• No results found

De weg naar 100% hernieuwbare energie, van niche naar mainstream : een onderzoek naar de succesverwachting van tools, die de Nederlandse overheid heeft, om Nederlandse energiebedrijven te stimuleren over te stappen op h

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De weg naar 100% hernieuwbare energie, van niche naar mainstream : een onderzoek naar de succesverwachting van tools, die de Nederlandse overheid heeft, om Nederlandse energiebedrijven te stimuleren over te stappen op h"

Copied!
29
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De weg naar 100% hernieuwbare

energie, van niche naar mainstream

Een onderzoek naar de succesverwachting van tools, die de Nederlandse

overheid heeft, om Nederlandse energiebedrijven te stimuleren over te stappen

op hernieuwbare energie.

Desmin Dekker 27 juni 2014

(2)

Inhoudsopgave

Inhoudsopgave ... 2

Samenvatting ... 3

Inleiding ... 4

Theoretisch Kader ... 7

1. Van fossiele brandstof naar hernieuwbare energie ... 7

2. Welke soorten hernieuwbare energie zijn levensvatbaar in Nederland? ... 8

3. Barrières bij het overstappen naar hernieuwbare energie ... 12

4. De rol van de overheid in de transitie naar hernieuwbare energie ... 14

4.1 Wat als de soft touch niet werkt? Subsidiëren of verplichten? ... 16

De casus Nederland ... 18

Conclusie ... 23

Reflectie ... 24

Bibliografie ... 26

(3)

Samenvatting

In deze scriptie, geschreven ter afsluiting van de bacheloropleiding Politicologie aan de Universiteit van Amsterdam, wordt onderzocht wat de succesverwachting is van verschillende

beleidsinstrumenten die de overheid kan inzetten om het aandeel hernieuwbare energie in de Nederlandse energievoorziening te vergroten. Drie verschillende vormen van sturing door de overheid zullen besproken worden. Achtereenvolgens zijn dat Strategic Niche Management (SNM), het subsidiëren van hernieuwbare energie en het verplichtstellen ervan. Bij het behandelen van de casus is gebleken dat deze beleidsinstrumenten het best zullen functioneren wanneer ze niet met elkaar concurreren maar in elkaar over gaan. Daarbij bestaat de eerste fase uit SNM, gevolgd door subsidies waarna er verplichtingen ingevoerd dienen te worden zodat de marktrijpe vormen van hernieuwbare energie zich beter kunnen ontwikkelen. In andere woorden, de succesverwachting hangt af van de manier waarop het stimuleringssysteem wordt vormgegeven in de tijd en de manier waarop de instrumenten in elkaar overgaan.

(4)

“Climate change is happening, humans are causing it, and I think this is perhaps the most serious environmental issue facing us.”

Bill Nye (Brainy Quote Quotes on Climate Change, 2014)

“Climate change is a terrible problem, and it absolutely needs to be solved. It deserves to be a huge priority.”

Bill Gates (Brainy Quote Quotes on Climate Change, 2014)

Inleiding

De bovenstaande twee uitspraken van twee gezaghebbende mensen in de maatschappij illustreren, dat klimaatverandering niet langer een probleem is waar de mensheid om heen kan. Sterker nog, de mens wordt meer en meer door de wetenschap gezien als de drijvende factor achter

klimaatverandering, in andere woorden, de hoofdoorzaak. Dat heeft te maken met de

veranderingen, die door toedoen van de mens ontstaan in de samenstelling van de atmosfeer; de drijfveer van klimaatverandering in de nabije toekomst (Solomon, 2007, p. 996). Het principe hierachter is het veranderen van de balans op de planeet door het uitstoten van meer en meer koolzuurgassen, die voortkomen uit de verbranding van fossiele brandstoffen. Veel van deze gassen zullen millennia in de atmosfeer achterblijven (Solomon, 2007, p. 996). De complexe reactie van het klimaat op deze ingrijpende verandering en het gebrek aan het nemen van bijbehorende acties door de maatschappij, zijn deels te verklaren door de inertie van het systeem. In andere woorden, door de oceanen en de langzaam smeltende ijskappen, tezamen met de lange acceptatie van fossiele

brandstoffen in het systeem, lijkt het klimaat traag te reageren op deze door de mens aangedreven veranderingen. De lange termijn perspectieven kunnen echter schokkend zijn en roepen op tot actie (Hansen, 2013, p. 4).

170 landen hebben dan ook afgesproken dat ‘gevaarlijke door de mens aangedreven

klimaatverandering’ voorkomen moet worden en dat daarvoor het terugdringen van het gebruik van fossiele brandstoffen essentieel is. Dat deden zij al in 1992 tijdens de Framework Convention on Climate Change (UNFCC, 2014). De harde realiteit laat echter zien, dat de uitstoot van CO2 niet alleen is toegenomen, maar ook is toegenomen in een hoger tempo (Boden, 2012, p. 2).

(5)

Afbeelding 1 - De jaarlijks toenemende uitstoot in CO2-uitstoot - Bron: Boden et al (2012)

Daarbij lijkt de opmars van fossiele brandstoffen nog niet gestopt. Er wordt steeds dieper geboord binnen de poolcirkel en er wordt olie gewonnen uit teerzanden. Nieuwe technieken als hydro-fracking worden ingezet om de schaliegaswinning uit te breiden, maar ook de conventionele

productie van kolen neemt toe. In cijfers zien we een jaarlijkse toename van 1,5 procent tussen 1980 en 2000 en 3% tussen 2000 en 2012, die stijging komt vooral door meer gebruik van kolen (BP, 2014). De vraag rijst waarom het belangrijk is de CO2 uitstoot terug te brengen als, zoals hierboven gezegd, we er op dit moment weinig van merken en de aarde inert reageert. Om te begrijpen waarom de investeringen in hernieuwbare energie, die later in dit paper besproken worden, gerechtvaardigd zijn moeten we eerst de gevolgen van klimaatverandering begrijpen en inzien dat het verbruiken van fossiele brandstoffen geen duurzame manier van energieopwekking is.

Een verandering van de samenstelling van de atmosfeer, door het extra uitstoten van CO2 door de mens, zorgt voor een onbalans in de energie op aarde. In tijden van klimaatstabiliteit straalt de aarde evenveel energie uit als dat het zonlicht absorbeert. Vandaag de dag is het systeem uit balans, omdat de gassen in de atmosfeer, waaronder CO2, zijn toegenomen, dat wil zeggen, dat er meer energie binnen komt dan eruit gaat. Deze onbalans zorgt ervoor dat de aarde opwarmt. Het opwarmen en in de toekomst ook herstellen van de energiebalans kost tijd vanwege de eerder genoemde reactietijd die de aarde nodig heeft omdat warmte opgeslagen wordt in oceanen (Hansen, 2013, p. 6).

Het vaststellen van gevaarlijke klimaatverandering, verandering die ingrijpende gevolgen zal hebben voor de mensheid en volgende generaties, is deels subjectief. Maar er is inmiddels wel consensus bereikt, dat de door het Kopenhagen Akkoord en het IPCC gestelde grens van +2/+3 graden Celsius te conservatief is (Hansen, 2013, p. 6). Als aannames over de inertie van de

(6)

opwarming van de aarde waar zijn, wordt het namelijk steeds aannemelijker dat het langzaam terugbrengen van de CO2-uitstoot niet voldoende zal zijn om onder de grens van +2/+3 graden te blijven, zeker niet als de eerder genoemde ontwikkelingen in de olie-industrie zich doorzetten (Hansen, 2013, p. 7).

Verschillende effecten van de klimaatverandering moeten in overweging genomen worden. Hierbij kan worden uitgegaan van de opwarming van de aarde (0,8 graden Celsius), die in de

afgelopen 100-jaar plaatsvond en de +2 situatie, die door het IPCC geschetst wordt. Als belangrijkste consequentie van klimaatverandering wordt de stijging van de zeespiegel gezien waarbij een stijging van meer dan één meter per eeuw wordt verwacht. Historische data wijzen uit dat bij een

opwarming van slechts een paar graden extra er grote smelting kan ontstaan van de ijskappen (Dutton, 2012, p. 6). Andere problemen, te uitgebreid om hier diep op in te gaan, zijn onder meer de veranderende klimaatzones, die kunnen zorgen voor droogte en de uitbreiding van subtropische omstandigheden. Daarnaast bestaat er het risico op het verlies van biodiversiteit en ecosystemen waaronder koraalriffen, die een thuis bieden aan miljoenen diersoorten. Deze riffen genereren inkomsten en voedsel voor tenminste 500 miljoen mensen in tropische kustgebieden (Reaka-Kudla, 1997, p. 7). Tevens worden extreme klimaatverschijnselen als gevolg verwacht. Door de opwarming van de aarde zal de frequentie van zowel vocht- als temperatuur gerelateerde gebeurtenissen toenemen. Hittegolven en tsunami’s zoals die van Kerstmis 2004 zullen vaker voorkomen (Hansen, 2013, p. 16). Tenslotte heeft klimaatverandering ook impact op de menselijke gezondheid. Vervuilde lucht en voedseltekorten, maar ook waterschaarste zijn niet ondenkbaar. Deze problemen worden alleen maar vergroot door de toename in rampen, die worden voorspeld bij het derde punt. Wereld warmte experts hebben geconcludeerd, dat met “een zeer hoge waarschijnlijkheid”

klimaat-verandering nu al bijdraagt aan de wereldwijde last van ziekten en premature dood. (IPCC, 2007)

