• No results found

Trauma verandert wereldbeeld : de rol van posttraumatische groei bij deradicalisering van leden uit extremistische groeperingen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Trauma verandert wereldbeeld : de rol van posttraumatische groei bij deradicalisering van leden uit extremistische groeperingen"

Copied!
33
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Trauma verandert Wereldbeeld

De Rol van Posttraumatische Groei bij Deradicalisering van Leden

uit Extremistische Groeperingen

.

Inan Eliza Schults

Universiteit van Amsterdam

Sociale Psychologie

Bachelorthese

Begeleider:

A.R. Feddes

Universiteit van Amsterdam

Datum: 20 juni 2014

Studentnummer: 10187677

(2)

Inhoudsopgave

Abstract p. 3

Inleiding p. 4

1. Van Radicalisering naar Deradicalisering p. 6

Deradicalisering en Disengagement p. 8

2. Trauma, Posttraumatische Groei en Deradicalisering p. 10

Trauma p. 11

Posttraumatische Groei p. 12

Posttraumatische Groei en Deradicalisering p. 17 3. Terror Management Theorie en Post Traumatic Stress Disorder p. 20

Terror Management Theorie p. 20

Conclusie en Discussie p. 24 Conclusie p. 24 Discussie p. 25 Onderzoeksvoorstel p. 26 Inleiding p. 26 Methode p. 28 Materialen p. 28 Procedure p. 29 Literatuur p. 30 2

(3)

Abstract

In dit paper wordt gekeken naar de rol van Posttraumatische Groei bij deradicalisering van leden uit radicale groeperingen. Trauma blijkt zowel positieve als negatieve gevolgen te kunnen hebben voor het individu. De positieve gevolgen van trauma worden besproken aan de hand van het fenomeen van Posttraumatische Groei, waarbij een positieve verandering van wereldbeeld plaatsvindt. De negatieve gevolgen van trauma worden besproken aan de hand van de Terror Management Theorie, waarbij een individu zich vastklampt aan het huidige wereldbeeld en symptomen van Post Traumatic Stress Disorder ontwikkelt. Het literatuur onderzoek wijst uit, dat indien radicale leden na een traumatische ervaring Posttraumatische Groei doormaken, dit kan resulteren in de deradicalisering van deze leden.

(4)

Inleiding

De toename van terroristische aanslagen sinds 1997 (Global Terrorism Database, 2012) heeft aangezet tot een groei in wetenschappelijk onderzoek naar de factoren die een rol spelen bij de radicalisering van mensen in radicale groeperingen. Na de terroristische

aanslagen van 11 september 2001 op het World Trade Center in New York, zijn mensen angstig geworden voor dit tot nog toe vrij onbekende fenomeen van radicalisme. Men wil zich een beeld kunnen vormen van wie ‘deze mensen’ zijn en wat hun drijft tot dit radicale gedrag. Hieruit volgend zijn al een groot aantal interventies ontwikkeld die zich voornamelijk richten op het voorkomen van de intrede, oftewel het radicaliseren, van nieuwe leden in deze

groeperingen (United Nations Counter-Terrorism Implementation Task Force 2008, p.5). Een groot verwaarloosd veld in het onderzoek naar radicale groeperingen, is het onderwerp van deradicalisering. De beweegredenen van radicale leden, om zich na een periode van

lidmaatschap weer te distantiëren van de radicale groep, zijn nog grotendeels onbekend. Deze factoren van deradicalisering zouden echter een belangrijke bron van informatie kunnen zijn bij het ontwikkelen van nieuwe interventies, niet gericht op het voorkomen van radicalisering, maar op het bevorderen van deradicalisering. In dit deradicaliseringsproces wordt niet alleen fysiek afstand genomen van de groep, maar neemt men ook afstand van de ideologie van de radicale groep, waarbij een verandering in wereldbeeld plaatsvindt. Wereldbeeld wordt gedefinieerd als een individuele kijk op de werkelijkheid, aan de hand van waarden (ideeën over goed en fout) en overtuigingen (toeschrijven van eigenschappen, aannames over de wereld en ideeën over oorzaak en gevolg), waarmee men de wereld kan begrijpen en ordenen (Snow, Rochford, Worden, & Benford, 1986). Wanneer bepaalde aspecten van een situatie niet passen in het wereldbeeld van een persoon, zal het individuele wereldbeeld aangepast moeten worden, om de tegenstrijdige informatie wel te kunnen verwerken. In dit paper zal

(5)

onderzocht worden of een dergelijke aanpassing van het wereldbeeld plaatsvindt na een traumatische ervaring.

De psychologische processen die een rol spelen bij deradicalisering staan centraal in dit paper. Een fenomeen wat hiermee in verband zal worden gebracht, als mogelijk

onderliggend proces, is Posttraumatische Groei. Dit is een fenomeen waarbij positieve groei ervaren wordt, ten gevolge van een uitdagende of traumatische levenservaring. Dit kan zich op verschillende manieren manifesteren, waaronder een toegenomen waardering voor het leven, het ontwikkelen van meer betekenisvolle interpersoonlijke relaties, een toegenomen gevoel van persoonlijk vermogen, verandering in prioriteiten en/of een rijker existentieel en spiritueel leven (Tedeschi & Calhoun, 2004). Lidmaatschap van een radicale groepering gaat vaak gepaard met psychologisch of fysiek geweld, wat als traumatisch ervaren kan worden. Wanneer dit trauma zorgt voor een positief veranderd wereldbeeld, kan dit leiden tot Posttraumatische Groei. Deze verandering van het wereldbeeld zou wellicht gezien kunnen worden als een belangrijke factor van het deradicaliseringsproces. De vraag die dit paper zal trachten te beantwoorden is welke rol Posttraumatische Groei speelt bij de deradicalisering van radicale leden.

Om het begrip deradicalisering te introduceren zal in het eerste hoofdstuk kort ingegaan worden op onderzoek naar radicalisering en deradicalisering. Hierbij zal gekeken worden naar eerdere interventies die ontwikkeld zijn om radicalisering te voorkomen of deradicalisering onder radicale leden te bevorderen en hoe deze interventies verbeterd kunnen worden. In het tweede hoofdstuk zal vervolgens gekeken worden naar trauma. Trauma kan twee verschillende soorten gevolgen hebben voor een persoon: het kan een positieve invloed hebben wanneer Posttraumatische Groei plaatsvindt, maar het kan ook negatieve gevolgen hebben in het geval van een Post Traumatic Stress Disorder. In dit tweede hoofdstuk zal aandacht besteed worden aan de positieve gevolgen dat trauma kan hebben wanneer

(6)

Posttraumatische Groei plaatsvindt. Op deze manier zal een verband gelegd worden tussen een positief veranderd wereldbeeld door trauma en deradicalisering van leden uit radicale groeperingen. Het derde hoofdstuk gaat in op de negatieve gevolgen van trauma. Wanneer Posttraumatische Groei uitblijft, is de kans groot dat symptomen van Post Traumatic Stress Disorder ontwikkeld worden en men negatieve gevolgen zal ervaren van de traumatische

ervaring. Hierbij zal ook de Terror Management Theorie besproken worden, die stelt dat mensen in een periode van trauma zich juist vastklampen aan hun huidige wereldbeeld. Op deze manier kan geen positieve verandering van dit wereldbeeld plaatsvinden en ontstaat derhalve geen Posttraumatische Groei. In het concluderende hoofdstuk zal gekeken worden naar wat we uit de voorgaande hoofdstukken kunnen interpreteren en wat hiervan de

implicaties zijn voor huidige en toekomstige interventies op het gebied van deradicalisering. Op deze manier zal getracht worden de hoofdvraag van dit paper te beantwoorden. Ten slotte zal een onderzoeksvoorstel gegeven worden op basis van nog onbeantwoorde vragen

voortkomend uit dit paper.

