Negatief Affect bij het Kind en Ouderlijke Opvoedgedragingen
Janine Su - 10631410 Universiteit van Amsterdam
2016-2017
Bachelorscriptie
Begeleidster: Alithe van den Akker Aantal woorden: 5272
Inhoudsopgave
Abstract ... 3
Negatief Affect bij het Kind en Ouderlijke Opvoedgedragingen ... 4
Negatief Affect en Positief Opvoedgedrag ... 9
Negatief Affect en Negatief Opvoedgedrag ... 12
Discussie ... 17
Abstract
Huidig literatuuroverzicht heeft gekeken naar de relatie tussen negatief affect bij het kind en zowel positief als negatief opvoedgedrag van ouders. Eerst is gekeken naar de relatie tussen negatief affect en positief opvoedgedrag. Vervolgens is gekeken naar de relatie tussen negatief affect en negatief opvoedgedrag. Hierbij is onderscheid
gemaakt tussen studies die de relatie op jonge leeftijd en oudere leeftijd onderzoeken. Voornamelijk uit studies bij oudere kinderen kwam een duidelijke transactionele relatie tussen negatief affect en zowel positief als negatief opvoedgedrag naar voren. Over het algemeen bleek een negatieve associatie tussen negatief affect en positief opvoedgedrag en een positieve associatie tussen negatief affect en negatief
opvoedgedrag. Huidig onderzoek geeft belangrijke implicaties voor interventies voor opvoedingsproblemen.
Negatief Affect bij het Kind en Ouderlijke Opvoedgedragingen
In Nederland blijkt uit grootschalig onderzoek dat 26.3% van de ouders kind- en opvoedingsproblematiek ervaren (Bot et al., 2013). Dit is mogelijk te wijten aan individuele kenmerken van zowel de ouder als het kind. De manier waarop en de mate waarin deze kenmerken tot uiting komen verschilt per individu. Bepaalde kenmerken van het kind zoals een hoge mate van boosheid, verdriet, angst of frustratie het opvoeden moeilijker te maken voor de ouders (Thomas & Chess, 1984). Wanneer de opvoeding moeilijker wordt, lijkt het vanzelfsprekend dat ouders sneller op een minder positieve of meer negatieve manier op hun kind zullen reageren. Met het oog op de relatie tussen ouder en kind is het van belang om naar de associaties tussen ouderlijke gedragingen en kenmerken van het kind te kijken en hoe die elkaar over en weer beïnvloeden.
Kenmerken van kinderen als angstigheid, ongemak, frustratie, woede, en verdriet vallen onder de term negatief affect (Kiff, Lengua, & Zalewski, 2011). Negatief affect omvat individuele verschillen in reactieve negatieve emotionele reacties op de omgeving (Rothbart, 2007). Negatief affect (negative affect), extraversie (surgency) en inhibitoire controle (effortful control) vormen de drie hoofddimensies van temperament zoals geformuleerd door Mary Rothbart (2007). Extraversie gaat over de mate van activiteit en impulsiviteit (Kiff et al., 2011). Inhibitoire controle omvat de controle en inhibitie van aandacht en perceptuele sensitiviteit (Kiff et al., 2011). Temperament wordt dikwijls benaderd aan de hand van deze drie dimensies (Kiff et al., 2011; Putnam & Rothbart, 2006) en is gedurende het leven relatief stabiel (Goldsmith, 1987; Rothbart, 2007). Deze stabiliteit wordt duidelijk doordat vroege kenmerken van temperament voorspellend zijn voor temperament in de latere kindertijd (Komsi et al., 2006; Putnam, Rothbart, &
Gartstein, 2008) en voor latere persoonlijkheid op volwassen leeftijd (Kiff et al., 2011).
Het temperament van een kind is een van de belangrijkste kenmerken die invloed uitoefent op het gedrag van ouders (Bryan & Dix, 2009; Lengua, 2006; Samerhoff, 2010). Een mogelijke verklaring voor deze grote invloed is dat ouders in verschillende mate vatbaar lijken te zijn voor het temperament van hun kind en de gedragingen die daaruit voortkomen (Lee, 2013). Dit wordt ook wel het evocatieve effect van temperament genoemd, waarbij temperament bepaald opvoedgedrag oproept (Atzaba-Poria & Pike, 2008; Lengua, 2006). Aspecten van temperament zijn mogelijk verantwoordelijk voor het oproepen van verschillende maten van responsief, sensitief, hard of negatief opvoedgedrag naar het kind toe (Brown, McBride, Bost, & Shin, 2011; Chen, Deater-Deckard, & Bell, 2014; Coplan, Reichel, & Rowan, 2009; Lengua & Kovacs, 2005).
Wanneer gekeken wordt naar onderzoek naar de relatie tussen ouder en kind hebben proces-georiënteerde transactiemodellen, waarbij de nadruk op interacties binnen het systeem ligt, de overhand genomen (Cox & Paley, 2003). Steeds meer resultaten wijzen er op dat ontwikkeling voortkomt uit transacties tussen
karakteristieken van het kind en omgevingsfactoren (Hinshaw, 2008). Verschillende evolutionaire transactiemodellen van ontwikkeling volgen in de voetstappen van het bio-ecologische model van Bronfenbrenner (1993), waarbij zowel naar het persoon, het proces als de context gekeken wordt wanneer het om ontwikkeling van en interactie tussen individuen gaat. Boyce en Ellis (2005) spreken van biologische sensitiviteit voor de context, waarbij individuen verschillen in de mate van
vatbaarheid voor invloeden vanuit de omgeving. Deze modellen zijn voorbeelden die begrijpelijk trachten te maken hoe variatie in de manier van reageren van kinderen en
volwassenen op verschillende omgevingsinvloeden tot stand komt en in stand gehouden wordt.
Duidelijk is dat verschillende transactionele en bio-ecologische modellen stellen dat karakteristieken van kinderen niet alleen invloed uitoefenen op het gedrag van ouders, maar dat andersom het gedrag van ouders ook invloed uitoefent op karakteristieken van het kind (Eiser, Eiser, Mayhew, & Gibson, 2005; Fields-Olivieri, Cole, & Maggi, 2016). Naast de invloed van het temperament van het kind op de opvoedgedragingen van ouders, blijkt dat -met name negatief- ouderschap significant van invloed kan zijn op temperament (Krueger, South, Johnson, & Jacono, 2008). Verschillende opvoedgedragingen van ouders blijken invloedrijk voor de
ontwikkeling van het kind (Samerhoff, 2010). Zo ontstaat een dynamische
transactionele, bidirectionele relatie tussen opvoeding en temperament (Lengua & Kovacs, 2005).