Aan de gevolgen van klimaatverandering is te zien waarom het belangrijk is minder CO2 uit te gaan stoten. Het is zeker niet de bedoeling met deze scriptie een zwart beeld te schetsen over wat de mensheid te wachten staat. Met duidelijke maatregelen, die zo snel mogelijk genomen worden, is het namelijk nog niet te laat (Hansen, 2013, p. 16). Hoewel de discussie over antropogene

klimaatverandering gevoed wordt door de fysieke wetenschappen, leiden de conclusies tot

implicaties voor politici en beleidsmakers (Hulme, 2013, p. 76). Gegevens zoals de snelheid waarmee CO2-uitstoot moet worden gereduceerd om duidelijk onacceptabele consequenties te voorkomen en de vertraging waarmee emissie en consequenties hun impact laten zien, leiden bovendien tot

(7)

Het is de bedoeling van deze scriptie te onderzoeken welke methoden er zijn voor de overheid om energiebedrijven over te laten stappen op hernieuwbare energie om tot een CO2 reductie te komen bij de productie van energie en wat de succesverwachting van die methoden is in Nederland. Dat zal worden gedaan door theoretische verwachtingen uit het theoretisch kader te koppelen aan de casus Nederland.

Als eerste wordt uitgelegd waarom het belangrijk is uit de fossiele brandstoffen te stappen en wat hernieuwbare energie is. Ten tweede worden transitiemechanismen uitgelegd en wat daarbij de barrières zijn. Ten derde wordt in het theoretisch kader de rol van de overheid onderzocht, welke tools zij heeft en wat voor beleid kan daarbij gevoerd worden. Hoe kan zij bijvoorbeeld

maatschappelijk verantwoord ondernemen en investeringen in duurzame energie ontlokken? Na het theoretisch kader volgt de casus Nederland waarin verschillende voorbeelden, zoals verplichtstellen of subsidiëring, en hun succesverwachting onderzocht zullen worden. Deze scriptie sluit af met een conclusie, een set aanbevelingen voor verder onderzoek en een terugblik op de begrenzingen van de bevindingen. Eerst wordt nu dus verder gegaan met een stuk over het afbouwen van het fossiele brandstofgebruik, waarin ook de maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie gevonden kan worden.

Theoretisch Kader

1. Van fossiele brandstof naar hernieuwbare energie

Om het belang van de overstap naar hernieuwbare energie kracht bij te zetten zal nu eerst geïllustreerd worden welke risico’s er kleven aan een voortdurende afhankelijkheid van fossiele brandstoffen. In zijn boek The Energy Of Nations schrijft Jeremy Legget (2013) over 4 belangrijke systeemrisico’s waarmee rekening gehouden moet worden. Eerst wordt een ernstige economische crash aangestipt, die kan volgen als deze brandstoffen, na peak oil, uitgeput raken Een toenemend aantal mensen in de olie-industrie maakt zich hier reeds zorgen om. Wanneer de daling inzet kan niet meer aan de wereldwijde vraag voldaan worden waardoor de prijs stijgt. Dit is echter nog niet doorgedrongen tot de meeste directieraden, overheden en normale huishoudens (Legget, 2013, p. 17). Een tweede risico is het instorten van het economische systeem door de klimaatverandering. Door het opboren en verbranden van fossiele brandstoffen wordt er steeds meer CO2 uitgestoten en verloopt de klimaatverandering sneller dan voorheen werd gedacht. De ontwrichting van de

economie kan bijvoorbeeld plaatsvinden bij het frequenter worden van grote natuurrampen. Dat die mogelijkheid bestaat is reeds verteld in de inleiding. Het gebruik blijven maken van fossiele

(8)

spreekt Legget (2013, p. 19) van een risico dat voortvloeit uit de koolstofzeepbel in de mondiale kapitaalmarkten. “Zodra analisten de mondiale reserves aan fossiele brandstoffen omzetten in hun eigen tegenwaarde aan CO2-uitstoot en de uitkomsten vergelijken met het maximale koolstofbudget dat de opwarming van de aarde onder een breed gedragen drempelwaarde van een stijging van 2 a 3 graden houdt, stuiten ze op onthutsende cijfers.” (Legget, 2013, p. 19). In het kort komt het er op neer dat de fossiele brandstoffen, die op de balans staan meer zijn dan de samenleving zich kan permitteren. Ondanks dat, blijven olie- en steenkool producenten grondstoffen oppompen en pompen investeerders geld erin. Op het moment dat beleidsmakers de consequenties zullen

beginnen te zien van klimaatverandering, zal er mogelijke een paniekreactie ontstaan om iets aan de uitstoot te gaan doen. Dat kan, volgens Legget (2013, p. 20), leiden tot een hevige financiële schok. Het vierde risico wordt de schalieschok genoemd. De ontwikkeling in de technieken rondom

schaliegas hebben gezorgd voor nieuw elan in de fossiele-brandstoffenindustrie en wordt door sommigen zelfs als een nieuw tijdperk gezien (Legget, 2013, p. 21). Volgens velen kan de

Amerikaanse schaliegaswining wereldwijd geëxporteerd worden om zo aan goedkoop gas te komen. Volgens een wetenschappelijke minderheid is het op zijn minst niet verantwoord, en zelfs mogelijk zeer schadelijk, om met de winning van schaliegas door te gaan om geologische, politieke en milieuredenen, (Legget, 2013, p. 21).

Doorgaan met de grootschalige winning en verbranding van fossiele brandstoffen lijkt, op basis van de genoemde literatuur, zowel om economische redenen als maatschappelijke redenen niet verantwoord. De gevaren die klimaatverandering met zich meebrengt maakt een routekaart voor hernieuwbare energie in het Nederlandse energiebedrijvenlandschap, wat deze scriptie in feite is, maatschappelijk relevant. De consequenties van over-opwarming van de aarde zijn, zelfs volgens wetenschappers, niet te overzien. Het maken van keuzes wordt dus steeds belangrijker zeker, omdat volgens bijvoorbeeld Bennink (2010, p. 10), tijdens kabinetsformaties de afgelopen jaren niet

duidelijk is geworden voor welke stimuleringsmaatregelen gekozen wordt. Deze scriptie betracht een aanvulling op de wetenschappelijke literatuur te zijn door een overzicht te geven van tools die overheden volgens de literatuur hebben, deze te koppelen aan de casus Nederland en te beoordelen wat hun succesverwachting is. Een dergelijk samenbrengen van overwegingen is heden niet in de literatuur te vinden. De routekaart naar hernieuwbare energie begint met een inventarisatie van verschillende soorten hernieuwbare energie.

2. Welke soorten hernieuwbare energie zijn levensvatbaar in Nederland?

Jaarlijks valt er door de zon 1.800 keer meer energie op aarde dan door de wereldbevolking kan worden opgemaakt, bovendien waait er 200 keer meer wind dan we kunnen opmaken en biomassa is goed voor factor 20. Daarmee is de theoretische potentie van hernieuwbare energie, in alle

(9)

vormen, minstens tien keer groter dan de jaarlijkse mondiale energieconsumptie (Nitsch, 2007). Een definitie van hernieuwbare energie kan als volgt gegeven worden: Hernieuwbare energie vermindert de afhankelijkheid van conventionele energiebronnen en wordt vaak geprofileerd als ‘duurzaam’, dit omdat volgende generaties er gebruik van kunnen maken en het zorgt voor minder energie uitstoot. Hernieuwbare energieproductiemiddelen blijven werken zolang de wind blijft waaien, de zon blijft schijnen, gewassen blijven groeien, het water blijft stromen en de kernreacties in de aarde warmte blijven geven. De term hernieuwbaar verwijst hierdoor naar de

‘onuitputtelijkheid’ van de diverse bronnen die gebruikt kunnen worden voor de opwekking van energie (Ganzevles, 2011, p. 139).