1. Van Radicalisering naar Deradicalisering

Radicalisme is een ingewikkeld fenomeen en tot nu toe bestaat nog steeds geen consensus over welke algemene definitie gehanteerd dient te worden. Door de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst wordt radicalisme gedefinieerd als “het nastreven en/of ondersteunen van diep ingrijpende veranderingen in de samenleving, die een gevaar kunnen opleveren voor de democratische rechtsorde” (AIVD, 2004, p. 15). Hieruit volgend is radicalisering te definiëren als “de (groeiende) bereidheid zelf dergelijke veranderingen (eventueel op ondemocratische wijze) na te streven en/of te ondersteunen, dan wel anderen daartoe aan te zetten” (AIVD, 2004, p. 15). Bij dit radicaliseringsproces ontstaat een ideologie

(7)

over hoe de samenleving er uit zou moeten zien na het verwezenlijken van deze

veranderingen. Deradicalisering is het proces waarbij mensen weer afstand nemen van deze ideologie en het radicale gedachtegoed afzweren. Hiermee wordt verwezen naar een

cognitieve verandering, dat wil zeggen, een structurele verandering in waarden, opvattingen en attitudes (AIVD, 2010). De bovenstaande definities zullen ook gehanteerd worden in dit paper.

Onderzoek naar radicalisme is uitgebreid en divers, maar een aantal belangrijke conclusies kunnen uit de vele resultaten getrokken worden (Schmidt, 2013):

1. Radicalen zijn psychisch net zo gezond als niet-radicalen. Het over het algemeen geaccepteerde idee dat radicalen leiden aan een of andere psychopathologie, wordt vanuit klinisch onderzoek niet ondersteund (Hudson, 1999).

2. De oorzaken van radicalisme zijn divers. Radicalen komen niet van één bepaalde achtergrond en zijn niet te identificeren aan de hand van bepaalde

persoonlijkheidskenmerken (Bjørgo, 2011).

3. Radicalisering is een gradueel proces, waarbij verschillende factoren samen leiden tot het wel of niet aansluiten bij een radicale groepering.

Voornamelijk de tweede conclusie, dat er diversen oorzaken van radicalisme zijn, is hier van belang. Ondanks het grote aantal onderzoeken dat aantoont dat radicalen niet eenduidig te karakteriseren zijn, zijn veel hedendaagse interventies nog steeds gericht op het voorkomen van radicalisering, door middel van profiling. Profiling is het vastleggen en analyseren van de psychologische en gedragsmatige kenmerken van een bepaalde groep individuen, om op deze manier een karakterschets te kunnen maken van een ‘typisch lid’ van deze categorie mensen (Lindekilde, 2012). Op deze manier worden ook karakterschetsen ontwikkeld voor mensen die een grote kans hebben te radicaliseren, aan de hand van persoonlijkheidskenmerken en gedragspatronen. Zo tracht het Deens Counter-radicalization Action Plan radicalen te

(8)

identificeren door het profilen van gewelddadige individuen en deze te transformeren tot ‘goed burgers’. Dit wordt gedaan door individuen te identificeren met een persoonlijkheid die op meerdere vlakken overeenkomt met de karakterschets van een ‘typisch’ gewelddadig persoon (Lindekilde, 2012).

Deze focus van interventies op de preventie van radicalisering, ook wel

contra-radicalisering genoemd (AIVD, 2010), lijkt echter niet de meest effectieve aanpak, aangezien radicalen zeer uiteenlopende persoonlijkheden hebben en van veel diverse achtergronden komen (Bjørgo, 2011). Hierdoor ontstaan veel false positives waarbij iemand als potentiële radicaal geïdentificeerd wordt, terwijl de persoon dit niet is, of nooit zal worden (Lindekilde, 2012). Deze contra-radicalisering kan onderscheiden worden van deradicalisering, waarbij mensen al aangesloten bij een radicale groep hier weer uit stappen. In hedendaagse

interventies wordt aan deze deradicaliseringsfase steeds meer aandacht besteed. Wellicht zijn deze reeds geradicaliseerde individuen juist voor rede vatbaar, aangezien zij hun radicalisme al tot uiting hebben kunnen brengen. Dit in tegenstelling tot de jongeren waar de interventies tot nu toe op gericht zijn geweest. Het onderdrukken van het radicalisme bij deze jongeren heeft wellicht alleen tot gevolg dat de uiting van deze radicale ideeën uitgesteld wordt tot een latere leeftijd. De focus op het deradicaliseringsproces is daarnaast ook effectiever, aangezien het direct gericht kan worden op de beoogde groep mensen, de radicalen, terwijl het bij preventie altijd de vraag blijft of de gekozen individuen zonder de interventie daadwerkelijk geradicaliseerd zouden zijn (Lindekilde, 2012).

Deradicalisering of Disengagement

Een onderscheid dient gemaakt te worden tussen deradicalisering en disengagement. Deradicalisering omvat een verandering in persoonlijke opvattingen, waarden en attitudes, waarmee het radicale gedachtegoed wordt afgezworen (AIVD, 2010). Het wereldbeeld van de

(9)

persoon verandert, men hangt niet meer de radicale ideologie van de groep aan en neemt daarom afstand (Horgan, 2008). Er kan echter ook sprake zijn van disengagement, het proces waarbij leden uit een radicale groepering fysiek afstand nemen van de groep en radicaal gedrag beëindigen (activiteiten of uitlatingen), zonder dat het radicale gedachtegoed wordt afgezworen (AIVD, 2010). Dit kan bijvoorbeeld het gevolg zijn van een verandering in persoonlijke prioriteiten, het verstoten worden uit de groep of het gedwongen uitzitten van een gevangenisstraf, (Garfinkel, 2008).

Interventies die zich wel al focussen op het bevorderen van deradicalisering richten zich tot nu toe voornamelijk op disengagement, in plaats van deradicalisering, omdat dit makkelijker te bewerkstelligen is (Reinares, 2011). Het nadeel hiervan is dat de radicale leden hierdoor alleen fysiek afstand nemen van de groep, waarbij het radicale gedachtegoed blijft bestaan. Dit brengt het gevaar met zich mee dat deze mensen na een bepaalde periode van afstand, zich gemakkelijk opnieuw kunnen aansluiten bij de groep, aangezien zij nog steeds ‘onzichtbaar’ achter de ideeën van de groep staan. Hoewel deze vorm van interventie wellicht makkelijker is, kunnen positieve interventieresultaten op deze manier snel teniet gedaan worden. Gesteld wordt dat er onvoldoende gebruik wordt gemaakt in deze interventies van de psychologische kennis over deradicalisering waarover wij beschikken (Dechesne, 2011). Wanneer interventies specifiek gericht worden op deradicalisering, zouden er wellicht minder terugvallen bestaan, omdat er daadwerkelijk een verandering in wereldbeeld bewerkstelligd wordt in plaats van alleen een verandering in gedrag. Dit veroorzaakt een cognitieve

verandering in persoonlijke opvattingen, waarden en attitudes, waardoor de kans op herintreding in de radicale groepering kleiner is dan wanneer alleen een fysieke uittreding plaatsvindt.

Het ontwikkelen van interventies die gericht zijn op deradicalisering heeft echter ook moeilijke aspecten. Het is lastig om mensen in radicale groepen van buitenaf zo te

(10)

beïnvloeden dat ze een verandering in wereldbeeld doormaken en deradicaliseren. Dit is een proces dat wellicht vanuit de persoon zelf zou moeten ontstaan. Wanneer dit van buitenaf wordt (bijvoorbeeld door gevangenschap) is de kans groot dat er alleen disengagement en geen daadwerkelijke deradicalisering plaatsvindt. Om toch van buitenaf radicale leden te kunnen deradicaliseren is het noodzakelijk dat er al een beginfase van deradicalisering

aanwezig is vanuit de persoon zelf. Dit kan bijvoorbeeld doordat het lidmaatschap niet aan de voorafgaande verwachtingen van de persoon voldoet waardoor teleurstelling ontstaat, of doordat bepaalde gebeurtenissen zorgen voor twijfel bij de persoon over het radicale

gedachtegoed van de groep. In het volgende hoofdstuk zal beargumenteerd worden dat zo’n vorm van twijfel kan ontstaan door een traumatische gebeurtenis, waarbij het wereldbeeld (het radicale gedachtegoed) van de persoon wordt uitgedaagd.

