• No results found

Het effect van een MYmind training op opvoedingscompetentie, ouder gerapporteerde ADHD-symptomen en externaliserende problemen van het kind

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het effect van een MYmind training op opvoedingscompetentie, ouder gerapporteerde ADHD-symptomen en externaliserende problemen van het kind"

Copied!
21
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Het effect van een MYmind training op opvoedingscompetentie, ouder gerapporteerde

ADHD-symptomen en externaliserende problemen van het kind

Masterscriptie Orthopedagogiek Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen Universiteit van Amsterdam Naam student: K. Bleeker Begeleiding: mw. R. Meppelink MSc Tweede beoordelaar: dr. E.I. de Bruin Amsterdam, augustus, 2016

(2)

2 Abstract

The effect of a mindfulness training on parental competence, on parent-reported Attention Deficit/Hyperactivity Disorder (ADHD) symptoms and externalizing problems of children was

examined in a group of 29 parents with children aged 9-18 years. In addition, it was examined whether an increase in parental competence is a predictor of a decrease in parent-reported ADHD symptoms and externalizing problems of the child after a mindfulness training. This study used various

questionnaires, namely for parental competence the PSOC was used, for ADHD symptoms of the child the VvGK was used and for externalizing problems the CBCL was used. The present study followed the MYmind protocol as a mindfulness intervention. The investigation showed that the expected increase in parental competence showed an opposite effect, namely a decline in parental competence. Furthermore, a decrease in parent reported ADHD symptoms was found, as well as the parent reported externalizing problems. Further exploratory examination between parental competence, parent

reported ADHD-symptoms and externalizing problems after a MYmind training showed no significant prognoses factors. Both support and rejection of the effects will be discussed.

(3)

3 Samenvatting

Het effect van een mindfulness training op de opvoedingscompetentie, op de door ouder

gerapporteerde Attention Deficit/Hyperactivity Disorder (ADHD) symptomen en externaliserende problemen van het kind werd bij een groep van 29 ouders met kinderen in de leeftijd van 9-18 jaar onderzocht. Daarbij is gekeken of een toename van opvoedingscompetentie een voorspeller is voor een afname in ouder gerapporteerde ADHD symptomen en externaliserende problemen van het kind na een mindfulness training. Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van verschillende vragenlijsten, voor opvoedingscompetentie de PSOC, voor ADHD-symptomen van het kind de VvGK en voor externaliserende problemen de CBCL. De huidige studie maakte gebruik van het MYmind protocol als mindfulness interventie. Uit het onderzoek is gebleken dat de verwachte toename van

opvoedingscompetentie een tegengesteld effect laat zien, namelijk een afname in

opvoedingscompetentie. Daarnaast is gebleken dat de door ouder gerapporteerde ADHD-symptomen afnamen, evenals de ouder gerapporteerde externaliserende problemen. Omdat de verwachting dat opvoedingscompetentie zou toenemen na een MYmind training niet werd ondersteund door de resultaten van het onderzoek, is exploratief gekeken of opvoedingscompetentie een voorspeller is van de afname in de ouder gerapporteerde ADHD-symptomen. Zowel ondersteuning als verwerping van de effecten zijn besproken in de discussie.

(4)

4 Het effect van een MYmind training op opvoedingscompetentie, ouder gerapporteerde

ADHD-symptomen en externaliserende problemen van het kind Attention Deficit Hyperactivity disorder (ADHD) is een neurobiologische

ontwikkelingsstoornis, waarvan de prevalentie wordt geschat op drie tot vijf procent van de

Nederlandse schoolgaande kinderen (Verheij, Verhulst, & Ferdinand, 2007). ADHD wordt in DSM-5 omschreven als een persistent patroon van onoplettendheid en hyperactiviteit/impulsiviteit (American Psychiatric Association, 2013). Er zijn drie verschillende subtypen van ADHD te onderscheiden: het overwegend onoplettende subtype (ADHD-I), het overwegend hyperactieve/impulsieve subtype (ADHD-H) en het gecombineerde subtype (ADHD-C). Kinderen met een diagnose ADHD-I hebben voornamelijk last van aandachtsproblemen die zich onder andere kunnen uiten in gemakkelijk afgeleid zijn en daardoor moeite hebben met het concentreren op schoolwerk, vergeetachtigheid en snel verveeld zijn. De diagnose ADHD-H wordt gekenmerkt door hyperactief en impulsief gedrag, welke terug te zien is in overmatige beweeglijkheid, opdringerigheid en niet op de beurt kunnen wachten. Het gecombineerde type, ADHD-C, kenmerkt zich door zowel aandachtsproblemen als hyperactiviteit en impulsiviteit. Voor elk subtype geldt dat uiting resulteert in twee of meer van de volgende

levensterreinen: sociaal, academisch en thuis (American Psychiatric Association, 2013). Het ontstaan en verloop van ontwikkelingsstoornissen is complex, onderzoek naar

ontwikkelingsstoornissen heeft aangetoond dat er vaak sprake is van een bidirectionele beïnvloeding tussen ouder en kind: de ouder beïnvloedt het kind, maar het kind beïnvloedt de ouder ook (Deković, Janssens, & Van As, 2003). Gedragsuitingen van kinderen met ADHD kunnen thuis, in het gezin, op verschillende manieren uitdagingen en problemen met zich mee brengen. De gedragsuitingen kunnen ertoe lijden dat ouders meer stress ervaren (Theule, Wiener, Tannock, & Jenkins, 2012). Ouderlijke stress is een vorm van stress die ontstaat wanneer de perceptie van de eisen van het ouderschap het vermogen van de opvoeder overstijgen (Deater-Deckard, 1998). Wanneer de ouder stress ervaart door de gedragsuiting van het kind kan dit een belasting zijn voor het gezinsleven. Deze belasting van het gezinsleven kan tot gevolg hebben dat er een problematisch gezinsfunctioneren ontstaat. Een

problematisch gezinsfunctioneren kan onder andere getypeerd worden door conflict tussen ouder en kind, een verstoorde ouder-kind relatie en een minder georganiseerd gezinsleven (Deault, 2010). Het conflict dat ontstaat tussen ouder en kind, typerend voor een problematisch gezinsfunctioneren, kan verklaard worden vanuit het feit dat kinderen met ADHD moeite hebben met het opvolgen van regels zoals opgesteld door de ouders (American Psychiatric Association, 2013). In het onderzoek van Schroeder en Kelley (2009) werd gevonden dat ouders van kinderen met ADHD significant minder grenzen stellen dan ouders van kinderen zonder ADHD. In dit geval wordt regel-overtredend gedrag door het kind onvoldoende afgeremd door de ouder, wat ertoe kan leiden dat het kind het ongewenste gedrag meer laat zien. Aan de ene kant stelt de ouder minder grenzen terwijl aan de andere kant de ouder geneigd is meer aandacht te besteden aan negatief gedrag van het kind (Modesto-Lowe, Danforth, & Brooks, 2008). Bovenstaande samengenomen impliceert dat de ouder, mede door de

(5)

5 ervaren stress, meer impulsief en minder geduldig op het kind reageert. De impulsieve en minder geduldige reacties van de ouder wordt ‘overreactief opvoedingsgedrag” genoemd. ‘Overreactief opvoedingsgedrag’ is een voorspeller van externaliserende problematiek, waaronder

ADHD-symptomen (Van der Oord, Bögels, & Peijnenburg, 2012). Belangrijk om daarbij aan te merken is dat het gedrag van het kind versterkt wordt door het opvoedingsgedrag van de ouder maar dat andersom het gedrag van het kind ook bepaald opvoedingsgedrag uitlokt (Wenar & Kerig, 2000). Door deze wederkerigheid kunnen zowel het gedrag van de ouder als van het kind elkaar versterken. De besproken ouderlijke stress, overreactief opvoedingsgedrag, conflicten, tekorten in de communicatie tussen ouder en kind en echtscheiding vormen een risico factor voor het in stand houden of verergeren van de problematiek (Postma, 2008). Riscofactoren zijn factoren die een voorspellende waarde hebben voor latere problemen.