Ondanks het potentieel van hernieuwbare energie komt de markt in Nederland maar moeilijk van de grond. Van 1990 tot en met 2009 steeg het percentage van 1,1 naar 4,2 procent. Sindsdien maakte het weer een daling naar 3,8 procent in 2010 (Ganzevles, 2011, p. 139). Internationaal gezien is hernieuwbare energie een enorme groeimarkt en gaat daarmee langzaam van niche naar

mainstream. In 2008 en 2009 bedroegen de investeringen meer dan 150 miljard euro. Dit heeft vooral te maken met de opkomst in China en India (Ganzevles, 2011, p. 140). Het streven naar duurzaamheid en hernieuwbare energie wordt daarnaast wereldwijd inmiddels breed gedragen. De Europese Commissie (2009) heeft zijn lidstaten bijvoorbeeld bepaalde verplichtstellingen opgelegd. Voor Nederland geldt dat het aandeel hernieuwbare energie tenminste tot 14% gestegen moet zijn in 2020 (Ganzevles, 2011, p. 140). Deze ontwikkelingen roepen echter meer vragen dan antwoorden op. Welke vorm van hernieuwbare energie is voor Nederland het meest geschikt? Op dit moment wordt het meeste gebruik gemaakt van biomassa en windenergie, maar er liggen ook kansen voor zonnepanelen, geothermie, waterkracht en warmte-koudeopslag (Copendium, 2008). Dat leidt dus naar de vraag welke energietak in ons land het meest geschikt is en welke kansen de gestegen mondiale investeringen bieden (Ganzevles, 2011, p. 141). Naast vragen roept het hernieuwbare energiedebat ook overwegingen op, zeker als Nederland haar hernieuwbare energie-industrietak wil opbouwen. Er moet gekeken worden naar de benodigde opwekkingstechnologie en de

energiedragers die de energie verspreiden. Een interessant voorbeeld, volgens Ganzevles (2011, p141), is energiewinning uit waterkracht, maar de toepassing hiervoor is in Nederland zeer beperkt. Voor zonnepanelen bestaat de kans, dat China in de toekomst zo goedkoop kan leveren, dat zelf ontwikkelen geen zin heeft en dat landbouwgrond voor biomassa zoveel ruimte nodig heeft dat het voor de hand ligt om biomassa te gaan importeren. Het is echter wel mogelijk om bijvoorbeeld in Rotterdam te specialiseren in bio-raffinage, zodat vanuit Nederland het achterland bediend kan worden. (Ganzevles, 2011, p. 140)

(10)

overstap naar hernieuwbare energie zo complex is, is eerst een dieper inzicht nodig in de

verschillende methoden van hernieuwbare energieopwekking. Hieronder zullen achtereenvolgens kort allereerst wind op land, dan als tweede wind op zee, ten derde biomassa, vervolgens als vierde zonnepanelen en als laatste warmte- en koudeopslag besproken worden. Er zijn nog vele andere vormen van hernieuwbare energie, maar omdat deze minder geschikt zijn voor gebruik in Nederland, worden deze hier niet besproken.

Kabinet Balkenende IV was voornemens in 2020 het vermogen van windenergie afkomstig van het land drie maal hoger te hebben dan het nu is, namelijk 6.000MW ten opzichte van de heden gerealiseerde 2.000MW. Rutte II heeft deze ambitie overgenomen noch afgedaan. Er is een echter verschil tussen ambities opstellen en realiseren (Breukers, 2010, p. 1). Windenergie op land is nog niet concurrerend genoeg om zonder subsidie te kunnen overleven. Een andere hevige kwestie waar al twintig jaar over gediscussieerd wordt is de plaatsingsproblematiek. In 1991 werd weliswaar de bestuursovereenkomst Plaatsingsproblematiek Windenergie afgesloten, maar het is nog steeds een lastige opgave om turbines geplaatst te krijgen (Breukers, 2010, p. 2). Er bestaat sinds 2008 de Subsidieregeling Duurzame Energie (SDE), die de plaatsing en exploitatie van windenergieprojecten ondersteund, waarover later meer (Breukers, 2010, p. 6).

Naast windparken op het land worden er in Nederland ook windparken op zee gebouwd, deze offshore wind kent een ander verhaal dan wind op het land. Naast het feit dat de ontwikkeling ervan recenter is dan op het land, gelden er verschillende beleidskaders (Breukers, 2011, p. 1). Net als bij energie op land heeft de overheid een ambitie van 6.000MW in 2020 in gedachten. Nederland telt twee grote offshore parken, namelijk een in Egmond op 14 kilometer uit de kust en een park op 23 kilometer uit de kust van IJmuiden (Breukers, 2011, p. 2). Nederland heeft een grote potentie als het gaat om offshore windparken, uitgaande van de goede havenfaciliteiten en een sterke offshore industrie met relevante kennis en kunde. Verschillende instituten zoals het ECN, de TU Delft, TNO, Marin en Imares denken mee aan de mogelijkheden. Dat is een van de primaire redenen dat een groot gedeelte van hernieuwbare energie in Nederland uit wind afkomstig is (Breukers, 2011, p. 3). Ook voor biomassa liggen er kansen in Nederland. Het streven naar een flinke groei in de toepassing van biomassa levert echter zowel vragen als problemen op. Denk daarbij aan vragen zoals waarvoor hebben we biomassa nodig? Welke soort? Waar vandaan? Hoe duurzaam is het eigenlijk en hoeveel van onze energiebehoefte willen we uit biomassa halen? In Nederland nam de bijdrage van Biomassa in 2008 toe van 1,8% naar 2,1% van de energievoorziening. Dat kwam vooral door meegestookte biomassa in energiecentrales (Breukers, 2011b, p. 4). Naast biomassa kennen we biobrandstof. Bij sommige voertuigen wordt biobrandstof bijgemengd en andere rijden volledig op biobrandstof, vaak is daar een aanpassing voor nodig. E10 brandstof is bijvoorbeeld een mengsel van

(11)

10% biobrandstof. Vanuit Europa is er een bijmengverplichting opgelegd die stelt, dat van alle brandstoffen in de transportsector tenminste 10% uit biobrandstof moeten bestaan. Voor consumenten is dat een richtlijn. Ook voor biomassa liggen dus nog groeikansen in Nederland (Breukers, 2011b, p. 6).

De afgelopen 30 jaar heeft ondergrondse opslag van warmte en kou (WKO) zich weten te ontwikkelen tot een techniek die bijna overal in Nederland toegepast kan worden. Toch hebben slechts weinig mensen ervan gehoord. In het bedrijfsleven is dat een ander verhaal. Met een terugverdientijd van 3 tot 8 jaar is het inmiddels een prominente optie voor middel tot grote kantoren (Pieters, 2011, p. 1). Ook in de renovatie, nieuwbouw en tuinbouw kiest men steeds vaker voor collectieve of alleenstaande WKO-oplossingen. Het leidt tot een forse energiebesparing op primaire energie als aardgas, dat gebruikt wordt voor ruimteverwarming en besparing op elektriciteit doordat zomers de airco niet meer aan hoeft. Dit is met inbegrip van de stroom die het kost om het systeem te gebruiken (Pieters, 2011). Bij WKO-systemen spelen volgens de auteurs

vergunningsprocedures een belemmerende rol. WKO zou gebruikt kunnen worden bij alle grootschalige renovatie- en nieuwbouwprojecten. Op termijn kan daarmee een grote besparing gerealiseerd worden (Pieters, 2011, p. 2).

De laatste techniek die hier besproken wordt is zonne-energie. De zon is, zoals in de inleiding van dit stuk al gezegd, de grootste energiebron voor de aarde. In Nederland zijn zonnepanelen nog niet echt populair. In het buitenland, bijvoorbeeld Duitsland, zien we ze op veel grotere schaal terug (Riphagen, 2011). Dat is opmerkelijk, want er zijn geen grote verschillen in zonne-uren tussen ons en onze Oosterburen. Waar komt dat verschil vandaan en wat is de huidige stand van zaken? De

kostprijs van een kilowattuur van zonne-energie daalt al decennia dankzij technologische vooruitgang en schaalvergroting en toch is het toepassen van zonne-energie op deze breedtegraad nog steeds afhankelijk van overheidsstimulering. Dat verklaart ook meteen het grote verschil met Duitsland. Met flink veel subsidie en goedkope leningen werden daar die maatregelen wel een succes. Bovendien werden door de invoering van de EEG-wet Duitse netbeheerders verplicht om de stroom af te nemen tegen een redelijke prijs. Daarmee wordt de investering terugverdiend (Riphagen, 2011, p. 3). Door de immer dalende prijs en de internationale toegenomen belangstelling zijn er daarom ook kansen voor zonnepanelen in Nederland. Door Solliance, TNO, de TU Eindhoven en ECN wordt inmiddels onderzoek gedaan naar de ontwikkeling van zonnecellen. Volgens het PBL is een theoretische capaciteit van 60% tot 95% van het huidige Nederlandse energieverbruik mogelijk onder ideale omstandigheden, Daarvoor moeten nog wel prijstechnische en praktische hindernissen worden weggenomen (Riphagen, 2011). Volgens de roadmap van Holland Solar voor de verdere

(12)

wordt opgewekt door middel van zonnestroom. De scenario’s van PBL en Holland Solar zijn aantrekkelijk genoeg om zonne-energie als hernieuwbare mogelijkheid voor de Nederlandse energiebehoefte te beschouwen (Riphagen, 2011).