Ondanks het feit dat temperament relatief stabiel is gedurende het leven, blijft het zich continu ontwikkelen (Janson & Mathiesen, 2008; Rothbart & Bates, 2006). Naast erfelijkheid wordt temperament bepaald door groei en ervaring (Rothbart & Bates, 2006). Volgens onderzoekers worden bepaalde kenmerken van temperament over tijd stabieler (Roberts & DelVecchio, 2000), terwijl andere kenmerken pas later in de kindertijd tot uiting komen (Rothbart, 2011). De ontwikkeling van temperament wordt deels toegeschreven aan ervaringen vanuit de omgeving voor en na de geboorte (Blandon, Calkins, Keane, & O’Brian, 2010). Voor de geboorte van een kind is de invloed van de omgeving reeds te zien in de uiting van genen (Huizink, 2012). Na de geboorte blijven ervaringen uit de omgeving, zoals opvoeding, invloed uitoefenen op de genetische expressie van temperament (Champagne & Mashoodh, 2009).
interactie tussen genetische- en omgevingsfactoren die gedurende de gehele
ontwikkeling op elkaar inwerken (Rothbart & Bates, 2006; van den Akker, Decović, Prinzie, & Asscher, 2010).
Aangezien met name kinderen met een hoge mate van negatief affect gevoelig blijken voor zowel positieve als negatieve ouderlijke gedragingen tegenover het kind (Belsky, Bakermans-Kranenburg, & van IJzendoorn, 2007), zal de relatie tussen negatief affect als aspect van temperament bij het kind en opvoedgedrag van de ouders bekeken worden. Aan de ene kant zal aandacht besteed worden aan positieve ouderschapsgedragingen. Hieronder valt de mate van affectiviteit in de opvoeding, die wordt beschreven aan de hand van de dimensies warmte en acceptatie (Kiff et al., 2011). Ouderlijke warmte is volgens onder andere Davidov en Grusec (2006)
gerelateerd aan empathie, sympathie en pro-sociale gedragingen bij het kind en wordt gekenmerkt door een hoge mate van positief affect, betrokkenheid en waardering (Kiff et al., 2011). Daarnaast vallen sensitiviteit en responsiviteit onder positieve opvoedgedragingen, waarbij het om de mate en de juistheid van ouderlijke responsen op signalen van het kind gaat (Ainsworth, Blehar, Waters, & Wall, 1978; Kiff et al., 2011). Aan de andere kant zal aandacht besteed worden aan negatieve, harde
ouderschapsgedragingen. Deze bestaan onder andere uit vijandigheid, lage
positiviteit, irriteerbaarheid, negatieve controle en harde disciplinering (Lipscomb et al., 2011; Miner & Clarke-Stewart, 2008; Morris et al., 2002).
Individuele verschillen in de mate van negatief affect en vatbaarheid voor omgevingsinvloeden verschillen volgens Belsky en Pluess (2013) mogelijk aan de hand van de leeftijd van het kind. Uit onderzoek blijkt dat er gedurende de eerste twee jaar van het leven een toename plaatsvindt bij kinderen in de mate van negatief affect (Lipscomb et al., 2012). Lengua en Kovacs (2005) geven aan dat kenmerken van
negatief affect bij het kind en met name negatieve ouderschapsgedragingen
verschillend met elkaar geassocieerd zijn, afhankelijk van de leeftijd en daarmee de ontwikkelingsperiode van het kind. Kinderen zijn mogelijk het meest vatbaar voor zowel positieve als negatieve omgevingsinvloeden in de eerste paar jaar van het leven (Ganzel & Morris, 2011).
Het is om een aantal redenen van maatschappelijk belang dat negatief affect in relatie tot een positieve of negatieve opvoeding onderzocht wordt. Ten eerste blijkt dat kinderen met een hoge mate van negatief affect meer voordeel hebben bij een opvoeding met een hoge mate van sensitiviteit dan kinderen met een lagere mate van negatief affect (Leerkes, Blankson, & O’Brien, 2009). Ten tweede komt uit onderzoek van Belsky en Pluess (2009) naar voren dat kinderen met een hoge mate van negatief affect door toedoen van een opvoeding met een lage mate van sensitiviteit een groot risico lopen op een ongunstige ontwikkeling. Ten derde blijkt dat zowel temperament als opvoeding in het algemeen belangrijke voorspellers zijn van de aanpassing van kinderen (Davidov & Grusec, 2006’ Kiff et al., 2011). Bij de ontwikkeling van internaliserende en externaliserende aanpassingsproblemen blijken specifieke kenmerken van het temperament van het kind, specifieke kenmerken van het
ouderschap en de relatie daartussen van groot belang (Halpern, Garcia Coll, Meyer, & Bendersky, 2001; Rispoli, McGoey, Koziol, & Schreiber, 2013; Sanson, Hemphill, & Smart, 2004; Lengua, 2008). Zowel internaliserende als externaliserende
gedragsproblemen zijn gelinkt aan problemen op latere leeftijd op gebied van sociaal functioneren (Pluess & Belsky, 2010; Sanson et al., 2004) en sociale competentie (Harold, Elam, Lewis, Rice, & Thapar, 2012).
Huidig literatuuroverzicht kijkt naar de relatie tussen negatief affect en opvoedgedragingen van ouders. De onderzoeksvraag luidt als volgt: is er een
associatie tussen negatief affect en aan de ene kant positieve en aan de andere kant negatieve opvoedgedragingen? Verwacht wordt dat er een bi-directionele relatie aanwezig is tussen dit kenmerk van temperament en beiden soorten opvoedgedrag. Hierbij wordt een negatief verband verwacht tussen negatief affect en positieve ouderschapsgedragingen en een positief verband verwacht tussen negatief affect en negatieve ouderschapsgedragingen. Met betrekking tot het leeftijdsaspect wordt verwacht dat er eerder een bi-directionele associatie gevonden zal worden op jonge leeftijd van kinderen dan op oudere leeftijd. Eerst zal aandacht besteed worden aan een aantal studies die de relatie tussen negatief affect en positief opvoedgedrag onderzoeken. Hierbij zal een onderscheid gemaakt worden tussen studies die naar kinderen kijken naar kinderen op verschillende leeftijden. Vervolgens zullen een aantal studies besproken worden die de relatie tussen negatief affect en negatief opvoedgedrag onderzoeken.
Negatief Affect en Positief Opvoedgedrag
Mills-Koonce en collega’s (2007) hebben een onderzoek uitgevoerd naar vroege sensitiviteit bij moeders en associaties met negatief affect van het kind op een leeftijd van 6 maanden in de Verenigde Staten. Uit observaties in verschillende contexten bleek dat er bij interacties waarbij het kind een hoge mate van negatief affect toonde minder sensitiviteit werd vertoond door de moeders dan bij interacties waarbij het kind een lage tot matige mate van negatief affect toonde (Mills-Koonce et al., 2007).
Een onderzoek uitgevoerd in Korea met een opvallend grote steekproef heeft gekeken naar het effect van temperament op de interactiestijl van de moeder bij kinderen rond het begin van de peutertijd (Lee, 2013). Uit de zelf gerapporteerde resultaten bleek bij meer dan de helft van de moeders een significante associatie
tussen positief opvoedgedrag van de moeder en negatief affect bij het kind (Lee, 2013).