Belangrijk bij het verminderen of wegnemen van risicofactoren is het belang in te zien van beschermende factoren, welke een tegenwicht kunnen bieden aan risicofactoren (Postma, 2008). Een beschermende ouderfactor in de opvoeding is opvoedingscompetentie (De Haan, Prinzie, & Deković, 2009). Opvoedingscompetentie wordt omschreven als een multidimensionaal construct waarin

gedragsmatige, affectieve en cognitieve componenten een rol spelen (Coleman & Karraker, 2000). Een centraal aspect van opvoedingscompetentie is het cognitieve component ‘doeltreffendheid’.

Doeltreffendheid wordt omschreven als de verwachting van de ouder over zijn of haar eigen

mogelijkheden in het hebben van een positieve invloed op de ontwikkeling en het gedrag van het kind (De Haan et al., 2009). Opvoedingscompetentie van de moeder blijkt een voorspeller te zijn voor de capaciteiten om een adaptieve, stimulerende en verzorgende opvoedingsomgeving aan te bieden. Daarbij wordt opvoedingscompetentie gezien als een voorspeller voor responsiviteit en een

consequente opvoeding (De Haan et al., 2009). Daarnaast blijkt dat wanneer de moeder rapporteert zich competent te voelen in de opvoeding, er minder vaak sprake is van defensief gedrag bij het kind. Ook maakt de ouder bij een hoge mate van opvoedingscompetentie minder gebruik van bestraffende technieken om het kind te corrigeren. Met doeltreffendheid als handelswijze binnen de

opvoedingscompetentie kan op verschillende manieren een verband gezien worden tussen

opvoedingscompetentie, opvoedingsgedrag en gedrag van het kind. Wanneer de ouder het gevoel heeft weinig invloed te hebben op het kind (doeltreffendheid) kan dit een gevoel van hopeloosheid met zich mee brengen. Het gevoel van hopeloosheid kan tot gevolg hebben dat de ouder minder plezier beleeft aan interacties, welke gerelateerd kunnen zijn aan minder warmte (i.e. betrokkenheid) in de

opvoeding. Daarnaast is een lage mate van opvoedingscompetentie gerelateerd aan het niet durven aangaan van specifieke doelen (De Haan et al., 2009). Het gedrag van de ouder wordt voornamelijk bepaald door het nastreven van persoonlijke doelen, waardoor de ouder uitdagende taken in de opvoeding vermijdt, deze zijn mogelijk gerelateerd aan ‘overreactief’ opvoedingsgedrag. De

onderzoekers McLaughlin en Harrison (2006) vonden in hun onderzoek dat het gedrag van kinderen met ADHD ervoor kan zorgen dat de ouder zich minder competent voelt in de opvoeding, Daarnaast

(6)

6 bleek uit het onderzoek dat opvoedingscompetentie van ouders met kinderen met ADHD een

voorspeller is van minder effectieve opvoedingsvaardigheden, welke mogelijk kunnen leiden tot het in stand houden van ongewenst gedrag. Wanneer tevredenheid en doeltreffendheid wordt samengenomen van de totaalscore, verkregen uit een vragenlijst die opvoedingscompetentie beoogd te meten, laat deze een significante correlatie laat zien met de door de ouder gerapporteerde externaliserende problemen op de Child Behavioral Checklist (CBCL) (Johnston & Mash, 1989). Dit betekent dat opvoeders die meer externaliserende problemen ervaren bij hun kind, een lagere mate van opvoedingscompetentie rapporteren.

Vooralsnog is er in onderzoek weinig aandacht geweest voor de rol van de bescchermende factor opvoedingscompetentie van ouders van kinderen met een stoornis (Dempsey, Keen, Pennell, O´Reilly, & Neilands, 2009). Onderzoek heeft zich in plaats van op opvoedingscompetentie veelal gericht op de effecten van opvoedingsstijl en opvoedingskenmerken als responsiviteit, betrokkenheid en discipline op ADHD-symptomen van het kind (Johnston, Murray, Hinshaw, Pelham, & Hoza, 2002; Burke, 2010). Voorbeelden van opvoedingsstijl zijn uiterlijke gedragingen van de ouder naar het kind. Innerlijke processen als hoe competent de opvoeder zich voelt in de opvoeding en hoe dat zijn/haar houding beïnvloedt naar het kind blijven daarbij onderbelicht. Daarnaast zijn de ouder programma’s die nu worden toegepast als interventie bij kinderen met ADHD gedragstherapeutische interventies. Gedragstherapeutische behandelingen leggen voornamelijk de nadruk op veranderen van gedrag, zowel afname van ongewenst gedrag als toename van gewenst gedrag (Breat & Bögels, 2014). Met deze nadruk zijn de gedragstherapeutische behandelingen veelal gericht op opvoedingsfactoren van de ouder zoals hoe is de reactie van de ouder op het kind en hoe instrueert de ouder het kind. Daarbij lijkt er in het reguliere aanbod van oudertrainingen weinig ruimte voor acceptatie van de stoornis bij het kind en innerlijke processen bij de ouders zelf ten aanzien van het gedrag. Ondanks dat de gedragstherapeutische behandelingen evidece-based zijn (Breat & Bögels, 2014), lijkt het niet te lijden tot een afname in ADHD-symptomen (Hoofdakker et al., 2007).

Een training die mogelijk de genoemde hiaten uit reguliere interventies op kan vullen, is een mindfulness training. Uit onderzoek blijkt dat in gezinnen met kinderen met een gedragsstoornis veelal wordt gehandeld vanuit aangeleerde en geautomatiseerde niet helpende gedragspatronen (Dumas, 2010). Voorbeelden van dergelijke gedragspatronen zijn automatische gedachten en gevoelens die niet bewust worden waargenomen met als gevolg dat er zonder nadenken op wordt gereageerd.

Gedragspatronen die geautomatiseerd en niet helpend van aard zijn kunnen ook wel als mindless omschreven worden, de patronen zijn moeizaam te doorbreken en worden uitgevoerd zonder aandacht (Dumas, 2010). Mindful daarentegen is een manier waarbij bewuster en met aandacht wordt

waargenomen. Mindfulness training is gebaseerd op Oosterse meditatietechnieken en Westerse kennis over psychologie (Kabat-Zinn, 2003). De definitie van mindfulness is: Het bewustzijn dat ontstaat door gericht aandacht te wenden in het hier en nu en daarin een niet-oordelende houding aannemen (Kabat-Zinn, 2003). De beoefening van mindfulness maakt dat een meer open houding ontstaat

(7)

7 tegenover gedachten en emoties in het huidige moment. Gedachten en gevoelens worden daarnaast waargenomen en geaccepteerd zoals ze zijn, zonder erop te hoeven reageren.