2. Trauma, Posttraumatische Groei en Deradicalisering

Een traumatische ervaring kan verschillende gevolgen hebben voor een persoon, zowel positief als negatief. Trauma kan een positieve uitwerking hebben wanneer het huidige

wereldbeeld in twijfel wordt getrokken, en Posttraumatische Groei plaatsvindt. Bij leden van een radicale groepering kan een positief veranderd wereldbeeld op deze manier resulteren in de deradicalisering uit de groep. In dit hoofdstuk zal eerst ingegaan worden op wat we verstaan onder een traumatische ervaring. Vervolgens zal gekeken worden naar hoe trauma kan resulteren in Posttraumatische Groei en welke fases hierbij doorlopen worden. Ten slotte zal aan de hand van het model van Posttraumatische Groei van Tedeschi en Calhoun (2004) beredeneerd worden op welke manier een traumatische ervaring invloed kan hebben op het radicale gedachtegoed van een radicaal lid.

(11)

Trauma

Een gebeurtenis dient twee kenmerken te bezitten om aan de hand van het Diagnostic and Statistical Manual V (DSM, American Psychiatric Association, 2013) tot traumatische

ervaring gerekend te worden. Ten eerste: de persoon ervoer, was getuige van of werd

geconfronteerd met een gebeurtenis waarbij sprake was van feitelijke of dreiging van dood of serieus letsel. Ten tweede: de persoon reageerde op deze gebeurtenis met intense angst, hulpeloosheid of afschuw. Hieraan toegevoegd wordt in dit paper gesproken over een traumatische ervaring, wanneer sprake is van omstandigheden die het wereldbeeld van het individu uitdagen, waarbij twijfel ontstaat over het begrip van de wereld en de plaats van het individu in deze wereld (Janoff-Bulman, 1992, aangehaald in Tedeschi & Calhoun, 2004).

De focus van psychologen bij slachtoffers van traumatische gebeurtenissen ligt voornamelijk bij de negatieve gevolgen dat trauma heeft op het psychische welzijn van deze mensen. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat alleen mensen die last hebben van

psychologische klachten in behandeling komen bij psychologen en de mensen zonder klachten aldus niet onderzocht worden. Desalniettemin blijkt dat meldingen van positieve groei in de nasleep van een traumatische ervaring hoger zijn in aantal, dan meldingen van psychologische stoornissen (Tedeschi & Calhoun, 2004). Wanneer fundamentele aannames van het individuele wereldbeeld worden uitgedaagd, blijkt trauma daarom ook aan de basis te kunnen liggen van positieve cognitieve veranderingen binnen de persoon. Het idee dat

menselijk leed een mogelijke bron kan zijn voor positieve verandering is niet nieuw. Zo bevatten veel van de vroege ideeën en geschriften van de oude Hebreeërs, Grieken en

Christenen al elementen van de potentiele transformatie die kan ontstaan uit lijden (Tedeschi & Calhoun, 1995). Dit veld van psychologisch onderzoek naar de positieve gevolgen van trauma is belangrijk, omdat het inzichtelijke informatie kan verschaffen voor diegenen die

(12)

hulp willen bieden aan slachtoffers van een traumatische gebeurtenis, zoals familie, vrienden of hulpverlener.

Posttraumatische Groei

Posttraumatische Groei wordt beschreven als een positieve ontwikkeling en

herstructurering van het individuele wereldbeeld (Tedeschi & Calhoun, 2004) en kan ontstaan vanuit de ervaring van een traumatische gebeurtenis. Dit individuele wereldbeeld bestaat uit een structuur van geloofsovertuigingen en aannames over de wereld. Zodoende dient het als richtlijn voor gedrag, helpt gebeurtenissen in de wereld te begrijpen en geeft een algemeen gevoel van zingeving in het leven (Janoff-Bulman, 1992, aangehaald in Tedeschi & Calhoun, 2004). Het bevat alles wat we weten en alles wat we denken te weten (Parkes, 1971,

aangehaald in Tedeschi & Calhoun, 2004). Een traumatische gebeurtenis is niet iets wat we alledaags meemaken, waardoor de ervaring wellicht niet in het huidige wereldbeeld past. Het trauma kan niet begrepen worden aan de hand van bestaande schema’s en daagt derhalve de geloofsovertuigingen en aannames van de persoon uit. Tedeschi en Calhoun stellen dat Posttraumatische groei niet optreedt als een direct gevolg van trauma. Zij beargumenteren dat het de strijd van het individu is met de nieuwe realiteit in de nasleep van trauma, dat van cruciaal belang is voor de mate waarin posttraumatische groei optreedt. Na de traumatische ervaring vindt cognitieve wederopbouw plaats, waarbij nieuwe cognitieve schema’s

ontwikkeld worden. Tedeschi en Calhoun stellen dat de veranderde realiteit van het individu, als gevolg van het trauma, wordt opgenomen in dit nieuwe uitgebreide wereldbeeld en hierdoor resistenter tegen toekomstig trauma is.

Posttraumatische Groei is een gradueel proces, waarbij verschillende fases doorlopen worden en vele factoren invloed hebben op de mate van groei die optreedt. Tedeschi en

(13)

Calhoun (2004) ontwikkelden een model om dit ingewikkelde proces in beeld te brengen. Figuur 1 geeft dit model weer.

Figuur 1. Model van Posttraumatische Groei (Tedeschi & Calhoun, 2004)

De traumatische ervaring staat aan het begin van het gehele proces. Deze ingrijpende ervaring heeft een directe invloed op de persoon op twee manieren. Ten eerste doet het een beroep op het vermogen van de persoon om met moeilijke situaties om te gaan. De situatie vraagt om een directe, automatische reactie van de persoon. Ten tweede daagt trauma het wereldbeeld van de persoon uit, doordat de gebeurtenis niet overeenkomt met de

TRAUMA

1. Uitdagen van: omgaan met moeilijke situatie huidig wereldbeeld 2. Automatisch en ongewild nadenken over ervaring 4. Afstand nemen van wereldbeeld 5. Herstructurering Wereldbeeld 3. Verwerken van ervaring 6. Posttraumatische Groei (5 domeinen) 13

(14)

fundamentele gedragsschema’s en huidige doelen en geloofsovertuigingen van het individu. In de vroege stadia van de reactie op trauma zijn cognitieve processen voornamelijk

automatisch. Op willekeurige momenten worden indringende herinneringen herbeleefd en er ontstaan ongewilde herhaaldelijke gedachteprocessen over het trauma. Tegelijkertijd begint het verwerkingsproces, waarbij mensen het gevoel krijgen dat ze de ervaring ‘kwijt willen’. Deze wilsimpuls wordt geuit door gedachtes op te schrijven, te bidden of te praten met anderen over de ervaring. Sociale steun speelt in dit stadium van het proces een cruciale rol (Neimeyer, 2001, aangehaald in Tedeschi & Calhoun, 2004). Mentale ondersteuning van anderen kan de Posttraumatische Groei bevorderen. De persoon kan bijvoorbeeld vanuit een ander perspectief leren kijken, doordat anderen hun persoonlijke perspectief op de situatie met de persoon delen. Op deze manier blijft het slachtoffer niet hangen in dezelfde manier van denken, maar worden nieuwe en andere manieren van denken opgenomen in het nieuwe wereldbeeld (Tedeschi & Calhoun, 1996). Er zal afstand genomen worden van doelen en aannames van het individuele wereldbeeld, zodra het duidelijk wordt dat de voormalige manier van denken niet langer toepasbaar is na deze radicale verandering in het leven van de persoon. Dit leidt tot een afname in emotionele stress, waarbij de persoon langzamerhand bewust controle krijgt over de ongewilde gedachteprocessen. Dit is echter een zeer ingewikkeld proces, wat maanden of jaren kan duren. De laatste stap in het proces naar Posttraumatische Groei is de herstructurering en heropbouw van het nieuwe wereldbeeld. Hierbij wordt bewust nagedacht over de traumatische ervaring, waardoor nieuwe doelen worden geformuleerd en nieuwe schema’s worden gecreëerd en vindt Posttraumatische Groei plaats (Tedeschi, Calhoun & Cooper, 2000).