Uit thuisobservaties bij ouders en peuters is gebleken dat een hogere mate van negatief affect bij het kind marginaal samenhangt met een lagere mate van positief opvoedgedrag van moeders, na correctie voor opleidingsniveau en aantal kinderen (Fields-Olivieri et al., 2016). Negatief affect bij de peuter hing niet significant samen met het positieve opvoedgedrag van vaders (Fields-Olivieri et al., 2016).
Uit Nederlands onderzoek van Van den Akker en collega’s (2010) is naar voren gekomen dat moeders van kinderen met een hoge mate van negatief affect minder positief ouderschap vertonen tijdens observaties. Gedurende een jaar werd er geobserveerd en werden vragenlijsten afgenomen bij de moeder. Moeders van kinderen met een initieel gemiddelde tot hoge neiging tot woede, een initieel
gemiddeld tot hoog level van activiteit en een initieel lage tot hoge mate van sociale angst lieten initieel minder positief opvoedgedrag zien dan moeders van kinderen die niet aan deze kenmerken voldeden. Gedurende de onderzoeksperiode bleek bij moeders van deze kinderen wel een sterke stijging in positief ouderschap te ontstaan. Wanneer de kenmerken van negatief affect bij de kinderen gedurende de
onderzoeksperiode echter stegen, vond er een minder sterke stijging van positief opvoedgedrag plaats bij de moeder (Van den Akker et al., 2010). Dit laat zien dat niet alleen de mate van negatief affect, maar ook de stijging in de mate van negatief affect bij het kind samenhangt met positief opvoedgedrag van de moeder.
In het midden van de kindertijd blijkt bepaald positief opvoedgedrag van zowel de vader als de moeder een significante voorspeller voor een betere regulatie van negatief affect bij het kind. Onderzoekers Davidov en Grusec (2006) hebben naar positieve ouderschapsgedragingen gekeken in relatie tot de regulatie van negatief
affect bij het kind. Hierbij hebben zij zich toegespitst op responsief gedrag en warmte van de moeder en de vader. Na observatie in een laboratoriumsetting, vragenlijsten voor ouders en leraren bleek responsiviteit van zowel de moeder als de vader een significante voorspeller voor een betere regulatie van negatief affect bij het kind. Een effect van warmte van zowel moeder als vader op de regulatie van negatief affect bleef uit.
Uit onderzoek blijkt dat negatief affect bij het kind verantwoordelijk is voor 12% van de variantie in de opvoeding die ouders hanteren (Ganiban, Ulbricht, Reiss, Saudino, & Neiderhiser, 2011). Verschillend samengestelde gezinnen met twee kinderen, zoals gezinnen met geadopteerde kinderen of tweelingen, werden geïnterviewd, geobserveerd en rapporteerden over de relaties binnen het gezin. Resultaten van dit onderzoek in het begin tot het midden van de adolescentieperiode wijzen daarnaast uit dat negatief affect bij het kind bescheiden maar significant samenhangt met de mate van warmte van ouders (Ganiban et al., 2011).
Het is van belang een aantal longitudinale onderzoeken naar de relatie tussen negatief affect en positief ouderschap te bespreken. Allereerst een klein longitudinaal onderzoek naar de dyadische relatie tussen moeder en kind in de overgang van de baby- naar de peutertijd heeft gekeken naar negatief affect en positief opvoedgedrag. Het eerste interview- en observatiemoment vond plaats op een leeftijd van 12
maanden oud, het tweede op een leeftijd van 24 maanden oud. Hieruit is gebleken dat negatief affect bij het kind een significante voorspeller is voor een vermindering in positief opvoedgedrag een jaar later (Scaramella, Sohr-Preston, Mirabile, Robiso, &n Callahan, 2008). Andersom bleek positief opvoedgedrag geen significante voorspeller voor een afname in negatief affect bij de kinderen (Scaramella et al., 2008). Uit een ander klein, korte termijn longitudinaal onderzoek in Nederland bij kinderen op
voorschoolse leeftijd blijkt een onverwacht resultaat, namelijk dat de gemiddelde score van geobserveerde moederlijke sensitiviteit hoger was bij kinderen met een hoge mate van moeder gerapporteerd negatief affect dan bij kinderen met een lage mate van negatief affect zoals gerapporteerd door de moeder (Paulussen-Hoogeboom, Stams, Hermanns, & Peetsma, 2008). Longitudinaal kijkend naar voorspellers van verandering in positief opvoedgedrag van de moeder, blijkt dat een hogere mate van negatief affect een negatief effect heeft op de sensitiviteit van de moeder (Ciciolla, Crnic, & West, 2013). Uit onderzoek bleek dat een hogere mate van negatief affect, afhankelijk van de situatie, geassocieerd was aan een lagere mate van sensitiviteit. Zowel op het eerste meetmoment als over een periode van drie jaar bleek negatief affect bij het kind een significante voorspeller voor moederlijke sensitiviteit (Ciciolla et al., 2013).
Negatief Affect en Negatief Opvoedgedrag
Uit verschillende onderzoeken is een relatie gebleken tussen negatief affect bij het kind en negatief opvoedgedrag van de ouders. Observationeel onderzoek naar opvoedgedrag van beiden ouders vond een significante correlatie tussen negatief affect bij peuters en negatief opvoedgedrag van zowel de moeder als de vader (Fields-Olivieri et al., 2016). Nadat bij de moeder voor opleidingsniveau en aantal kinderen gecontroleerd werd bleek de relatie niet meer significant voor negatief opvoedgedrag (Fields-Olivieri et al., 2016). Ander observationeel onderzoek heeft negatief
opvoedgedrag van de moeder gemeten aan de hand van hardheid, vijandigheid en negatieve controle (van den Akker et al., 2010). Over de periode van een jaar werd geobserveerd dat moeders van kinderen met een hoge mate van sociale angst en een gemiddelde mate van neiging tot woede en level van activiteit, gerapporteerd door de
moeder en geobserveerd, meer negatief opvoedgedrag lieten zien tegenover hun kind (van den Akker et al., 2010).
Op schoolgaande leeftijd blijkt uit vragenlijsten met moeders dat negatief affect bij het kind voorspellend is voor de opvoedstijl van de moeder (Laukkanen, Ojansuu, Tolvanen, Alatupa, & Aunola, 2014). Er werd een directe associatie gevonden tussen negatief affect en een hoge mate van negatief opvoedgedrag, namelijk psychologische en gedragscontrole van de moeder tegenover het kind. Hoe hoger de mate van negatief affect bij het kind was, des te groter de pogingen tot controle van de moeder (Laukkanen et al., 2014).
Aan het begin van de adolescentie blijkt dat ouder gerapporteerd negatief affect bij het kind matig correleert met de mate van negatief opvoedgedrag zoals gerapporteerd door ouders en kind (Ganiban et al., 2011). Hierbij leek een hogere mate van negatief affect bij de adolescent te zorgen voor een hogere mate van negatief opvoedgedrag van de ouders (Ganiban et al., 2011). De onderzoekers ondervonden dat het grootste deel van het gevonden effect van negatief affect op ouderschap terug te leiden was naar genetische factoren die met temperament te maken hebben. Door vergelijkingen te maken tussen de verschillende soorten gezinnen, zoals gezinnen met biologische en niet-biologische ouders, kwamen
Ganiban en collega’s (2011) erachter dat negatief affect bij het kind verantwoordelijk is voor 22-39% van de genetische bijdrage aan de negatieve opvoedgedragingen van ouders.
