiteit.

(19)

Beperkingen. Per product werden beperkingen opgelegd die verschillen in intensiteit (lage beperking, gemiddelde beperking, zware beperking) en in de vorm van beperking (beperkt in middelen of in uitkomsten). De middelen beperking hield in dat deelnemers bepaalde letters niet mochten gebruiken, waarmee het aantal niet te gebruiken letters toenam naarmate de intensiteit van de beperking groter werd. Bij de uitkomsten beperking mochten deelnemers een bepaald aantal woorden en lettergrepen per woord gebruiken. Er waren 6 verschillende beperkingen (zie Tabel 2 en Appendix B).

Tabel 2. Indeling verschillende beperkingen.

Middelen Uitkomst

Laag beperkt Deelnemers werden gewezen op de kernwoorden en werd verteld dat alle letters van het alfabet gebruikt mochten worden.

Deelnemers werd verteld dat zij zelf mochten kiezen hoe lang de slagzin is.

Gemiddeld

beperkt

Deelnemers mochten maximaal 1 kernwoord en niet de letters A en K gebruiken.

De slagzin moest minimaal 6 en maximaal 8 woorden lang zijn. Daarnaast moesten er het volgende aantal woorden met aantal

lettergrepen inzitten: 2 woorden (w) ×1lettergreep (lg), 1w × 2lg, 1 woord × 3 lg. De naam mocht 2 tot en met 4 lettergrepen hebben.

(20)

Zeer beperkt Deelnemers mochten geen kernwoorden gebruiken en niet de letters A, K, D en M.

De slagzin moest 6 woorden lang zijn. Daarnaast moesten er het volgende aantal woorden met aantal lettergrepen inzitten op de

aangegeven volgorde 1lg, 3lg, 2lg, 1lg, 4lg, 2lg. De naam was 3 lettergrepen.

Hoewel de volgorde van de intensiteit van de beperkingen vaststond (eerst niet beperkt, dan gemiddeld beperkt, gevolgd door sterk beperkt), was de volgorde van de verschillende producten (dieet, verzekering en fruitshake) random om te controleren voor eventuele verschillen in moeilijkheid om slagzinnen voor de verschillende producten te verzinnen. Na elk item werd een manipulatiecheck afgenomen (In welke mate voelde jij je beperkt in de taak op een schaal van 1 (totaal niet beperkt) tot 7 (zeer beperkt)?)1.

Self-efficacy. Self-efficacy werd gemeten op basis van de creatieve self-efficacy schaal van Tierney en Farmer (2002). Deze vragenlijst bestaat uit 3 items die gescoord worden op een 5 punts Likert schaal waarbij 1 staat voor helemaal niet mee eens en 5 voor helemaal mee eens. Een voorbeelditem is “Ik denk dat ik goed ben in het bedenken van nieuwe ideeën.” De betrouwbaarheid was α = .80.

1Voorafgaand aan het onderzoek is er een pilot-studie afgenomen. Hierin zijn op dezelfde manier als in het

onderzoek de slagzinnen afgenomen. Vervolgens is gevraagd naar ervaren beperking, moeilijkheid en algemene opmerkingen over het onderzoek. Hieruit kwam naar voren dat ervaren beperking zoals verwacht toenam naarmate de beperkingen zwaarder werden. Hiernaast bleken uit interviews die met de onderzoeksdeelnemers na afloop van de taak werden afgenomen dat de instructies soms onduidelijk waren. Om deze reden zijn instructies aangepast en duidelijker neergezet.

(21)

Ervaring beperking. Perceptie van de beperking werd na elke slagzin gemeten aan de hand van 5 vragen (1: helemaal niet mee eens; tot 5: helemaal mee eens). Twee items maten of de deelnemers de beperking als uitdaging zagen (voorbeelditem: “Ik ervaarde de opdracht als uitdagend”). De correlaties waren voor de lage-, gemiddelde- en zware beperkingsconditie respectievelijk r=.60, r=.75, r=.67; ps<.001.

De gemiddelden van deze twee vragen zijn in verdere analyses gebruikt als maat voor challenge appraisal2. Twee items maten of de deelnemers de beperking als bedreiging zagen (voorbeelditem: “Ik ervaarde de eisen voor de opdracht als stressvol”). De correlaties waren voor de lage-, gemiddelde- en zware beperkingsconditie respectievelijk r=.35, r=.45, r=.33, p<.001. De gemiddelden van deze twee vragen zijn in verdere analyses gebruikt als maat voor threat appraisal. Eén vraag mat of de deelnemers gemotiveerd werden door de beperking waarbij een lage (hoge) score wijst op de perceptie als bedreiging (uitdaging).

Verder werd aan de hand van een andere vraag gekeken of de deelnemers veel

ervaring hebben met creativiteitstaken en aan de hand van een andere vraag of de deelnemers actief zijn in creatieve beroepen en/of opleidingen (conservatorium, hogeschool voor de kunst) en of zij zichzelf zien als creatief persoon (zie appendix D). Deze vragen werden gesteld om expertise en ervaring met creatieve taken te meten, iets wat in voorgaand onderzoek als moderator optrad in de relatie tussen beperkingen en creativiteit (Sellier & Dahl, 2011). Daarnaast worden ook demografische gegevens gevraagd (leeftijd, sekse, opleidingsniveau), werd de vraag gesteld of zij de opdracht serieus hadden gemaakt en is gevraagd of de deelnemers zelf dachten creatieve slagzinnen gemaakt te hebben (onderzocht met de vraag “Ik heb er vertrouwen in dat ik creatieve namen en slogans heb verzonnen.”).