Een mindfulness-based training specifiek ontwikkeld voor kinderen en adolescenten met ADHD en hun ouders is MYmind training: Mindfulness training for youngsters with ADHD and their parents (Bögels, Hoogstad, van Dun, Schutter, & Restifo, 2008). De kind training is erop gericht om ADHD-symptomen te doen afnemen. De Mindful Parenting wordt geleid door vijf dimensies. De eerste dimensie is luisteren naar het kind met volle aandacht. De tweede dimensie is een niet oordelende houding aannemen naar zichzelf als opvoeder en naar het kind. De derde dimensie staat voor emotionele bewustwording van zichzelf en het kind. Dimensie vier staat voor zelfregulatie in de rol als opvoeder. De vijfde, en laatste, dimensie staat voor compassie voor zichzelf en het kind (Duncan, Coatsworth, & Greenberg, 2009). In een aantal klinische onderzoeken is het MYmind protocol onderzocht bij kinderen met ADHD en hun ouders. In onderzoek wat is uitgevoerd door Bögels et al. (2008) is uit ouder-rapportage en zelfrapportage bij een steekproef van 14 adolescenten met uiting van externaliserende problemen bij onder andere ADHD (n= 14) een afname gevonden van aandachtproblemen en daarnaast een toename van geluk, mindful awareness en zelfbeheersing. Meer recent hebben Bögels en collega’s twee pilotstudies uitgevoerd bij kinderen in de leeftijd van 8-12 jaar met ADHD en hun ouders (Van der Oord et al., 2012) en adolescenten in de leeftijd van 11-15 jaar met ADHD en hun ouders (Van de Weijer-Bergsma, Formsma, De Bruin, & Bögels, 2011). Uit de studie van Van der Oord et al. (2012) is gebleken dat er na het volgen van een MYmind training door de 22 ouders die deelnamen aan de studie een significante afname werd gerapporteerd van ADHD-symptomen, zowel bij het kind als bij de ouder zelf. Daarnaast werd een afname van ouderlijke stress en overreactiviteit gerapporteerd. Genoemde effecten zijn gevonden bij de ouderrapportages, er werden geen effecten gevonden bij de leerkracht-rapportages. In het onderzoek van Van de Weijer-Bergsma et al. (2011) waarin 10 adolescenten, 19 ouders en 7 leerkrachten deelnamen, werden geen significante veranderingen gevonden bij de moeder en leerkracht-rapportage, wel rapporteerden vaders een vermindering van eigen stress en zowel internaliserende als externaliserende symptomen van de adolescent. Adolescenten zelf rapporteerden ook een verbetering in aandacht en externaliserende symptomen bij de follow-up na acht weken. Echter hielden deze verbeteringen niet aan tot de vier maanden follow-up.

Naast de genoemde klinische studies is door Singh et al (2010) in een case studie Mindful Parenting onderzocht bij ouders van kinderen met ADHD. In het onderzoek van Singh et al. (2010) werd bij twee kinderen van 10 en 12 jaar met ADHD onderzocht of er een verbetering was in

gehoorzaamheid na het volgen van en mindfulness training. Echter, in deze studie werd geen gebruik gemaakt van het MYmind protocol, maar een 12-wekelijkse training met vergelijkbare thema’s, daarbij volgende zowel de ouder als het kind de training. Uit het onderzoek is gebleken dat training van de moeder resulteerde in een toename van gehoorzaamheid bij het kind op korte termijn. Daarbij kan aangemerkt worden dat in de training niet direct de focus lag op het verminderen van het

(8)

8 probleemgedrag van het kind, maar juist te werken aan de vaardigheden van de ouder. Dit impliceert dat via de ouder het gedrag van het kind verbeterde. Daarnaast leidde de training tot meer positieve interacties tussen de ouders en kinderen en meer tevredenheid over het ouderschap. Tevredenheid in het ouderschap wordt daarbij gezien als onderdeel van opvoedingscompetentie. Uit huidige studies blijkt dat MYmind en mindfulness training een effectieve behandeling is voor kinderen/adolescenten met ADHD en hun ouders. De veelbelovende resultaten van de MYmind training bij kinderen met ADHD en hun ouders geeft redenen verder onderzoek te doen naar de relatie tussen

opvoedingscompetentie, ADHD-symptomen en externaliserende problemen. Verondersteld wordt dat de mindfulness training deze relatie kan beïnvloeden.

In dit onderzoek wordt allereerst onderzocht wat het effect is van een MYmind training op de opvoedingscompetentie en op de door ouder gerapporteerde ADHD-symptomen en externaliserende problemen van het kind. Daarnaast wordt onderzocht in welke mate een MYmind training zorgt voor een toename in opvoedingscompetentie en daardoor een afname in ouder-gerapporteerde ADHD-symptomen van het kind. Om dit te kunnen beantwoorden worden vier hypotheses opgesteld:

1. Opvoedingscompetentie neemt toe na deelname aan een MYmind training.

2. Ouder gerapporteerde ADHD-symptomen van het kind nemen af na deelname aan een MYmind training.

3. Ouder gerapporteerde externaliserende problemen van het kind nemen af na deelname aan een MYmind training.

4. Een toename in opvoedingscompetentie is een voorspeller van de afname in ouder gerapporteerde ADHD-symptomen van het kind.

Methode

Deelnemers

De deelnemers van huidig onderzoek waren 29 ouders (Mage = 45.2; SD = 5.2; 23 moeders en

6 vaders) van 29 kinderen in de leeftijd van 9 tot 18 jaar (Mage =11.5; SD = 2.0; 20 jongens; 9 meisjes), woonachtig in Nederland. Van de deelnemende ouders was 66% hoog opgeleid, wat betekent dat ze een opleiding in het hoger onderwijs (HBO) of op de Universiteit hebben afgerond. Van de resterende deelnemende ouders had 20% een gemiddeld opleidingsniveau en 14% een laag opleidingsniveau. Deelnemende gezinnen werden geworven via behandelcentra, de media en huisartsen. Twee gezondheidzorginstellingen namen deel aan het onderzoek, dit waren Academisch

GGZ-behandelcentrum UvA minds (Amsterdam) en GGZ-GGZ-behandelcentrum Buro van Roosmalen (Venlo en Roermond). Aan de hand van een doorverwijzing naar een van de deelnemende behandelcentra werd diagnostiek en/of behandeling aangeboden. Kinderen werden bij de deelnemende behandelcentra UvA minds of Buro van Roosmalen gediagnosticeerd aan de hand van de classificatie uit de vijfde editie van Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (American Pychiatric Association, 2013).

(9)

9 Daarnaast zijn er deelnemers binnen het onderzoek die aangemeld werden bij de deelnemende

behandelcentra, waarbij reeds sprake was van vastgestelde ADHD-diagnose.

Aan de hand van de psychische klachten bij het kind kregen ouders een aanbod voor het volgen van een mindfulness training. Wanneer ouders besloten deel te nemen aan de mindfulness training, werden zij gescreend voor deelname aan het onderzoek. De inclusiecriteria voor het

onderzoek waren: (1) de ouder heeft een kind met een primaire AD(H)D-diagnose die voldoet aan de DSM-5 classificatie, (2) indien van toepassing, bereidheid tot randomisatie, (3) deelnemende gezinnen hebben in het afgelopen jaar geen mindfulness training gevolgd, (4) het kind heeft een geschat IQ van 80 of hoger. De exclusiecriteria voor het onderzoek waren: (1) onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal door ouders en/of kinderen, (2) het kind lijdt aan een huidige psychose, schizofrenie of onbehandelde PTSS, (3) het reeds deelnemen aan een psychologische interventie, (4) aanwezigheid van gedragsproblemen bij het kind als zodanig dat de behandelaar door het kind binnen 2 minuten geïnterrumpeerd wordt tijdens een gesprek met de ouder.

Procedure en onderzoeksdesign

Huidig onderzoek heeft gebruik gemaakt van een quasi-experimenteel design. Voorafgaand aan de mindfulness training vond er een voormeting plaats. Direct na afronding van de mindfulness training, 8 weken na start van de training, vond de nameting plaats. Zestien weken na de start van de training vond de follow-up meting plaats. Wanneer gezinnen toestemden deel te nemen aan het onderzoek dienden zij een toestemmingsformulier te tekenen en op te sturen naar de Universiteit van Amsterdam. Beide ouders gaven toestemming voor zichzelf en voor hun kind. Kinderen vanaf 12 jaar gaven daarnaast ook zelf toestemming voor deelname aan het onderzoek. Bij ieder meetmoment vulden ouders thuis vragenlijsten in met betrekking tot opvoedingscompetentie van zichzelf, ADHD-symptomen en externaliserende problemen van het kind.