Als laatste stuk van dit deel van het theoretisch kader wordt gekeken naar de kansen die er liggen bij samenwerking met energiebedrijven. In deze scriptie wordt immers onderzocht hoe de overheid hen kan stimuleren over te stappen. Belangen voor hernieuwbare energie kunnen namelijk regelmatig meeliften met ontwikkelingen in andere sectoren, daarom moeten ook

niet-energiebedrijven over het hoofd worden gezien. Zonne-energie heeft bijvoorbeeld een grote vlucht genomen door de ontwikkelingen in de elektronica-industrie (Ganzevles, 2011, p. 150). Dit was mogelijk omdat voor zowel computerchips als zonnepanelen halfgeleiders nodig zijn. Soms wordt dus gebruikgemaakt van dezelfde technologische productiemiddelen. Warmte- en koudeopslag kan ingezet worden voor het saneren van grondwater en de blusvoorziening. Voor windenergie afkomstig van zee zijn ook partnerships te bedenken. Windparken kunnen gecombineerd worden met

boorplatformen en lege gasvelden kunnen gebruikt worden voor de opslag van CO2 (Ganzevles, 2011, p. 150). Dit biedt in het bijzonder kansen in Nederland, de technische kennis in de olie- en gasindustrie voor offshore projecten is namelijk al breed aanwezig (Ganzevles, 2011, p. 150). Voor biomassa kijkt men bij het bedrijfsleven naar bijstoken en bijmengen, omdat anders motoren en installaties volledig vervangen moeten worden. Dat is ook de reden dat de olie-industrie zich richt op biobrandstoffen; Met enkele bewerkingen is niet meer te zien of de olie oorspronkelijk uit aardolie of plantaardige olie gehaald is. (Ganzevles, 2011, p. 150) Door het inzetten op dergelijke partnerships is er dus wel degelijk een markt te vinden voor investeringen en mogelijkheden voor het gebruik van hernieuwbare energie in het bedrijfsleven. Door gemeenschappelijke winst voor overheid,

maatschappij en samenleving hoeft de prikkel dus niet alleen vanuit de staat gegeven te worden. De mogelijkheden die de overheid heeft en wat het transitieproces is en welke belemmeringen en kansen er zijn, wordt in het komende deel beschreven.

3. Barrières bij het overstappen naar hernieuwbare energie

Het maken van de overstap naar hernieuwbare energie kent vanzelfsprekend niet alleen maar voordelen. De verschillende soorten hernieuwbare energie lopen tegen verschillende barrières op. Deze obstakels bemoeilijken de overstap naar hernieuwbare energie en komen later terug in deze casus. De meeste hindernissen, die genomen moeten worden, zijn op een of andere wijze kosten gerelateerd (Beck, 2004, p. 365). Het belangrijkste kostenargument betreft de subsidies voor concurrerende brandstoffen. De Wereld Bank en de International Energy Agency geven bijvoorbeeld 100 tot 200 miljard per jaar uit aan subsidies voor fossiele brandstoffen. Dit, naast publieke subsidies die veel landen ook nog kennen, zorgt voor concurrentienadeel voor hernieuwbare bronnen (Beck,

(13)

2004, p. 366). Ten tweede zijn de initiële kapitaalkosten hoog. Dit zorgt voor minder investeringen zolang het voordeliger is eerst in conventionele bronnen te investeren. Het vraagt dus om een hogere mate van subsidiëring of financiering om dezelfde investeringen te behalen. Ten derde dienen de transactiekosten te worden geïdentificeerd. Hernieuwbare energieprojecten zijn

doorgaans kleiner dan conventionele energiecentrales. Bijvoorbeeld een paar windmolens tegen een enorme kolencentrale. Voorbeelden van voornoemde transactiekosten zijn het verkrijgen van de benodigde informatie en technologie, de tijd die het kost om vergunningsaanvragen rond te krijgen of het plannen van het project. Ook is het onderhandelen met stroomkopers lastiger waardoor de prijs per kWh hoger komt te liggen. Deze kosten zijn door regelgeving vaak onnodig hoog en daar ligt dus ruimte voor verbetering (Beck, 2004, p. 367).

De tweede hoofdcategorie van barrières tot hernieuwbare energie is de regelgeving. Hierbij is de overheid vaak geen proponent maar opponent van haar eigen doelstellingen. Het zal

interessant zijn te onderzoeken of er in Nederland tegenstrijdige regelgeving is. Voorbeelden van dat soort regelgeving zijn bijvoorbeeld het gebrek aan een wettelijk kader voor onafhankelijke

energieproducenten. In veel landen bezitten de oorspronkelijke nutsbedrijven een monopolie op de productie en distributie van energie. Onder deze omstandigheden kan het nagenoeg onmogelijk zijn voor producenten van hernieuwbare energie om toe te treden tot de markt. Het is dan, door zogenaamde energieovereenkomsten, niet mogelijk om hun stroom te verkopen. Daarnaast kunnen er restricties zijn op het bouwen en plaatsen van de benodigde faciliteiten. Windturbines,

zonnepanelen op het dak enzovoorts kunnen allemaal aan complexe regels gebonden zijn die te maken hebben met hoogte, esthetiek, geluidsoverlast of veiligheid, met name in stedelijke gebieden. Er ontstaat dan concurrentie tussen het gebruik van land voor landbouw, recreationele-, landschaps-, woon- en hernieuwbare energiedoeleinden, terwijl combinaties juist mogelijk zijn (Beck, 2004). Een voorbeeld hiervan is mensen die de plaatsing van een windmolen prima vinden, maar “not in my back yard.” Als afsluitend voorbeeld kunnen er mogelijk problemen optreden met de verbinding met het energienet. Kleine of zelfs individuele aansluitingen op het energienet kunnen te maken krijgen met lastige interconnectie-vereisten. Een gebrek aan uniforme regels kan zorgen voor hogere transactiekosten, net als het inhuren van de experts, die daarbij kunnen helpen. Als men niks met de geproduceerde energie kan, verdient men ook niks en ontstaat bovendien het gevaar van elektriciteit die zich ophoopt (Beck, 2004).

Een derde categorie met hindernissen, die kan worden aangewezen, is de prestatie op de markt. Het eerste probleem dat daarbij wordt genoemd is een gebrek aan krediet. Consumenten en projectontwikkelaars zijn vaak niet onwelwillend om toe te treden tot de markt, maar vinden het dikwijls lastig investeerders te vinden, omdat zij geen gemeenschappelijke kredietwaardigheid

(14)

hebben of omdat ze zich in zwakke kapitaalmarkten bevinden, bijvoorbeeld tijdens economische crises. In veel gebieden bestaat er geen microkrediet of subsidiemogelijkheid om huizen te isoleren en zijn de leentermijnen te kort om de investering terug te verdienen. Onzekerheid aangaande de toekomst speelt hierbij een rol (Beck, 2004, p. 369). Een tweede markbarrière, die wordt genoemd, is de gepercipieerde onzekerheid tussen het te nemen risico en de prestaties van de technologie. Het gebrek aan bestaande installaties of bekendheid met hernieuwbare energie kan de technologie dus al in diens kinderschoenen parten spelen. Dit leidt naar een groter gepercipieerd risico dan bij conventionele technologieën, waardoor toegang tot de markt moeilijker wordt. Dat wordt vervolgens veroorzaakt doordat investeerders staan op kortere looptijden of simpelweg minder budget beschikbaar maken. Lack of utility acceptance werd in het verleden gebruikt om onwil jegens elektriciteit te beschrijven en dezelfde mening zijn veel mensen nu aangedaan tegen hernieuwbare energiebronnen. Daarnaast kunnen vooroordelen door slechte prestaties in het verleden ook zorgen voor mindere kans op toetreding tot de markt (Beck, 2004, p. 370). Als laatste in deze categorie wordt het gebrek aan technische of commerciële kennis genoemd. Markten functioneren het beste wanneer iedereen toegang heeft tot goede informatie en de vereiste vaardigheden. Getraind personeel dat hernieuwbare energie-installaties kan installeren, onderhouden en beheren is niet noodzakelijkerwijs in grote getalen aanwezig, zeker wanneer het over nichetechnologieën gaat. Consumenten en ook managers van conventionele energiebedrijven, ingenieurs en planners hebben aan de andere kant mogelijk niet genoeg informatie over (de mogelijkheden van) hernieuwbare energie. Dit gebrek aan vaardigheden en informatie kan toegang tot de markt moeilijker maken (Beck, 2004, p. 370).

Veel van deze barrières zijn weg te nemen met verschillende beleidsinstrumenten. Deze worden voorgesteld in het hoofdstuk over de rol van de overheid en later meegenomen bij het behandelen van de casus.

