• No results found

Anti-migranten sentiment: resultaat van arbeidsmarktcompetitie of van voorkeur voor de eigen groep?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Anti-migranten sentiment: resultaat van arbeidsmarktcompetitie of van voorkeur voor de eigen groep?"

Copied!
24
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1 Joep Jacobs/6042406 J_c_jacobs@live.nl Bachelorproject Crossing Boundaries

Begeleider: Tim Reeskens Winter 2013/2014 Aantal woorden: ± 8.100

Anti-migranten sentiment: resultaat van arbeidsmarktcompetitie of van voorkeur

voor de eigen groep?

(2)

2 Samenvatting – In deze paper is onderzocht in welke mate economische en culturele bedreigingen doorslaggevend zijn bij het ontstaan van een anti-migranten sentiment. Er is een vergelijking gemaakt tussen de lagere- en hogere economische klasse. Over de hele populatie genomen ligt de nadruk bij een migranten sentiment op de culturele as. Autochtone inwoners van een land ontlenen sterker een anti-migranten sentiment aan een bedreiging van de nationale identiteit dan aan competitie op de arbeidsmarkt. Er is echter geen significant verband tussen sociale klasse en culturele bedreigingen, zo bleek wanneer gecontroleerd werd op opleidingsniveau. Onder de lagere economische klasse is het sentiment op de economische as wel significant sterker. Dit betekent dat competitie op de arbeidsmarkt en een gevoelde dreiging in sociaaleconomische zekerheid sterk bijdragen aan een anti-migranten sentiment onder deze klasse.

Inleiding

Praktisch alle staten in Europa zijn multicultureel. Dit betekent dat er sprake is van een diverse samenstelling van de bevolking in deze landen. Mensen emigreren om verscheidene redenen, bijvoorbeeld vanwege religieuze vrijheid of vanuit economische motieven. Tot en met de Tweede Wereldoorlog waren het voornamelijk Europeanen die migreerden naar een ander continent, sindsdien is Europa een aantrekkelijke plek geworden voor migranten (Massey et al., 1993). In Europa is de levensstandaard relatief hoog. Niet enkel in materiële zin, ook op het gebied van vrijheid en tolerantie scoort het continent goed. Er is werk beschikbaar tegen relatief aantrekkelijk loon, een uitgebreid stelsel van sociale zekerheid en van vervolging omwille van geloofsovertuigingen is geen sprake. Er is zodoende sprake van een positieve balans op de push-pull schaal (Meuleman et al, 2007). In de Jaren ’60 zijn zogenaamde gastarbeiders naar Europa gehaald om de daar ontstane krapte op de arbeidsmarkt weg te nemen. Deze ontwikkeling leidde tot het ontstaan van multiculturele samenlevingen in Europa.

Een multiculturele staat brengt spanningen met zich mee die onder andere langs etnische lijnen verlopen. Het idee bestaat dat immigranten een zware last zijn voor de sociale zekerheid, omdat ze meer aan sociale baten ontvangen dan ze aan belasting bijdragen (Borjas, 1999: 608). Door de waarneembare verschillen tussen groepen in de samenleving en de ideeën die bestaan over de mate waarin deze groepen een last zijn voor de welvaartstaat wordt de onderlinge solidariteit beproefd (Mau & Burkhardt, 2009). Ook bestaat het idee dat arbeidsmigranten de arbeidsplaatsen innemen van autochtone arbeiders die op hun beurt werkloos thuis zitten. Of dit een objectief gegeven is doet er niet, onder populistische druk wordt een dergelijk idee wel gevoed, waar in Nederland het gehekelde Polenmeldpunt een voorbeeld van is.

Wat vaststaat is dat toenemende migratie leidt tot toenemende concurrentie op de arbeidsmarkt. Maar niet in alle segmenten van de arbeidsmarkt neemt de concurrentie in dezelfde mate toe.

(3)

3 Over het algemeen zijn arbeidsmigranten korter geschoold dan de autochtone bevolking (Borjas et al., 1997). Arbeidsmigranten vervullen om die reden veelal arbeidsplekken aan de onderkant van de arbeidsmarkt waar zodoende de concurrentie het hevigst is (Volkskrant, 18-02-12). Anti-migranten sentimenten worden voornamelijk waargenomen in de groep mensen die aan de onderkant van de arbeidsmarkt werkzaam zijn. Dit is vaak een gevolg van een lager genoten opleiding (Coenders, 2003). Het genieten van een langere opleiding heeft van zichzelf ook een effect op dit sentiment, door het volgen van een opleiding wordt men minder etnocentrisch en meer tolerant ten opzichte van andere etnische identiteiten (idem). Hogere opleiding en daarmee gepaard gaande vaardigheden dragen bij aan een positieve houding ten opzichte van immigranten (Hainmueller & Hiscox, 2007)

Anti-migranten sentimenten zijn dus oververtegenwoordigd in de lagere economische klasse om verschillende redenen. In de literatuur worden dit soort type sentimenten verklaard vanuit gepercipieerde bedreigingen (Wright, 2011; Citrin, 1997; Sides & Citrin, 2007). Grofweg zijn deze bedreigingen in twee categorieën onder te verdelen, een culturele en een economische. Hierbij valt te denken aan respectievelijk het verlies van een nationale identiteit en materieel welzijn. Zoals gezegd zijn deze bedreigingen subjectief, voor zoverre er al iets bestaat als een nationale identiteit is deze per definitie subjectief en ook materieel welzijn is een persoonlijke ervaring. Instroom van migranten in combinatie met een economische crisis, wat beide objectieve parameters zijn, vormen de basis van wat een individu als zijn sociaaleconomische zekerheid ervaart (Mau et al., 2012).

Personen die sociaal en economisch kwetsbaar zijn, zijn meer geneigd discriminatie of attitudes van uitsluiting te tonen ten opzichte van minderheden (Semyonov, Raijman & Gorodzeisky, 2006: 426). Maar in hoeverre is er sprake van racisme/xenofobie wanneer een dergelijk sentiment voortkomt uit economische motieven? Vanuit het perspectief van individueel eigenbelang is een persoon gebaat bij een situatie waar concurrentie op de arbeidsmarkt tot een minimum beperkt blijft. Door middel van een opleiding of ervaring kan een persoon relatief aantrekkelijk worden voor een werkgever. Wanneer dit geen optie voor een persoon is kan deze zich moeilijker onderscheiden. Dit kan een bedreiging vormen voor de sociaaleconomische zekerheid van deze persoon (Scheve & Slaughter, 2001). Als er dan migranten instromen op de markt met dezelfde kwalificaties is dat problematisch, zeker als blijkt dat deze migranten bereidt zijn hetzelfde werk voor minder geld te verrichten (Hainmueller & Hiscox, 2007). Een logisch gevolg hiervan lijkt dat deze persoon anti-migranten sentimenten ontwikkelt, simpelweg omdat deze zich bedreigd voelt in zijn of haar welzijn.

(4)

4 Of een persoon anti-migranten sentimenten bezit vanwege één van deze twee redenen, de culturele of economische, is relevant voor beleidsmakers. Er is sprake van tegengestelde belangen, ideologisch en economisch, ten aanzien van het migrantenvraagstuk. Putnam (2007) geeft aan dat migranten op lange termijn gunstig zijn voor de culturele diversiteit en de economie, maar dat op de korte termijn sociaal kapitaal vermindert. Het economische sentiment is bij uitstek een gebied dat door beleidsmaker wordt beïnvloed. Regelingen ten aanzien van arbeidsmigranten of, meer in het algemeen, globalisering zijn politieke kwesties pur sang. Het onderzoek in deze paper spitst zich dan ook op deze kwestie toe. Er wordt onderzocht in welke mate anti-migranten sentimenten voortkomen uit gepercipieerde economische en culturele bedreigingen. Onderscheid wordt er hierbij gemaakt tussen personen van de lagere en hogere economische klasse. De te beantwoorden hoofdvraag luidt:

Hoe verhouden economische en culturele bedreigingen zich tot elkaar bij de totstandkoming van een anti-migranten sentiment bij personen uit de lagere en hogere economische klasse?