Deelnemende gezinnen volgden bij UvA minds of Buro van Roosmalen een 8-weekse mindfulness training. Voor de training is het MYmind protocol gebruikt (Bögels et al., 2008), welke gebaseerd is op de empirisch gevalideerde Mindfulness Based Cognitive Therapie (MBCT) (Bögels et al., 2008; Van der Oord et al., 2012). De training bestond uit negen parallelle sessies van 90 minuten voor het kind/adolescent en de ouder. Het doel van de training voor kinderen en adolescenten was om concentratie te verbeteren en impulsiviteit, hyperactiviteit en agressie te verminderen. Voor de

vermindering van impulsiviteit, hyperactiviteit en agressie werd de kinderen vaardigheden aangeleerd, waardoor zij automatische reacties op gebeurtenissen leren herkennen en er meer bewust op te

reageren. Om de concentratie te verbeteren, werd geleerd om te gaan met afleiders door bewust de aandacht te richten en het opmerken en terugbrengen ervan als de aandacht weg was. De oudergroepen hadden als doel ouders te laten oefenen met in het hier en nu, een niet oordelende houding tegenover het kind aan te nemen. Ouders leerden daarbij om op ongewenst gedrag van het kind, met aandacht en bewust te reageren in plaats van niet-helpende en automatische reacties te geven (Bögels, Lehtonen &

(10)

10 Restifo, 2010). De training werd geleid aan de hand van meditaties en yoga gegeven door een ervaren mindfulness trainer, opgeleid volgens het MYmind protocol. Voorbeelden van meditaties voor ouders zijn de 30 minuten durende bodyscan en de drie-minuten adempauze. De kind/adolescent groepen werden geleid door dezelfde meditaties maar dan verkort. Daarnaast kwamen er in de kind/adolescent groep verschillende yogaoefeningen als de ‘krijger’ en de ‘boot’ aan bod. De samenstelling van de groepen was als volgt: de kind-groepen (9 tot 12 jaar) bestonden uit vier tot zes deelnemers en de adolescent-groepen (12 tot 18 jaar) uit 6 tot 8 deelnemers. De ouder groepen bestonden uit maximaal 16 ouders, afhankelijk van hoeveel deelnemers er in de kind/adolescent groep zaten. Beide ouders mochten bij de training aanwezig zijn, in ieder geval één ouder volgde de gehele training. Zowel bij de kind/adolescent training als bij de oudertraining was een hoofdtrainer, een co-trainer en een

participant observer aanwezig. Tijdens iedere sessie werd een onderdeel van aandacht en bewustzijn met betrekking tot mindfulness bij ADHD besproken. Zie Tabel 1 voor een overzicht van de

verschillende thema’s die aan bod zijn gekomen in de sessies van de training. Van de deelnemers (i.e. kinderen, adolescenten en ouders) werd verwacht dat zij tijdens de sessies actief deelnamen. Kinderen kregen hiervoor punten aan het einde van iedere sessie. Daarnaast werd van de deelnemers verwacht dat zij thuis, aan de hand van een werkboek en een CD met meditaties, 30 minuten (oudergroep) of 15 minuten (kind/adolescentgroep) per dag besteedden aan het huiswerk. Kinderen ontvingen punten voor het maken van het huiswerk. Ouders werden, door het doen van het huiswerk, als rolmodel voor hun kind gezien. Daarnaast stelde de ouder samen met het kind beloningen op met betrekking tot behaalde punten uit de sessies en het huiswerk. In sessie acht werd door het kind, onder begeleiding van de ouder, een oefenschema opgesteld voor de daaropvolgende acht weken. Eenzelfde schema stelde de ouder voor zichzelf op. In de terugkombijeenkomst (16 weken na start van de training) werd

geëvalueerd op dit plan en daarnaast werden meditaties uit de training herhaald, werd stil gestaan bij de vragen wat mindfulness reeds heeft gebracht en wat het voor de rest van het leven kan betekenen. Daarvoor werd een meditatieplan gemaakt voor het komende jaar.

Tabel 1. Overzicht thema’s MYmind training voor kinderen en adolescenten en hun ouders Sessie Kind/adolescent-groep Ouder-groep

1 Mannetje van Mars Mannetje van Mars

2 Thuis in mijn lichaam Thuis in mijn lichaam

3 De adem De adem

4 Afleiders Automatische reacties

5 Stress Opvoedstress

6 Snelweg/wandelweg Communiceren met het kind

7 Autonomie Accepteren van het kind

(11)

11 9 Terugkombijeenkomst: evaluatie Terugkombijeenkomst: evaluatie

Voor huidig onderzoek is gebruik gemaakt van de studie “ADHD: Meditatie of Medicatie”. In deze gerandomiseerde multicenter studie werd onderzocht wat de effectiviteit is van mindfulness ten opzichte van medicatie. Het grootste deel van de geselecteerde gezinnen nam deel aan het onderzoek via loting, waarbij een reguliere medicatie behandeling als controle conditie werd aangewezen. Gezinnen die niet bereid waren tot loting, vanwege sterke voorkeur voor één van de behandelingen, werd gevraagd of zij mee wilde doen aan onderzoek naar de effectiviteit van de mindfulness training. De gerandomiseerde studie en de voorkeursstudie kende dezelfde procedure. Voor huidig onderzoek werd gebruik gemaakt van twee vragenlijsten afgenomen op drie meetmomenten, dit betreffen zowel vragenlijsten uit de gerandomiseerde studie als uit de voorkeursstudie. Aan huidige studie deelden in totaal 21 deelnemers mee vanuit de RCT en acht vanuit de voorkeursstudie.

Materialen

Opvoedingscompetentie

Om opvoedingscompetentie te meten werd gebruik gemaakt van de Nederlandse vertaling van de Parenting Sense of Competence scale (PSOC) (Gilmore & Cuskelly, 2008). Deze vragenlijst bestond uit 16 items die samen een totaalscore op opvoedingscompetentie gaven. Naast deze totaalscore konden er twee sub scores verkregen worden: een tevredenheidsscore (‘satisfaction’) en een doeltreffendheidsscore (‘efficacy’). De tevredenheidsscore omvatte de ervaren angst, frustratie en motivatie van ouders in het ouderschap. De doeltreffendheidscore omvatte de ervaring van de ouder in de opvoeding met betrekking tot competentie, oplossingsvaardigheden en bekwaamheid. Een

voorbeelditem uit de PSOC was: ‘Ik voldoe aan mijn eigen verwachtingen ten aanzien van expertise in het opvoeden van mijn kind’. De antwoorden werden gescoord op een 6-punts Likertschaal. Deze schaal reikte van 1 (zeer mee eens) tot 6 (zeer mee oneens). De Cronbach’s alpha voor de totaalscore was .79, .75 voor de items die tevredenheid beogen te meten (9 items) en .76 voor de items gerelateerd aan doeltreffendheid (7 items) (Johnston & Mash, 1989). Dit duidde op een goede betrouwbaarheid (Tavakol & Dennick, 2011). In huidige studie werd een goede betrouwbaarheid gevonden voor de totaalscore op de voormeting, nameting en follow-up meting, respectievelijk, Cronbach’s alpha .86, .81 en .86.