Naast de bovengenoemde studies zijn er longitudinale data verschenen over de relatie tussen negatief affect en negatief opvoedgedrag. Onderzoeken naar de
overgang van de baby- naar de peutertijd hebben aan de hand van ouderrapportage en observatie allereerst laten zien dat er een significante toename plaatsvond in zowel
negatief affect als negatief opvoedgedrag op jonge leeftijd van het kind (Bridgett et al., 2009; Lipscomb et al., 2011; Scaramella et al., 2008). Daarnaast bleek de mate van negatief opvoedgedrag van de ouders positief geassocieerd te zijn aan de mate van negatief affect bij het kind op een leeftijd van 9 maanden. De stijging in negatief affect over de periode van anderhalf jaar hing bovendien positief samen met een stijging in negatief opvoedgedrag van de ouder (Lipscomb et al., 2011). Wanneer de ontwikkeling van het temperament van de kinderen werd onderzocht vanaf 4 tot 12 maanden oud door Bridgett en collega’s (2009) met behulp van zelfrapportage van moeders bleek tevens dat de toename in negatief affect gerelateerd was aan het vaker inzetten van negatieve opvoedingsgedragingen wanneer de peuters 18 maanden oud waren. De initiële mate van negatief affect bij het kind op een leeftijd van 4 maanden oud was echter niet significant gerelateerd aan opvoeding wanneer het kind 18
maanden oud was (Bridgett et al., 2009). Een sterke stijging van negatief affect bij het kind lijkt voor een sterkere toename in negatief opvoedgedrag te zorgen. Scaramella en collega’s (2008) vonden aan de hand van longitudinaal interview- en
observatieonderzoek op een leeftijd van 12 tot 24 maanden dat negatief opvoedgedrag van de moeder een voorspeller was voor een toenemende mate van angstigheid bij het kind. Negatief opvoedgedrag op een leeftijd van 12 maanden oud was significant gerelateerd aan de mate van angstigheid op een leeftijd van 24 maanden oud.
Andersom bleek een hoge mate van angstigheid niet voorspellend voor de toename in negatief opvoedgedrag, over tijd bleek het geobserveerde negatieve affect bij het kind niet te correleren met het negatieve opvoedgedrag van de moeder (Scaramella et al., 2008).
Een groter longitudinaal onderzoek naar zeer jonge kinderen heeft gebruik gemaakt van adoptiegezinnen om de verstorende invloed van de gedeelde genen
tussen kind en biologische ouders te verwijderen (Rhoades et al., 2011). Uit
ouderrapportages bleek dat negatief opvoedgedag van zowel de vader als de moeder tijdens het tweede meetmoment een significante voorspeller was voor woede en frustratie bij het kind op hetzelfde moment.
Een ander longitudinaal onderzoek van Forget-Dubois en collega’s (2007) heeft tevens naar de invloed van de gedeelde genen tussen moeders en kinderen gekeken aan de hand van een tweelingstudie bij jonge kinderen. Op drie verschillende meetmomenten werd geobserveerd en werden interviews gehouden. De onderzoekers vonden een significante toename in vijandig gedrag tegenover de tweelingen over een periode van meer dan twee jaar. Op het tweede meetmoment vonden de onderzoekers een hoge mate van vijandig gedrag van de moeder, maar dit gedrag leek niet
afhankelijk van de verschillen in mate van negatief affect en gedrag tussen de twee kinderen. Wanneer de tweeling een leeftijd van 30 maanden had bereikt, was het vijandige gedrag van de moeder wel aangepast op de erfelijke kenmerken van het temperament van elk van de kinderen (Forget-Dubois et al., 2007). Dit houdt in dat hoe ouder de kinderen werden, des te meer de moeder haar negatieve opvoedgedrag afstemde op de mate van negatief affect bij de kinderen.
Uit een klein longitudinaal observatieonderzoek bij Nederlandse kinderen op voorschoolse leeftijd is een positieve associatie gebleken tussen negatief affect bij het kind en latere negatieve opvoedgedragingen zoals afwijzing en psychologische controle van de moeder. Een interval van een jaar vond plaats tussen de twee
meetmomenten. Geen significante relaties zijn gevonden tussen negatief affect bij het kind en opvoedgedragingen van de vader (van der Bruggen, Stams, Bögels, &
Uit onderzoek bij Chinese kinderen in de overgangsperiode van het midden van de kindertijd naar de late kindertijd bleek ten eerste dat negatief opvoedgedrag op een leeftijd van 6 tot 9 jaar een significant positieve voorspeller was voor de mate van negatief affect bijna vier jaar later (Lee, Zhou, Eisenberg, & Wang, 2013). Dit werd gerapporteerd door kinderen, hun ouders en hun leraren. Ten tweede werd omgekeerd gerapporteerd dat de mate van negatief affect bij de eerste meting op 6- tot 9-jarige leeftijd een positieve, significante voorspeller was voor negatief opvoedgedrag bij de tweede meting, vier jaar later (Lee et al., 2013). Deze resultaten getuigen van het bestaan van een bi-directionele relatie tussen negatief affect bij het kind en
opvoedgedrag van de ouders. Het onderzoek maakt gebruik van een transactioneel model om de relatie te onderzoeken, waarbij gecontroleerd wordt voor demografische variabelen die mogelijk op invloed zouden kunnen zijn op de relatie tussen
temperament en opvoeding. De onderzoekers spreken over autoritaire opvoedingsstijl wanneer het gaat over negatief opvoedgedrag. Deze stijl wordt ten eerste gekenmerkt door een lage mate van warmte en responsiviteit, ten tweede door een hoge mate van controle over de autonomie van kinderen en ten derde door een harde vorm van ouderlijke disciplinering.