Bij mijn weten is er tot op heden geen onderzoek geweest die kijkt naar wat de grootste voedingsbodem vormt voor anti-migranten sentiment op de manier zoals hier zal geschieden. De resultaten zijn interessant omdat de kennis dat ofwel culturele bedreigingen of economische bedreigingen het meest doorslaggevend zijn bij de totstandkoming van een dergelijk sentiment van invloed kan zijn op de keuze van beleidsmakers. Immigratie, onderwijs en het denken over globalisering zijn thema’s waar dit onderzoek een nieuwe blik op wenst te werpen.

Er zal nu eerst worden ingegaan op de concepten die het theoretische fundament vormen van dit onderzoek. Deze concepten geven in samenhang met de theorie aanleiding tot een aantal hypothesen die op hun beurt worden voorzien van een bepaalde methode. Aan de hand van de ESS1 zullen een aantal variabelen worden getest die aansluiten bij de theorie en hypothesen. De gemiddelde scores op de twee assen worden vergeleken per groep en er zullen een aantal regressieanalyses worden uitgevoerd. Dit mondt uit in een overzicht van de resultaten van dit onderzoek en sluit af met een conclusie en ruimte voor discussie.

Theorie, concepten & hypothesen

In het komende gedeelte worden twee theorieën nader onder de loep genomen die duidelijk maken op welke manier de bevolking wordt ingedeeld naar economische klasse. Ook wordt er invulling gegeven aan wat economische en culturele bedreigingen inhouden. De twee theorieën

(5)

5 die het fundament vormen van dit onderzoek zijn Split Labor Market Theory en Social Identity Theory. Allebei tonen ze hun relevantie ten aanzien van de verschillende soorten bedreigingen, de economische en de culturele.

Sociaaleconomische zekerheid en de Split Labor Market Theory.

In de literatuur wordt onderscheid gemaakt tussen subjectieve en objectieve sociaaleconomische zekerheid (Mau et al., 2012) Subjectieve onzekerheid is gebaseerd op objectieve criteria zoals de algemene staat van de economie en het gebruikelijke type contract dat arbeiders krijgen aangeboden (idem: 657). De vaardigheden die een persoon bezit evenals de sociaaleconomische groep waartoe een persoon zich rekent zijn van invloed op deze objectieve parameters en hebben zodoende invloed op het subjectieve idee over baanzekerheid (idem: 661). Aangetoond werd dat sociale klasse een significant effect heeft op deze sociaaleconomische onzekerheid. Arbeiders die werk verrichten waar geen of nauwelijks opleiding voor nodig is zijn pessimistischer over hun sociaaleconomische toekomst dan zelfstandig ondernemers en mensen in de dienstensector (idem: 669).

De arbeidsmarkt is net als andere markten een plek waar vraag en aanbod bij elkaar komen. Hier geldt dus ook dat wanneer het aanbod schaars is de kans op een baan groter is. Qua scholing komen immigranten meer overeen met autochtonen uit de lagere klasse (Borjas et al., 1997; Kriesi, 2006), wat het aanbod van deze categorie arbeiders vergroot. Dit heeft een negatief effect op de objectieve baanzekerheid van deze groep. Borjas et al. (1997: 3) hebben aangetoond dat immigratie een nadelig effect heeft op de economische status van arbeiders zonder vaardigheden. Dit is de groep in het laagste kwintiel van de loonverdeling.

In het laagste kwintiel van de loonverdeling bevindt zich de twintig procent minstverdienende personen. Voor immigranten echter kan het corresponderende loon van deze groep nog steeds aantrekkelijk zijn, omdat in het eigen land de lonen lager liggen of omdat er weinig werkgelegenheid is. Bonacich (1972) onderscheidde drie categorieën in de Split Labor Market Theory, te weten de 1) Business/Employers, 2) Higher-Paid Labor en 3) Lower-Paid Labor. In dit onderzoek wordt deze categorisering overgenomen, waarbij voornamelijk de eerste twee categorieën van belang zijn. De verwachting is dat de bedreiging die de lower-paid labor vormt voor de higher-paid labor ten aanzien van bestaanszekerheid een voedingsbodem is voor negatieve sentimenten ten opzichte van immigranten. Hieronder zijn deze concepten nader toegelicht.

(6)

6 De Higher-Paid labor wordt gevormd door de autochtone bevolking van landen met een positieve push-pull balans, bijvoorbeeld West-Europese landen. Gemeenschappelijke kenmerken van deze groep zijn onder andere te vinden in het type werk dat ze verrichten. Over het algemeen vinden de werkzaamheden van deze groep plaats in bedrijfstakken waar weinig tot geen opleiding voor nodig is. Doordat immigranten hetzelfde werk kunnen doen tegen lagere prijzen hebben de personen uit de higher-paid labor categorie een grotere kans op baanverlies. Dit is voor hen een reden om negatieve attitudes te ontwikkelen tegen immigranten en om beleid te steunen dat gericht is op migratiebeperking (Bonacich, 1972: 553). Dit sentiment komt voort uit competitie, maar omdat er autochtonen tegenover arbeidsmigranten staan lijkt er sprake van xenofobie. Dit laatste is echter secundair, van primair belang is namelijk de concurrentie tussen twee groepen die toevallig etnische kenmerken vertoont (idem).

Arbeidsmigranten vormen de lower-paid labor, een zeer diverse groep mensen die in aantrekkelijke landen op zoek zijn naar werk (idem: 554). Voor de personen die de business/employers categorie vormen kunnen migranten interessant zijn. Zij kunnen namelijk hetzelfde werk verrichten tegen minder kosten. De verschillende belangen van de drie groepen zijn zodoende tegengesteld, wat helpt te verklaren waarom anti-migranten sentimenten onder de higher-paid labor sterker zijn dan onder de business/employers. Immers, de twee groepen arbeiders strijden om dezelfde banen die veelal gecreëerd worden door de groep business/employers. Deze laatste groep heeft baat bij een zo groot mogelijk aanbod van arbeiders (idem: 553).

Het lijkt voor de hand te liggen dat sentimenten van xenofobie niet enkel voortkomen uit economische of culturele factoren. Zo ideaaltypisch verhouden fenomenen zich niet tot de realiteit. De Split Labor Market Theory van Bonacich geeft aanleiding om te vermoeden dat dit sentiment een economisch karakter heeft, zeker onder de higher-paid labor. In essentie gaat het dan dus om competitie die zich langs etnische scheidslijnen manifesteert (idem: 553). Deze etnische scheidslijn is niet van primair belang, maar toevallig onderdeel van deze competitie. Mocht blijken dat de gepercipieerde economische bedreiging doorslaggevend is bij de totstandkoming van een anti-migranten sentiment lijkt er van xenofobie onder deze groep minder sprake dan verwacht. Dit sentiment komt dan voort vanuit sociaaleconomische onzekerheid, niet vanuit een bepaald etnocentrisme of een afkeer van andere culturen. De nadruk ligt dus op competitie en eigenbelang, niet op culturele verscheidenheid. In de woorden van Sides en Citrin (2007: 479):

(7)

7 It is important to note that from a theoretical perspective, prejudice does not enter into the perception of threat or the calculation of self-interest. Immigrant ethnicity, religion, etc. should not matter. For the interest-based explanation, all that matters is the existence of a threat to one's economic circumstances. If there is a preference for immigrants of one ethnicity over another, this should reflect differences in the estimates, presumably accurate, of the impact of these groups on one's material interests.

Aangezien er onderscheid gemaakt wordt tussen twee groepen, de hogere en lagere economische klasse, en gegeven het feit dat het onderzoek attitudes van economische bedreiging onderzoekt worden de volgende hypothesen opgesteld:

(H1A): Arbeiders behorend tot de higher-paid labor bezitten negatieve sentimenten ten opzichte van arbeidsmigranten op basis van economische factoren.