ADHD-symptomen

Om ADHD-symptomen te meten werd gebruik gemaakt van de Vragenlijst voor

Gedragsproblemen bij Kinderen (VvGK) (Oosterlaan et al., 2000). De test bestond uit 42 vragen, welke waren opgedeeld in 4 subschalen. Alleen de subschalen die ADHD beogen te meten werden voor huidig onderzoek gebruikt, dit waren de schalen aandachttekort en hyperactiviteit/impulsiviteit. Een voorbeelditem uit de subschaal hyperactiviteit/impulsiviteit van de VvGK was: “Beweegt vaak

(12)

12 onrustig met handen of voeten, of zit op de stoel te draaien”. De antwoorden werden gescoord op een 4-punts Likertschaal. Deze schaal reikte van 1 (past helemaal niet bij mijn oordeel over mijn kind) tot 4 (past heel veel bij mijn oordeel over mijn kind). Oosterlaan et al. (2008) vonden voor de subschaal Aandachttekort α = 0,92 en voor Hyperactiviteit α = 0,90. Dit duidde op een goede betrouwbaarheid (Tavakol & Dennick, 2011). In huidige studie werd voor de subschaal Aandachttekort Cronbach’s alpha .68 gevonden. Een Cronbach’s alpha tussen .6 en .7 betekent dat de betrouwbaarheid van een schaal discutabel is, vanaf een Cronbach’s alpha van 5 is de betrouwbaarheid van de schaal

onvoldoende (Gliem & Gliem, 2003). Vanwege de discutabele betrouwbaarheid die in huidige studie gevonden werd is gekeken of aan de hand van het verwijderen van een item de betrouwbaarheid verbeterde, het eruit halen van een item maakte geen substantieel verschil. Een goede betrouwbaarheid werd gevonden op de nameting en follow-up meting, respectievelijk Cronbach’s alpha .84 en .84. Voor de subschaal Hyperactiviteit was de betrouwbaarheid goed bij de voormeting, nameting en follow-up meting, respectievelijk Cronbach’s alpha .86, .87, en .87.

Externaliserende problemen

Ouder gerapporteerde externaliserende problemen werden gemeten met de Child Behavior Checklist (CBCL) (Achenbach & Rescorla, 2001) De CBCL bestaat uit 113 vragen over gedrags- en emotionele problemen. Alleen de brede band schaal ‘externaliserende problematiek’ werd voor huidig onderzoek gebruikt. Een voorbeelditem uit deze schaal was: “is ongehoorzaam op school”. De antwoorden werden gescoord op een 3-punts Likertschaal. Deze schaal reikte van 0 (helemaal niet, voor zover u weet) tot 2 (duidelijk of vaak). Voor de schaal werd een Cronbach’s alpha van .80 of hoger gevonden (NJI, 2016), wat duidde op een goed betrouwbaarheid (Tavakol & Dennick, 2011). Voor de CBCL werd in huidige studie een goede betrouwbaarheid gevonden op de voormeting, nameting en follow-up meting, respectievelijk, Cronbach’s alpha .98, .87 en .85

Analyse

Om te toetsen of de onafhankelijke variabele MYmind training direct na de training en 8 weken na afloop van de training effect had op de afhankelijke variabelen opvoedingscompetentie (hypothese 1), ouder gerapporteerde ADHD-symptomen (hypothese 2) en externaliserende problemen (hypothese 3) werden repeated-measures ANOVA uitgevoerd met tijd als within subject factor (voormeting versus nameting, nameting versus follow-up meting en voormeting versus follow-up). Voorafgaand aan de analyse is gekeken of aan de assumpties van repeated meassures ANOVA is voldaan. Uit de Kolmogorov-Smirnov test voor de assumptie van normaliteit bleek de data normaal verdeeld te zijn met uitzondering van de CBCL op de follow-up meting. Bij nadere analyse van de CBCL op de follow-up meting bleken de skewness en kurtosis niet significant, skewness 0.60 (SE= .50), kurtosis van -.20 (SE= .97), wat wil zeggen dat de assumptie van normaliteit niet wordt geschonden. Daarnaast

(13)

13 bleek uit de Wilks’Lambda test dat de assumptie voor sphericiteit in de data niet is geschonden. Een overzicht van de gemiddelden en standaarddeviaties van de variabelen wordt weergegeven in Tabel 2.

Om te toetsen of er een effect was tussen opvoedingscompetentie en ADHD-symptomen (hypothese 4) werd een regressieanalyse uitgevoerd. De verschilscore op opvoedingscompetentie van de voormeting en de nameting was in de analyses de voorspeller. De verschilscore op

ADHD-symptomen van de voormeting en follow-up en de verschilscore op externaliserende problemen van de voormeting en de follow-up waren de afhankelijke variabele. De assumpties van normaliteit,

lineariteit, multicollineariteit en homoscedasticiteit werden niet geschonden. Analyses zijn gedaan door middel van IBM SPSS Statistics 20.

Resultaten

Directe effecten en effecten over tijd van MYmind training op opvoedingscompetentie, ouder gerapporteerde ADHD-symptomen en externaliserende problemen van het kind

Bij hypothese 1 werd getoetst of er een verandering is op opvoedingscompetentie op de PSOC na een MYmind training. Aan de hand van een one-way repeated measures ANOVA zijn de scores op drie tijdmomenten vergeleken. Uit de repeated measuers ANOVA bleek een significant overall effect van tijd op opvoedingscompetentie gemeten met de PSOC, Wilks’ λ .71, F (2, 19) = 3.90, p = < .05, ηp2 = .29. Het effect is negatief, er is een significante afname te zien van opvoedingscompetentie. Dit

betekent dat ouder voor de start van de MYmind training een hogere mate van opvoedingscompetentie rapporteren dan bij de 16 weken follow-up meting. Vervolgens werd gekeken naar de specificatie van het effect op de verschillende meetmomenten, zie Tabel 3. Ten opzichte van de voormeting en de nameting en de voormeting en de follow-up meting werd er geen significant effect gevonden.

Bij hypothese 2 werd getoetst of ouder gerapporteerde ADHD-symptomen van het kind afnemen na deelname aan een MYmind training. De scores van aandacht en

impulsiviteit/hyperactiviteit op de VvGK zijn op drie tijd momenten vergeleken door middel van one-way repeated measures ANOVA. Aan de hand van de resultaten verkregen uit de VvGK werd

hypothese 2 bevestigd. Ten eerste kwam uit de VvGK aandacht een significant overall effect van tijd, Tabel 2. Beschrijvende statistiek van oudergerapporteerde externaliserende problemen

en ADHD-symptomen van het kind en opvoedingscompetentie van de voormeting, nameting en follow-up meting .

Voormeting Nameting Follow-up

M SD M SD M SD PSOC 2.56 .59 2.46 .54 2.44 .60 VvGK Aandacht 2.91 .44 2.59 .57 2.57 .51 VvGK Hyperactiviteit/ Impulsiviteit 2.25 .65 2.15 .62 2.07 .57 CBCL 52.45 9.69 52.97 8.67 52.25 9.05

(14)

14 Wilks’ λ =. 42, F (2,19) = 15.73, p <.001, ηp2 = .58. Het effect is negatief wat betekent dat ouders

voorafgaand aan de MYmind training het ADHD-symptoom aandacht problematischer ervaren dan over de loop van de 16 weken van de mindfulness training. Vervolgens werd gekeken naar de specificatie van het effect op de verschillende meetmomenten. De afname die werd gevonden op de nameting werd behouden bij de follow-up meting maar nam niet verder af.

Ten tweede kwam uit de VvGK impulsiviteit/hyperactiviteit een significant overall effect van tijd, Wilks’ λ = .73, F (2,19) = 3.59 p < .05, ηp2 = .27. Het gevonden effect bleek negatief wat wil

zeggen dat ouders een afname rapporteren in de ADHD-symptomen hyperactiviteit en impulsiviteit van hun kind na het volgen van een MYmind training. Vervolgens werd gekeken naar de specificatie van het effect op de verschillende meetmomenten. Van de voormeting naar de nameting en van de nameting naar de follow-up meting bleek geen significante afname. Wel werd een significante afname gevonden van de voormeting naar de follow-up meting.