Kijkend naar de transitieperiode vanaf het midden van de kindertijd naar de adolescentieperiode zijn uit het onderzoek van Lengua (2006) een aantal zaken naar voren gekomen. Gedurende 3 jaar werd negatief affect werd gemeten aan de hand van irriteerbaarheid en angst van het kind en werd negatief opvoedgedrag van de moeder gemeten aan de hand van afwijzing en inconsistente discipline door middel van interviews en vragenlijsten. Uit de resultaten bleek ten eerste dat de initiële niveaus van angst en irriteerbaarheid bij het kind bescheiden tot matig samengingen met afwijzing en inconsistente discipline van de moeder. Longitudinaal gekeken bleek dat
hogere initiële levels van angst bij het kind waren gerelateerd aan afnemende maten van afwijzing en inconsistente discipline van de moeder, terwijl hogere initiële levels van irriteerbaarheid bij het kind waren gerelateerd aan meer inconsistente discipline van de moeder (Lengua, 2006). Ten slotte bleek dat een hoge initiële mate van ouderlijke afwijzing zorgde voor een toename in zowel angst als irriteerbaarheid bij het kind. Uit deze resultaten blijkt dat verschillende kenmerken van negatief affect longitudinaal op verschillende manieren aan opvoeding gerelateerd zijn, wat het belang benadrukt van het apart bekijken van alle kenmerken van negatief affect
Discussie
In dit literatuuroverzicht is gekeken naar de relatie tussen negatief affect bij het kind en enerzijds positieve opvoedgedragingen en anderzijds negatieve
opvoedgedragingen van ouders. Verschillende studies zijn beschreven, die kinderen van verschillende leeftijden hebben onderzocht. Ten eerste werd een negatief verband tussen negatief affect en positief ouderschap verwacht. Ten tweede werd een positief verband tussen negatief affect en negatief ouderschap verwacht. Ten derde werd verwacht dat er op latere leeftijd van het kind eerder een associatie zou blijken tussen negatief affect en opvoeding. Uit de literatuur zijn een aantal zaken naar voren gekomen. Ten eerste zijn er voornamelijk uit studies naar kinderen op jonge leeftijd uni-directionele effecten gebleken. Ten tweede komt uit vooral onderzoeken op latere leeftijd van het kind een duidelijke transactionele relatie naar voren, waarbij
temperament en opvoeding elkaar wederzijds beïnvloeden.
Uit de onderzoeken komt aan de ene kant naar voren dat de mate van negatief affect bij het kind een voorspeller kan zijn zowel positief als negatief opvoedgedrag. Hierbij blijkt een hogere mate van negatief affect voorspellend voor een lagere mate van positief en voor een hogere mate van negatief opvoedgedrag. Aan de andere kant
komt naar voren dat zowel positief als negatief opvoedgedrag een voorspeller te zijn voor de mate van negatief affect bij het kind. Hierbij lijkt positief opvoedgedrag voorspellend te zijn voor een betere regulatie van negatief affect over tijd, en lijkt negatief opvoedgedrag voorspellend te zijn voor een hogere mate van negatief affect over tijd. Enkele longitudinale onderzoeken uitgevoerd bij kinderen vanaf het midden van de kindertijd wijzen op bi-directionele effecten tussen negatief affect bij het kind en positief of negatief opvoeden van de ouders. Tot slot komt uit longitudinale
onderzoeken naar voren dat de invloed van negatief affect op opvoeding voornamelijk toe te schrijven is aan de toename in mate van negatief affect bij het kind, niet per definitie aan de mate van negatief affect bij het kind.
De bevindingen zijn in lijn met eerder genoemde theorieën die gaan over het transactionele karakter van de interacties tussen ouders en kind. Verschillende proces-georiënteerde transactiemodellen zijn ontwikkeld om de relatie tussen ouder en kind te omvatten (Boyce & Ellis, 2005; Cox & Paley, 2003). Deze modellen verschaffen een verklaring voor hoe variatie in de manier van reageren van kinderen en
volwassenen op verschillende omgevingsinvloeden tot stand komt en in stand gehouden wordt. De bevindingen van huidig literatuuroverzicht wijzen op een
transactionele relatie tussen negatief affect bij het kind en opvoedgedrag van ouders. Huidig literatuuroverzicht biedt implicaties voor verder onderzoek en voor interventies voor ouders met kinderen met een hoge mate van negatief affect. Duidelijk is geworden dat interventies zich met name moeten richten op het aanwakkeren van positieve opvoedgedragingen van ouders en het afleren van negatieve ouderschapsgedragingen tegenover het kind. Kijkend naar het onderzoek van Ganiban en collega’s (2011) is het hierbij tevens van groot belang dat de genetische opmaak en de kenmerken van het temperament van de ouders aan bod
komen. Dit is van belang aangezien de genetische opmaak van de ouders zelf van invloed is op zowel de genetische component van het temperament van hun kind als op het opvoedgedrag van de ouders. Tevens toont huidig onderzoek dat het van belang is om te proberen de toename in negatief affect bij jonge kinderen te beperken, om op deze manier de invloed van het temperament van het kind op het opvoedgedrag van de ouder te verkleinen om zo problemen uit de weg te gaan.
Negatief affect bij het kind in de kindertijd is zoals eerder aangegeven mogelijk een indicator van algehele ontvankelijkheid voor verschillende
ouderschapsgedragingen (Belsky & Pluess, 2009; Ellis, Boyce, Belsky, Bakermans-Kranenburg, & van IJzendoorn, 2011). Dit heeft mogelijk tot gevolg dat negatief affect niet samenhangt met responsief of hard ouderschap, maar met ouderschap in het algemeen. Een mogelijke verklaring voor de inconsistente resultaten van studies op dit gebied is dat er een veelheid aan factoren is die de associaties tussen
temperament en ouderschap beïnvloeden (Crockenberg & Leerkes, 2003; Paulussen-Hoogeboom, Stams, Hermanns, & Peetsma, 2007). Deze mogelijk beïnvloedende factoren worden in de komende alinea’s uiteen gezet.
Een van deze beïnvloedende factoren is te vinden in de erfelijkheid van temperament. Bij onderzoek naar temperament is het lastig om vast te stellen of gevonden associaties toe te wijzen zijn aan omgevings- of genetische invloeden (Lipscomb et al., 2011), aangezien temperament grotendeels genetisch bepaald is (Ganiban et al., 2011; Lipscomb et al., 2011). Dit zorgt ervoor dat de genetische opmaak van de ouders zelf van invloed is op zowel de genetische component van het temperament van hun kind als op het opvoedgedrag van de ouders. Momenteel zijn veel onderzoeken op dit gebied uitgevoerd bij biologische ouders en kinderen. In de toekomst kunnen onderzoekers een voorbeeld nemen aan Lipscomb en collega’s
(2011) en Rhoades en collega’s (2011) door gebruik te maken van families met geadopteerde kinderen. Hierdoor wordt het mogelijk om de pure relatie tussen temperament en opvoeding vast te stellen.
Andere mogelijk beïnvloedende factoren komen voort uit een aantal
tekortkomingen op gebied van de definities. Allereerst de definitie van temperament in het algemeen. Ondanks het feit dat er een algemeen aangenomen definitie van temperament is, wordt in onderzoeken nog veel uiteenlopende meetinstrumenten en operationalisaties gebruikt om de term te omvatten (Paulussen-Hoogeboom et al., 2007). Ten tweede wordt negatief affect gemeten aan de hand van verschillende gedragingen van het kind en bestaat het uit meerdere kenmerken. Hierdoor wordt in onderzoeken vaak gebruik gemaakt van enkele van deze kenmerken om de mate van negatief affect te meten. Zoals uit onderzoek van onder andere Lengua (2006) is gebleken, kunnen verschillende kenmerken van negatief affect longitudinaal op verschillende manieren aan opvoeding gerelateerd zijn. Wanneer onderzoekers kiezen om negatief affect te meten aan de hand van verschillende aspecten daarvan kan mogelijk een ander resultaat blijken door verschillen in operationalisatie van het concept negatief affect.