2 De scores van threat en challenge appraisal correleerden alleen bij de lage intensiteit beperking positief met

elkaar, r=.244, p<.01. Er was geen correlatie tussen de threat- en challenge appraisal scores bij de gemiddelde intensiteit beperking, r=-.019, p=.831 en hoge intensiteit beperking, r=.051, p=.563. blijk dat Threat- en challenge appraisal geen tegenpolen van dezelfde dimensie zijn. Om deze rede is ervoor gekozen threat- en challenge appraisal aparte schalen te geven.

(22)

Ook is er gekeken naar intrinsieke motivatie met de vragen “Ik vond de test leuk om te doen.” en “Ik zou de test als interessant beschrijven” en ervaren autonomie met “Ik ervaarde genoeg vrijheid om de taak uit te voeren”, “de taak liet mij vrij om mijn creativiteit te uiten Hiernaast is gevraagd in hoeverre de taak energie vroeg van de deelnemers met de vraag “Ik had aan het einde van de test minder energie dan aan het begin van de test” Al deze vragen werden op een 7-punts Likert schaal beantwoord.

Resultaten

Screening van deelnemers

Aan dit onderzoek deden 176 deelnemers mee. In het onderzoek is de vraag gesteld of de test serieus is gemaakt. Deelnemers met een score lager dan 5 op deze 7-punts Likertschaal werden niet meegenomen voor verdere analyses (N=9). Daarnaast is gekeken of de

deelnemers zich aan de instructies/beperkingen hebben gehouden. Wanneer deelnemers twee of meer fouten hadden gemaakt (een deelnemer gebruikte bijvoorbeeld een letter die volgens de instructie niet gebruikt mocht worden) werden zij niet meegenomen voor verdere analyses (N=36). In de middelenconditie hadden meer deelnemers meer dan één fout gemaakt (N=27) dan degenen in de uitkomstenconditie (N=9), χ2(1)=10.31, p=.001. Het bleek dus, ondanks de resultaten van de pilot-studie, dat de middelenconditie vatbaarder was voor fouten. De

uiteindelijke groep waarvan de data voor verdere analyses werden gebruikt, bestond uit 133 deelnemers (28.6% man). De mate waarin deelnemers een creatief beroep hadden, χ2(1)=0.27,

p=.601, het geslacht χ2(1)=0.04, p=.849, de leeftijd, t(131)=-1.30, p=0.198, en self-efficacy, t(131)=0.23, p=.815, verschilde niet tussen de middelen en uitkomstenconditie.

Correlaties

Hieronder volgen drie correlatietabellen. In deze tabellen staan per meetmoment (en dus per intensiteit van de beperking) de correlaties tussen de creativiteitsscore, challenge en

(23)

threat appraisal, self-efficacy en de eigen perceptie van deelnemers over de creativiteit van hun slagzin. Uit Tabel 3 volgt dat er voor de lage beperkingsconditie een positieve correlatie is tussen self-efficacy en de eigen perceptie van creativiteit. Dit wijst erop dat naarmate mensen over een hogere self-efficacy beschikken, zij hun ideeën creatiever vinden. Echter hing de werkelijke creativiteit van de slagzin niet samen met de perceptie van hun eigen creativiteit noch met hun self-efficacy. Daarnaast hing self-efficacy negatief samen met threat appraisal. Mensen met een hoge (lage) self-efficacy zien een creatieve taak met weinig

beperking dus niet (wel) als een bedreiging. Tot slot hingen threat en challenge appraisals tegen de verwachting in niet samen met de creativiteit van de slagzin. Threat appraisals hingen wel negatief samen met de eigen perceptie van creativiteit.

Tabel 4, waarin de onderlinge samenhang tussen de variabelen voor de gemiddelde beperkte conditie staan, laat een significante positieve correlatie zien van self-efficacy met challenge appraisal. Hier is er dus een aanwijzing voor de positieve invloed van self-efficacy op challenge appraisal. Bovendien hangt self-efficacy, net als bij de lage beperking, positief samen met de perceptie van de eigen creativiteit. Verder hangen challenge en

threat-appraisals, tegen de verwachting in, niet samen met creativiteit van de slagzin. Wel was er een marginale negatieve correlatie tussen threat appraisal en de eigen perceptie van creativiteit.

Tabel 5, waarin de onderlinge samenhang tussen de variabelen voor de sterk beperkte conditie staan, laat een positieve correlatie tussen challenge appraisal en creativiteit van de slagzin zien. Dit is conform de verwachtingen en wijst erop dat wanneer mensen zwaar beperkt worden, het zien van deze beperking als uitdaging kan zorgen voor een creatieve uitkomst. Threat appraisal hing, tegen de verwachting in, niet samen met creativiteit van de slagzin, maar wel met een lagere eigen perceptie van creativiteit. De negatieve correlatie tussen de eigen perceptie van creativiteit en threat appraisal bij de drie verschillende gradaties van de intensiteit van beperkingen, wijst er op dat mensen die de beperkingen als een

(24)

bedreiging zagen, zelf dachten minder creatief te zijn geweest, terwijl dit niet bleek uit onafhankelijke oordelen. Tot slot hangt self-efficacy, net als bij de overige beperkingen, positief samen met de perceptie van de eigen creativiteit.

Tabel 3. Correlatietabel 1 (geen beperking).

1 2 3 4 5 1. Creativiteit 1 2. Challenge .000 1 3. Threat .058 .244** 1 4. Self-efficacy .123 .122 -.213** 1 5. Eigen Perceptie creativiteit slagzinnen1 .009 .034 -.346** .372** 1

N=133 ** = p <.001; * = p < .05; 1 Gemeten achteraf over alle slagzinnen heen

Tabel 4. Correlatietabel 2 (gemiddelde beperking).