Bij hypothese 3 werd getoetst of ouder gerapporteerde externaliserende problemen van het kind afnamen na deelname aan een MYmind training. De ouder gerapporteerde scores van

externaliserende problemen op de CBCL zijn op drie tijdmomenten vergeleken door middel van one-way repeated measures ANOVA. Voor de analyse werd gebruik gemaakt van de t-scores. Aan de hand van de resultaten van de CBCL werd hypothese 3 werd bevestigd, er bleek een significant effect van tijd op ouder gerapporteerde externaliserende problemen op de CBCL, Wilks’ λ .60, F (2, 17) = 5.69, p < .05 ηp2 = .40. Dit betekent dat ouders een afname zien in de externaliserende problemen van hun

kind na het volgen van een MYmind training. Vervolgens werd gekeken naar de specificatie van het effect op de verschillende meetmomenten. Van de voormeting naar de nameting en van de nameting naar de follow-up meting bleek dat er geen significante afname was. Van voormeting naar follow-up meting werd wel een significante afname gevonden.

Tabel 3. Pairwise Comparisons van repeated measures ANOVA, effecten over tijd van mindfulness training op opvoedingscompetentie en ouder gerapporteerde ADHD-symptomen van het kind.

Pre - Post Pre - Follow-up Post - Follow-up Mean difference SE Mean difference SE Mean difference SE PSOC .15 .07 .13 .06 .02 .09 VvGK Aandacht .31* .06 .39* .13 .08 .12 VvGK Hyperactiviteit/ Impulsiviteit .14 .08 .22* .08 .07 .06 CBCL 2.90 1.71 4.47* 1.37 1.58 1.12 §: p < .05; *

Note: PSOC= Parenting Sense of Competence scale, VvGK= Vragenlijst voor Gedragsproblemen bij CBCL= Child Behavior Checkist; Kinderen. Resultaten zijn verkregen van Repeated Measures ANOVA getest met General Linear Model.

(15)

15

Opvoedingscompetentie na een MYmind training als voorspeller van ouder gerapporteerde ADHD-symptomen en externaliserende problemen van het kind

Bij de toetsing van hypothese 3 bleek er geen significante toename te zijn van

opvoedingscompetentie, welke een voorspeller zou zijn voor de afname in oudergerapporteerde ADHD symptomen en externaliserende problemen. Doormiddel van multipele regressieanalyse werd daarom exploratief gekeken of opvoedingscompetentie de afname in ouder gerapporteerde ADHD-symptomen van het kind zou kunnen voorspellen (hypothese 4). Uit de analyse is ten eerste gebleken dat de opvoedingscompetentie geen significantie voorspeller is van de ouder gerapporteerde

externaliserende problemen van het kind op de CBCL 𝛽 = .33, p > .05. Dit betekent dat de

opvoedingscompetentie geen voorspeller is van de afname van ouder gerapporteerde externaliserende problemen van het kind. Ten tweede is een niet-significant effect gevonden tussen

opvoedingscompetentie en ouder gerapporteerde ADHD-symptomen aandacht van het kind op de VvGK β = .22, p > .05. Dit betekent dat de opvoedingscompetentie geen significantie voorspeller was voor de afname van de ouder gerapporteerde ADHD-symptomen aandacht van het kind. Tot slot voorspelt opvoedingscompetentie niet significant de ouder gerapporteerde ADHD-symptomen impulsiviteit/hyperactiviteit op de VvGK 𝛽 = .22, p > .05.

Discussie

In deze studie is geprobeerd meer zicht te krijgen op de relatie tussen opvoedingscompetentie en de door ouder gerapporteerde ADHD-symptomen en externaliderende problemen van het kind na het volgen van een mindfulness training. De verwachting was dat: (1) opvoedingscompetentie toe neemt na deelname aan de MYmind training, (2) ouder gerapporteerde ADHD-symptomen van het kind afnemen na de MYmind training, (3) ouder gerapporteerde externaliserende problemen van het kind afnemen na de MYmind training, (4) de toename in opvoedingscompetentie een voorspeller is van de afname in ouder gerapporteerde ADHD-symptomen van het kind.

Uit het onderzoek is allereerst gebleken dat de verwachte toename van opvoedingscompetentie een tegengesteld effect liet zien, namelijk een afname in opvoedingscompetentie. Dit is opmerkelijk, want dit resultaat sluit niet aan bij eerder onderzoek (Singh et al., 2010), waarin gevonden werd dat het volgen van een mindfulness training een voorspeller was voor een toename van tevredenheid in de opvoeding. Daarbij wordt tevredenheid in de opvoeding gezien als onderdeel van

opvoedingscompetentie. Een mogelijke verklaring voor het opmerkelijke resultaat kan gevonden worden in de bewustwording die ontstaat tijdens de mindfulness training. De opzet van de MYmind training maakt ouders bewuster van de opvoeding en leert met meer aandacht handelingen te verrichting en erop te reflecteren (Bögels et al., 2010). Een ouder kan bijvoorbeeld zijn kind

(16)

16 regelmatig berispen ook als er geen reden is voor afkeuring van gedrag. De reactie is een gewoonte geworden voor de ouder of heeft te maken met eigen opvoeding of hoe de ouder zich in het moment voelt. De ouder leert in de MYmind training de aandacht naar het lichaam te brengen en te kijken hoe het op dat moment met hem of haar gaat, of er gevoelens, emoties, gedachten of actieneigingen (i.e. impuls of behoefte om op een bepaalde manier te handelen) zijn. Door de aandacht naar binnen te richten, ontstaat een bepaalde afstand tussen een gebeurtenis en een handeling. De ouder heeft meer ruimte om de gebeurtenis of situatie te overzien en een bewuste in plaats van een automatische reactie te geven. Deze bewustwording en opmerkzaamheid bij de ouder kan ertoe leiden dat de ouder in eerste instantie zich ook meer bewust wordt van ongewenste patronen en reacties van zichzelf op het kind. De ouder kan daarnaast inzichten krijgen in zichzelf als opvoeder en zijn/haar bijdrage aan het in stand houden van probleemgedrag. Als gevolg daarvan kan ontevredenheid ten aanzien van zichzelf als opvoeder ontstaan. In de resultaten is dit ook terug te zien. De resultaten laten overall een afname zien van de opvoedingscompetentie. Dit betekent over de loop van de training de opvoeder zich minder competent gaat voelen. Met de resultaten uit het onderzoek van Singh et al. (2010) in ogenschouw gehouden wordt verondersteld dat verder in de tijd de opvoedingscompetentie alsnog zal toenemen. Om verschillende redenen wordt verwacht dat het mogelijk is dat de opvoedingscompetentie in de tijd alsnog toeneemt. Allereerst kan de bewustere houding van de ouder uiteindelijk zorgen voor een positieve verwachting over zijn of haar eigen mogelijkheden in het hebben van een positieve invloed op de ontwikkeling en het gedrag van het kind (doeltreffendheid). Verondersteld wordt dat daarnaast de acceptatie van het kind zoals het is en compassie met zichzelf de ouder zich meer tevreden zal voelen over de opvoeding. Tevredenheid en doeltreffendheid worden daarbij gezien als onderdeel van opvoedingscompetentie. Vooralsnog kan in de literatuur geen ondersteuning gevonden voor deze verwachting. Reeds uitgevoerde onderzoeken hebben veelal geen longitudinaal design waardoor geen uitspraak gedaan kan worden over de verbetering van opvoedingscompetentie verder in de tijd.