(H1B): Autochtonen behorend tot de business/employers bezitten in mindere mate negatieve sentimenten ten opzichte van arbeidsmigranten dan personen behorend tot de higher-paid labor.

Hypothese 1A is bedoeld ter verificatie van de theorie. Gegeven de theorie is de gedachte dat arbeiders uit de lagere economische klasse een negatief sentiment op basis van een economische motivatie bezitten ten opzichte van migranten. Mocht dit het geval zijn zegt dit op zichzelf nog niet zo veel. Wanneer eenzelfde attitude bestaat onder de andere groep, de business/employers, lijkt de Split Labor Market Theory niet op te gaan. Vandaar de aanvullende hypothese 1B die test of personen uit de hogere economische klasse een minder negatief sentiment bezitten ten opzichte van migranten, zoals de theorie doet vermoeden.

Economische en culturele dreigingen

Sides en Citrin (2007) maken een onderscheid tussen economische en culturele dreigingen door ze respectievelijk als rationele en symbolische bedreigingen te duiden. De economische dreiging betreft de materiële belangen van een persoon of huishouden, het culturele aspect betreft minder concrete zaken als (nationale) identiteit (idem: 477). Vanuit het perspectief van eigenbelang komt een anti-migranten sentiment voort uit de bedreiging die migranten vormen op de materiële zekerheid van de autochtone groep (idem:478).

Volgens de Social Identity Theory ligt de nadruk bij een anti-migranten sentiment op een aangeboren voorkeur voor de eigen groep, zeker wanneer deze groep een sterk onderdeel vormt van iemands identiteit. De natie is hier een voorbeeld van (idem: 479). De nationale staat, waar migranten oorspronkelijk niet toe behoren, is een van de groepen waartoe een persoon zich kan

(8)

8 rekenen (Ashfort & Mael, 1989: 20). Op deze manier plaatst een persoon zichzelf in een bepaalde groep, en kan zodoende bepalen wie er wel en wie er niet tot zijn groep behoren (idem: 21). Wanneer een individu zich sterk verbonden voelt met de nationale staat is het te verwachten dat deze persoon minder positief is over mensen die niet tot deze groep horen, c.q. migranten. Hoewel in de literatuur verscheidene interpretaties worden gegeven aan nationale identiteit is er ook sprake van een zekere overlap. Nationale identiteit in een exclusieve interpretatie beroept zich op een gedeelde geschiedenis (Breuilly, 1991: 149) en op ascriptieve elementen als taal en ras (Wright, 2011; Chai, 2005). Afwezigheid van deze elementen, zoals bij migranten het geval is, leidt tot een afkeer tegen deze groep op culturele gronden. De culturele dreiging zit dus in de mogelijkheid dat de nationale identiteit verloren gaat vanwege de instroom van andere culturele symbolen en gebruiken (Hainmueller & Hiscox, 2006: 400).

In tegenstelling tot de economische, materiële dreiging is bij de culturele, symbolische dreiging wel degelijk sprake van uitsluiting op basis van ascriptieve elementen. Dit wordt dan ook wel gezien als een sentiment gebaseerd op vooroordelen (Wright, 2011: 841). Beide vormen van anti-migranten sentiment worden toegeschreven aan mensen uit de lagere sociaaleconomische klasse (Hainmueller & Hiscox, 2006; Coenders & Scheepers, 2003). Het economische anti-migranten sentiment vanwege de overeenkomsten in vaardigheden die op de arbeidsmarkt relevant zijn en het culturele sentiment vanwege lagere cognitieve vaardigheden (Kunovich, 2009: 576). De lagere sociaaleconomische klasse valt samen met de higher-paid labor, wat de sentimenten goed te vergelijken maakt. De volgende hypothesen worden opgesteld om dit te onderzoeken:

(H2A): Personen behorend tot de higher-paid labor bezitten anti-migranten sentimenten op basis van culturele factoren

(H2B): Personen behorend tot de business/employers bezitten in mindere mate anti-migranten sentimenten op basis van culturele factoren dan personen behorend tot de higher-paid labor.

Ook bij deze hypothesen betreft het in eerste instantie verificatie van de theorie. Maar de resultaten dienen vooral om de vergelijking te kunnen maken die in de hoofdvraag van dit onderzoek al gesteld werd. Namelijk in welke mate economische en culturele dreigingen afzonderlijk bijdragen tot een anti-migranten sentimenten en zodoende in hoeverre er sprake is van ofwel competitie (Split Labor Market Theory) of xenofobie/voorkeur voor de eigen groep (Social Identity Theory). Vanuit de literatuur is al duidelijk dat anti-migranten sentimenten sterker vertegenwoordigd zijn onder personen behorend tot de higher-paid labor. Dit artikel is

(9)

9 bedoeld om te verhelderen in welke mate anti-migranten sentiment te wijten is aan economische en culturele bedreigingen. Na de verwerking van de eerste twee hypothesen komen we zo uit op de slothypothesen die de onderzoeksvraag van een definitief antwoord voorziet:

(H3A) Er is een sterkere samenhang tussen economische bedreiging en sociale klasse dan tussen culturele bedreiging en sociale klasse

(H3B) Economische bedreigingen zijn van doorslaggevend belang voor het onderscheid tussen de higher-paid labor en de business/employers bij de totstandkoming van anti-migranten sentimenten.

Hypothese 3A toetst dus of het anti-migranten sentiment van de higher-paid labor, in vergelijking met de business/employers, sterker het resultaat is van economische dan culturele bedreigingen. Wanneer hypothese 3A geverifieerd kan worden betekent dit dat anti-migranten sentimenten voornamelijk voortkomen uit gevoelens van sociaaleconomische onzekerheid en de wil competitie op de arbeidsmarkt te verminderen. Wanneer de hypothese wordt verworpen blijkt dat nationale gebruiken en taal toch als zo belangrijk wordt ervaren dat het een anti-migranten sentiment voortbrengt. Hypothese 3B is bedoeld ter vergelijking. Ongeacht het resultaat van hypothese 3A kan er nog steeds worden gekeken naar de manier waarop een anti-migranten sentiment tot stand komt tussen de economische klassen. Hier is de verwachting dat economische dreigingen actueler zijn voor de lagere klasse, wegens overlap in vaardigheden tussen hen en de migranten (Borjas et al.,1997). Het anti-migranten sentiment van de higher-paid labor wordt dus gevormd door economische motieven, ook al is het zo dat een cultureel anti-migranten sentiment niet wordt uitgesloten vanwege minder cognitieve vaardigheden et cetera (Coenders & Scheepers, 2003; Kunovich, 2009).

Kwalitatief onderzoek zal misschien kunnen verklaren hoe de relatie tussen de economische en culturele dreiging is. In hoeverre kruipt men terug in de nationale schulp, met beroep op symbolische argumenten, wanneer men zich bedreigd voelt in de sociaaleconomische zekerheid? En andersom, in hoeverre spreekt men vanuit economische motieven wanneer er sprake is van een xenofoob sentiment? Op dergelijke vragen, hoewel interessant, zal hier niet worden ingegaan. Vervolgd zal worden met de operationalisering van het statische onderzoek.

Data, methode en hypothesen

De attitude van de lagere economische klasse ten aanzien van migranten is het onderwerp van deze studie. De motivaties voor deze attitude, economische of culturele bedreigingen, zullen

(10)

10 statistisch worden onderzocht. Vervolgens zullen deze worden vergeleken met de attitudes van de hogere economische klasse ten aanzien van migranten. De data in dit onderzoek is afkomstig van de eerste ronde van de European Social Survey (ESS), deze dateert van 2002 en is dus niet volledig actueel. De economische crisis van 2007 werd tegen die tijd nog niet voorspeld. Het lijkt te verwachten dat een crisis die de sociaaleconomische zekerheid bedreigt het anti-migranten sentiment op de economische schaal vergroot (Mau, 2012). Desalniettemin kent deze dataset goede variabelen en is de hoop in dit onderzoek algemene houdingen te ontwaren, niet eentje die door tijdsafhankelijke ontwikkelingen de resultaten in een bepaalde richting duwt.