1 2 3 4 5 1. Creativiteit 1 2. Challenge .087 1 3. Threat -.024 -.019 1 4. Self-efficacy .107 .172* -.013 1 5. Eigen Perceptie creativiteit slagzinnen .023 .056 -.158† .372** 1 N=133; ** = p <.001; * = p < .05, = p<.10

(25)

Tabel 5. Correlatietabel 3 (zware beperking). 1 2 3 4 5 1. Creativiteit 1 2. Challenge .192* 1 3. Threat .020 .051 1 4. Self-efficacy .094 .121 .000 1 5. Eigen Perceptie creativiteit slagzinnen -.085 .110 -.258** .372** 1 N=133 ** = p <.001; * = p < .05 Manipulatiecheck

Met een manipulatiecheck werd gekeken of de manipulatie van intensiteit van de beperking was geslaagd. Een herhaalde metingen ANOVA met type beperking (middelen vs. uitkomst) als tussen-proefpersonenvariabele en mate van ervaren beperking bij lage,

gemiddelde en zware beperking als binnenproefpersoonvariabele wees uit dat sphericity niet gewaarborgd werd, χ2(2) = 52.67, p < .001. Hierom zijn de vrijheidsgraden gecorrigeerd met

de Greenhouse-Geiser schattingen van sphericity (ε = 0.751). De gemiddelde scores (met standaarddeviaties) waren voor de lage, gemiddelde en zware beperking respectievelijk 3.11 (1.48), 5.37 (1.28) en 6.20 (1.22). Er kwam uit de analyses alleen een significant hoofdeffect van de intensiteit van beperking op de ervaren beperking naar voren, F(1.503, 198.338) = 230.30, p < .001. Contrasten lieten zien dat de ervaren beperking bij gemiddelde beperking significant hoger was dan bij de lage beperking F(1, 132) = 181.81, p < .001. Daarnaast zorgde een zware beperking voor een significant hogere ervaren beperking dan een gemiddelde beperking, F(1, 132) = 72.77, p < .001. De manipulatie van intensiteit van

(26)

beperking, F(1, 131)=3.679, p=.057, waarbij de ervaren beperking groter was voor de uitkomsten conditie (M=5.02, SD=.10) dan voor de ervaren beperking bij de middelen conditie (M=4.73, SD=.11).

Hoofdeffecten van Type- en Intensiteit van Beperking op Creativiteit en Threat-Challenge Appraisal

Om het hoofdeffect van intensiteit van de beperking op creativiteit te onderzoeken, werd een herhaalde metingen ANOVA uitgevoerd met type beperking (middelen vs. uitkomst) als tussen-proefpersonenvariabele en creativiteitsscores bij lage, gemiddelde en zware beperking als binnenproefpersoonvariabelen. Er was geen hoofdeffect van type beperking, F(1, 131) = 0.60, p=.441 en geen significante interactie tussen type beperking en intensiteit van beperking, F(2, 262) = 1.011, p=.365. Zie Tabel 6 voor de creativiteitsscores van de middelen- en uitkomstenconditie.

Tabel 6. Creativiteitsscores bij Type Beperking en Intensiteit van de Beperking

Intensiteit beperking Conditie M SD N

Lage beperking Middelen 2.89 0.55 59

Uitkomsten 2.74 0.58 74

Totaal 2.80 0.58 133

Gemiddelde beperking Middelen 2.61 0.48 59

Uitkomsten 2.64 0.64 74

Totaal 2.62 0.57 133

Zware beperking Middelen 2.62 0.61 59

(27)

Er was een significant hoofdeffect van de intensiteit van beperking op de beoordeelde creativiteit van de slagzinnen, F(2, 264) = 5.60, p=.004. Contrasten lieten zien dat de

creativiteitsscore bij een lage beperking significant hoger was dan bij een gemiddelde

beperking F(1, 132) = 6.47, p=.012, terwijl de creativiteitsscore bij een gemiddelde beperking en een zware beperking niet verschilde, F(1, 132) = 0.08, p = .782 (zie Figuur 2).

Figuur 2. Grafiek met de creativiteitsscores bij lage, gemiddelde en zware beperking.

Hiernaast is er een herhaalde metingen ANOVA uitgevoerd met type beperking (middelen vs. uitkomst) als tussen-proefpersoonvariabele en threat- en challenge appraisal scores bij lage, gemiddelde en zware beperking als binnenproefpersoonvariabelen. Sphericity werd niet gewaarborgd voor challenge appraisal, χ2(2) = 41.71, p < .001, en voor threat appraisal, χ2(2) = 12.51, p=.002. Hierom zijn de vrijheidsgraden gecorrigeerd met de Greenhouse-Geiser schattingen van sphericity (ε = 0.916). Het hoofdeffect van type beperking op challenge appraisal was niet significant, F(1, 131) = 0.84, p=.362. Hoofd- en interactie-effecten voor challenge appraisals, Fs < 1.02, ps>.36, en threat appraisals, Fs<2.8, ps>.064, waren niet significant (Zie tabel 7). Type beperking (uitkomsten versus middelen)

2,9

2,62 2,61

2 3

Laag Gemiddeld Zwaar

Cr e ativ ite itssc o re s Intesiteit Beperking

(28)

heeft dus geen invloed gehad op creativiteit, challenge- of threat appraisal en zal daarom niet mee worden genomen in de toetsing van de hypothesen.