Ten slotte worden associaties tussen het construct temperament en andere constructen gemeten aan de hand van uiteenlopende onderzoeksmethoden, met uiteenlopende samples en op verschillende leeftijden (Danzig et al., 2015). Hierdoor wordt de relatie tussen temperament en mogelijk beïnvloed en wordt het trekken van conclusies bemoeilijkt.
De reden dat een groot deel van de onderzoeken op dit gebied zich richt op de vroege kindertijd is dat dit de periode is dat kinderen het meest vatbaar zijn voor omgevingsinvloeden (Ganzel & Morris, 2011). Dit is echter ook de periode dat
temperament het meest onstabiel is, waardoor het een onbetrouwbaar construct zou zijn om te meten. Volgens Kiff en collega’s (2011) is het van groter belang om naar temperament op latere leeftijd te kijken aangezien temperament dan stabieler is. Uit onderzoeken blijkt echter dat wanneer kinderen lange tijd blootgesteld zijn aan een sensitief en responsief opvoedingsklimaat, de mate van negatief affect bij het kind verminderd gedurende de jaren (Blandon et al, 2010). Dit kan in de weg staan van onderzoeken die negatief affect proberen vast te stellen bij oudere kinderen. Voor oudere kinderen met een hoge mate van negatief affect lijkt het zeer moeilijk om voordeel te halen uit een sensitieve, responsieve opvoedingsgedragingen, aangezien het opgroeien in een negatief opvoedingsklimaat ervoor zorgt dat het negatieve affect bij kinderen meer de boventoon voert over tijd (Kiff et al. 2011).
Het overgrote deel van literatuur op het gebied van temperament en opvoeding focust zich op de relatie tussen moeder en kind (Karreman, de Haas, van Tuijl, van Aken, & Decović, 2009). De reden hiervoor is dat moeders over het algemeen meer tijd besteden aan de opvoeding (Aunola, & Nurmi, 2005). Onderzoek richt zich naast de relatie tussen moeder en kind steeds meer op de relatie tussen vader en kind richt (Lamb & Tamis-Lamonda, 2004), echter gebeurt dit nog te weinig. Uit onderzoek blijkt dat vaders mogelijk zelfs meer door het negatief affect bij hun kind beïnvloed worden in hun gedrag dan moeders (Brown et al., 2011). Toekomstig onderzoek zou om deze redenen ook op de relatie met opvoedgedrag van vaders moeten letten.
De onderzoeksvraag van huidig literatuuronderzoek luidde als volgt: is er een associatie tussen negatief affect en aan de ene kant positieve en aan de andere kant negatieve opvoedgedragingen? Hierbij werd een bi-directionele relatie verwacht tussen negatief affect en beiden soorten opvoedgedrag. Tussen negatief affect en positieve ouderschapsgedragingen is een negatief verband gebleken en tussen negatief
affect en negatieve ouderschapsgedragingen bleek een positief verband. Aan deze beiden verwachtingen is voldaan. De verwachting dat er eerder een bi-directionele associatie gevonden zou worden op jonge leeftijd van kinderen is niet bevestigd. Op jonge leeftijd werden voornamelijk uni-directionele effecten gevonden. Op latere leeftijd kwam vaker een bi-directionele relatie naar voren. Huidig literatuuroverzicht biedt implicaties voor interventies voor ouders met kinderen met een hoge mate van negatief affect wanneer er opvoedingsmoeilijkheden aanwezig zijn. Interventies op dit gebied zouden zich met name moeten richten op het stimuleren van positieve
opvoedgedragingen en het afleren van negatieve opvoedgedragingen. Daarnaast zouden zulke interventies aandacht moeten besteden aan de ontwikkeling en de toename in negatief affect bij het kind. Huidig literatuuroverzicht benadrukt het belang van kijken naar individuele kenmerken van zowel ouders als het kind en hoe die op elkaar inwerken wanneer er sprake van opvoedingsproblemen is.
Referentielijst
Ainsworth, M. D. S., Blehar, M. C., Waters, E., & Wall, S. (1978). Patterns of attachment. Hillsdale, NJ: Erlbaum. Verkregen van https://books.google.nl/ Atzaba-Poria, N., & Pike, A. (2008). Correlates of parenting for mothers and fathers
from different cultural backgrounds. Parenting: Science and Practice, 8, 17– 40. doi:10.1080/15295190701665698
Belsky, J., & Pluess, M. (2009). Beyond diathesis-stress: Differential susceptibility to environmental influence. Psychological Bulletin, 135, 885–908. doi:10.1037 /a0017376.
Belsky, J., & Pluess, M. (2013). Beyond risk, resilience, and dysregulation: Phenotypic plasticity and human development. Development and Psychopathology, 25, 1243–1261. doi:10.1017/S095457941300059X.
Belsky, J., Bakermans-Kranenburg, M. J., & van IIzendoorn, M. H. (2007). For better and for worse: Differential susceptibility to environmental influences. Current
Directions in Psychological Science, 16, 300–304. doi:10.1002
/9781119125556.devpsy202
Blandon, A. Y., Calkins, S. D., Keane, S. P., & O’Brian, M. (2010). Contributions of child’s physiology and maternal behavior to children’s trajectories of
temperamental reactivity. Developmental Psychology, 46, 1089–1102. doi:10 .1037/a0020678.
Bot, S., Roos, S. de, Sadiraj, K., Keuzenkamp, S., Broek, A. van den, & Kleijnen, E. (2013). Terecht in de jeugdzorg. Voorspellers van kind- en
opvoedingsproblematiek en jeugdzorggebruik. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Verkregen van http://scp.nl/
evolutionary–developmental theory of the origins and functions of stress reactivity. Development and Psychopathology, 17, 271–301. doi:10.1017 /s0954579405050145
Bridgett, D. J., Gartstein, M. A., Putnam, S. P., McKay, T., Iddins, E., Robertson, C., ... & Rittmueller, A. (2009). Maternal and contextual influences and the effect of temperament development during infancy on parenting in
toddlerhood. Infant Behavior and Development, 32(1), 103–116. doi:10.1016/j .infbeh.2008.10.007
Bronfenbrenner, U. (1993). The ecology of cognitive development. In R. Wozniak & K. Fischer (Red.), Scientific environments (pp. 3–44). Hillsdale, NJ: Erlbaum. Verkregen van https://books.google.nl/
Brown, G., McBride, B., Bost, K., & Shin, N. (2011). Parental involvement, child temperament, and parents’ work hours: differential relations for mothers and fathers. Journal of Applied Developmental Psychology, 32, 313–322. doi:10 .1016/j.appdev.2011.08.004
Bryan, A. E., & Dix, T. (2009). Mothers’ emotions and behavioral support during interac- tions with toddlers: The role of child temperament. Social
Development, 18, 647–670. doi:10.1111/j.1467-9507.2008.00502.x
Champagne, F. A., & Mashoodh, R. (2009). Genes in context. Current Directions in
Psychological Science, 18(3), 127–131. doi:10.1111/j.1467-8721.2009.01622.