De ESS is een survey die over 22 landen gehouden is. Niet alle attitudes van de inwoners van deze landen zijn relevant wanneer de theorie van Bonacich (1972) als theoretisch fundament dient. Bulgarije bijvoorbeeld kent veel migranten die juist naar West-Europa vertrekken in de zoektocht naar werk, deze groep mensen behoort dus eigenlijk tot de lower-paid labor. Onder andere Bulgaren en vergelijkbare groepen mensen worden gefilterd uit de resultaten om zo tegemoet te komen aan de afbakeningen die in de literatuur gemaakt worden. De attitudes van personen uit Nederland zullen worden gemeten, dit is een land dat arbeidsmigranten huisvest en die qua sociaaleconomische zekerheid goed scoort. De reden om het onderzoek tot één land te beperken is onder andere vanwege het feit dat er grote verschillen tussen landen zijn, bijvoorbeeld op het gebied van de welvaartsstaat en arbeidsbeleid. Zo worden vertekeningen in de data voorkomen die worden veroorzaakt door aspecten die niet aan onderzoek onderhevig zijn (van der Waal, de Koster & van Oorschot, 2013).

De attitudes van arbeidsmigranten, de lower-paid labor volgens de theorie, zijn in deze paper niet aan onderzoek onderhevig. Ook deze personen zullen worden gefilterd in het onderzoek, omdat er gezocht wordt naar de anti-migranten sentimenten van autochtonen in aantrekkelijke landen. Deze groep autochtonen valt uiteen in twee groepen, de hogere- en de lagere economische klasse. De beperking van het onderzoek tot autochtone Nederlanders laat een steekproef over van 1.711 respondenten, wat een ruim voldoende grote is voor een steekproef om valide statistisch onderzoek te genereren. De higher-paid labor beslaat 506 respondenten en de business/employers 1.100. De overige respondenten vormen een tussencategorie, zij waren niet zonder problemen in te delen bij één van de groepen.

De variabele ‘iscoco’ geeft het type werk weer van de respondenten. Deze kan zodanig worden ingedeeld dat er een schaal ontstaat die correspondeert met de business/employers aan het ene uiterste van de schaal en de higher-paid labor aan de andere. Deze variabele zal gelden als de onafhankelijke variabele in dit onderzoek. Deze variabele kende oorspronkelijk boven de

(11)

11 honderd categorieën, maar Ivano Bison van de universiteit van Trento heeft deze teruggebracht tot elf categorieën, aflopend van de hoge tot de lage economische klasse1.

Er valt meer te zeggen over deze variabele op theoretische gronden. Op dit moment is er een elf-puntschaal die oploopt van meer overeenkomstig met de higher-paid labor tot meer overeenkomstig met de business/employers. Waar de precieze grens ligt tussen de twee categorieën is niet eenduidig te zeggen. De theorie stelt dat de higher-paid labor een klasse is die werkzaam is in sectoren waar weinig tot geen opleiding voor nodig is en dat de business/employers categorie gevormd wordt door mensen die zelfstandig ondernemer of werkgever zijn of werk verrichten waar een opleiding vereist is. In de data is de categorisering als volgt:

1. Small proprietors and employees and self-employed farmers. 2. Agricultural workers.

3. Nonskilled manual workers (other than in agriculture). 4. Lower-grade technicians and supervisors of manual workers. 5. Skilled manual workers.

6. Small proprietors and employees and self-employed. with no employees. 7. Small proprietors and employees and self-employed. with employees. 8. Routine non-manuals, employees, lower-grade.

9. Routine non-manuals, employees, higher-grade.

10. Profesionals, administrators and managers, lower-grade and higher-grade technicians. 11. Profesionals, administrators and managers, higher-grade.

Het lijkt in eerste ogenschouw dat nummers één, twee, drie, vier en acht het meest te vrezen hebben van arbeidsmigranten en dat nummers negen, tien en elf zonder twijfel tot de business/employers zijn te rekenen. De andere nummers laten zich minder makkelijk tot één van de twee groepen categoriseren. De arbeiders corresponderend met nummers vijf tot en met zeven lijken een tussencategorie. De schaal zal zo worden hervormd dat er sprake blijft van een ordinale schaal, door nummer acht te hercoderen tot nummer vijf, waardoor de oorspronkelijke vijf tot en met zeven een plek doorschuiven. Zo krijgen we een schaal die beter correspondeert met de theorie. Nummers één tot vijf vormen zo de higher-paid labor, zes tot en met acht zijn een tussencategorie en nummers negen tot en met elf vormen de business/employers. Zo blijft er een schaal bestaan die sociale klasse weergeeft op een manier die correspondeert de Split Labor Market Theory. Deze onafhankelijke variabele wordt in het databestand weergegeven als ‘SocclassSLMT’. Getest op een correlatie met opleidingsniveau levert deze heringedeelde sociale klasse een hogere waarde op dan de voormalige sociale klasse (R = 0.490 tegen 0.513).

(12)

12 Er zijn twee afhankelijke variabelen, één die het sentiment meet op de culturele schaal en één die het sentiment meet op de economische schaal. Beide variabelen zijn een samenvoeging van enkele vragen die in de survey zijn gesteld. Voor de culturele schaal zijn dit de variabelen met de codes ‘qfimLng’, ‘qflmCmt’, deze meten respectievelijk in hoeverre een respondent vindt dat immigranten de taal van een land moeten beheersen en in hoeverre ze bereid zijn de gebruiken van het land over te nemen. In de survey zijn deze vragen als volgt gesteld: ‘How important should it be for immigrants to be able to speak [country’s] official language?’ en ‘How important should it be for immigrants to be committed to the way of life in [country]?’ Het betreft twee elf-puntschalen die meten in welke mate de respondenten de stelling als extreem onbelangrijk (00) tot extreem belangrijk (10) ervaren. De correlatie R tussen deze twee stellingen is 0.431, een redelijk verband in sociaal onderzoek. Samengevoegd betekent dit dat er een culturele variabele is die 21 waardes kent. In navolging van de Social Identity Theory kan er gesteld worden dat wanneer een respondent hoog scoort op deze schaal deze meer waarde hecht aan nationale symbolen en de in-group. Zodoende vertoont deze persoon dan een anti-migranten sentiment op de culturele schaal (Sides & Citrin, 2007; Ashfort & Mael, 1989). In het databestand is deze variabele gelabeld als ‘CultThreat’. Aangezien er zeker ten aanzien van de culturele variabele in de literatuur wordt verwezen naar opleidingsniveau zal deze als controlevariabele worden toegevoegd aan het onderzoek.

De economische variabele is de samengevoegde waarde van de variabelen ‘ImTCJob’ en ‘ImBGEco’ welke respectievelijk de mate meten waarin correspondenten menen dat immigranten banen pikken of toevoegen en de mate waarin correspondenten menen dat immigranten goed of slecht zijn voor de algemene economie. In de survey zijn deze vragen als volgt gesteld: ‘People who come to live here generally take jobs away from workers or help to create new jobs?’ en ‘Is it generally good or bad for the country’s economy that people come to live here from other country’s?’De onderlinge correlatie R tussen de twee variabelen is 0.416, wat wederom op een redelijk verband duidt. Beide stellingen zijn gericht op de ideeën van de respondenten en meten zodoende de sociaaleconomische zekerheid van de respondent. Het betreft ook hier twee samengevoegde elf-puntschalen waarbij wederom geldt dat hoe hoger een respondent scoort hoe sterker deze persoon het idee heeft dat immigranten slecht zijn voor de economie en banen wegnemen van autochtonen. Wanneer hier sprake van is bij een respondent vertoont deze een anti-migranten sentiment op de economische schaal. Het betreft hier verschillende subjectieve interpretaties over migranten in lijn met de theorie van Mau et al. (2012). Volgens de Split Labor Market Theory zal een dergelijk sentiment te verwachten zijn bij personen van de higher-paid labor, de sociaaleconomisch lagere klasse (Bonacich, 1972). In het

(13)

13 databestand is deze variabele gelabeld als ‘EconThreatADJ’, de toevoeging ADJ is vanwege de hercodering om een oplopende score te laten corresponderen met een sterker anti-migranten sentiment. De correlatie R tussen ‘EconThreatADJ’ en ‘CultThreat’ is 0.230, wat duidt op enige samenhang.