Tabel 7. Challenge en threat appraisal scores middelen vs. uitkomsten

Challenge Appraisal

Threat Appraisal

Intensiteit beperking Conditie M SD M SD N

Lage beperking Middelen 4.71 0.94 3.54 1.08 59

Uitkomsten 4.70 1.14 3.28 1.22 74

Totaal 4.70 1.05 3.40 1.16 133

Gemiddelde beperking Middelen 5.16 0.91 4.10 1.31 59

Uitkomsten 5.45 0.95 4.24 1.17 74

Totaal 5.32 0.94 3.79 1.03 133

Zware beperking Middelen 5.28 1.08 4.69 1.15 59

Uitkomsten 5.39 1.24 4.85 1.23 74

Toetsing van de Hypothesen

Hypothese 1 stelt dat self-efficacy de relatie tussen intensiteit van beperkingen en creativiteit modereert zodanig dat wanneer self-efficacy hoog is, beperkingen tot meer creativiteit leiden, terwijl beperkingen tot minder creativiteit leiden bij een lage self-efficacy. Er zijn drie self-efficacy groepen verkregen, namelijk een lage (N= 35, self-efficacy: M = 3.75, SD = 0.11), gemiddelde (N = 61, self-efficacy: M = 5.01, SD = 0.29) en een hoge (N=37, self-efficacy: M = 6.00, SD = 0.93) self-efficacy groep. Er is voor een driedeling van groepen gekozen om te differentiëren tussen mensen die een zeer hoge en gemiddelde score hebben; een tweedeling zou dit onvoldoende hebben gedaan. Met een herhaalde metingen

(29)

ANOVA met self-efficacy als tussenproefpersoon variabele (laag vs. middel vs. hoog) en creativiteitsscores bij lage, gemiddelde en zware beperking als binnen-broefpersoonvariabelen is Hypothese 1 getoetst. Het hoofdeffect van self-efficacy op creativiteit was marginaal

significant, F(2, 130) = 2.80, p=.064; het hoofdeffect van intensiteit van beperking was F(2, 264) = 5.60, p=.004. Er was geen significante interactie tussen self-efficacy en intensiteit op creativiteit, F(4, 260) = 1.702, p=.150 (zie Figuur 3). Hiermee wordt hypothese 1 niet ondersteund.

Figuur 3. Interactie tussen self-efficacy en intensiteit van beperking op creativiteit

Hypothesen 2 en 3 stellen dat de relatie tussen intensiteit van beperking en threat-challenge appraisals wordt gemodereerd door self-efficacy. Zie Tabel 7 voor de gemiddelde threat- en challenge appraisal-scores. Om de hypothese te toetsen dat de relatie tussen de intensiteit van beperking op threat en challenge appraisals wordt gemodereerd door self-efficacy, werden twee herhaalde metingen ANOVAs uitgevoerd met self-efficacy als tussen-proefpersonen variabele en threat of challenge-oordelen bij lage, gemiddelde en zware beperking als binnen-proefpersoonvariabelen. Omdat de sphericity niet gewaarborgd werd voor challenge appraisals, χ2(2) = 40.70, p < .001, zijn de vrijheidsgraden gecorrigeerd met de Greenhouse-Geiser schattingen. Er was een significant hoofdeffect van de intensiteit van

2.200 2.300 2.400 2.500 2.600 2.700 2.800 2.900

Laag Gemiddeld Zwaar

Sc o re Cr e ativ ite it Intensiteit Beperking Laag Gemiddeld hoog Self-Efficacy

(30)

beperking op challenge appraisal F(1.58, 208.36) = 23.95, p < .001. Contrasten lieten zien dat challenge appraisal bij gemiddelde beperking significant hoger was dan bij de lage beperking F(1, 132) = 37.00, p < .001, terwijl de challenge appraisal bij zware en gemiddelde beperking niet verschilden, F(1, 132) = 0.030, p = .851. Het effect van self efficacy op challenge

appraisal was niet significant F(2, 130) = 0.56, p = .571. Tot slot was het voorspelde interactie-effect tussen self-efficacy en intensiteit van beperking op challenge appraisal niet significant, F(3.17, 205.87) = 0.89, p = .47 (zie Figuur 4). Omdat deze toetsen niet significant waren en het interactie-effect tussen intensiteit van beperkingen en self-efficacy op creativiteit ook niet significant was, is er niet verder gekeken naar de mediërende rol van challenge appraisal. Hiermee wordt Hypothese 2 niet ondersteund.

Figuur 4. Interactie tussen self-efficacy en intensiteit van beperking op challenge appraisal

Omdat ook voor threat-appraisals de sphericity niet gewaarborgd werd, χ2(2) = 7.71, p = .021, zijn ook hier de vrijheidsgraden gecorrigeerd met de Greenhouse-Geiser schattingen. Er was een significant hoofdeffect van de intensiteit van beperking op threat appraisal F(1.89, 249.72) = 72.61, p < .001. Contrasten lieten zien dat threat appraisals bij gemiddelde beperking significant hoger was dan bij de lage beperking F(1, 132) = 35.907, p < .001.

4.200 4.400 4.600 4.800 5.000 5.200 5.400 5.600

Laag Gemiddeld Zwaar

Ch al le n ge A p p rai sal Intensiteit Beperking Laag Gemiddeld Hoog Self-Efficacy

(31)

Daarnaast rapporteerden deelnemers bij de zware beperking een significant hogere threat appraisal dan bij een gemiddelde beperking, F(1, 132) = 42.926, p < .001. Het effect van self-efficacy op threat appraisal was niet significant F(2, 130) = 0.62, p = .541. Tot slot was het voorspelde interactie-effect tussen self-efficacy en type beperking op threat appraisal niet significant, F(3.67, 238.75) = 2.17, p = .072. Omdat deze toetsen niet significant waren, is er niet verder gekeken naar de mediërende rol van challenge appraisal. Hiermee wordt

Hypothese 3 niet ondersteund.