De Post Traumatic Growth Inventory (PTGI; Tedeschi & Calhoun 1996) onderscheidt vijf domeinen van Posttraumatische Groei, oftewel vijf manieren waarop Posttraumatische Groei zich manifesteert in gedrag. Ten eerste kan er een grotere waardering voor het leven

(15)

ontstaan en veranderde ideeën over wat belangrijk is in het leven (Jordan, 2000, aangehaald in Tedeschi & Calhoun, 2004). Een typisch voorbeeld van verandering in prioriteiten is de toename in waardering voor wat eerst gezien werd als ‘de kleine dingen’, zoals de lach van een kind (Tedeschi & Calhoun, 2004). Daarnaast kan sprake zijn van warmere, meer intieme relaties met anderen. Bijvoorbeeld door het zoeken van toenadering bij mensen die hetzelfde hebben meegemaakt (Calhoun, Tedeschi, Fulmer & Harlan, 2000). Beter inzicht hebben in eigen krachten is een ander domein van Posttraumatische Groei. Mensen leren zichzelf beter kennen tijdens de traumatische ervaring, omdat vaak direct, zonder na te denken gehandeld dient te worden. Posttraumatische Groei kan ook teruggezien worden in de erkenning van nieuwe mogelijkheden in het leven of nieuwe paden in het leven die belopen kunnen worden. Zo besluiten sommige mensen om bijvoorbeeld de hulpverlening in te gaan, om mensen die dezelfde traumatische gebeurtenis meemaken als zij, te kunnen helpen. Het laatste domein van Posttraumatische Groei die Tedeschi en Calhoun onderscheiden is spirituele

ontwikkeling. Dit kan zijn in de vorm van geloof in een bepaalde hogere macht, maar kan zich ook uiten bij atheïsten, bijvoorbeeld door een grotere verbondenheid met existentiële vragen als: ‘wat is de zin van het leven?’.

Een belangrijke kanttekening is dat de aanwezigheid van Posttraumatische Groei niet per definitie betekent dat er sprake is van een mindere mate van psychologisch leed.

Posttraumatische Groei kan alleen ontstaan uit uitermate traumatische gebeurtenissen en het ontstaan van psychologisch leed, pijn, of schade is in deze situaties onvermijdelijk. Hoewel Posttraumatische Groei wellicht gezien kan worden als iets wenselijks, is de traumatische ervaring dit zeker niet.

Verschillende traumatische gebeurtenissen kunnen resulteren in Posttraumatische Groei, waarbij onderliggende cognitieve factoren invloed blijken te hebben op de mate van groei. Zowel Carboon, Anderson, Pollard, Szer en Seymour (2005) als Lelorain,

(16)

Antignac en Florin (2010) vonden Posttraumatische Groei bij nieuw gediagnostiseerde kankerpatiënten. Hierbij vonden zij dat er een sterkere Posttraumatische Groei plaatsvond bij patiënten met een laag zelfbeeld, dan bij patiënten met een hoog zelfbeeld. Ook bij

slachtoffers van fysieke of mentale mishandeling van de persoon zelf of een naaste werd Posttraumatische groei gevonden (Kleim & Ehlers, 2009; Valdez & Lilly, 2014). Kleim en Ehlers vonden dat deze groei vooral hoog was bij personen die excessief hoge angst ervoeren of gevoelens van schaamte ontwikkelden tijdens de traumatische ervaring. Uit deze resultaten concludeerden zij dat Posttraumatische Groei het sterkst ontwikkelt bij trauma slachtoffers die blijvende betekenis hechten aan het trauma, voor hun daaruit volgende levensstijl.

Posttraumatische Groei werd ook gevonden bij oorlogsslachtoffers. Zo deden Powell, Rosner, Butollo, Tedeschi en Calhoun (2003) onderzoek naar burgers die de oorlog in Joegoslavië hadden meegemaakt. Uit hun onderzoek bleek dat Posttraumatische Groei sterker was bij jonge dan bij oude mensen. Daarnaast vonden Maguen, Vogta, Kinga, Kinga en Litza (2006) Posttraumatische Groei bij Golf Oorlog veteranen. Sociale steun bleek hierbij een belangrijke factor, die de groei versterkte. Ten slotte is ook gevangenschap een traumatische ervaring waarbij Posttraumatische Groei kan ontstaan (Erbes et al., 2005; Solomon & Dekel, 2007). Erbes et al. vonden hierbij dat spiritualiteit dit effect versterkte bij Amerikaanse

ex-oorlogsgevangenen. Uit bovenstaande onderzoeken kan geconcludeerd worden, dat

Posttraumatische Groei kan ontstaan bij allerlei verschillende traumatische ervaringen. Ook leden van radicale groeperingen worden vaak blootgesteld aan moeilijke gebeurtenissen, zoals hevig fysiek letsel, het overlijden van individuen die dichtbij hen staan, of gevangenschap, waarbij vaak gevoelens van angst, hulpeloosheid en afschuw ontstaan (Garfinkel, 2008). Deze ervaringen kunnen als traumatische ervaringen gerekend worden en zouden derhalve ook als potentiële bron kunnen dienen voor Posttraumatische Groei en het proces van

deradicalisering.

(17)

Posttraumatische Groei en Deradicalisering

Mensen radicaliseren en sluiten zich aan bij een radicale groepering via familie of vrienden, of omdat zij het eens zijn met het gedachtegoed van de groep. Ze zijn het bijvoorbeeld niet eens met de gang van zaken in de samenleving en hopen hier via het aansluiten bij de radicale groepering verandering in te kunnen brengen (Slootman & Tillie, 2006). Bjørgo (2011) stelt dat wanneer deze personen zich aansluiten bij de groep, zij langzamerhand het gedachtegoed, doelen en geloofsovertuigingen van de groep overnemen. Zo sluiten ze zich aan bij de mening van de groep over hoe de samenleving zou moeten functioneren, welke aspecten van de samenleving hier niet mee in overeenstemming zijn en hoe veranderingen in de samenleving bewerkstelligd zouden moeten worden. De persoon heeft derhalve een wereldbeeld waarin het gedachtegoed van de radicale groep is opgenomen.

Aan de hand van het model (Figuur 1) van Posttraumatische Groei van Tedeschi en Calhoun (2004) kan beredeneerd worden hoe een traumatische ervaring invloed kan hebben op het wereldbeeld van een lid in een radicale groepering. De traumatische ervaring die hier als voorbeeld genomen zal worden is de dood van iemand uit de radicale groep. De

traumatische ervaring van het plotseling overlijden van iemand in je naaste omgeving brengt waarschijnlijk allerlei emoties met zich mee. Zoals verdriet om het verlies van een naaste, angst voor de dood die op zo’n moment heel dichtbij komt, of boosheid om het feit dat iemand zonder reden van je afgenomen is. Volgens het model wordt het huidige wereldbeeld van de persoon uitgedaagd, omdat de dood van iemand zo dichtbij, niet past in de schema’s, doelen en geloofsovertuigingen die de persoon heeft (fase 1). De persoon kan geen logische verklaringen bedenken voor waarom de persoon dood is, wat de meerwaarde was van

zijn/haar overlijden of wat geleerd kan worden uit het overlijden. In overeenstemming met het model, past op deze manier de gebeurtenis niet in het huidige wereldbeeld van de persoon, omdat het niet verklaard kan worden vanuit de schema’s waarover de persoon beschikt.