Er zullen een aantal controlevariabelen worden opgenomen om te kijken of er sprake is van andere invloeden of zelfs een schijnverband. Opleidingsniveau is de eerste hiervan, omdat de relatie tussen opleidingsniveau en migrantensentiment regelmatig is aangetoond. Hiervoor wordt de variabele ‘Eisced’ gebruikt. Om de sociaaleconomische zekerheid van de respondenten te staven wordt ook als controlevariabele ‘HIncFel’ opgenomen. Deze variabele meet in welke mate respondenten aangeven comfortabel te kunnen leven met hun inkomen. Ook zal de plaatsing van de respondent op de rechts-links schaal worden bekeken. We weten van rechtse bewegingen dat ze veelal anti-migrant zijn (Blee & Creasap, 2010). Zodoende kan de zelfplaatsing van respondenten een interessant resultaat opleveren, de variabele die dit meet is ‘LRScale’. Om de nadruk op het nationale symbool bij uitstek, taal, verder te testen wordt de variabele ‘ComnLng’ opgenomen. Deze variabele meet in welke mate respondenten van mening zijn dat het belangrijk is dat iedereen in een land zich via dezelfde taal verstaanbaar aan elkaar kan maken.

Samenvattend zijn er drie hypothesen te testen die allen in een A en B hypothese uiteenvallen. De A hypothesen zijn ter verificatie van de theorie die van toepassing is op de stelling. De B hypothesen vergelijken de twee onderscheiden groepen op de desbetreffende theorieën. Vervolgd zal nu worden met de resultaten van het onderzoek.

Data en resultaten

De eerste te testen hypothesen bevraagt de mate waarin er een anti-migranten sentiment bestaat bij de higher-paid labor en in hoeverre deze verschilt met de personen uit de business/labor categorie. Of er sprake is van een negatief sentiment onder de higher-paid labor is de eerste hypothese die geverifieerd zal worden. Mocht dit waar zijn zullen veel personen uit de higher-paid labor hoog scoren op de variabele ‘EconThreatADJ’, die namelijk van hoog naar laag afneemt in het anti-migranten sentiment. Ook wordt er gekeken naar het verschil tussen de higher-paid labor en de business/employers. Wanneer hypothese 1B opgaat zal de laatste groep lager scoren op het anti-migranten sentiment. Hieronder zijn de gemiddelden per groep te zien:

(14)

14

Tabel 1: Gemiddelde scores op de variabele ‘EconThreatADJ’, per categorie.

Gemiddelde SE

Higher-paid labor 10.83 3.14

Middle Category 10.29 2.94

Business/Employers 9.69 2.81

Totaal 10.07 2.96

De resultaten zijn in lijn met de hypothesen. Om te kijken of hier ook sprake is van een significant effect zijn de variabelen tegen elkaar afgezet in een regressieanalyse. In tegenstelling tot bovenstaande tabel is hier de sociale klasse wel een elf-puntschaal. Voor de leesbaarheid van de eerdere tabel is hier gebruik gemaakt van een drie-puntschaal bij de onafhankelijke variabele sociale klasse, op de manier zoals in het theoretisch kader ook al onderscheid werd gemaakt2.

De resultaten die we zien zijn significant. De hypothese dat er sprake is van een anti-migranten sentiment vanuit economische motieven onder de higher-paid labor is zodoende bevestigd. Ook bevestigd is de verwachting dat er in mindere mate sprake is van een anti-migranten sentiment onder personen behorend tot de business/employers.

Tabel 2: Regressieanalyse van de economische dreiging per sociale klasse.

Coëfficiënt SE Beta Significantie

Sociale Klasse -0.198 0.024 -0.191 0.000

Intercept 11.659 0.206 0.000

R²: 0.036

Er is dus een bevestiging voor de theorie dat personen die meer bedreigd worden in hun bestaanszekerheid negatievere attitudes tentoonspreiden tegen de groep door wie ze bedreigd worden. In dit geval is dat de higher-paid labor die zich voelt bedreigd door de lower-paid labor, arbeidsmigranten. De bedreigde groep is sterker van mening dat migranten slecht zijn voor de algehele economie en dat migranten eerder banen wegnemen dan creëren. Ook hypothese 1B is bevestigd, er is een significant verschil tussen de twee groepen. De personen behorend tot de higher-paid labor zijn economisch minder goed af dan de personen behorend tot de business/employers, al eerder werd een hypothese bevestigd dat ‘economic satisfaction tends to decrease opposition to immigration’ (Sides & Citrin, 2007: 489). Ik ben van mening dat de hier gevonden resultaten in lijn zijn met de observaties van Sides en Citrin, ook al werd niet precies hetzelfde gemeten.

(15)

15 Het is bekend dat anti-migranten sentimenten op beide schalen meer gemeengoed zijn onder de lagere economische klasse (Coenders & Scheepers, 2003; Kunovich, 2009). De hypothese bevestigt zodoende bestaande kennis. Hypothese 2 evalueert het anti-migranten sentiment op de culturele schaal, waarbij de verwachting is dat ook in dit geval de higher-paid labor een sterkere animositeit tentoonspreidt. Dit houdt in dat ook op deze as de groep hoger scoort dan de personen uit de business/employers. Ten behoeve van de leesbaarheid is ook hier de onafhankelijke variabele teruggebracht naar de eerder gebruikte drie-puntschaal. De resultaten zijn hieronder te zien:

Tabel 3: Gemiddelde scores op de variabele ‘CultThreat’, per categorie.

Gemiddelde SE

Higher-paid labor 15.96 3.82

Middle Category 16.02 3.78

Business/Employers 14.88 4.08

Totaal 15.30 4.01

Ook hier is er sprake van een hogere score bij de groep van wie dat wordt verwacht. De middle category heeft hier echter niet een tussenliggende score, zoals dat bij tabel 1 wel het geval is. Dat is wellicht te wijten aan het feit dat de categorieën zijn ingedeeld naar economische klasse, terwijl anti-migranten sentiment vanuit culturele motieven veelal wordt toegeschreven aan opleidingsniveau.

Wat bovendien opvalt is het verschil in score tussen de economische en culturele as. Beide schalen lopen van nul tot twintig, maar de gemiddelde score op de culturele as ligt verder naar de uiterste waarde toe. Dit betekent dat onder de gehele populatie culturele dreiging een sterke voedingsbodem is voor anti-migranten sentiment. Sides en Citrin (2007: 484) interpreteerden een overeenkomstig resultaat als bewijs voor een etnische definitie van nationalisme en het werd geassocieerd met oppositie tegen immigratie. Hoewel over de gehele linie respondenten duidelijk belang hechten aan culturele symbolen als taal en traditie, is dit sentiment sterker vertegenwoordigd onder de higher-paid labor dan onder de business/employers. Om te testen of de resultaten significant zijn kijken we ook hier naar een regressieanalyse.

(16)

16

Tabel 4: Regressieanalyse van de culturele dreiging per sociale klasse.

Coëfficiënt SE Beta Significantie

Sociale Klasse -0.186 0.033 -0.132 0.000

Intercept 16.788 0.282 0.000

R²: 0.017

Hypothese 2A en 2B lijken dus beide op te gaan, Er is sprake van een anti-migranten sentiment en dat sentiment is sterker vertegenwoordigd in de higher-paid labor. Echter, wanneer we deze resultaten aan een regressieanalyse onderhevig maken, waarbij gecontroleerd wordt op opleidingsniveau, blijkt dat de sociale klasse geen significant effect meer heeft op het culturele anti-migranten sentiment. Op het economische anti-migranten sentiment heeft sociale klasse nog steeds een significant effect, al daalt het coëfficiënt van deze variabele. In de tabel hieronder zijn de resultaten van de economische en culturele variabele uitgebreid met de eerste controlevariabele opleidingsniveau.