Figuur 5. Interactie tussen self-efficacy en intensiteit van beperking op threat appraisal

De hypothesen worden vanuit de resultaten niet ondersteund. Er is echter veel data verzameld in dit onderzoek. Voor de volgende paragraaf zijn exploratieve analyses uitgevoerd waarbij de verschillende componenten van creativiteit apart zijn genomen. Ook is gekeken naar correlaties tussen autonomie, intrinsieke motivatie en eigen perceptie van creativiteit.

Exploratieve analyses

Creativiteit bestaat uit verschillende componenten, zoals bruikbaarheid en originaliteit. Het is mogelijk dat een beperking één van deze componenten meer, of anders beïnvloedt. Om

2,500 3,000 3,500 4,000 4,500 5,000 5,500

Laag Gemiddeld Zwaar

Th re at A p p rai sal Intensiteit Beperkingen Laag Gemiddeld Hoog Self-Efficacy

(32)

te kijken of de relatie tussen de intensiteit van beperking op de verschillende componenten van creativiteit (in dit geval boodschap, bruikbaarheid en originaliteit) wordt gemodereerd door self-efficacy, werd een herhaalde metingen ANOVA uitgevoerd met self-efficacy als tussen-proefpersonenvariabele en boodschap, bruikbaarheid en originaliteit bij lage, gemiddelde en zware beperking als binnen-proefpersoonvariabele (voor scores van de verschillende componenten zie Tabel 13).

Tabel 13. Creativiteitsscores voor lage, gemiddelde en zware beperkinsgcondities

Originaliteit (SD) Bruikbaarheid (SD) Boodschap (SD)

Lage beperking 2.75 (0.80) 2.77 (0.69) 3.00 (0.81)

Matig Beperking 2.65 (0.75) 2.61 (0.68) 2.64 (0.80)

Zware beperking 2.67 (0.69) 2.57 (0.68) 2.65 (0.73)

N=133

Er was geen significant effect van intensiteit van beperking op bruikbaarheid F(2, 264)=2.63, p =.124. Er was geen hoofdeffect van self-efficacy op bruikbaarheid F(2,130) = 1.32, p = .271. Wel was er een significante interactie tussen intensiteit en self-efficacy op bruikbaarheid, F(4, 260) = 2.63, p = .035. Wanneer apart naar de deelnemers met lage, gemiddelde of hoge self-efficacy wordt gekeken blijkt dat deelnemers met een lage en hoge self-efficacy geen effect van intensiteit op bruikbaarheid ondervinden (bij lage self-efficacy, F(2, 68)=. 710, p=.495, bij hoge self-efficacy, F(2, 72)=.1.474, p=.236). Er was echter een effect van intensiteit op bruikbaarheid voor deelnemers met een gemiddelde self-efficacy, F(2, 120)=6.238, p=.003, waarbij een slagzin een lagere bruikbaarheidsscore had bij

(33)

Er was geen verschil in bruikbaarheidsscore tussen gemiddelde- en hoge intensiteit beperking, F(1, 60)=.141, p=.708 (zie Figuur 6).

Figuur 6. Interactie tussen self-efficacy en intensiteit van beperking op bruikbaarheid

Het effect van intensiteit van beperking op boodschap was significant, F(2, 264)= 11.350, p < .001, hierbij was er een lagere boodschapsscore tussen de lage en gemiddelde intensiteit beperking, F(1, 132)=17.240, p < .001, maar geen verschil in boodschapsscore tussen de gemiddelde en hoge beperking, F(1, 132)=.009, p < .923. Het effect van self-efficacy op boodschap was niet significant, F(2, 130)= 1.35, p = .262. Er was geen significante interactie tussen self-efficacy en intensiteit op boodschap, F(4, 260)= 0.79, p =.454 (zie Figuur 7). 2,2000 2,3000 2,4000 2,5000 2,6000 2,7000 2,8000 2,9000 3,0000 3,1000 3,2000

Laag Gemiddeld Zwaar

Sc o re B ru ikb aar h e id

Intensiteit van Beperking

Laag Gemiddeld Hoog Self-Efficacy

(34)

Figuur 7. Interactie tussen self-efficacy en intensiteit van beperking op boodschap

Het effect van intensiteit van beperking op originaliteit was niet significant. F(2, 260)=.22, p=.800. Ook was er geen significante interactie tussen intensiteit en self-efficacy op originaliteit, F(4, 260)= 1.25, p =.289). Wel had self-efficacy een significante invloed op originaliteit, F(2, 130)=3.59, p=.030. Een post-hoc Tukey test liet zien dat deelnemers met een hoge self-efficacy hoger scoorden dan deelnemers met een lage self-efficacy, p=.045 en dan deelnemers met een gemiddelde self-efficacy, p=.059. Er was verder geen verschil in originaliteitsscores tussen deelnemers met lage of gemiddelde self-efficacy (zie Figuur 8).