Ten tweede is, in lijn met de verwachting, gebleken dat ouder gerapporteerde symptomen afnamen, er werd een positieve relatie gevonden tussen ouder gerapporteerde ADHD-symptomen en tijd. Het gevonden resultaat betekent dat de ouders voor de start van de MYmind meer ADHD-symptomen bij hun kind rapporteerden dan direct na afloop van de training en bij de follow-up meting. Zowel voor aandacht als voor hyperactiviteit/impulsiviteit werd deze afname gevonden. De gevonden resultaten over ouder gerapporteerde ADHD-symptomen na een mindfulness training sluiten aan bij eerder onderzoek wat hiernaar gedaan is (Neece, 2013; Van der Oord et al., 2012; Van de Weijer-Bergsma, 2011). Eerder onderzoek toont namelijk aan dat er, na het volgen van een

mindfulness training, door de ouder een afname wordt gerapporteerd in ADHD-symptomen van het kind.

Ten derde is een verwachte positieve relatie gevonden tussen ouder gerapporteerde

externaliserende problemen en tijd. Dit resultaat betekent dat de mate waarin ouders externaliserende problemen bij hun kind ervaren vóór de training hoger is dan na de training. Een afname van ouder

(17)

17 gerapporteerde externaliserende problemen als gevolg van een mindfulness training werd tevens gevonden in voorgaand onderzoek (Bögels, et al., 2008; Bögels, Hellemans, Deursen, Römer, & Meulen, 2014). Een kanttekening bij zowel de gerapporteerde afname van ADHD-symptomen als externaliserende problemen

is dat d

e ouder in een mindfulness training leert accepteren dat het kind is zoals het is, ook als het ongewenst gedrag laat zien (Hellemans, 2011). Mogelijk leidt deze

acceptatie van de ouder tot minder gerapporteerde probleemgedragingen bij het kind.

Omdat de verwachting dat opvoedingscompetentie zou toenemen na een MYmind training niet werd ondersteund door de resultaten van het onderzoek, is exploratief gekeken of

opvoedingscompetentie een voorspeller is van de afname in ouder gerapporteerde ADHD-symptomen. In de huidige studie is geen ondersteuning gevonden voor opvoedingscompetentie als voorspeller van de afname in ouder gerapporteerde ADHD-symptomen. Dit betekent dat de afname in ouder

gerapporteerde ADHD-symptomen van de voormeting op de follow-up meting niet verklaard kan worden door een verandering in opvoedingscompetentie. Het gevonden resultaat is niet in lijn met de verwachtingen. Toch is het te verklaren door middel van het uitblijven van de verwachting dat opvoedingscompetentie zou toenemen als gevolg van een MYmind training. De reden dat exploratief gekeken is naar de rol van opvoedingscompetentie in afname van ouder gerapporteerde ADHD-symptomen en externaliserende problemen is vanwege het feit dat een dergelijk resultaat werd verondersteld aan de hand van wederzijdse beïnvloeding tussen ouder en kind (Deković, Janssens, & Van As, 2003). Ook in het onderzoek van Johnston en Mash (1989) werd een relatie gevonden tussen opvoedingscompetentie en ouder gerapporteerde externaliserende problemen namelijk dat de opvoedingscompetentie lager was wanneer ouders meer externaliserende problemen bij hun kind rapporteren. Verondersteld werd dat ditzelfde effect in tegengestelde richting werkt, een hogere mate van opvoedingscompetentie zorgt voor minder ouder gerapporteerde externaliserende problemen.

Een aantal limitaties van de huidige studie kunnen overwogen worden bij de interpretatie van de resultaten. Een eerste belangrijke limitatie is het ontbreken van een tweede follow-up meting. Door het ontbreken van een tweede follow-up meting is het niet mogelijk om een uitspraak te doen of mindfulness training verder in de tijd misschien leidt tot een toename in opvoedingscompetentie. Voor vervolgonderzoek is het van belang om een tweede follow-up meting af te nemen om zo te kunnen onderzoek en of na verloop van tijd de opvoedingscompetentie toeneemt in plaats van direct na de MYmind training.

Daarnaast is de vragenlijst die betrekking heeft op opvoedingscompetentie alleen afgenomen bij de ouder die het meest betrokken (alle sessies aanwezig) was bij de MYmind training. Voor het verkrijgen van objectievere resultaten over opvoedingscompetentie zou het waardevol zijn om de minst betrokken (geen of enkele sessies aanwezig) ouder van de MYmind training ook vragenlijsten in te laten vullen over zijn/haar beleving van de ervaren competentie over de andere ouder. Wanneer de minst betrokken ouder meegenomen wordt als informant wordt de bias van de MYmind training

(18)

18 ingeperkt. Met bias wordt bedoeld dat er vertekening van de uitkomsten ontstaat (Šimundić, 2013).In huidige studie kan de vooringenomenheid over het effect van de training of het minder competent voelen door de bewustwording uit de training voor bias hebben gezorgd. De minst betrokken ouder van de MYmind training heeft zelf het proces niet meegemaakt van bewustwording en met aandacht opvoeden, daardoor rapporteert deze ouder mogelijk anders over de opvoedingscompetentie van de meest betrokken ouder. Ook zou het waardevol zijn om aan de hand van een vragenlijst de beleving van het kind over de meest betrokken ouder van de training te onderzoeken. Voor vervolgonderzoek verdient het aanbeveling een dergelijke informant mee te nemen.

Andere beperkingen van de huidige studie is de beperkte aantal deelnemers, waardoor mogelijk alleen grotere verschillen in effecten worden aangetoond. Kleinere verschillen konden niet worden aangetoond en zijn hierdoor mogelijk onopgemerkt gebleven. Daarnaast werd in de huidige studie gebruik gemaakt van vrijwillige deelname en een homogene steekproef. De participanten uit de huidige studie waren over het algemeen hoog opgeleid (66% ronde een opleiding op het HBO of de Universiteit af). Om deze reden geeft de steekproef geen geheel representatief beeld van

opvoedingscompetentie in het algemeen en de verandering in opvoedingscompetentie na een MYmind training. Daarnaast kunnen de resultaten moeilijk gegeneraliseerd worden naar een grotere populatie, waaronder mensen die minder hoog opgeleid zijn en mensen die niet openstaan voor onderzoek of behandeling. Belangrijk voor vervolgonderzoek is deze uit te voeren bij een meer heterogene groep mensen.

Voorlopig kan geconcludeerd worden dat ouders die een MYmind training hebben gevolgd een afname in symptomen en externaliserende problemen rapporteren. Dit betekent dat de ADHD-symptomen en vaak co-morbide externaliserende problemen van kinderen met ADHD afnemen na een mindfulness training. Dit resultaat sluit aan bij het primaire doel van de MYmind training en is erg waardevol voor de reizende vraag naar alternatieve behandelingen voor kinderen met ADHD. Echter, er kon niet worden vastgesteld dat een MYmind training leidt tot een toename van

opvoedingscompetentie en dat dit een voorspeller is van de afname in ouder gerapporteerde ADHD-symptomen. Gezien de rol van de ouder bij het in stand houden van probleemgedrag is de afname van de door hen gerapporteerde ADHD symptomen en externaliserende problemen een veelbelovend resultaat. Toch is het voor vervolgonderzoek belangrijk verder te kijken naar welke factoren bij de ouder het probleemgedrag van het kind in stand kunnen houden en de rol die mindfulness op deze aspecten kan hebben.

(19)

19 Literatuurlijst

Achenbach, T. M. & Rescorla, L. A. (2001). Manual for the ASEBA School-Age Forms & Profiles. Burlington: University of Vermont.

American Psychiatric Association. (2013). Diagnostic and statistical manual of mental disorders. 5th ed. Washington DC: APA.

Breat, C., & Bögels, S. (2014). Protocolaire behandelingen voor kinderen en adolescenten met psychische klachten. Boom, Amsterdam.