Tabel 5: Regressieanalyse van de variabele ‘CultThreat’ & ‘EconThreatADJ’, gecontroleerd op opleidingsniveau.

Economische dreiging

Culturele dreiging Coëfficiënt Beta Significantie Coëfficiënt Beta Significantie Sociale Klasse -0.108 -0.104 0.000 -0.018 -0.013 0.628 Opleidingsniveau -0.276 -0.170 0.000 -0.512 -0.232 0.000

Intercept 11.905 0.000 17.244 0.000

R² (aangepast) 0.057 0.056

Waar het in eerste instantie leek dat de sociale klasse verantwoordelijk was voor het culturele anti-migranten sentiment blijkt dat juist het opleidingsniveau bepaalt in welke mate iemand dit sentiment vertoont. Dit resultaat is in lijn met de theorie ten aanzien van cognitieve vaardigheden en migrantensentiment (Kunovich, 2009: 576). Hypothese 2A moet dus verworpen worden. Sociale klasse, aan de hand van Split Labor Market Theory, heeft geen significant effect op culturele anti-migranten sentimenten wanneer er gecontroleerd wordt op opleidingsniveau. Hypothese 2B houdt wel stand, aangezien dit het verschil betrof tussen de twee groepen, waardoor opleidingsniveau niet als variabele hoeft te worden onderzocht. Het verschil tussen de groepen is aangetoond.

(17)

17 Een mogelijke verklaring voor waarom opleidingsniveau een significant effect heeft op de culturele as is vanwege het feit dat er nadruk werd gelegd op de nationale taal. Hoger opgeleiden beheersen in de regel een tweede taal, waardoor zij zich ook verstaanbaar kunnen maken in bijvoorbeeld het Engels. Hierdoor kan het belang van de nationale taal zijn verminderd, omdat zij zich, in tegenstelling tot de lager opgeleiden, kunnen redden in een andere taal. Lager opgeleiden voelen zich waarschijnlijk minder comfortabel bij het spreken van een andere taal dan hun moedertaal. De beheersing van een tweede taal is echter niet opgenomen in de ESS en daar kan zodoende niet op gecontroleerd worden. Echter, de mate waarin men het eens is met de stelling ‘It is better for a country if almost everyone is able to speak at least one common language’ kan hier als alternatieve variabele voor worden gebruikt. Deze variabele zal dan ook in een latere regressieanalyse nog aan bod komen.

Zoals te zien valt zorgt opleidingsniveau als controlevariabele op de economische as er niet voor dat het significante effect van sociale klasse wegvalt. Wel is het zo dat ook hier opleidingsniveau een groot deel van de verklaring op zich neemt. De totale verklarende kracht van het model neemt met de toevoeging van de variabele opleidingsniveau dan ook toe van 3.6% naar 5.7%.

Aan de hand van hypothese 3A en 3B wordt de vergelijking tussen de twee typen anti-migranten sentiment onderzocht. Hieruit kunnen we concluderen of dit sentiment voornamelijk voortkomt uit een gevoel van competitie of uit een gevoel van nationalisme en zodoende of we kunnen spreken van het opkomen voor eigenbelang of xenofobie. Aangezien op de beide schalen een hogere score een negatiever sentiment vertegenwoordigd betekent dit dat wanneer de gemiddeldes bekeken worden en bij elkaar worden opgeteld ook hier een hogere score een negatiever sentiment vertegenwoordigd. Over de gehele populatie zijn de gemiddelde scores op de economische en culturele as respectievelijk 10.13 en 15.30, wat een gemiddelde totaalscore geeft van 25.43. Voor de higher-paid labor en de business/employers gelden respectievelijk gemiddelde totaalscores van 26.86 en 24.55. Aangezien een hogere score correspondeert met een hoger anti-migranten sentiment bevestigt dit wederom de theorie dat de lagere klasse in de maatschappij een sterker anti-migranten sentiment vertoont over de totale linie (Kunovich, 2009).

Maar, welk van de twee is nu doorslaggevend bij de totstandkoming van dit sentiment? Over de gehele linie wordt de economische dreiging als minder ervaren dan de culturele dreiging. Dat geldt voor zowel de higher-paid labor als de business/employers. Verhoudingsgewijs is de economische dreiging echter groter bij de higher-paid labor. De standaardafwijking is op de economische as kleiner dan op de culturele as. De afwijking van het gemiddelde is op de

(18)

18 economische as echter groter dan op de culturele as onder de higher-paid labor. Dit wijst erop dat economische bedreigingen sterker verband houden met sociale klasse dan dat culturele dreigingen dat doen. Uit statistische analyse blijkt dat de samenhang tussen economische dreiging en klasse groter is dan bij culturele dreiging en klasse. Hieronder zijn de resultaten weergegeven:

Tabel 6: Samenhang tussen het type bedreiging en de sociale klasse.

Gemiddele populatie SE Gemiddelde afwijking higher-paid labor Gemiddelde afwijking business/employers Eta² Economisch 10.07 2.96 0.76 -0.38 0.030 Cultureel 15.30 4.01 0.66 -0.42 0.017

Uit de tabel blijkt dus dat sociale klasse een sterker verband onderhoudt met de economische dreiging. De richting van dit verband kennen we door middel van de toetsen bij de hypothesen één en twee. De verwachting, die al eerder is bevestigd bij de verificatie van de vorige hypothesen, is dat naarmate men tot de lagere economische klasse gerekend wordt de economische dreiging toeneemt. In een laatste regressieanalyse zullen de beide dreigingen nog worden weergegeven. Behalve op opleidingsniveau worden nu ook de genoemde3 controlevariabelen meegenomen, zodat er definitief kan worden gesteld vanuit welke motieven anti-migranten sentiment voorkomt. De variabele inkomen betreft de vraag in hoeverre de respondent zich comfortabel voelt met het actuele inkomen. De vraag is gemeten op een vier-puntschaal, oplopend van ‘zeer lastig’ tot ‘comfortabel’. Voor de laatste test van de culturele variabele wordt behalve opleiding ook getest op de vraag in welke mate respondenten het van belang achten dat iedereen in een land elkaar zou moeten verstaan. Er wordt hier gevraagd naar de mate waarin iemand het eens is dat het goed is voor een land dat iedereen een taal gemeen heeft. Het betreft een vijf-puntschaal, oplopend van ‘disagree strongly’ tot ‘agree strongly’. De links-rechtsschaal meet de zelfplaatsing van respondenten op deze schaal, een lagere waarde correspondeert hier met links, een hogere met rechts. De resultaten staan in tabel zeven.

(19)

19

Tabel 7: Regressieanalyse van beide dreigingen, gecontroleerd op verschillende variabelen.

Economische dreiging

Culturele dreiging Coëfficiënt Beta Significantie Coëfficiënt Beta Significantie Sociale klasse -0.102 -0.098 0.000 -0.023 -0.017 0.523 Opleidingsniveau -0.227 -0.140 0.000 -0.492 -0.224 0.000 Comfort Inkomen -0.383 -0.089 0.000 -0.081 -0.014 0.549 Taal 0.342 0.072 0.002 1.412 0.218 0.000 Links-Rechts 0.235 0.158 0.000 0.371 0.184 0.000 Intercept 10.238 0.000 9.254 0.000 R² (aangepast) 0.093 0.141

Zoals al bij de eerdere regressieanalyse het geval was heeft sociale klasse geen significant effect op het culturele anti-migranten sentiment. Voor de economische dreiging geldt dat alle controlevariabelen een significant effect hebben. Het in gemeenschap hebben van een taal is voor de economische dreiging minder van belang dan bij de culturele dreiging, waar het van groot belang is. Dit is een logisch resultaat, gegeven het feit dat taal en economie minder met elkaar geassocieerd worden dan taal met cultuur. Het tegenovergestelde kan gezegd worden ten aanzien van de controlevariabele inkomenscomfort, wat nauw in verband staat met economie en weinig te maken heeft met een gevoel van culturele dreiging. Wat betreft de plaatsing op de links-rechtsschaal is het zo dat voor beide dreiging geldt dat personen die zich als meer rechts beschouwen een hoger anti-migranten sentiment bezitten. Voor de culturele as geldt een sterker verband bij deze controlevariabele.