2,2000 2,3000 2,4000 2,5000 2,6000 2,7000 2,8000 2,9000 3,0000 3,1000 3,2000

Laag Gemiddeld Zwaar

Sc o re B o o d sch ap Intensiteit Beperking laag gemiddeld Hoog Self-Efficacy

(35)

Figuur 8. Interactie tussen self-efficacy en intensiteit van beperking op originaliteit

In dit onderzoek is na afloop van de creatieve taak gevraagd naar autonomie, intrinsieke motivatie, energieverlies en eigen perceptie van creativiteit. Er is exploratief gekeken naar correlaties van creativiteitsscores, self-efficacy en threat-challenge appraisal met vragen over ervaren autonomie (M=4.80, SD=1.06), intrinsieke motivatie (M=5.23, SD=1.01), energieverlies (M=3.61, SD=1.84) en eigen perceptie van creativiteit. Hier zijn de volgende correlaties uit naar voren gekomen (zie Tabel 14). Creativiteitsscores correleerden met geen van deze constructen en zijn niet in de correlatietabel opgenomen (de hoogste correlatie is gevonden tussen de creativiteitsscore bij de laagste intensiteit beperking en self-efficacy, rs<.123, ps>.157). Het blijkt dat mensen die gemotiveerd waren omdat zij de taak leuk vonden significant meer autonomie ervaarden, hun slagzinnen creatiever vonden, meer self-efficacy hadden, bij de gemiddelde en zware intensiteit van beperking meer challenge appraisal hadden en significant minder bedreiging ervaarden. Autonomie had hiernaast een significante positieve relatie met eigen perceptie en met challenge-appraisal in de zware beperking conditie en een negatieve correlatie met threat-appraisal bij de gemiddelde en zware beperking. Eigen perceptie van creativiteit hing dus significant positief samen met

self-2,3000 2,4000 2,5000 2,6000 2,7000 2,8000 2,9000 3,0000

laag gemiddeld zwaar

Sc o re Or ig in al ite it Intensiteit Beperking Laag Gemiddeld Hoog Self-Efficacy

(36)

efficacy en negatief met threat appraisal. Energieverlies heeft een positieve significante relatie met threat appraisal en een negatieve relatie met challenge appraisal.

Tabel 14. Correlaties variabelen gemeten bij exit-vragen

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 1 Intrinsieke Motivatie 1 2 Autonomie .415** 1 3 Eigen Perceptie .447** .329** 1 4Energieverlies -.163 -.089 .092 1 5 Self-Efficacy .350** .158 .374** -.038 1 6 Challenge (1) .134 .000 .002 .102 .122 1 7 Challenge (2) .303** .114 .030 -.047 .172* .307** 1 8 Challenge (3) .324** .324** .098 .192* .121 .132 .638** 1 9 Threat (1) -.338 -.211 -.358** .222* -.213* .244** .039 -.114 1 10 Threat (2) -.284** .306** -.209** .261** -.013 .139 -.019 .012 .487** 1 11 Threat (3) -.248** -.282** -.284** .245** .000 .029 .146 .051 .439** .695** 1 *p<.05, **=p<.01 . Discussie

In dit onderzoek is de invloed van beperkingen op creativiteit onderzocht.

Voorbeelden zoals het werkproces bij de Toyota Prius of het creatieve proces van kunstenaars suggereren een positieve invloed van beperkingen op creativiteit. Deze assumptie wordt vanuit de literatuur zowel ondersteund als tegengesproken. Om deze onduidelijkheid ten aanzien van de rol van beperkingen bij creativiteit te verklaren en op te lossen, werd in dit onderzoek de mogelijkheid nagegaan dat de invloed van beperkingen op creativiteit afhangt van de manier waarop de beperking wordt ervaren – als uitdaging of als bedreiging – waarbij deze ervaringen afhankelijk zijn van de mate waarin mensen het gevoel hebben dat zij een bepaalde taak uit kunnen voeren (oftewel hun self-efficacy). Voor deze veronderstelling werd in het huidige onderzoek geen steun gevonden. In het vervolg van de discussie zal nader op deze en andere bevindingen worden ingegaan.

(37)

Type Beperkingen

Uit de resultaten kwam naar voren dat het type beperking (beperkingen in middelen, zoals welke letters niet gebruikt mogen worden, of beperkingen in uitkomsten, zoals de lengte van de uitkomst) geen invloed heeft op creativiteit of ervaren bedreiging of uitdaging. Echter voelden deelnemers zich meer beperkt bij beperkingen in uitkomsten en maakten deelnemers meer fouten bij beperkingen in middelen. Hoewel er geen effect op creativiteit is gevonden van de verschillende soorten beperkingen lijken mensen anders om te gaan met beperkingen in uitkomsten of in middelen. Omdat er echter geen verschil in creativiteitsscores is gevonden is het niet nodig om in volgend creativiteit onderzoek onderscheid te maken tussen

beperkingen in middelen of uitkomsten. Toch is het verschil in de ervaring van de beperking en het verschil in de fouten die gemaakt zijn tussen beperkingen in middelen of uitkomsten interessant voor volgend onderzoek. Het is mogelijk dat bijvoorbeeld een niet creatieve taak of een taak waarbij de uitkomst een persoonlijk belang vervuld andere resultaten oplevert wanneer er naar het verschil tussen middelen en uitkomsten in beperkingen wordt gekeken.

Intensiteit van Beperkingen

De intensiteit (laag, gemiddeld en zwaar) van de beperking had een negatieve invloed op creativiteit, waarbij creativiteit hoger was bij lage beperking dan bij gemiddelde en zware beperking. Mensen worden dus minder creatief wanneer beperkingen worden geïntroduceerd. Hieruit volgt geen ondersteuning voor de gedachte dat beperkingen zorgen voor het omzeilen van het path-of-least-resistance; mensen zullen niet verder nadenken dan een eerdere

oplossing wanneer beperkingen worden geïntroduceerd. Dit spreekt veel onderzoek tegen waarbij positieve effecten van beperkingen zijn gevonden (Senyard et al., 2014; Moreau & Dahl, 2005; Onarheim 2011; Biskjaer et al., 2011; Sellier & Dahl, 2011). Een mogelijke verklaring hiervoor is dat positieve effecten van beperkingen alleen optreden wanneer mensen

(38)

voldoende ervaring hebben in het domein van de creativiteitstaak. In het onderzoek van Moreau en Dahl (2005) en Sellier en Dahl (2011) kwamen de positieve effecten van beperkingen namelijk alleen voor bij deelnemers met ervaring in de taak. Wellicht is self-efficacy, waarvan de rol in dit onderzoek is onderzocht, niet voldoende. Het kan zijn dat mensen echt expertise moeten hebben en bedreven moeten zijn in het schrijven van slagzinnen (in de huidige steekproef zaten geen mensen uit bijvoorbeeld de

marketingindustrie). Het is mogelijk dat wanneer een zelfde soort onderzoek wordt gedaan bij mensen die veel ervaring hebben met het schrijven van slagzinnen, beperkingen wel een positieve invloed hebben op de creativiteit van de slagzin.