4. De rol van de overheid in de transitie naar hernieuwbare energie

Om duurzame ontwikkeling aan de hand te nemen, van niche naar mainstream, is er een rol weggelegd voor de overheid. Twee van die mogelijkheden zijn subsidiëren of verplicht stellen door middel van normen. Het gebruik van deze harde aanpak komt later in dit hoofdstuk. Er zijn daarnaast ook verschillende andere, minder bekende soft touch beleidsperspectieven die gebruikt kunnen worden om deze transitie te faciliteren. Een daarvan wordt de Strategic Niche Management (SNM) approach genoemd. De belangrijkste aanname binnen de SNM-aanpak is, dat duurzame

ontwikkeling kan worden gefaciliteerd door het creëren van technologische niches, een soort beschermde omgeving of stimulering die experimenteren en ontwikkeling toestaat (Grin, 2011, p.

(15)

80). Dit betekent niet, zoals wordt aangenomen door sommige critici, dat dit moet gebeuren in een top-down structuur. Er wordt gefocust op endogene sturing, ofwel sturing van binnenuit. Dat kan volgens Grin (Grin, 2011, p. 81) gedaan worden door verschillende actoren, waaronder

energiebedrijven en maatschappelijke groepen. De sturing kan ingezet worden in veel verschillende facetten van het proces, door een nieuwe actor te introduceren, demonstratieprojecten te

subsidiëren of kennis beschikbaar te stellen dat kan resulteren in ontwikkelingen in een nieuwe richting, namelijk hernieuwbare energie (Grin, 2011, p. 81). De niches zelf worden niet geplaatst door de overheid alleen, maar ontstaan vanuit collectieve actie van verschillende actoren. De overheid kan de richting van de niche (ontwikkeling) wel sturen om zo duurzaam mogelijk te zijn (Grin, 2011, p. 81).

Succes wordt omschreven als een verandering van een technologische niche, via vervolgens een markt niche naar uiteindelijk een regimeverandering. Later in dit stuk zal gekeken worden hoe de kansen liggen voor de verschillende soorten hernieuwbare energie om die transitie door te maken. Allereerst moeten daarvoor nog een aantal succesfactoren worden geïdentificeerd. Ten eerste moeten verwachtingen en visies gearticuleerd worden, hetgeen zoveel betekent, dat anderen de visie moeten delen en dezelfde verwachtingen krijgen. Goede en hoge verwachtingen (door velen) worden als cruciaal gezien voor de ontwikkeling van niches, omdat ze richting geven aan het leerproces, aandacht en enthousiasme creëren voor de niche en in het bijzonder verdere

investeringen kunnen en zullen legitimeren (Grin, 2011, p. 82). Ten tweede moeten (sociale) netwerken opgebouwd worden zodat de technologie door zoveel mogelijk mensen wordt

ondersteund. Hierdoor worden acties tussen verschillende stakeholders gefaciliteerd en komen de benodigde resources los (Grin, 2011, p. 82). Het leer- en ontwikkelproces kent vervolgens, ten derde, verschillende facetten waar bij voorkeur allemaal rekening mee gehouden moeten worden:

technologische aspecten en designspecificaties, markt- en eindgebruikersvoorkeuren, culturele en symbolische betekenis, infrastructuur- en onderhoudskosten, industrie- en productienetwerken, regelgeving en overheidsbeleid en maatschappelijke en milieuconsequenties (Grin, 2011, p. 82). Deze set met factoren geeft aan hoe complex de transitie naar duurzame ontwikkeling en hernieuwbare energie kan zijn.

Dergelijke complexiteit heeft ook gevolgen voor de succesverwachting van projecten. Een aantal risico’s, die door Grin (2011, p. 83) zijn geïdentificeerd in testvarianten en experimenten met SMN, waren onder meer projecten die niet breed genoeg uitgezet worden, waardoor ze in de technologische fase blijven hangen. Als gevolg hiervan kwamen de projecten niet terecht in de (brede) marktfase, iets wat hernieuwbare energie wellicht ook dwarszit (Grin, 2011, p. 83). De smalle

(16)

focus kwam voort uit de manier waarop gebruikers betrokken werden bij de projecten die

bestudeerd werden. Ze werden teveel gezien als gebruikers met bepaalde voorkeuren en behoeften. Hierdoor veranderden de projecten in tests, die keken naar (mis)matches tussen de technologie en de behoeften, in plaats van ontwikkeling van technologie naar een product dat klaar is voor de markt (Grin, 2011, p. 83). Vaak mislukten nicheprojecten ook door te minimale participatie van actoren van buitenaf of non-deelname of zelfs sabotage van regimeactoren uit bijvoorbeeld de olie-industrie. Dat laatste kan zorgen voor een gebrek aan resources of het tegenhouden van institutionele inbedding. Tenslotte moet het eerder genoemde netwerk sterk en diep genoeg zijn. Alle grote veranderingen beginnen klein, maar moeten op een gegeven moment breed gedragen gaan worden om regimes te veranderen (Grin, 2011, p. 84).

Resumerend kan over SMN gezegd worden dat het een overwegend nieuwe manier van het inspireren tot transitie is, die zich in sommige gevallen al bewezen heeft. Tijdens het behandelen van de casus zal onderzocht worden welke kansen en verwachtingen er zijn voor het gebruik van

technologieniches, kleine investeringen en het overdragen van kennis voor het laten doorbreken van hernieuwbare energie.

4.1 Wat als de soft touch niet werkt? Subsidiëren of verplichten?

Een transitie naar hernieuwbare energie in de eerste helft van de 21e eeuw vergt een grote investering van zowel energiebedrijven als bedrijven die energie consumeren. Verschuiving van investeringen in traditionele gas- en kolencentrales naar biomassacentrales, windparken (op zee en land), zonne-energie en wellicht de eerder genoemde andere vormen zijn erg kostbaar. De kostprijs van deze technieken is nu nog structureel hoger dan die voor traditionele manieren van

energieopwekking. Daardoor lijkt het onwaarschijnlijk dat de transitie vanzelf op gang komt (Bennink, 2010, p. 7). Het is interessant om te zien dat verschillende Europese landen verschillende keuzes maken. Ze hanteren verschillende stimuleringsregimes, die grofweg onder te verdelen zijn in subsidieregelingen en systemen waarbij leveranciers en gebruikers van energie verplicht zijn een minimaal aandeel hernieuwbare energie te produceren of af te nemen. Op dit moment vindt in Nederland discussie plaats over de toekomst van de verschillende stimuleringsmaatregelen. Daarom worden in dit deel van de scriptie de voor- en nadelen van beide opties uiteengezet en wordt aandacht besteed aan naar de verschillende varianten van beide beleidsmaatregelen.

Hierbij wordt gekeken naar twee verschillende factoren. Enerzijds wordt afgewogen of verplichten of subsidiëren effectiever is bij het realiseren van hernieuwbare energiedoelstellingen op de korte termijn tot omstreeks 2020. Daarnaast wordt theoretisch onderzocht welke maatregel geschikter is voor het scheppen van een stabiel investeringsklimaat, zodat er een structurele markt ontstaat met het oog op de lange termijn. De belangrijkste vraag hierbij blijft: Hoe kunnen

(17)

energiebedrijven zo effectief mogelijk worden gestimuleerd om over te stappen en te blijven investeren in hernieuwbare energie.

De voorspelde effectiviteit en dus succesverwachting van beiden maatregelen loopt uiteen. Bij een verplichtingensysteem kan met een grotere zekerheid gesteld worden welk percentage hernieuwbare energie er zal zijn op een bepaald punt in de tijd. De maatschappelijke kosten zijn daarentegen op voorhand veel minder goed in te schatten (Bennink, 2010, p. 9). Hier zijn

verschillende factoren op van toepassing en het hangt grotendeels af van hoe het systeem wordt vormgegeven. Hieronder een aantal afwegingen.

Eerst wordt gekeken naar de kosteneffectiviteit. Er wordt in de theorie verwacht dat door het stellen van verplichting men in staat is targets het efficiëntst te halen. In andere woorden,

concurrentie geeft een incentive voor kostenreductie op de langere termijn. De technieken met de laagste kosten worden geselecteerd door de markt. Hierdoor is het mogelijk dat de kosten lager uitvallen dan bij een subsidiesysteem. Nader uitgelegd betekent dat bijvoorbeeld dat er bij een subsidiesysteem wel concurrentie zal zijn binnen verschillende bronnen van hernieuwbare energie, maar niet ertussen (Bennink, 2010, p. 11). Een ander nadeel van subsidiering is

informatie-asymmetrie, dat wil zeggen dat niet alle partijen, die subsidie aan zouden kunnen vragen, precies weten waar ze recht op hebben. Hierdoor kan het behalen van doelstellingen voor de maatschapij meer kosten dan zou moeten (Bennink, 2010, p. 11).