x
Chen, E., & Berdan, L. E. (2006). Socioeconomic status and patterns of parent– adolescent interactions. Journal of Research on Adolescence, 16(1), 19–27. doi:10.1111/j.1532-7795.2006.00117.x
family environment interactions in child maladjustment. Journal of Abnormal Child Psychology, 42(8), 1251–1262. doi:10.1007/s10802-014-9872-y
Ciciolla, L., Crnic, K. A., & West, S. G. (2013). Determinants of change in maternal sensitivity: Contributions of context, temperament, and developmental risk. Parenting: Science and Practice, 13, 178–195. doi:10.1080/15295192.2013 .756354
Coplan, R. J., Reichel, M., & Rowan, K. (2009). Exploring the associations between maternal personality, child temperament, and parenting: A focus on
emotions. Personality and Individual Differences, 46(2), 241–246. doi:10.1016 /j.paid.2008.10.011
Cox, M. J., & Paley, B. (2003). Understanding families as systems. Current
Directions in Psychological Science, 12, 193–196. doi:10.1111/1467-8721
.01259
Crockenberg, S. C., & Leerkes, E. M. (2003). Infant negative emotionality, caregiving, and family relationships. In A. C. Crouter, & A. Booth (Red.), Children’s influences on family dynamics: The neglected side of family
relationships (pp. 57–78). Mahwah, NJ: Erlbaum. doi:10.1207
/s15327078in0404_07
Danzig, A. P., Dyson, M. W., Olino, T. M., Laptook, R. S., & Klein, D. N. (2015). Positive parenting interacts with child temperament and negative parenting to predict children's socially appropriate behavior. Journal of Social and Clinical
Psychology, 34(5), 411–435. doi:10.1521/jscp.2015.34.5.411
Davidov, M., & Grusec, J. E. (2006). Untangling the links of parental responsiveness to distress and warmth to child outcomes. Child development, 77(1), 44–58. doi:10.1111/j.1467-8624.2006.00855.x
Eiser, C., Eiser, J. R., Mayhew, A. G., & Gibson, A. T. (2005). Parenting the
premature infant: balancing vulnerability and quality of life. Journal of Child
Psychology and Psychiatry, 46(11), 1169–1177.
doi:10.1111/j.1469-7610.2005 .00415.x
Ellis, B. J., Boyce, W. T., Belsky, J., Bakermans-Kranenburg, M. J., & van
IJzendoorn, M. H. (2011). Differential susceptibility to the environment: An evolutionary-neurodevelopmental theory. Development and Psychopathology,
23, 7–28. doi:10.1017/ S0954579410000611.
Fields-Olivieri, M. A., Cole, P. M., & Maggi, M. C. (in press). Toddler Emotional States, Temperamental Traits, and Their Interaction: Associations with Mothers’ and Fathers’ Parenting. Journal of Research in Personality. doi:10.1016/j.jrp.2016 .05.007
Forget-Dubois, N., Boivin, M., Dionne, G., Pierce, T., Tremblay, R. E., & P’erusse, D. (2007). A longitudinal twin study of the genetic and environmental etiology of maternal hostile-reactive behavior during infancy and toddlerhood. Infant
Behavior and Development, 30, 453–465. doi:10.1016/j.infbeh.2006.12.005
Ganiban, J. M., Ulbricht, J., Saudino, K. J., Reiss, D., & Neiderhiser, J. M. (2011). Understanding child-based effects on parenting: temperament as a moderator of genetic and environmental contributions to parenting. Developmental
psychology, 47(3), 676–692. doi:10.1037/a0021812
Ganzel, B. L., & Morris, P. A. (2011). Allostasis and the developing human brain: Explicit consideration of implicit models. Development and psychopathology,
23(04), 955–974. doi:10.1017/s0954579411000447
Halpern, L. F., Garcia Coll, C. T., Meyer, E. C., & Bendersky, K. (2001). The contributions of temperament and maternal responsiveness to the mental
development of small-for-gestational-age and appropriate-for-gestational-age infants. Journal of Applied Developmental Psychology, 22, 199–224. doi:10 .1016/s0193-3973(01)00077-6
Harold, G. T., Elam, K. K., Lewis, G., Rice, F., & Thapar, A. (2012). Interparental conflict, parent psychopathology, hostile parenting, and child antisocial behavior: Examining the role of maternal versus paternal influences using a novel genetically sensitive research design. Development and
Psychopathology, 24(04), 1283–1295. doi:10.1017/s0954579412000703
Hinshaw, S. P. (2008). Developmental psychopathology as a scientific discipline: Relevance to behavioral and emotional disorders of childhood and
adolescence. In T. P. Beauchaine & S. P. Hinshaw (Red.), Child and
adolescent psychopathology (pp. 3–26). Hoboken, NJ: Wiley. Verkregen van
https://books.google.nl/
Huizink, A. (2012). Prenatal influences on temperament. In M. Zentner
& R. L. Shiner (Red.), Handbook of temperament (pp. 297–314). New York: Guilford. Verkregen van https://books.google.nl/
Janson, H., & Mathiesen, K. S. (2008). Temperament profiles from infancy to middle child-hood: Development and associations with behavior problems.
Developmental Psychology, 44, 1314–1328. doi:10.1037/a0012713.
Karreman, A., de Haas, S., van Tuijl, C., van Aken, M. A. G., & Deković, M. (2009). Relations among temperament, parenting and problem behavior in young children. Infant Behavior & Development, 33, 39–49. doi:10.1016/j.infbeh .2009.10.008
Kiff, C., Lengua, L., & Zalewski, M. (2011). Nature and nurturing: parenting in the context of child temperament. Clinical Child and Family Psychology Review,
1–51. doi:10.1007/s10567-011-0093-4
Komsi, N., Räikkönen, K., Pesonen, A. K., Heinonen, K., Keskivaara, P., Järvenpää, A. L., & Strandberg, T. E. (2006). Continuity of temperament from infancy to middle childhood. Infant Behavior and Development, 29(4), 494–508. doi:10 .1016/j.infbeh.2006.05.002
Krueger, R. F., South, S., Johnson, W., & Iacono, W. (2008). The heritability of personality is not always 50%: Gene‐ environment interactions and
correlations between personality and parenting. Journal of personality, 76(6), 1485–1522. doi:10.1111/j.1467-6494.2008.00529.x
Lamb, M. E., & Tamis-Lamonda, C. S. (2004). The role of the father: An introduction. In M. E. Lamb (Red.), The role of the father in child
development (pp. 272–306). Hoboken, NJ: Wiley. Verkregen van
https://books.google.nl/
Laukkanen, J., Ojansuu, U., Tolvanen, A., Alatupa, S., & Aunola, K. (2014). Child’s difficult temperament and mothers’ parenting styles. Journal of Child and
Family Studies, 23(2), 312–323. doi:10.1007/s10826-013-9747-9
Lee, E. J. (2013). Differential susceptibility to the effects of child temperament on maternal warmth and responsiveness. The Journal of Genetic Psychology, 174(4), 429–449. doi:10.1080/00221325.2012.699008
Lee, E. H., Zhou, Q., Eisenberg, N., & Wang, Y. (2013). Bidirectional relations between temperament and parenting styles in Chinese children. International
Journal of Behavioral Development, 37(1), 57–67. doi:10.1177
/0165025412460795
Leerkes, E. M., Blankson, A. N., & O’Brien, M. (2009). Differential effects of maternal sensitivity to infant distress and nondistress on social‐emotional
functioning. Child development, 80, 762–775. doi:10.1111/j.1467-8624.2009 .01296.x
Lengua, L. J. (2006). Growth in temperament and parenting as predictors of adjustment during children's transition to adolescence. Developmental
psychology, 42, 819–832. doi:10.1037/0012-1649.42.5.819
Lengua, L. J. (2008). Anxiousness, frustration, and effortful control as moderators of the relation between parenting and adjustment in middle-childhood. Social
Development, 17, 554–577. doi:10.1111/j.1467-9507.2007.00438.x.