Volgens het principe van design driven business innovation (Liedtka & Ogilvie, 2011) is het focussen op beperkingen niet bevorderend voor creativiteit. Voornamelijk in het begin van het innovatieproces (bij het brainstormen) is focussen op beperkingen slecht voor creativiteit. Pas later in het proces als aan de implementatie van de innovatie wordt gedacht gaan beperkingen een belangrijke rol spelen. Hier wordt het eerste, creatieve, idee omgezet naar een implementeerbare innovatie. Dit leidt tot de gedachte dat voor de creatie van ideeën of producten flexibiliteit zonder enige beperking creativiteit bevorderd. Dit onderzoek ging over dergelijke creatie waarin volgens Liedtka & Ogilvie (2011) beperkingen creativiteit verminderen. Het is dus mogelijk dat er in dit onderzoek geen positieve invloed van beperking op creativiteit is gevonden doordat er voornamelijk flexibel moest worden nagedacht om een slagzin te creëren. Volgend onderzoek zou kunnen testen of beperkingen bevorderlijk zijn voor creatieve implementatie door een ruw idee te geven aan deelnemers welke zij moeten bijschaven tot een implementeerbaar of presentabel idee, waarbij juist persistenter moet worden nagedacht.

Een andere verklaring voor het negatieve effect van beperkingen op creativiteit is dat de beperkingen in dit onderzoek niet zelfgekozen waren. Volgens Elster (2000) werken

(39)

essentiële (zelfgekozen) beperkingen creativiteit in de hand. Er is in dit onderzoek geprobeerd om de beperkingen over te laten komen alsof deze zelf gekozen waren. Het opleggen van een essentiële beperking is echter per definitie onmogelijk. In onder andere het onderzoek van Sellier en Dahl (2011) kozen deelnemers zelf de beperkingen; hierdoor was er nog steeds autonomie. Omdat in ons onderzoek de beperkingen waren opgelegd, is mogelijk minder autonomie ervaren, waardoor prestatie minder is geworden (Amabile, 1996). Omdat

autonomie in het huidige onderzoek niet is uitgevraagd na iedere beperkingsconditie, kunnen geen uitspraken gedaan worden over de invloed van beperkingen op ervaren autonomie. Wel is het zo dat ervaren autonomie in het huidige onderzoek, ongeacht intensiteit en type

beperking, weliswaar niet correleerde met creativiteit, maar wel positief met de eigen perceptie van creativiteit, self-efficacy, intrinsieke motivatie en challenge appraisal en negatief met threat appraisal. De invloed van autonomie in de relatie tussen beperkingen en creativiteit is daarom belangrijk om in volgend onderzoek mee te nemen.

Verder was er een positieve invloed van intensiteit van beperking op threat- en

challenge appraisal. Threat- en challenge appraisal hadden echter geen invloed op creativiteit. Alleen bij een zware beperking bleek challenge-appraisal positief gecorreleerd met

creativiteit. Hiernaast blijkt dat threat appraisal een negatieve relatie heeft met de eigen perceptie van creativiteit. Wanneer mensen de neiging hebben om stressoren of beperkingen als bedreiging te zien zullen zij zichzelf als minder creatief zien; wanneer zich dit herhaald kan de self-efficacy lager worden wat weer leidt tot het zien van stressoren als bedreiging (Jerusalem & Schwarz, 1992). Onze resultaten wijzen op een invloed van threat-challenge appraisal, waarbij in ieder geval de ervaring van eigen creativiteit kan lijden onder het zien van beperkingen als een bedreiging. Zahavy en Erez (2002) vonden dat challenge (threat) appraisal een postieve (negatieve) invloed heeft op prestatie in een empirische studie waar studenten de prestatie van 120 verschillende aandelen moesten voorspelen op basis van drie

(40)

aanwijzingen; het is mogelijk dat dit effect niet aanwezig is in creatieve taken, maar verder onderzoek zal dit moeten aantonen.

Wanneer naar de aparte componenten van creativiteit werd gekeken (originaliteit, bruikbaarheid en boodschap) bleek dat er alleen een effect van beperkingen op boodschap was en niet op bruikbaarheid en originaliteit. Dit suggereert enerzijds dat beperkingen niet ten koste gaan van originaliteit en bruikbaarheid. Anderzijds kunnen beperkingen in dit specifieke onderzoek de uitdrukkingsmogelijkheden in de weg hebben gezeten, waardoor de boodschap in het geding kwam.