Een voordeel van subsidies is de zekerheid die het biedt voor investeerders in een microperspectief. Met betrekking tot het macroperspectief stelt Bennink (2010, p. 11) dat het verplicht stellen van hernieuwbare energie beter is. Dat is te illustreren door te zeggen dat een tien jaar vaststaande subsidie gunstig is voor een aantal investeerders en verplichting grote implicaties heeft op de markt en de prijs van hernieuwbare energie (Bennink, 2010, p. 11). Verder betekent het bestaan van een subsidie weliswaar een zekerheid voor reeds toegekende projecten, maar zijn daardoor toekomstige projecten onzeker, regelgeving kan immers veranderen. Het is bovendien gebleken dat subsidies niet noodzakelijk genoeg zijn om een bedrijf te verleiden tot investeringen. Ze kunnen hiervoor kiezen, maar dat is niet verplicht. Waarschijnlijk is enkel verleiden niet genoeg wanneer het aandeel hernieuwbare energie moet toenemen (Bennink, 2010, p. 12). Het is

interessant om bovenstaande te toetsen aan de casus Nederland. Welke tools heeft en gebruikt de Nederlandse overheid om het Nederlandse bedrijfsleven te stimuleren over te stappen op

hernieuwbare energie?

Ter afsluiting van het theoretisch kader kan worden gesteld dat het essentieel is om uit de fossiele brandstoffen te stappen en te inventariseren welke vormen van hernieuwbare energie er zijn. Net als bij elke transitie kent de overstap naar hernieuwbare energie barrières waarvoor

(18)

beleidsinstrumenten bestaan om deze weerstanden te overwinnen. Bovendien zijn er verschillende soorten maatregelen, zoals subsidiëren of verplichten. In de casus Nederland wordt eerst gekeken welke stimuleringsmaatregelen er zijn en welke mogelijke nadelen deze hebben. Vervolgens wordt geïnventariseerd bij welk instrument – SNM, subsidiëren of verplichten – de succesverwachting het hoogste is.

De casus Nederland

In Nederland hebben we de afgelopen jaren een subsidiebeleid gehad dat op zijn minst wispelturig te noemen valt (Ganzevles, 2011, p. 142). Hieruit valt gelijk op te merken, dat we op dit moment in Nederland dus gekozen hebben voor subsidiëring. In het onderstaande overzicht zijn de verschillende mogelijkheden binnen Nederland en de mogelijkheden die andere landen gebruiken, nog eens op een rijtje gezet. In de onderstaande afbeelding is te zien waar Nederland op de schaal staat

vergeleken met andere Europese landen, die andere systemen gebruiken. In Appendix 1 worden alle systemen in een overzicht nog eens kort uitgelegd.

Afbeelding 2 - Overzicht stimuleringsmaatregelen - Bron: CE Delft (Bennink, 2010, p. 9)

In de afbeelding is te zien dat Nederland, Zwitserland en Spanje een transitiebeleid voeren op basis van subsidies, in België, Polen en Zweden wordt een transitiebeleid gevoerd op basis van

verplichtingen. De succesverwachting van een maatregel hangt af van de mate van ontwikkelingen in hernieuwbare energie en welk aandeel hernieuwbare energie inneemt op de markt. Onderzoek met van Eurostat wijst uit dat landen met een subsidieregeling op dit moment het grootste aandeel duurzame energie hebben.

(19)

Afbeelding 3 - Aandeel Elektriciteitsproductie uit hernieuwbare bronnen in de totale productie - Bron: Eurostat, 2009 Met de pijlen wordt in het schema aangegeven wanneer de stimuleringsmaatregel is ingevoerd. De relatieve groei is op dit moment vrijwel overal groter in de landen met een subsidieregeling. Opgemerkt moet wel worden dat landen met een verplichtingssysteem sinds 2002/2003 een toenemende trend kennen in het aandeel hernieuwbare energie.

Uit de literatuur blijkt dat de subsidieregelingen voor wind op land instabiel en complex waren. Uit deze bronnen blijkt eveneens dat de Duitse subsidieregelingen wel goed werkten gezien de groei in Duitsland. Daarnaast kan worden vastgesteld dat biobrandstoffen in het begin van de jaren ’90 nog niet konden concurreren met fossiele brandstoffen, maar dat ze wel op dezelfde manier met accijns werden belast (Breukers, 2011b, p. 5).

De regeling ,die Nederland kent, voor de subsidiëring van de opwekking van hernieuwbare energie is de SDE en tegenwoordig SDE+ regeling. Hiermee wordt de zogenaamde onrendabele top ‘afgevangen’. Dat is het verschil in opwekkingskosten tussen conventionele stroom en hernieuwbare stroom (Ganzevles, 2011, p. 142). Ondanks de grote hoeveelheid aanvragen was het totale subsidie-budget van de overheid in 2010 voor wind, zon, warmte en waterkrachtenergie, 7,4 miljard.

Daarmee was het te weinig om in alle aanvragen te voorzien maar de Tweede Kamer houdt de hand op de knip. Sterker nog het ministerie van EL&I is voornemens het budget te beperken tot slechts 1,5 miljard euro (Ganzevles, 2011, p. 132). Daarmee lijkt het erop dat de overheid kiest voor de SNM-aanpak. Dat toont zich bijvoorbeeld in het feit dat technologische investeringen nog wel

(20)

gesub-sidieerd worden, hetzij voor ondernemers die lage en scherp concurrerende subsidiebedragen weten te realiseren. Consumenten kunnen echter niet meer rekenen op subsidie voor hun zonnepanelen. De overheid acht een regeling met een feed-in vergoeding te prijzig (Ganzevles, 2011, p. 143). Ongeveer de helft van de SDE+ regeling wordt door de overheid overigens gerealiseerd door een opslag op de elektriciteitsrekening. Net als in Duitsland en Engeland wordt dit principe, genaamd feed-in tarief, toegepast. Burgers betalen een wettelijk gegarandeerde, maar jaarlijks dalend tarief voor de invoer en verkoop van hernieuwbare energie op het publieke net. Dit geeft de overheid de mogelijkheid om kostenneutraal elders initiatieven te subsidiëren. (Ganzevles, 2011, p. 143).

Een klein deel verloopt in Nederland overigens wel via verplichtingen. Zo moeten er, zoals eerder gezegd, in Nederland een percentage biobrandstof in de brandstof aan de pomp zitten. Dat kost geen extra belastinggeld (Breukers, 2011b, p. 5). Ook bij kolencentrales wordt biobrandstof mee gestookt. Het kabinet is voornemens om dit eveneens te gaan verplichten. (Ganzevles, 2011, p. 143)

In een notendop is hiermee geïllustreerd wat de stand van zaken is in Nederland. Het is echter maar de vraag of de overheid in staat is alle ambities en de visie uit het nieuwe SER-energieakkoord te ondersteunen en samen met de maatschappij te behalen. Doordat we in het theoretisch kader gezien hebben dat investeringen in hernieuwbare energie niet zomaar op gang komen, zal er in Nederland moeten worden gekozen tussen subsidiëren of verplichten. In andere woorden, gaan we op dezelfde maar verbeterde voet verder? Of moet het roer om en moet ook de Nederlandse energiebedrijven geloven aan verplichtingen?

Een belangrijke vraag is dan welke successen we kunnen verwachten van subsidiëring en welke successen we zullen behalen met het verplichtstellen van duurzame energie? Allereerst heeft de literatuur uitgewezen, zoals eerder aangegeven, dat de landen waar nu een subsidiesysteem bestaat het grootste relatieve aandeel hernieuwbare energie kennen en de afgelopen tijd ook de grootste stijging meemaakten. Dit komt omdat subsidies investeringen uitlokken en leveranciers geneigd zijn ermee te starten. In afbeelding drie is dat ook te zien. Het aandeel hernieuwbare energie in Nederland heeft een vlucht genomen na de invoer van de SDE en later de SDE+ regeling. Daarmee kan gesteld worden dat de SDE+ regeling in ieder geval in het verleden een succes is geweest. Relatief gezien valt dat mee, want andere landen (Duitsland en Spanje) waar ook een subsidie werd ingevoerd, kenden een grotere relatieve stijging. Het is maar de vraag of de stijging bij subsidiëring door zal zetten. Afgezien van het feit dat door de crisis de budgeten worden teruggeschroefd, is uit de literatuur gebleken dat verleiding door middel van subsidie zorgt voor onvoldoende omslag in het denken en handelen. Subsidies kunnen er immers voor zorgen dat bedrijven overstappen, maar die zijn tot niets verplicht. Dit is een van de mogelijke verklaringen voor het achterblijven van het aandeel hernieuwbare energie in Nederland. Subsidies hebben in eerste aanleg in Nederland wel

(21)

gezorgd voor de zekerheid die nodig was om door te zetten met reeds toegekende projecten, maar investeerders kunnen wel huiverig zijn voor nieuwe projecten, omdat subsidieregelingen in

Nederland op dit moment worden afgeschaald. Toch is alleen verplichten eveneens onvoldoende voor de benodigde omslag. Het zorgt weliswaar voor meer concurrentie tussen varianten van hernieuwbare energie waardoor de prijs omlaag zal gaan, maar in andere landen is het echter wel gebleken, dat verplichtingen zo lang mogelijk worden uitgesteld en dat er weinig incentive is om over een verplichting heen te gaan.