(18)

Volgens het model ontstaan vervolgens herhaaldelijk ongewenste gedachtepatronen over het trauma (fase 2), waarbij vragen omhoog komen als: ‘waarom moest dit gebeuren?’, ‘is dit echt gebeurd?’ en ‘hoe had ik dit kunnen voorkomen?’. Ook op deze vragen kan geen

antwoord worden gevonden in het huidige wereldbeeld van de persoon. Aansluitend volgt een periode van verwerking (fase 3), waarbij de persoon toevlucht zoekt in bijvoorbeeld het praten met andere leden van de radicale groep over de traumatische gebeurtenis, om zo gedachtes en ideeën hierover uit te wisselen. De tot noch toe beschreven fases in het model zijn een algemene manier van verwerken, de volgende fase is echter het cruciale punt waarop wel of geen Posttraumatische Groei volgt. De ervaring kan door de persoon worden

beschouwd als iets wat niet in bestaande schema’s past, maar als uitzondering, waardoor het opzij gezet kan worden zonder te verwerken. Hierbij wordt geen afstand genomen van het radicale gedachtegoed en wereldbeeld, worden geen nieuwe schema’s, geloofsovertuigingen en doelen ontwikkeld en vindt zodoende geen Posttraumatische Groei plaats. De persoon kan echter ook proberen de ervaring te verwerken aan de hand van het bestaande wereldbeeld en wanneer dit niet lukt, afstand nemen van dit radicale gedachtegoed, omdat het blijkbaar de traumatische ervaring niet kan verklaren. Volgens het model zullen hierbij bestaande radicale ideeën, doelen of geloofsovertuigingen van de hand gedaan worden (fase 4) en een nieuw wereldbeeld gestructureerd worden (fase 5), met behulp van nieuwe ideeën en nieuwe kennis uit het trauma. Op deze manier kan zodoende een traumatische ervaring leiden tot afstand nemen van het radicale gedachtegoed en de deradicalisering van het radicale lid.

De Post Traumatic Growth Inventory (PTGI; Tedeschi & Calhoun 1996) onderscheidt vijf manier waarop Posttraumatische Groei zich kan manifesteren in gedrag. Ook bij radicale leden kan dit zich op verschillende manieren uiten. Zo kan het zich uiten in een verandering in ideeën over wat belangrijk is in het leven. Zo zou de persoon bijvoorbeeld een verandering in prioriteiten kunnen ervaren en zich realiseren dat niet het lidmaatschap bij de radicale groep,

(19)

maar vrienden en familie het belangrijkst zijn in het leven. Dit zou kunnen resulteren in het verlaten van de radicale groep. Het afstand nemen van het radicale gedachtegoed kan zich ook uiten in de erkenning van nieuwe mogelijkheden of kansen in het leven. Zo zou de persoon bijvoorbeeld het trauma kunnen gebruiken als mogelijkheid om het leven om te gooien en een nieuw pad in te slaan in het leven. Ten slotte zou het zich ook kunnen uiten in spirituele ontwikkeling. Zo zou de persoon bijvoorbeeld terug kunnen vallen op het geloof in een bepaalde bovennatuurlijke macht (zoals een God), waardoor wellicht de aandacht meer gericht wordt op meer basis zaken, als een goed en eerlijk leven leiden. Het lidmaatschap bij de radicale groep lijkt hierdoor niet meer belangrijk te zijn.

Uit dit hoofdstuk kan geconcludeerd worden dat trauma kan leiden tot

Posttraumatische Groei, wanneer een verandering van wereldbeeld plaatsvindt. Daarnaast werd beredeneerd dat dit effect ook plaats kan vinden bij radicale leden, waarbij trauma binnen de groep kan leiden tot Posttraumatische Groei en een verwerping van het radicale gedachtegoed. Trauma leidt echter niet altijd tot Posttraumatische Groei. Er kan ook een verdediging van het wereldbeeld plaatsvinden, waarbij vastgehouden wordt aan de huidige geloofsovertuigingen, geen herstructurering van het wereldbeeld wordt bewerkstelligd en zodoende geen Posttraumatische Groei plaatsvindt. Dit zal in het volgende hoofdstuk beargumenteerd worden aan de hand van de Terror Management Theorie (Greenberg et al., 1990). Daarnaast zal uiteengezet worden wat er kan gebeuren wanneer dit resulteert in psychologische klachten en het Post Traumatic Stress Disorder.

(20)

3. Terror Management Theorie en Post Traumatic Stress Disorder

Een traumatische ervaring kan bij een persoon resulteren in het ontwikkelen van een Post Traumatic Stress Disorder, of in het ervaren van Posttraumatische Groei. Post Traumatic

Stress Disorder (PTSD) wordt in de Diagnostic and Statistical Manual V als volgt

gedefinieerd: het herhaaldelijk herbeleven van een trauma en het ontwijken van trauma gerelateerde prikkels, als gevolg van de blootstelling aan een traumatische gebeurtenis. Hierbij dient sprake te zijn van negatieve veranderingen in cognitie, stemming en

reactievermogen (American Psychiatric Association, 2013). Welke factoren hierbij bepalend zijn voor de ontwikkeling van ofwel Post Traumatic Stress Disorder, ofwel Posttraumatische Groei, is nog grotendeels onduidelijk. Door het gebrek aan onderzoek naar deze

onderliggende factoren kan nog weinig hierover gezegd worden. Wel komt naar voren, als we naar het model van Posttraumatische Groei kijken van Tedeschi en Calhoun (2004), dat de afscheiding waarschijnlijk plaatsvindt tijdens het proces van verwerken van de traumatische ervaring. De vervolgstap hierop, afstand nemen van het huidige wereldbeeld, vindt namelijk alleen plaats bij Posttraumatische Groei. Wat zou betekenen dat ergens tijdens het verwerken van de traumatische ervaring een opsplitsing plaatsvindt tussen de mensen die wel

Posttraumatische Groei ervaren en de mensen die dit niet ervaren. Terror Management Theorie (Greenberg et al., 1990) kan meer inzicht verschaffen in de processen die hierbij een

belangrijke rol spelen.

Terror Management Theorie

De Terror Management Theorie (TMT) komt voor een groot deel voort uit de ideeën van Ernest Becker (1962, aangehaald in Greenberg et al., 1990). Becker stelt dat het

bewustzijn van eigen sterfelijkheid een potentiële bron is van verlammende angst. Het verlangen om te kunnen gaan met deze angst leidt volgens Becker tot de ontwikkeling van

(21)

culturele wereldbeelden die als buffer dienen tegen deze angst; de angstbuffer. Dit

wereldbeeld bestaat uit schema’s, doelen, en geloofsovertuigingen, die de wereld voorzien van orde, betekenis, waarde en de mogelijkheid tot symbolische onsterfelijkheid.

Om deze orde en betekenis van het leven te behouden en niet terug te vallen in een gevoel van onvermijdelijkheid, zijn mensen constant bezig dit wereldbeeld te verdedigen en tegenstrijdige informatie te negeren of te ontkrachten (Greenberg et al., 1990). Deze neiging tot verdedigen van het wereldbeeld wordt versterkt wanneer men herinnerd wordt aan de onvermijdelijkheid van het sterven, ook wel mortality salience genoemd. Uit onderzoek van Greenberg et al. (1990) blijkt dat:

- Mensen na mortality salience opzoek gaan naar informatie of informatiebronnen (mensen) die hun wereldbeeld delen en dit wereldbeeld bevestigen/ondersteunen. - Mensen na mortality salience personen die hun wereldbeeld ondersteunen leuker

vinden dan personen die hun wereldbeeld ontkrachten.

Een traumatische gebeurtenis activeert bij de slachtoffers wellicht ook het gevoel van sterfelijkheid, waardoor zodoende een verdediging van het wereldbeeld optreedt. Hierbij houden mensen star vast aan dit wereldbeeld en nemen ontkrachtende informatie niet mee in hun verwerkingsproces. Doordat er geen afstand genomen wordt van het wereldbeeld, vindt geen herstructurering plaats en zodoende ontstaat er geen Posttraumatische Groei.

De TMT zou op deze manier kunnen verklaren dat sommige mensen in het proces naar Posttraumatische Groei niet verder komen dan het proces van verwerking en dus ook nooit aankomen bij het eindpunt van groei. Dit zou kunnen verklaren dat niet elk lid van een radicale groepering die een traumatische ervaring heeft, ook altijd een verandering in

wereldbeeld ervaart en deradicaliseert. De mensen die in dit oude wereldbeeld blijven hangen zijn wellicht de mensen die PTSD ontwikkelen, doordat ze het trauma met behulp van hun huidige wereldbeeld niet kunnen begrijpen of verwerken. Trauma zou derhalve bij radicale

(22)

leden ook juist kunnen zorgen voor een sterkere aanhang aan het radicale gedachtegoed, wanneer het trauma leidt tot de verdediging van het huidige wereldbeeld.