De rol van self-efficacy

Self-efficacy had geen effect op de relatie tussen beperkingen en creativiteit. Echter werd er wel een effect gevonden bij deelnemers met een gemiddelde self-efficacy waarbij de slagzin een lagere bruikbaarheidsscore had bij een gemiddelde intensiteit beperking dan bij een lage intensiteit beperking. Ook hadden deelnemers met een hoge self-efficacy een hogere originaliteitsscore dan deelnemers met een gemiddelde of lage self-efficacy. Hieruit blijkt dat wanneer mensen het idee hebben een creatieve taak goed te kunnen maken, zij origineel blijven. Wanneer deelnemers een gemiddelde self-efficacy hadden leidde dit tot lage

bruikbaarheidsscores bij een gemiddelde intensiteit beperking Dit is in lijn met onderzoek van Tierney en Farmer (2002) waar creative self-efficacy positief samenhangt met creativiteit. Ook zagen mensen met een hoge self-efficacy een creatieve taak (met lage beperking) minder snel als een gevaar en met een zeer hoge beperking eerder als een uitdaging. Hoewel er geen steun is gevonden voor een interactie effect van self-efficacy en intensiteit van beperkingen op creativiteit of threat-challenge appraisals, speelt self-efficacy dus wel een directe rol in het creativiteitsproces en het vormen van threat-challenge appraisals.

(41)

Het maken van de slagzinnen was een nieuwe test om creativiteit te meten. Hiervoor is gekozen omdat in een taak met taal gemakkelijk beperkingen kunnen worden doorgevoerd. De beperking is afgebakend en het weglaten van een letter of het verplichten van aantal lettergrepen is gradueel door te voeren. Dit is ook goed gelukt; deelnemers gaven aan zich meer beperkt te voelen, naarmate de intensiteit van de beperking toenam. Echter, het verschil met de hier gebruikte creativiteitstaak en de beschrijvingen van creativiteit door beperking in de inleiding verschillen. Zoals hierboven aangegeven ging het over het ontwerpen van een auto of kunstvormen zoals muziek. Deze producten hebben zeer veel verschillende facetten waarbij een beperking op een bepaald facet exploratie bevorderd in een ander facet. In dit onderzoek werd al snel het grootste deel van de middelen of mogelijkheden van de

deelnemers beperkt. Dit is ook terug te zien in het effect van de intensiteit van beperking op de verschillende componenten van creativiteit; originaliteit en bruikbaarheid dalen niet naarmate beperkingen heviger worden hetzelfde de boodschap onduidelijker wordt. Volgend onderzoek zal echter moeten kijken of bij een taak waar er meer facetten zijn beperkingen een ander effect hebben. Door bijvoorbeeld deelnemers een tekening te laten maken waarbij er beperkingen doorgevoerd kunnen worden in kleuren of vormen.

De beoordeling van de slagzinnen was daarnaast een minder sterk punt van dit

onderzoek. De scores tussen de beoordelaars hadden onderling een lage betrouwbaarheid. Dit is te verklaren doordat dit een nieuwe test is; er was geen duidelijk antwoordmodel voor de codeurs beschikbaar. Dit probleem sluit aan bij veelgenoemde kritiek op

creativiteitsonderzoek dat creativiteitsoordelen berusten op subjectieve criteria (Feldhusen & Goh, 1995; Silvia, Winterstein, Willse, Barona, Cram, Hess & Richard, 2008). In dit

onderzoek zijn uiteindelijk beoordelingen van 5 verschillende beoordelaars samengenomen. Door de lage interbeoordelaarsbetrouwbaarheid levert dit veel onverklaarde variantie in daadwerkelijke creativiteit op. Desondanks werd een duidelijk effect waargenomen van

(42)

beperkingen op creativiteit. In toekomstig onderzoek waarbij creativiteit op meer betrouwbare manier wordt vastgesteld, kunnen effecten mogelijk sterker zijn, waarbij niet uitgesloten kan worden dat het veronderstelde interactie-effect van self-efficacy en beperkingen op creativiteit toch steun krijgt.

Conclusie

Dit onderzoek laat zien dat er een complexe dynamiek aanwezig is in de relatie tussen beperkingen en creativiteit. Self-efficacy en threat-challenge appraisal lijken belangrijk, maar moeten nog verder onderzocht worden. Andere mogelijke moderatoren voor de relatie tussen creatitiveit en beperkingen zijn het wel of niet zelf kiezen van de beperkingen of in wat voor creatieve taak deze beperkingen worden ingevoerd. Beperkingen horen bij het creatief proces en hebben de potentie om creativiteit te verhogen. Producten als de Iphone, de schilderijen van Mondriaan laten dit zien. Het is dan ook belangrijk om door middel van empirisch onderzoek te ontdekken hoe wij beperkingen om kunnen zetten tot een bron van creativiteit.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

enige moeite. Hierbij moet men bedenken, dat men toch eigenlijk bijna geen werkelijke problemen ontmoet, die aanleiding geven tot hogere dan vierkantswortels. In verband hiermee

Regarding RQ 1, in Chapter 2, relations between self-efficacy, stage of change and physical activity were investigated, in order to define the constructs on which feedback should

Uitsluitend voor een verzekerde met diabetes mellitus type 2 en een BMI ≥35 kg/ m 2 , bij wie de bloedglucosewaarden onvoldoende kunnen worden gereguleerd met de combinatie

region, which is the most representative region for the detection of the P600.The tests compared the mean voltage values of grammatical and ungrammatical sentences in both

When looking in more detail at the HPO characteristics, several characteristics can be noticed that have a direct relation with performance management: “The organisation is

organizational commitment and job performance. Effective leadership is able to prevent this from happening, and this study examined the valuable role of supportive leader behavior in

To estimate the position of a blind node, underwater localization systems use either two-way acoustic ranging between blind and reference nodes or one-way acoustic ranging

Opmerkelijk in het voorstel is dat contracten voor bepaalde tijd slechts voor een jaar kunnen worden af- gesloten; een arbeidsovereenkomst die langer dan een jaar heeft geduurd