Vastgesteld is dat zowel subsidiëren als verplichten verschillende voor- en nadelen hebben, die allemaal impact hebben op de succesverwachting. Nu het zo dat de ontwikkeling van

hernieuwbare energie verschillende stadia kent. In Nederland is succesvol de eerste aanzet gegeven tot overstappen op hernieuwbare energie overwegend door middel van exploitatiesubsidies. Overstappen op hernieuwbare energie is dus een proces dat een begin gehad heeft, maar een open einde kent in Nederland. Er is sprake van voortdurende ontwikkeling van soms fragiele technologieën en in de beginfase heeft SNM daar in Nederland goed bij geholpen. Ons land is immers een

kraamkamer geweest voor veel hernieuwbare technologieën – van innovaties op het gebied van zonnecellen tot de ontwikkeling van windturbines. Groene stroom is echter nog niet in staat volledig te concurreren met conventionele stroom in Nederland en daarom is verdere stimulering

noodzakelijk. De overstap naar hernieuwbare energie verloopt dus ook in Nederland in verschillende fases en bij elke fase past een ander beleidsinstrument het beste. Daarom is het noodzakelijk niet zwart-wit te denken en verschillende beleidsinstrumentariums te omarmen. De eerste research en development fase hebben we in Nederland, zoals hierboven beschreven, inmiddels grotendeels doorlopen. De technologie is inmiddels rijp voor marktimplementatie. Ook in de theorie van SNM zagen we dat dit de tweede stap was. In die fase dient gebruikt gemaakt te worden van subsidies en dat is de fase waarin Nederland zich nu bevindt. Deze situatie zorgt, volgens de literatuur, voor concurrentie binnen bepaalde soorten hernieuwbare energie. Dat is in Nederland te zien aan het goedkoper worden van zonnepanelen en het beter worden van windturbines door concurrentie. Het is uiteraard de bedoeling dat Nederland uiteindelijk in de derde fase terecht komt zoals beschreven in het stuk over SNM, namelijk de regimeverschuiving. Die is, op basis van de literatuur, niet mogelijk zonder de verplichtstelling van hernieuwbare energie. Daarmee creëer je namelijk een afgeschermde markt. Hierbinnen is het vervolgens mogelijk voor verschillende soorten hernieuwbare energie onderling te concurreren, iets wat in Nederland nog niet gebeurd. Zo wordt het benodigde en verplichte volume geleidelijk ingevuld, maar hoeft hernieuwbare energie nog niet direct de volle strijd aan te gaan met conventionele stroom.

(22)

maatregelen mijlen ver uit elkaar lagen. Na analyse en toepassing op de casus Nederland wordt duidelijk dat ze eigenlijk in elkaars verlengde (zouden moeten) liggen. Met een goede toepassing sluit elk systeem aan op het vorige. Kort gezegd is de succesverwachting van de drie individuele manieren van transitie laag. De markt voor hernieuwbare energie in Nederland zal incrementeel aangevlogen moeten worden. Daarbij moet opgemerkt worden dat de eerste twee fasen weliswaar redelijk tot goed verlopen, maar dat korten op subsidies zoals de SDE+ nu nog prematuur is. Het aandeel hernieuwbare energie was, zoals afbeelding drie toont, in andere landen doorgaans hoger voordat werd overgestapt op het invoeren van verplichtingen. Toch is een tijdige invoering van de

leveringsplicht gewenst, maar alleen voor technieken die zich aan het einde van fase twee bevinden (marktrijpe technieken). In Nederland zijn dat biomassa- en wind op landmethoden. De SDE+ en investeringssubsidies regeling kunnen dan blijven bestaan voor duurdere technieken zoals zonne-energie om deze naar een hoger plan te tillen en de zonne-energiebedrijven in de ontwikkeling te ondersteunen. Alleen op deze manier kan volgens de literatuur de doelstelling van 35%

hernieuwbare energie in Nederland in 2020 gehaald worden. Het bovenstaande wordt geïllustreerd met onderstaande afbeelding 4.

(23)

Conclusie

In de inleiding van deze scriptie is duidelijk geworden waarom klimaatverandering een van de belangrijkste problemen is waar de hedendaagse politiek mee wordt geconfronteerd. De gevolgen zijn te groot om te negeren en vanuit de wereld neemt de druk toe om CO2-uitstoot te reduceren. Bovendien krijgt de Nederlandse overheid vanuit Europa ook emissierichtlijnen opgelegd, dus dient er beleid te komen waardoor de uitstoot van broeikasgassen wordt teruggedrongen. Op de oude voet doorgaan met fossiele brandstoffen is, zoals te lezen was in hoofdstuk twee, niet meer mogelijk. Voor de economische en maatschappelijke toekomst van Nederland is het belangrijk “uit de olie” te stappen. De manier om dat te doen is overstappen op hernieuwbare energie. Om dat te realiseren moeten eerst de producenten en leveranciers de overstap willen maken, omdat anders de

consumenten geen keuze zullen hebben. Bovendien zijn het overheid, producenten en leveranciers en aanverwante bedrijven, die het voortouw dienen te nemen in de ontwikkeling van hernieuwbare energie. Verschillende vormen zijn volgens de theorie levensvatbaar in Nederland. De belangrijkste daarvan zijn wind op land, wind op zee, biomassa en zonne-energie. Die worden in de literatuur het meest genoemd en kennen de grootste technologische vooruitgang.

Hernieuwbare energie en haar invoering loopt wel tegen barrières aan. Die zijn onder te verdelen in drie verschillende categorieën. De eerste daarvan zijn de kosten van hernieuwbare energie die momenteel nog vaak hoger zijn dan die van conventionele stroom. Er zijn ten tweede vaak obstakels in de vorm van wetten en regelgeving en als laatste is het soms moeilijk voor hernieuwbare energie om toe te treden tot de markt. Al deze barrières zijn ook van toepassing op Nederland. Zo kwam naar voren dat de plaatsing van windmolens op land lastig kan zijn door plaatsingsregelgeving en mensen, die het liever niet in de eigen achtertuin zien, voorbeelden van barrière-categorieën twee en drie. In de casus is aangetoond, dat de barrière kapitaal ook een rol speelt. Er waren immers meer aanvragen voor de SDE+ subsidie dan waarin de overheid kon

voorzien. Zo kan het dus lastig zijn om voet aan de grond te krijgen voor hernieuwbare energie. Toch dienen die barrières overwonnen te worden om Nederland en in eerste instantie haar

energieleveranciers over te laten stappen op (het produceren en leveren van) hernieuwbare energie. Daarvoor zijn in de literatuur en empirie drie verschillende transitiemechanismen gevonden.

Ten eerste werd de Strategic Niche Management aanpak besproken waarin de overheid research & development stimuleert, ondersteunt met kennis en door actoren laat begeleiden. Belangrijk is om hierbij te realiseren dat dit geen top-down aanpak van transitie is, maar dat de ontwikkeling wordt overgelaten aan externe partijen. Dit wordt gekarakteriseerd als een soft approach. In Nederland heeft deze aanpak voor techniekontwikkeling gezorgd door te fungeren als kraamkamer van nieuwe methoden van opwekking van hernieuwbare energie. Daarnaast bestaan er

(24)

gerichtere aanpakken zoals subsidiëren en het verplichten van een aandeel hernieuwbare energie. Bij subsidiëring in Nederland wordt gebruik gemaakt van de SDE+ regeling die gezien kan worden als een exploitatiesubsidie. Daarmee wordt een vergoeding gegeven voor hernieuwbare energie die aan het net wordt geleverd. Dit transitiemechanisme heeft in Nederland gezorgd voor het

doorontwikkelen van de technologieën, die hun oorsprong kenden in de SNM-fase. Uiteraard ontstonden die technologieën niet alleen in Nederland, maar door de voornoemde aanpak heeft Nederland wel een belangrijke bijdrage geleverd. Er kan gesteld worden dat wind op land en

biomassa volgens de literatuur marktrijp zijn geworden in Nederland. Daarmee is de voortzetting van de overstap naar hernieuwbare energie echter niet gegarandeerd. Er is ondervonden dat zowel subsidiëring als verplichting het als op zichzelf staande regelgeving niet gaan redden.

Het inzicht uit dit onderzoek is dat de besproken beleidsinstrumenten niet met elkaar moeten concurreren, maar in elkaar over dienen te gaan. Marktrijpe technologieën kunnen zich, volgens de theorie, namelijk ontwikkelen wanneer het verplichtingssysteem wordt ingevoerd. Hierdoor wordt een beschermde markt gecreëerd (omdat er een verplicht aandeel dient te zijn) waardoor hernieuwbare energie niet direct wordt blootgesteld aan concurrentie van de markt voor conventionele energie. De belangrijkste conclusie van dit onderzoek is daarmee dat de

succesverwachting van de besproken beleidsinstrumenten af hangt van de manier waarop het systeem (in de tijd) is vormgegeven en dat de kans op succes groter wordt als de

beleidsinstrumenten niet met elkaar concurreren maar in elkaar overlopen. Nederland heeft de eerste twee fasen uit afbeelding vier bijna doorlopen, daarom is het nu tijd om te starten met fase 3, het verplicht stellen van een aandeel hernieuwbare energie. Daarmee wordt de kans dat de ambities van het kabinet gehaald worden een stuk groter.