Zodoende lijkt de wel of niet verandering in wereldbeeld als bepalende factor te dienen voor of er PTSD wordt ontwikkeld, of dat er Posttraumatische Groei plaatsvindt. Echter is nog steeds onduidelijk, welke factoren bepalen of deze verandering in wereldbeeld wel of niet plaatsvindt. Individuele verschillen lijken hier een rol bij te spelen. Zo stellen Tedeschi en Calhoun (2004) dat er twee persoonlijkheidskenmerken zijn die de kans op Posttraumatische Groei vergroten: extraversie en openheid naar nieuwe ervaringen. Dit laatste is goed voor te stellen, omdat mensen met deze persoonlijkheidstrekken wellicht meer open staan voor verandering en zo ook meer open staan voor een herstructurering van het

wereldbeeld. In tegenstelling tot mensen die introvert en gesloten zijn en wellicht meer de neiging hebben om vast te houden aan bekende dingen, zoals het huidige wereldbeeld. Meer recent onderzoek ondersteunt het idee dat persoonlijkheidskenmerken een rol spelen bij de mate van Posttraumatische Groei of PTSD na trauma. Armstrong (2014) toonde aan dat mensen met meer controlerende persoonlijkheden meer symptomen van PTSD vertoonden en mensen met meer sociale persoonlijkheden (sterk belang van vriendschappen) meer tekenen van Posttraumatische Groei vertoonden. Daarnaast bleek uit het onderzoek van Cordova (1999, aangehaald in Tedeschi & Calhoun, 2004) dat sociale steun een belangrijke predictor is van Posttraumatische Groei. In onderzoek bij borstkanker patiënten, vond Cordova dat

wanneer het geaccepteerd was om veel te praten met familie en vrienden over de ziekte, de patiënten meer Posttraumatische Groei vertoonden. Weiss (2002) beargumenteert dat de relatie tussen Posttraumatische Groei en sociale steun wellicht voortkomt uit de erkenning van het trauma. Zo stelt Weiss dat wanneer de traumatische gebeurtenis en de negatieve gevolgen die deze wellicht kan hebben, geaccepteerd worden door zowel de sociale omgeving als de persoon zelf, is er door deze erkenning meer ruimte voor positieve cognitieve groei. In Figuur

(23)

2 wordt een uitbreiding weergegeven van Figuur 1, waarbij ook te zien is welke fases

doorlopen worden wanneer geen verandering van wereldbeeld plaatsvindt. Hierbij is duidelijk te zien dat persoonlijkheidskenmerken en sociale steun het verwerkingsproces van het trauma beïnvloeden. Wanneer deze verwerking resulteert in afstand nemen van het wereldbeeld, kan dit leiden tot herstructurering van het wereldbeeld en Posttraumatische Groei. Wanneer deze verwerking echter resulteert in verdediging van het wereldbeeld, kan dit leiden tot Post Traumatic Stress Disorder.

Figuur 1. Model van Posttraumatische Groei (Tedeschi & Calhoun, 2004), met uitbreiding

van fases

TRAUMA

Uitdagen van: omgaan met moeilijke situatie huidig wereldbeeld Automatisch en ongewild nadenken over ervaring

Afstand nemen van wereldbeeld Herstructurering Wereldbeeld Verwerken van ervaring Posttraumatische Groei (5 domeinen) Persoonlijkheids kenmerken Sociale steun Verdedigen van huidig wereldbeeld Post Traumatic Stress Disorder 23

(24)

Conclusie en Discussie

Conclusie

Uit de besproken literatuur kan geconcludeerd worden dat wanneer een traumatische ervaring bij radicale leden leidt tot Posttraumatische Groei, dit resulteert in deradicalisering. Dit proces blijkt afhankelijk van het wel of niet optreden van een verandering in wereldbeeld. Wanneer na de traumatische ervaring een verandering in wereldbeeld plaatsvindt, ontstaat Posttraumatische Groei. Hierbij vindt een herstructurering in wereldbeeld plaats, waarbij het trauma verwerkt wordt in de nieuwe schema’s, doelen, geloofsovertuigingen, zodat dit wel vanuit dit wereldbeeld verklaard kan worden. Bij het deradicaliserings-proces wordt hierbij afstand genomen van het radicale gedachtegoed. Wanneer géén verandering in wereldbeeld plaatsvindt, ontstaat Post Traumatic Stress Disorder. In plaats van dat het huidige

wereldbeeld wordt geherstructureerd, wordt het vastgehouden en verdedigd, waarbij ontkrachtende informatiebronnen worden vermeden en bevestigende informatiebronnen worden opgezocht. Dit kan verklaart worden vanuit mortality salience en de angstbuffer beschreven in de Terror Management Theorie. Wanneer men bewust wordt van eigen sterfelijkheid, dient het eigen wereldbeeld als buffer tegen de angst die door dit bewustzijn ontstaat. Dit zou ook het geval kunnen zijn bij radicalen die niet deradicaliseren na trauma, waarbij vastgeklampt wordt aan het radicale gedachtegoed en PTSD ontstaat. De

ontwikkeling van trauma naar Posttraumatische Groei stagneert bij het niet veranderen van het wereldbeeld, waardoor het proces niet afgerond wordt. Wat echter nog vrij onduidelijk blijft, is wat bepalend is voor het wel of niet veranderen van het wereldbeeld. Individuele verschillen in persoonlijkheid en de mate van sociale steun, lijken hier een belangrijke rol bij te spelen.

Bovenstaande bevindingen kunnen dienen als belangrijke bron van informatie voor interventies op het gebied van deradicalisering. Voornamelijk het richten van interventies op

(25)

radicale leden die onlangs een traumatische ervaring hebben gehad, blijkt een belangrijke les. Het proces van trauma naar Posttraumatische Groei lijkt tot op een bepaalde hoogte van buitenaf beïnvloedbaar te zijn. In het proces na trauma zijn mensen vaak cognitief zwak en twijfelachtig, doordat het moeilijk is de ervaring te verwerken. Hierdoor staan zij open voor invloeden van buitenaf en bestaat er al een bron van twijfel over huidige waarden en

overtuigingen, waardoor het proces na trauma in goede banen geleid zou kunnen worden, richting Posttraumatische Groei. Ook de invloed van persoonlijkheidsfactoren kan als belangrijke informatie dienen voor hedendaagse interventies. Zo zouden interventies bijvoorbeeld voornamelijk gericht kunnen worden op de meer extraverte radicale leden na trauma, aangezien deze personen blijkbaar vatbaarder zijn voor een verandering in

wereldbeeld.

Discussie

Hoewel de besproken literatuur als belangrijke bron van informatie kan dienen voor de huidige kennis over deradicalisering en interventies voor de bevordering hiervan, zijn een aantal kanttekeningen van belang. De bevinding dat interventies die gericht zijn op het deradicaliseren van radicale leden na trauma wellicht effectief kunnen zijn, sluit niet uit dat preventieve interventies niet opgaan of werken. Een combinatie van interventies is wellicht de beste aanpak, waarbij interventies gericht kunnen worden op verschillende fases in het proces van radicalisering en/of deradicalisering.

Een ander punt van aandacht is dat Posttraumatische Groei voor een deel afhankelijk blijkt te zijn van sociale steun en erkenning van het trauma, iets wat personen in een radicale groepering vaak niet hebben op het moment van twijfel. Contact met familie en vrienden is vaak verbroken, en andere leden van de radicale groepering zullen geen steun bieden in de twijfels over de ideologie van de groep. Wellicht is dit belangrijk om mee te nemen in de

(26)

ontwikkeling van interventies, door familieleden en vrienden bij het proces te betrekken en zo de Posttraumatische Groei te bevorderen.