Lengua, L. J., & Kovacs, E. A. (2005). Bidirectional associations between temperament and parenting and the prediction of adjustment problems in middle childhood. Journal of Applied Developmental Psychology, 26, 21–38. doi:10.1016/j.appdev.2004.10.001
Lipscomb, S. T., Leve, L. D., Harold, G. T., Neiderhiser, J. M., Shaw, D. S., Ge, X., & Reiss, D. (2011). Trajectories of parenting and child negative emotionality during infancy and toddlerhood: A longitudinal analysis. Child Development,
82(5), 1661–1675. doi:10.1111/j.1467-8624.2011.01639.x
Lipscomb, S. T., Leve, L. D., Shaw, D. S., Neiderhiser, J. M., Scaramella, L. V., Ge, X., ... & Reiss, D. (2012). Negative emotionality and externalizing problems in toddlerhood: Overreactive parenting as a moderator of genetic influences.
Development and Psychopathology, 24(01), 167–179. doi:10.1017
/s0954579411000757
Mills-Koonce, W. R., Gariépy, J. L., Propper, C., Sutton, K., Calkins, S., Moore, G., & Cox, M. (2007). Infant and parent factors associated with early maternal sensitivity: A caregiver-attachment systems approach. Infant Behavior and
Miner, J. L., & Clarke-Stewart, K. A. (2008). Trajectories of externalizing behavior from age 2 to age 9: Relations with gender, temperament, ethnicity, parenting, and rater. Developmental Psychology, 44, 771–786.
doi:10.1037/0012-1649.44.3.771
Morris, A. S., Silk, J. S., Steinberg, L., Sessa, F. M., Avenevoli, S., & Essex, M. J. (2002). Temperament vulnerability and negative parenting as interacting predictors of child adjustment. Journal of Marriage and Family, 64, 461–471. doi:10.1111/j.1741-3737.2002.00461.x
Paulussen-Hoogeboom, M. C., Stams, G. J. J., Hermanns, J., & Peetsma, T. T. (2007). Child negative emotionality and parenting from infancy to preschool: A meta-analytic review. Developmental Psychology, 43(2), 438–453. doi:10 .1037/0012-1649.43.2.438
Paulussen-Hoogeboom, M. C., Stams, G. J. J., Hermanns, J. M., & Peetsma, T. T. (2008). Relations among child negative emotionality, parenting stress, and maternal sensitive responsiveness in early childhood. Parenting: Science and
Practice, 8(1), 1–16. doi:10.1080/15295190701830656
Pluess, M., & Belsky, J. (2010). Children’s differential susceptibility to effects of parenting. Family Science, 1, 14–25. doi:10.1080/19424620903388554 Putnam, S. P., & Rothbart, M. K. (2006). Development of short and very short forms
of the children’s behavior questionnaire. Journal of Personality Assessment, 87, 102–112. doi:10.1207/s15327752jpa8701_09
Putnam, S. P., Rothbart, M. K., & Gartstein, M. A. (2008). Homotypic and heterotypic continuity of fine-grained temperament during infancy,
toddlerhood, and early childhood. Infant and Child Development, 17(4), 387– 405. doi:10.1002/icd.582
Rispoli, K. M., McGoey, K. E., Koziol, N. A., & Schreiber, J. B. (2013). The relation of parenting, child temperament, and attachment security in early childhood to social competence at school entry. Journal of School Psychology,51(5), 643– 658. doi:10.1016/j.jsp.2013.05.007
Rhoades, K. A., Leve, L. D., Harold, G. T., Neiderhiser, J. M., Shaw, D. S., & Reiss, D. (2011). Longitudinal pathways from marital hostility to child anger during toddlerhood: genetic susceptibility and indirect effects via harsh
parenting. Journal of Family Psychology, 25(2), 282–291. doi:10.1037 /a0022886
Roberts, B. W., & DelVecchio, W. F. (2000). The rank-order consistency of personality traits from childhood to old age: A quantitative review of longitudinal studies. Psychological Bulletin, 126, 25–30. doi:10.1037/0033-2909.126.1.3
Rothbart, M. K. (2007). Temperament, development, and personality. Current
Directions in Psychological Science, 16(4), 207–212.
doi:10.1111/j.1467-8721.2007.00505.x
Rothbart, M. K. (2011). Becoming who we are: Temperament and personality in development. New York: Guilford. Verkregen van https://books.google.nl/ Rothbart, M. K., & Bates, J. E. (2006). Temperament. In N. Eisenberg, W. Damon, &
R. M. Lerner (Red.), Temperament handbook of child psychology. Social, emotional, and personality development. Hoboken, NJ: Wiley. Verkregen van https://books.google.nl/
Sameroff, A. (2010). A unified theory of development: A dialectic integration of nature and nurture. Child development, 81(1), 6–22. doi:10.1111/j.1467-8624 .2009.01378.x
Sanson, A., Hemphill, S. A., & Smart, D. (2004). Connections between temperament and social development: A review. Social Development, 13, 142–170. doi:10 .1046/j.1467-9507.2004.00261.x
Scaramella, L. V., Sohr-Preston, S. L., Mirabile, S. P., Robinson, S. D., & Callahan, K. L. (2008). Parenting and children’s distress reactivity: An examination of direc- tion of effects. Social Development, 17, 578–595. doi:10.1111/j.1467-9507.2007.00439.x
Thomas, A., & Chess, S. (1984). Genesis and evolution of behavioral disorders: From infancy to early adult life. The American Journal of Psychiatry, 141(01), 1–9. doi:10.1176/ajp.141.1.1
Van den Akker, A. L., Deković, M., Prinzie, P., & Asscher, J. J. (2010). Toddlers’ temperament profiles: Stability and relations to negative and positive parenting. Journal of Abnormal Child Psychology, 38(4), 485–495. doi:10 .1007/s10802-009-9379-0
Van der Bruggen, C. O., Stams, G. J. J. M., Bögels, S. M., & Paulussen-Hoogeboom, M. C. (2010). Parenting behaviour as a mediator between young children’s negative emotionality and their anxiety/depression. Infant and Child