Hoe verhouden de resultaten uit tabellen zes en zeven zich nu tot de derde hypothesen? Tabel zes toont een sterkere samenhang tussen de economische dreiging en de sociale klasse dan tussen de culturele dreiging en de sociale klasse. Tabel zeven toont aan dat sociale klasse enkel bepalend is op de economische as. Met andere woorden zegt dit dus dat de culturele dreiging niet (significant) wordt beïnvloedt door sociale klasse waar dit bij economische dreiging wel het geval is. Hieruit kunnen we concluderen dat economische bedreigingen van doorslaggevend belang wanneer je het anti-migranten sentiment vergelijkt tussen de higher-paid labor en de business/employers. Zowel hypothese 3A als 3B is bevestigd. Hieronder wordt verder ingegaan op deze resultaten.

(20)

20 Conclusie en discussie

Economische motieven lijken bij de higher-paid labor een grotere rol te spelen dan bij personen behorend tot de business/employers bij de totstandkoming van een anti-migranten sentiment. Het verband tussen economische dreiging en sociale klasse is beduidend sterker dan het verband tussen culturele dreiging en sociale klasse. Deze dreiging kent geen significant verband wanneer het wordt gecontroleerd op opleidingsniveau. Bij de totstandkoming van anti-migranten sentimenten is er dus een verschil tussen de hogere en lagere economische klasse die zich uit op de economische as. Economische bedreigingen dragen onder de lagere klasse sterk bij aan het anti-migranten sentiment, het verschil tussen de twee klassen is op deze as groter dan op de culturele as.

Een opvallend resultaat is de waarde die de hele populatie hecht aan nationale symbolen, zoals bij de toetsing van de tweede hypothese naar voren kwam. De resultaten van de test op deze schaal wijzen uit dat elke persoon het van belang acht dat immigranten de nationale taal spreken en zich committeren aan de nationale gang van zaken (Sides & Citrin, 2007). Het overgrote deel van de respondenten ervoer deze zaken als belangrijk. Het verschil op deze as tussen de personen uit higher-paid labor en de business/employers is significant, wanneer je ze zonder controlevariabele meet. Wanneer je dit controleert op opleiding blijken de resultaten niet meer significant. Een anti-migranten sentiment op de culturele schaal wordt dus voornamelijk bepaald door het opleidingsniveau, zoals al eerder is vastgesteld. Coenders & Scheepers (2003: 313) meldde al dat ‘results indicate that educational attainment is strongly related to ethnic exclusionism and chauvinism’.

Het in gemeenschap hebben van een taal wordt ook van belang geacht, wat niet moeilijk voor te stellen is. Voor de communicatie is het immers van evident belang dat hier sprake van is. Communicatie zonder een gemeenschappelijke taal is problematisch, en zal zich niet verder uitstrekken dan gesprekken van een zeer basale aard.

Aangezien de gebruikte onafhankelijke variabele niet op opleidingsniveau is geselecteerd, maar op sociale klasse volgens de Split Labor Market Theory, is het misschien niet verwonderlijk dat de resultaten eerder de economische variabele verifiëren dan de culturele. Zeker vanwege het feit dat de associatie tussen cognitieve vaardigheden, die worden vergaard via opleiding, en een xenofoob sentiment zo vaak wordt aangehaald. Echter was de correlatie tussen de sociale klasse en opleidingsniveau niet summier, deze was namelijk 0.513. Aangezien de hypothese die de economische variabele test, ook gecontroleerd op opleidingsniveau, wel stand heeft gehouden

(21)

21 kan gesteld worden dat sociaaleconomische zekerheid wel degelijk van invloed is op de vorming van een anti-migranten sentiment. Dit is in lijn met de resultaten van Citrin (1997: 875) die schreef dat ‘beliefs that immigration would have harmful effects on employment opportunities and taxes were associated with support for restricting access to America’.

De theorie van Bonacich (1972) die voor de conceptualisering is gebruikt is empirisch gestaafd. De culturele component is in deze theorie afwezig, etnisch antagonisme wordt gezien als een resultaat van competitie op de arbeidsmarkt. Culturele verschillen zijn van een secundaire aard, het zijn de toevallige kenmerken die de scheiding tussen de higher-paid labor en lower-paid labor duiden. Deze kenmerken hadden ook van een andere aard kunnen zijn die niet cultureel is. De nadruk ligt op competitie (idem: 553). Anti-migranten sentiment, wanneer je kijkt naar sociale klasse, lijkt dus eerder voort te komen uit economische concurrentie, en aangezien de concurrentie tussen migranten en lagere arbeiders groter is komt dit sentiment dus meer voor onder deze groep mensen. Het lijkt dus te verwachten dat wanneer er meer kennismigranten komen die de baanzekerheid van hoger opgeleiden vermindert er onder deze groep mensen ook een hoger anti-migranten sentiment op zal treden. Echter, gegeven het feit dat opleiding in deze vergelijking opgaat zal het resultaat waarschijnlijk minder significant zijn.

Nu het dus zo lijkt te zijn dat economische motieven een grote rol spelen bij de totstandkoming van anti-migranten sentimenten verandert de blik op anti-Europa partijen. Kriesi (2006) sprak van verliezers en winnaars van globalisering, die respectievelijk, ruwweg, corresponderen met de higher-paid labor en de business/employers. De scheidslijn tussen de twee groepen vertaalt zich politiek, waar er plek ontstaat voor nationalistische partijen die gekant zijn tegen immigranten en globalisering (Bovens & Wille, 2011). Gegeven de resultaten bestaat er reden om aan te nemen dat deze partijen niet enkel bestaansrecht ontlenen vanuit een xenofoob sentiment onder de kiezers, maar ook voortkomt uit een angst voor de eigen sociaaleconomische zekerheid. Een voorkeur voor de eigen groep is breed gedragen onder bevolking, zo blijkt, juist sociaaleconomische zekerheid scheidt de bevolking in hun visie op migranten.

Social Identity Theory heeft ook hier zijn waarde getoond. De hogere scores op de culturele as hebben namelijk aangetoond dat de voorkeur voor de in-group sterk vertegenwoordigd is onder de populatie. Er wordt waarde gehecht aan nationale symbolen en zoals te zien is in tabel zeven blijkt het dat mensen die sterk waarde hechten aan het bezit van een gemeenschappelijk taal een sterker anti-migranten sentiment vertonen dan respondenten die hier minder waarde aan hechten. Er is hier niet gekeken naar hoe respondenten zich bij beantwoording van deze vraag zich

(22)

22 verhielden per sociale klasse, maar vaststaat dat een kenmerk van de in-group, het bezit van een gemeenschappelijke taal, een belangrijke predictor is voor attitudes ten opzichte van migranten.

Over het algemeen zijn lager opgeleiden meer nationalistisch/xenofoob. Dat is ook hier bevestigd. Wat een nieuw resultaat is dat economische motieven doorslaggevend zijn voor een anti-migranten sentiment. Ten aanzien van de democratie geeft dit te denken. Hoewel Putnam (2007) aangaf dat op de lange termijn immigranten goed zijn voor de nationale economie is de vraag wat meer waarde moet worden toegekend. Enerzijds het belang van de economie, die de welvaart van toekomstige generaties beïnvloedt en anderzijds de belangen van de huidige bevolking, met name het segment van de bevolking dat sociaaleconomisch door meer onzekerheid wordt gekenmerkt. Globalisering en het openzetten van markten voor arbeiders kan een positief economisch effect hebben op de lange termijn, maar de vraag is of de maatschappij hier bij gebaat is. Er is immers een effect aangetoond tussen sociaaleconomische klasse/zekerheid en attitudes ten opzichte van migranten. Personen die lager scoren op de sociaaleconomische zekerheid zijn minder geneigd positief te staan ten opzichte van immigranten. Extra toetreding van migranten zal dit sentiment niet verbeteren, dus lijkt het in dat opzicht niet verstandig migratiebeleid te versoepelen.