Ten slotte is het van belang op te merken dat Posttraumatische Groei en Post

Traumatic Stress Disorder niet per definitie twee verschillende, elkaar uitsluitende fenomenen

zijn. De twee kunnen soms tegelijkertijd of elkaar afwisselend plaatsvinden. Bij mensen die tekenen van Posttraumatische Groei vertonen zijn bijvoorbeeld vaak ook symptomen van PTSD te detecteren, wellicht in mindere mate, maar alsnog aanwezig. Posttraumatische Groei sluit dus niet uit dat de persoon alsnog klachten vanuit de traumatische ervaring kan

ontwikkelen.

Onderzoeksvoorstel

Inleiding

Uit bovenstaand paper kan geconcludeerd worden dat na een traumatische ervaring er alleen Posttraumatische Groei plaatsvindt, wanneer er een verandering in wereldbeeld

plaatsvindt. Als deze herstructurering van waarden en overtuigingen niet plaatsvindt, kan de traumatische ervaring niet verwerkt worden vanuit het individuele wereldbeeld en ontstaan er zodoende symptomen van Post Traumatic Stress Disorder (PTSD). Wat echter nog niet duidelijk uit onderzoek naar voren komt, is wat bepaalt of deze verandering van wereldbeeld wel of niet ontstaat. Deze kennis is van belang, wanneer we een dergelijke verandering in wereldbeeld willen bevorderen. Op deze manier kunnen namelijk slachtoffers van een traumatische gebeurtenis begeleid worden om Posttraumatische Groei te ontwikkelen, in plaats van een PTSD. Op het gebied van radicale groeperingen, kan deze kennis

ondersteuning bieden voor huidige interventies. Door een verandering van wereldbeeld bij radicale leden te bevorderen, zullen deze leden wellicht sneller deradicaliseren, in plaats van

(27)

vast te houden aan het radicale gedachtegoed en symptomen van PTSD te ontwikkelen. Wanneer we weten welke factoren de kans op een veranderd wereldbeeld en derhalve deradicalisering vergroten, kan de focus van deradicaliserings-interventies op deze factoren gericht worden.

Uit onderzoek blijkt dat twee persoonlijkheidskenmerken de kans op Posttraumatische Groei vergroten: extraversie en openheid naar nieuwe ervaringen (Tedeschi & Calhoun, 2004). Naar aanleiding hiervan zal in deze studie worden onderzocht of mensen die hoog scoren op extraversie en openheid naar nieuwe ervaringen, meer verandering in wereldbeeld vertonen na een traumatische ervaring, dan mensen die laag scoren op deze twee

persoonlijkheidskenmerken. Op deze manier kan onderzocht worden of mensen die hoog scoren op extraversie en openheid naar nieuwe ervaringen wellicht sneller Posttraumatische Groei dan PTSD ontwikkelen na een traumatische ervaring, dan mensen die laag scoren op deze persoonlijkheidskenmerken.

In deze studie zijn twee hypotheses opgesteld. De eerste hypothese luidt, dat extraversie een positieve invloed heeft op een veranderd wereldbeeld, na een traumatische ervaring. Hierbij wordt verwacht dat deelnemers die hoog scoren op extraversie, een grotere verandering in waarden en overtuigingen laten zien na het terugdenken aan een traumatische ervaring, dan deelnemers die laag scoren op extraversie. Dit vergeleken met gerapporteerde waarden en overtuigingen vóór het terugdenken aan de traumatische ervaring. De tweede hypothese luidt, dat openheid naar nieuwe ervaringen een positieve invloed heeft op een veranderd wereldbeeld, na een traumatische ervaring. Hierbij wordt verwacht dat deelnemers die hoog scoren op openheid naar nieuwe ervaringen, een grotere verandering in waarden en overtuigingen laten zien na het terugdenken aan een traumatische ervaring, dan deelnemers die laag scoren op openheid naar nieuwe ervaringen. Dit vergeleken met gerapporteerde waarden en overtuigingen vóór het terugdenken aan de traumatische ervaring.

(28)

Methode

Deelnemers. In dit onderzoek zal gebruikt worden gemaakt van circa honderd

eerstejaars psychologiestudenten aan de Universiteit van Amsterdam. De deelnemers zullen verworven worden aan de hand van uitgedeelde flyers en posters bij de onderzoeksruimtes. Er zal gevraagd worden naar deelnemers die ooit een traumatische ervaring hebben gehad, waarbij sprake was van feitelijk of dreiging van dood of serieus letsel en waarop de persoon met intense angst, hulpeloosheid of afschuw reageerde. Voor de deelname aan het onderzoek zullen de studenten naar keuze 3 proefpersoon punten of 21 euro ontvangen.

Materialen. Persoonlijkheid zal worden gemeten met behulp van de NEO Personality

Inventory (NEO PI-3; Costa & McCrae, 2005). De NEO PI-3 meet de vijf

persoonlijkheidsdimensies van de Big Five: extraversie (tegenover introversie), meegaandheid (tegenover dominantie), ordelijkheid (tegenover wanordelijkheid), emotionele stabiliteit (tegenover emotionele instabiliteit) en openheid naar nieuwe ervaringen (tegenover

geslotenheid). De test bestaat uit 240 items (48 items per dimensie), waarbij de deelnemers op een schaal van 1 (helemaal niet mee eens) tot 5 (helemaal mee eens) aangeven, in hoeverre zij het eens zijn met de gegeven stellingen. Een voorbeeld van een dergelijke stelling is: ‘Ik ben geen tobber’. Op basis hiervan zullen deelnemers een score krijgen voor hoe sterk (hoog, gemiddeld of laag) de persoonlijkheid van de persoon overeenkomt met elk van de vijf dimensies.

Om het wereldbeeld van de deelnemers in kaart te brengen, zal een Wereldbeeld Vragenlijst worden ontwikkeld. Hierbij zal eerst gekeken worden naar de betrouwbaarheid en de validiteit van de test. Met behulp van de vragenlijst zal worden gekeken naar de

individuele kijk op de wereld, aan de hand van 30 stellingen over de waarden (ideeën over

(29)

goed en fout) en overtuigingen (toeschrijven van eigenschappen, aannames over de wereld en ideeën over oorzaak en gevolg) van de deelnemer. De deelnemers zullen hierbij aan moeten geven in hoeverre ze het eens zijn met gegeven stellingen, op een schaal van 1 (helemaal niet mee eens) tot 10 (helemaal mee eens). Een voorbeeld van een dergelijke stelling is: ‘Toeval bestaat niet’. Aan de hand van het verschil tussen meting 1 en meting 2 van de Wereldbeeld Vragenlijst zal gekeken worden in hoeverre het wereldbeeld bij de deelnemers na de Trauma taak is veranderd.

Om de ervaring van trauma op te wekken bij de deelnemers, zal een Trauma taak ontwikkeld worden. Hierbij krijgen deelnemers de opdracht om de individuele traumatische ervaring zo gedetailleerd mogelijk op te schrijven. Vervolgens zullen zij de opdracht krijgen om zich de emoties die zij toen voelden zo goed mogelijk te herinneren en her te beleven. Op deze manier zal worden getracht om dezelfde geestestoestand als tijdens de traumatische gebeurtenis op te wekken.

Tijdens het exitinterview zal gevraagd worden naar leeftijd en geslacht, zullen de deelnemers moeten aangeven of ze het onderzoek serieus en geconcentreerd hebben

uitgevoerd en zal gevraagd worden of de deelnemers alle opdrachten goed begrepen hebben.