Bögels, S. M., Hellemans, J., Deursen, S., Romer, M., & van der Meulen, R. (2014). Mindful

paretning in mental health care: Effects on parental and child psychopathology, parental stress, parenting, coparenting, and martial functioning. Mindfulness, 5, 536-551.

Bögels, S. M., Hoogstad, B., van Dun, L., de Schutter, S., & Restifo, K. (2008). Mindfulness training for adolescents with externalizing disorders and their parents. Behavioral and Cognitive Psychotherapy, 36, 193-209.

Bögels, S. M., Lehtonen, A., & Restifo, K. (2010). Mindful Parenting in Mental Health Care. Mindfulness, 1, 107-120.

Burke, C. A. (2010). Mindfulness-based approaches with children and adolescents: A preliminary review of current research in an emergent field. Journal of Child and Family Studies, 19, 133– 144.

Coleman, P. K., & Karraker, K. H. (2000). Parenting self-efficacy among mothers of school-age children: conceptualization, measurement, and correlates. Family Relations, 49, 13-24. Deater-Deckard, K. (1998). Parenting stress and child adjustment: Some old hypotheses and new

questions. Clinical Psychology: Science and Practice, 5, 314-332.

Deault, L. C. (2010). A systematic review of parenting in relation to the development of

comorbidities and functional impairments in children with Attention-Deficit/Hyperactivity Disorder (ADHD). Child Psychiatry and Human Development, 41, 168–192.

Deković, M., Janssens, J.M.A.M., & Van As, N.M.C. (2003). Family predictors of antisocial behavior in adolescence. Family Proces, 42, 223-235.

Dempsey, I., Keen, D., Pennell, D., O’Reilly, J., & Neilands, J. (2009). Parent stress, parenting competence and family-centered support to young children with an intellectual or developmental disability. Research in Developmental Disabilities, 30, 558-566.

Dumas, J.E. (2010). Mindfulness-Based parent training: Strategies to lessen the grip of

automaticity in families with disruptive children. Journal of Clinical Child & Adolescent Psychology, 35, 779-791.

(20)

20 implications for parent-child relationships

and prevention research. Clinical Child and

Family Psychological Review, 12, 255-270.

De Haan, A. M., Prinzie, P., & Deković, M. (2009). Mothers’ and fathers’ personality and parenting: The mediating role of sense of competence. Developmental Psychology, 45, 1695-1705. Gilmore, L. A., & Cuskelly, M. (2008). Factor structure of the parenting sense of competence scale

using a normative sample. Child care, health & development, 38(1). pp. 48-55. Gliem, J. A., & Gliem, R. R. (2003). Calculating, interpreting, and reporting

Cronbach’s alpha reliability coefficient for Likert-type scales. Verkregen van

https://scholarworks.iupui.edu/bitstream/handle/1805/344/Gliem%20&%20Gliem.pdf?s.

Hellemans, J. (2011). Mindful parenting in de klinische praktijk: Een opvoedingstraining

om ouders en kinderen te ondersteunen. Tijdschrift voor Kindergeneeskunde, 79,

203-208.

Hoofdakker, B. J., van den Veen-Mulders, L., van der, Sytema, S., Emmelkamp, P. M. G., Mindraa, R. B., & Nauta, M. H. (2007). Effectiveness of behavioral parent training for children with ADHD in routine clinical practice: A randomized controlled study. Journal of American Child and Adolescent Psychiatry, 46, 1263-1271.

Johnston C., & Mash, E.J. (1989). A measure of parenting satisfaction and efficacy. Journal of Clinical Child Psychology, 18, 167-175.

Johnston, C., Murray, C., Hinshaw, S. P., Pelham, W. E., & Hoza, B. (2002). Responsiveness in interactions of mother and sons with ADHD: Relations to maternal and child characteristics. Journal of Abnormal Child Psychology, 30, 77–88.

Kabat-Zinn, J. (2003). Mindfulness-based interventions in context: Past, present, and future. Clinical Psychology: Science and Practice, 10, 144-156.

McLaughlin, D.P., & Harrison, C.A. (2006). Parenting practices of mothers of children with ADHD: The role of maternal and child factors. Child and Adolescent Mental Health, 11(2), 82-88. Modesto-Lowe, V., Danforth, J.S., & Brooks, D. (2008). ADHD: Does parenting style matter?

Clinical Pediatric, 47, 865 – 872.

Neece, C. (2013). Mindfulness-based stress reduction for parent of young children with

developmental delays: Implications for parental mental health and child behavior problems. Journal of Applied Research in Intellectual Disabilities, 27, 174-186.

Oosterlaan, J., Scheres, A., Antrop, I., Roeyers, H., & Sergeant, J.A. (2000). Vragenlijst voor

Gedragsproblemen bij Kinderen (VvGK). Nederlandse bewerking van de Disruptive Behavior Disorders Rating Scale [Dutch translation of the Disruptive Behavior Disorders Rating Scale]. Lisse: Swets & Zeitlinger.

Postma S.: JGZ-Richtlijn ‘Vroegsignalering van psychosociale problemen’. 2008, Bilthoven: RIVM Schroeder, V.M., & Kelley, M.L. (2009). Associations between family environment, parenting

(21)

21 practices, and executive functioning of children with and without ADHD. Journal of Child and Family Studies, 18, 227-235.

Šimundić, A.M. (2013). Bias in Research. Biochemia medica, 23, 12-15.

Singh, N.N., Sing, A.N., Lancioni, G.E., Singh, J., Winton, A.S.W., & Adkins, A.D. (2010). Mindfulness training for parents and their children with ADHD increases the children’s compliance. Journal of Child and Family Studies, 19, 157-166.

Tavakol, M., & Dennick, R. (2011). Making sense of Cronbach’s alpha. International Journal of Medical Education, 2, 53-55.

Theule, J., Wiener, J., Tannock, R., & Jenkins, J.M. (2012). Parenting stress in families of children with ADHD: A meta-analysis. Journal of Emotional and Behavioral Disorders, 21, 3-17.

Van der Oord , S., Bögels, S.M., & Peijnenburg, D. (2012). The effectiveness of mindfulness training for children with ADHD and Mindful Parenting for their parents. Journal of Child and Families Studies, 21(1), 139-147.

Van der Weijer-Bergsma, E., Formsma, A.R. de Bruin, E.I., & Bögels, S. M. (2012). The

effectiviveness of mindfulness training on behavioral problems and attentional functioning in adolescents with ADHD. Journal of Child and Family Studies, 21, 775-787.

Verheij, F., Verhulst, F.C., & Ferdinand, R.F. (2007). Kinder- en Jeugdpsychiatrie. Psychopathologie. Assen: Koninklijke van Gorcum. H.5.

Wenar, C. & Kerig, P. (2000). Developmental psychopathology: from infancy through adolescence. New York: McGraw-Hill. H.6.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

OR approaches typically involve the creation of a model of the design problem and then support the development of a design solution by calculating the performance of specific

In the case of attack where the number of non-first packets is greater than the number of first packets, if the verified result of a Tree rule is 'ACCEPT' (i.e., the path

The proposed kCF and kSF can be considered as grapheme-based representations and have several attractive properties: (1) kCF and kSF cover short contour and stroke fragments of

In this section, we evaluate the feature performance for writer identification based on single- script and the results on five data sets are given in Table 7.1, from which we can

In single-model prediction-based fusion 4 predictors (eq. 1 - 4) are trained for each class, laughter and speech, using the en- tire training set and their prediction errors

We here report an experimental and kinetic modeling study on the rate of decomposition of 2-HAF in a typical reaction medium for 5-HMF synthesis (water, Bro ̈nsted acid), with

Brain-inspired computer vision with applications to pattern recognition and computer-aided diagnosis of glaucoma..

It is observed that modern renew- able energy grew globally by 4.4% on average compared to a 1.8% growth of energy consumption from 1990 to 2005 when prices of fossil fuels were