De resultaten die zijn gevonden in deze studie zijn geaggregeerde resultaten van ingedeelde groepen. Het voordeel van dit type onderzoek is dat het sentimenten kan meten van een grote groep. Om te kunnen achterhalen wat de precieze motieven zijn van respondenten om bepaalde antwoorden te geven op surveyvragen zijn interviews noodzakelijk. Op deze manier kan in plaats van de breedte de diepte worden ingegaan. Zo kan er meer verheldering komen in hoe mensen hun sociaaleconomische zekerheid ervaren en hoe ze denken over migranten. Dit kan nuttige kennis opleveren voor de toekomst ten aanzien van migratiebeleid en nieuwe aanknopingspunten geven voor toekomstige statistische analyse.

Een nieuw meetmoment dat zal kunnen uitwijzen in welke mate het anti-migranten sentiment verandert wanneer de concurrentie op de arbeidsmarkt groter wordt ligt in een tijd na het definitief openstellen van de grenzen voor arbeiders uit Oost-Europa. Onderzoek wat dan verricht wordt kan kijken of het openstellen van grenzen voor arbeidsmigranten de scores op de economische as doet toenemen. De competitie tussen higher-- en lower-paid labor zal zich dan waarschijnlijk meer acuut manifesteren. Deze ontwikkeling zal naar alle waarschijnlijkheid ook cultureel de gemoederen bewegen, aangezien landen die migranten ontvangen een nog minder homogeen karakter zullen bezitten.

(23)

23 Literatuurlijst

Ashfort, Blake E. & Mael, Fred

(1989) ‘Social Identity Theory and the Organization’, The Academy of Management Review, vol. 14 no. 1, p. 20-39

Blee, Kathleen M. & Creasap, Kimberly A.

(2010) ‘Conservative and Right-Wing Movements’, Annual Review of Sociology, vol. 36 p. 269-286

Bonacich, Edna

(1972) ‘A Theory of Ethnic Antagonism: The Split Labor Market’, American Sociological Review, vol. 37 no. 5, p. 547-559

Borjas, George J.

(1999) ‘Immigration and Welfare Magnets’, Journal of Labor Economics, vol. 17 no. 4, p. 607-638 Borjas, George J. et al.

(1997) ‘How Much do Immigration and Tade Affect Labor Market Outcomes?’, Brookings Papers

on Economic Activity, no. 1, p. 1-90

Bovens, Mark & Wille, Anchrit

(2011) Diplomademocratie over de spanning tussen meritocratie en democratie, Amsterdam, Uitgeverij Bert Bakker

Breuilly, John

(1991) Mapping the Nation, Verso, New York Chai, Sun-Ki

(2005) ‘Predicting Ethnic Boundaries’, European Sociological Review, vol. 21 no. 4, p. 375-391 Citrin, Jack

(1997) ‘Public Opinion Toward Immigration Reform: The role of Economic Motivations’, The

Journal of Politics, vol. 59 no. 3, p. 858-881

Coenders, Marcel & Scheepers, Peer

(2003) ‘The Effect of Education on Nationalism and Ethnic Exclusion: An Internal Comparison’,

Political Psychology, vol. 24 no. 2, p. 313-346

Hainmueller, Jens & Hiscox, Michael J.

(2007) ‘Educated Preferences: Explaining Attitudes Toward Immigration in Europe’,

International organization, vol. 61 no. 2, p. 399-442

Kriesi, Hanspeter

(2006) ‘Globalization and the transformation of the national political space: Six European Countries compared’, European Journal of Political Science, vol. 45 p. 921-956

Kunovich, Robert M.

(2009) ‘The Sources and Consequences of National Identification’, American Sociological

Review, vol. 74 no. 4, p. 573-594

Massey, Douglas S. et al.

(1999) ‘Theories of International Migration: A Review and Appraisal’, Population and

Development Review, vol. 19 no. 3, p. 431-466

Mau, Steffen & Burkhardt, Cristoph

(2009) ‘Migration and welfare state solidarity in Western Europe’, Journal of European Social

(24)

24 Mau, Steffen et al.

(2012) ‘What determines subjective socio-economic insecurity? Context and class in comparative perspective’, Socio-Economic Review, no. 10, p. 655-682

Meuleman, Bart et al.

(2007) ‘Arbeidsmigratie naar Europa. Een economische verklaring van migratiestromen, 1980-2004’, Tijdschrift voor Sociologie, vol. 28 no. 3-4, p. 272-295

Putnam, Robert. D

(2007) ‘E Pluribus Unum: Diversity and Community in the Twenty-first Century’, Scandinavian

Political Studies, vol. 30 no. 2, p. 137-175

Scheve, Kenneth F. & Slaughter, Matthew J.

(2001) ‘Labor Market Competition and Individual Preferences over Immigration Policy’, The

Review of Economics and Statistics, vol. 83. No. 1, p. 133-145

Semyonov, Moshe, Raijman, Rebecca & Gorodzeisky, Anastasia

(2006) ‘The Rise of Anti-Foreigner Sentiment in European Societies, 1988-2000’, American

Sociological Review, vol. 71 no. 3, p. 426-449

Sides, John & Citrin, Jack

(2007) ‘European Opinion about Immigration: The Role of Identities, Interests and Information’,

British Journal of Political Science, vol. 37 no. 3, p. 477-504

Waal, Jeroen van der, Koster, Willem de & Oorschot, Wim van

(2013) ‘Three world of Welfare Chauvinism? How Welfare Regimes Affect Support for Distributing Welfare to Immigrants in Europe’, Journal o Comparative Policy Analysis: Research

and Practice, vol. 15 no. 2, p. 164-181

Wright, Matthew

(2011) ‘Diversity and the Imagined Community: Immigrant Diversity and Conceptions of National Identity’, Political Psychology, vol. 32 no. 5, p.838-862

Volkskrant

(18-02-12) ‘Pikken Polen banen en huizen?’

http://www.volkskrant.nl/vk/nl/2844/Archief/archief/article/detail/3187815/2012/02/18/Pikke n-Polen-banen-en-huizen.dhtml

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Om ook op een andere wijze de relatieve omvang van gezinsvereniging of -vorming te kunnen bekijken is in Bijlage IV een grafiek opgenomen waarin is aangegeven hoeveel

Maar doordat de Marokkaanse en de Spaanse overheid strenger controleren in de Straat van Gibraltar en bij de grens tussen Ceuta en Melilla, steken veel Afrikanen nu

De belangrijkste verschillen met het model dat vooraf opgesteld is, zijn het ontbreken van de directe invloed van de waargenomen gedragscontrole op het Nederlands mediagebruik,

onderzoek naar zorg- en dienstverlening op lokaal niveau voor en door oudere migranten.

Op basis van de gegevens van EU-SILC stelden we vast dat het gemiddeld in- komen van niet-EU immigranten beduidend lager is dan dat van autochtone Belgen en dat hun

Op donderdag 16 december 2010 heeft het vierde Arbeidsmarktcongres plaats van het Steunpunt Werk en Sociale Economie, in samenwerking met het Departement Werk en Sociale Economie..

man vrouw man vrouw man vrouw man vrouw man vrouw werk (toegekend) werk (zoeken) studie familie asiel. werkloosheidsgraad

We bespreken in wat volgt een aantal aspecten die invloed hebben op de ‘keuze’ en hoeveelheid van taal- en beroepsopleidingen en hieraan gerelateerd de wijze waarop de