Procedure. Deelnemers zullen ’s ochtends door de proefleider ontvangen worden in

een van de onderzoeksruimtes. Hier zullen zij eerst geïnformeerd worden over het komende onderzoek, waarbij het werkelijke doel van het onderzoek niet zal worden vrijgegeven. Hen zal worden verteld dat in het onderzoek gekeken zal worden naar hoe goed een persoon zich een traumatische ervaring kan herinneren en fysiek en emotioneel kan herbeleven. Vervolgens zullen de deelnemers in een onderzoekskamer achter een bureau plaatsnemen en zal het onderzoek beginnen. De deelnemers zullen vier taken uitvoeren met behulp van pen en papier Ten eerste vullen zij de NEO PI-3 (Costa & McCrae, 2005) persoonlijkheidstest in,

(30)

vervolgens de Wereldbeeld Vragenlijst en hierna zullen zij de Trauma taak uitvoeren. Tot slot zullen de deelnemers nog een keer de Wereldbeeld Vragenlijst invullen. Het onderzoek wordt afgesloten met een exitinterview. Hierbij is er ruimte voor vragen van de deelnemers en zal het ware doel van het onderzoek worden uitgelegd. Het gehele onderzoek zal circa drie uur duren.

Literatuur

AIVD (Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst) (2004). Van Dawa tot Jihad: de diverse dreigingen van de radicale Islam tegen de democratische rechtsorde. Den Haag:

AIVD.

AIVD (Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst) (2010). Disengagement en deradicalisering van jihadisten in Nederland. Den Haag: AIVD.

American Psychiatric Association. (2013). Diagnostic and statistical manual of mental disorders (5th ed.). Arlington, VA: American Psychiatric Publishing.

Bjørgo, T. (2011). Dreams and disillusionment: engagement in and disengagement from militant extremist groups. Crime, Law and Social Change, 55, 277-285.

Carboon, I., Anderson, V. A., Pollard, A., Szer, J., & Seymour, J. F. (2005).

Posttraumatic Growth following a cancer diagnosis: do world assumptions contribute? Journal of Traumatology 11(4), 269-283.

Dechesne, M. (2011). Deradicalization: not soft, but strategic. Crime Law and Social Change, 55, 287–292.

(31)

Edmondson, D., Chaudoir, S. R., Mills, M. A., Park, C. L., Holub, J., & Bartkowiak, J. M. (2011). From shattered assumptions to weakened worldviews: trauma symptoms signal anxiety buffer disruption. Journal of Loss and Trauma, 16(4), 358-385.

Erbes, C., Eberly, R., Dikel, T., Johnsen, E., Harris, I., & Engdahl, B. (2005). Posttraumatic Growth among American former prisoners of war. Journal of Traumatology, 11(4), 285-295.

Garfinkel, R. (2007). Personal transformations: moving from violence to peace. United States Institute of Peace Special Report, 186.

Global Terrorism Database (2012). Terrorist attacks: incidents over time. Geraadpleegd op 18 mei 2014, van <http://www.start.umd.edu/gtd/search/Results.aspx?chart=overtime& search=attacks>.

Greenberg, J., Pyszczynski, T., Solomon, S., Rosenblatt, A., Veeder, M., Kirkland, S., et al. (1990). Evidence for Terror Mangement Theory II: The effects of mortality salience on reactions to those who threaten or bolster the cultural worldview. Journal of Personality and Social Psychology , 58 (2), 308-318.

Horgan, J. (2009). Deradicalization or disengagement? A process in need of clarity and a counterterrorism initiative in need of evaluation. Revista de Psicologia Social, 24(2), 291-298.

Horgan, J., & Braddock, K. (2010). Rehabilitating the terrorists?: Challenges in assessing the effectiveness of de-radicalization programs. Terrorism and Political Violence, 22(2), 267-291

Hudson, R. A. (1999). Who becomes a terrorist and why: The 1999 government report on profiling terrorists. Guilford: The Lyons Press.

(32)

Kleim, B., & Ehlers, A. (2009). Evidence for a curvilinear relationship between posttraumatic growth and posttrauma depression and PTSD in assault survivors. Journal of

traumatic stress, 22(1), 45-52.

Lelorain, S., Bonnaud-Antignac, A., & Florin, A. (2010). Long Term Posttraumatic Growth After Breast Cancer: Prevalence, Predictors and Relationships with Psychological Health. Journal of Clinical Psychology in Medical Settings, 17(1), 14-22.

Lindekilde, L. (2012). Introduction : assessing the effectiveness of counter-radicalisation policies in north-western Europe. Critical Studies on Terrorism, 5(3), 335-344. Maguena, S., Vogta, D. S., Kinga, L. A., Kinga, D. W., & Litza, B. T. (2006).

Posttraumatic Growth among Gulf War I veterans: the predictive role of deployment-related experiences and background characteristics. Journal of Loss and Trauma, 11(5), 373-388.

Powell, S., Rosner, R., Butollo, W., Tedeschi, R. G., & Calhoun, L. G. (2003). Posttraumatic growth after war: A study with former refugees and displaced people in Sarajevo. Journal of Clinical Psychology, 59(1), 71-83.

Reinares, F. (2011). Exit from terrorism: a qualitative empirical study on disengagement and deradicalization among members of ETA. Terrorism and Political Violence, 23(5), 780-803.

Rosenblatt, A., Greenberg, J., Solomon, S., Psyszczynski, T., & Lyon, D. (1989). Evidence for Terror Management Theory: I. The effects of mortality salience on reactions to those who violate or uphold cultural values. Journal of Personality and Social Psychology , 57 (4), 681-690.

Schmidt, A. P. (2013). Radicalisation, de-radicalisation, counter-radicalisation: a conceptual discussion and literature review. Geraadpleegd op 9 mei 2014, van

(33)

<http://www.icct.nl/publications/icct-papers/radicalisation-de-radicalisation-counter-radicalisation-a-conceptual-discussion-and-literature-review>>

Slootman, M., & Tillie, J. (2006). Processes of radicalisation. Why some Amsterdam Muslims become Radicals. Amsterdam: University of Amsterdam.

Snow, D. E., Rochford, B., Worden, S., & Benford, R. (1986). Frame alignment processes, micromobilization, and movement participation. American Sociological Review, 51, 464–481.

Solomon, Z., & Dekel, R. (2007). Posttraumatic stress disorder and posttraumatic growth among Israeli ex-pows. Journal of Traumatic Stress, 20(3), 303-312.

Tedeschi, R. G., & Calhoun, L. G. (2004). Posttraumatic Growth: conceptual foundations and empirical evidence. Psychological Inquiry, 15(1), 1-18

Valdez, C. E., & Lilly, M. M. (2014). Posttraumatic Growth in Survivors of Intimate Partner Violence An Assumptive World Process. Journal of Interpersonal Violence,

0886260514533154.

Weiss, T. (2002). Posttraumatic growth in women with breast cancer and their husbands: An intersubjective validation study. Journal of psychosocial Oncology, 20(2), 65-80. Wisman, A., & Koole, S. L. (2003). Hiding in the crowd: can mortality salience promote

affiliation with others who oppose one's worldviews? Journal of Personality and Social Psychology , 84 (3), 511-526.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In de koloniale verhoudingen van die tijd (en nog jaren daarna) hoorde een 'lage' een 'hoge' niet zonder meer aan te spreken, maar een 'hoge' hoorde zijn fatsoen te kennen en zich

Traumatische ervaringen kunnen geschaard worden onder deze contingentie-ervaringen, de gebeurtenissen waar niet voor gekozen wordt maar die iemand toch ten deel kunnen

Omdat deze mensen daardoor alleen één interventie nodig hebben in plaats van twee om PTG te verhogen en PTSS te verlagen.. Volgens de Nederlandse vereniging voor psychiatrie

Als er vervolgens wordt gekeken in hoeverre er in het huidige onderzoek verschillen te vinden zijn tussen de vijf subschalen van posttraumatische groei is er te zien dat

In eerder onderzoek werd door Dolich (1969) aangetoond dat er geen verschil bestaat in het effect van zelf-congruentie bij merken van producten voor publiek en

onderzocht doordat een geschreven tekst, een communicatie-uiting wordt bestudeerd. Doordat in de teksten geschreven wordt over een persoonlijke ervaring met schaamte kan ook meer

a Department of Psychiatry and Psychotherapy, University Medical Center Hamburg-Eppendorf, Hamburg, Germany; b Belgian Institute for Psychotraumatology, Brussels, Belgium; c

De herinnering aan de slavernij is diep geworteld onder de nazaten van de als slaven verhandelde Afrikanen, maar was lang marginaal in de historische canons van betrokken landen