Reflectie

Een onderzoek als dit is altijd onderhevig aan bepaalde beperkingen. Eén daarvan is onvolledige informatie. Hoewel geprobeerd is weloverwogen conclusies te trekken, zijn er altijd meningen die niet gehoord zijn, cijfers die niet meegenomen zijn of ontwikkelingen die nog niet terug te vinden zijn in de literatuur. Dit geldt ook voor een complex onderwerp als de transitie naar hernieuwbare energie. Gepoogd is een overzicht te geven van de meest levensvatbare initiatieven in Nederland, maar de techniek kan daar op vrij korte termijn verandering in aanbrengen.

Ook is het lastig om in te schatten wat voor rol de economische crisis speelt bij het uitblijven van grootschalige investeringen in hernieuwbare energie en in hoeverre maatschappelijke tendensen of vooroordelen vooruitgang tegenhouden, daarvoor is meer onderzoek nodig. Met de

(25)

informatie uit landen waar het reeds geprobeerd is. Omstandigheden op het wereldtoneel, de techniek en de verschillen van land tot land veranderen snel en zijn vaak in beginsel al niet gelijk. Daardoor hoeft iets wat een succes in het ene land is, niet per se een succes te zijn in het andere land. Bovendien zijn ook ervaringen in andere landen beperkt, omdat sommige maatregelen daar ook pas net zijn ingevoerd.

Dat levert ook een ander punt op, namelijk dat de transitie naar hernieuwbare energie pas relatief kort onderweg is. Hierdoor zijn er nog weinig langdurige trendanalyses en daaruit volgende conclusies te trekken over effecten van beleidsmaatregelen op de lange termijn. Het kan zeer wel mogelijk zijn dat er naar verloop van tijd in de toekomst een soort van stabilisatie fase optreedt, waarbij er sprake zal zijn van de continue inzet van een mix van alle beleidsinstrumentaria. Gezien de huidige stand van zaken kan hier echter nog niets over gezegd worden door het simpelweg

ontbreken van een dergelijke stabilisatie in de totale energiemarkt. Zowel de vraag als de mix van energie opwekkingsmethoden is nog steeds sterk in beweging.

Tenslotte wordt in de titel gesproken van 100% hernieuwbare energie. Voordat dit gerealiseerd is, zijn we heel wat stappen verder, dan energiebedrijven over laten stappen naar hernieuwbare energie. Leveranciers moeten echter het goede voorbeeld geven en consumenten de mogelijkheid geven om gebruik te maken van groene stroom. De overstap naar duurzaam kan eigenlijk helemaal niet als een overstap gezien worden, maar als een continu proces.

Ik had de conclusie, dat de systemen alleen succesvol zijn als ze op elkaar aansluiten, niet verwacht. Ik had aangenomen dat een van de drie systemen uiteindelijk de beste keuze zou zijn. Altijd interessant als verwachting en empirie niet helemaal overeenkomen.

(26)

Bibliografie

Beck, F. (2004). Renewable energy policies and barriers. Philadelphia: Encyclopedia of Energy, Elsevier.

Bennink, D. (2010). Hernieuwbare elektriciteit; subsidiëren of verplichten. Delft: CE Delft.

Boden, T. (2012). Global regional and national fossil fuel Co2 emissions. Oak Ridge: Carbon Dioxide Emissions Centre.

BP. (2014, 06 27). BP. Opgehaald van BP: http://www.bp.com/en/global/corporate/about-bp/energy-economics/statistical-review-of-world-energy.html

Brainy Quote Quotes on Climate Change. (2014, 06 27). Opgehaald van Brainy Quote: http://www.brainyquote.com

Breukers, S. (2010). Wind op Land, gemakkelijker gezegd dan gedaan . Amsterdam: ECN. Breukers, S. (2011). Wind op zee, spannende tijden voor de boeg. Amsterdam: ECN. Breukers, S. (2011b). Biomassa, wat is er mogelijk, wat is wenselijk. Amsterdam: ECN. Copendium. (2008). Duurzame electriciteit 1990-2008.

http://www.copendiumvoordeleefomgeving.nl.

Dutton, A. (2012). Ice volume and sea level during the last interglacial. Canberra: Research School of Earth Sciences.

Eurostat. (2009). Energy Transport and environment indicators, gevonden in Bennink 2010. Brussel: Publications of the European Union.

Ganzevles, J. (2011). Energie in 2030, Maatschappelijke keuzes van nu. Boxtel: Aeneas. Grin. (2011). Transitions to Sustainable Development. New York: Routledge.

Hansen, J. (2013). Assessing dangerous climate change, required reduction of carbon emissions to protect your people, future generations and nature. New York: Earth Institute Colombia University.

(27)

Legget, J. (2013). The energy of Nations. New York: Routledge.

Nitsch, J. (2007). Technological and economical perspectives of renewable energy. Opgehaald van German Aerospace Center: http://www.dlr.de/dlr/en

Pieters, H. (2011). Warmte- en koudeopslag behoefte aan regie. Utrecht: Ecofys.

Reaka-Kudla, M. (1997). Global Biodiversity of coral reefs. Washinton DC: Joseph Henry Press. Riphagen, M. (2011). Zonne-energie en zonneboilers, kan de zon het dak op? Den Haag: Rathenau

Instituut.

Solomon, S. (2007). Physical Science Basis. New York: Cambridge University Press. UNFCC. (2014, 06 27). UNFCCC. Opgehaald van UNFCC: http://unfccc.int

(28)

Appendix 1: Een overzicht van de tools en waar ze gebruikt worden

Beleidsmaatregel Beschrijving Voorbeelden

Verplichting Er worden verplichtingen opgelegd aan leveranciers om bepaalde doelstellingen te halen en een aandeel aan

hernieuwbare energie te leveren. Dit wordt gekoppeld aan een certificatensysteem. Hierbij ontvangen producenten HE-certificaten die ze kunnen verkopen, zowel direct als via een certificatenmarkt aan leveranciers die vervolgens kunnen aantonen dat aan de verplichting is voldaan.

België, Polen, Zweden en VK, met weging Feed-in Vergoeding

Bij een feed-in vergoeding krijgt een producent een vergoeding voor elke geleverde kWh aan het elektriciteitsnet. Dit is dus een vorm van subsidiëren. Hierbij wordt een vooraf bepaald bedrag afgesproken en geldt er vaak een aankoopverplichting voor distributeurs of een afnameverplichting voor netbedrijven.

Duitsland en Spanje

Feed-in Premie Een feed-in premie werkt andersom. Hierbij wordt een vergoeding verstrekt bovenop de elektriciteitsprijs voor consumenten om de onrendabele topte compenseren

Nederland

Investerings-subsidie

Bij een investeringssubsidie wordt geld verstrekt voor het realiseren van HE-capaciteit. Eventueel kan dit gepaard gaan met verplichtingen aan producenten om een minimale capaciteit hernieuwbare energie te realiseren.

O.a. Rusland

Exploitatie-Subsidie (SDE+)

De SDE+ is een exploitatiesubsidie. Dat wil zeggen: producenten ontvangen subsidie voor de opgewekte duurzame energie en niet voor aanschaf van de productie-installatie, zoals bij een investeringssubsidie. De SDE+ richt zich op bedrijven en (non-profit)instellingen die duurzame energie willen produceren. De kostprijs van duurzame energie is hoger dan die van grijze energie. De productie van duurzame energie is dan ook niet altijd rendabel. De SDE+ vergoedt het verschil tussen de kostprijs van grijze energie en die van duurzame energie over

(29)

een periode van 5, 12 of 15 jaar, afhankelijk van de technologie.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In tegenstelling tot wat algemeen wordt aangenomen, is in deze studie aange- toond dat ook meteen ná de afschaffing van de slavernij geboorte- en sterfte- cijfers berekend kunnen

Brachyspira murdochii wordt af en toe gemeld als pathogeen maar bij experimentele infectie blijkt dat er hoge kiemaan- tallen nodig zijn voor het ontwikkelen van een eerder

1) Oliebedrijven die operatoren en/of licenties hebben voor producerende olie- en gasvelden of voor velden onder ontwikkeling. Petroleum licenties worden door de Noorse

als leidinggevende opneemt en bijdraagt tot een warme en dynamische omgeving waar medewerkers betrokken zijn, met betere resultaten als rechtstreeks

Sources include textbooks, papers, abstracts and reports, journals, theses and dissertations or documents focusing on the topic such as the Hyogo Framework for Action, Views

860 Het feit dat een wet ruimte biedt voor een eigen oordeel (discretie) is niet in zichzelf inconsistent met het vereiste van voorzienbaarheid, mits de strekking van de

“We zijn ervan overtuigd dat DEME Offshore, dankzij het bundelen van krachten en expertise gecombineerd met onze ultramoderne vloot, een unieke positie zal innemen om onze klanten

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun