• No results found

Jeugdtrauma en agressieproblematiek: De invloed van traumatische jeugdervaringen op reactieve en proactieve agressie bij volwassenen in de ambulante forensische psychiatrie.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Jeugdtrauma en agressieproblematiek: De invloed van traumatische jeugdervaringen op reactieve en proactieve agressie bij volwassenen in de ambulante forensische psychiatrie."

Copied!
29
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Jeugdtrauma en agressieproblematiek:

De invloed van traumatische jeugdervaringen op reactieve en proactieve agressie bij volwassenen in de ambulante forensische psychiatrie.

Masterthese Forensische Orthopedagogiek

Graduate School of Child Development and Education Universiteit van Amsterdam

L. Stegeman (10572678)

Eerste beoordelaar: G. J. J. M. Stams

Tweede beoordelaar: J. F. ter Harmsel & I. Wissink Amsterdam, juli 2020

(2)

Abstract

The goal of this study was to examine the links between adverse childhood experiences and aggressive behaviour amongst forensic psychiatric patients. So far, little research has been done on varying types of adverse childhood experiences, such as physical neglect and/or abuse, emotional neglect and/or abuse and sexual abuse, and how they relate to reactive and proactive aggressive behaviour. A total of 180 forensic clients (91,7% men) between the ages of 15 and 62 participated in this study; all participants followed treatment in a different forensic FACT-team or a forensic outpatient clinic during this study in Amsterdam. The data were collected with the Dutch version of the CTQ-SF and RPQ-questionnaire. The results illustrate that adverse childhood experiences, such as physical- and emotional abuse, explain a more reactive aggression in offenders behaviour. Further, adverse childhood experiences, such as emotional neglect, explained a less proactive aggression. In addition, physical neglect and emotional abuse predict proactive aggression. However, the negative relation between emotional neglect and proactive aggression can be explained by methodological factors. In addition, this study uses a retroperspective design, so the results should be interpreted with some caution. Finally, the research showed that there is a unique effect of various types of adverse childhood experiences in the way they influence the subtypes of aggression. More research is needed before results can be applied in practice.

(3)

Inleiding

In de forensische psychiatrie worden personen behandeld die, mede ten gevolge van een psychische stoornis, een geweldsdelict hebben gepleegd. Een groot deel van deze patiënten heeft te maken met agressieproblematiek, wat van grote invloed is op zowel de persoon zelf als de samenleving. Daar de behandeling zich richt op het terugdringen van het recidiverisico, is inzicht in verklarende factoren van het (gewelddadige) delictgedrag van belang (Akkerman-Bouwsema, Biesbroek, Lancel, & Gerlsma, 2015). Traumatische jeugdervaringen worden in de literatuur genoemd als mogelijke risicofactor voor het ontwikkelen van agressieproblematiek op latere leeftijd (Reavis, Looman, Franco, & Rojas, 2013). Desondanks blijkt dat er in de behandeling van deze daderpopulatie een sterke focus ligt op delictgerelateerde factoren en de kwetsbare ontwikkeling van deze patiënten minder vaak centraal wordt gesteld (Van den Berg, 2012). Op deze manier bestaat de kans dat er voorbij wordt gegaan aan de onderliggende problematiek die het gewelddadige gedrag mogelijk in stand houdt.

Recent onderzoek onder 570 forensisch psychiatrische patiënten die meer dan twee jaar behandeling ontvingen binnen een forensisch FACT-team bevestigt dat het merendeel (86%) ooit een traumatische gebeurtenis heeft meegemaakt (Nieuwenhuis et al., 2019). Bij 42 procent van deze patiënten waren er aanwijzingen voor een posttraumatische stressstoornis (PTSS); bij slechts 8 procent werd deze diagnose daadwerkelijk vastgesteld. Dit is noemenswaardig, omdat bij een onjuiste of gemiste diagnose de kans bestaat dat de behandeling niet aansluit, waardoor deze patiënten een verhoogd risico hebben langdurend in de psychiatrie te belanden (Nieuwenhuis et al., 2019). Om patiënten de best mogelijke zorg te kunnen bieden en recidive te voorkomen, is zorgvuldige diagnostiek, waarbij de onderliggende factoren die bijdragen aan het (gewelddadige) delictgedrag in kaart worden gebracht, van groot belang.

(4)

Het ervaren van traumatische gebeurtenissen op jonge leeftijd kan de ontwikkeling op diverse levensgebieden ernstig nadelig beïnvloeden (Reavis et al., 2013). Deze traumatische gebeurtenissen kunnen verschillen in frequentie en de aard en ernst. Ze lopen uiteen van incidentiele ziektes tot emotionele of fysieke verwaarlozing, confrontatie met een feitelijke of dreigende dood, een ernstige verwonding of stelselmatig fysiek en/of seksueel geweld (Mevissen & Didden, 2017). Een traumatische gebeurtenis wordt omschreven als een overweldigende, niet te controleren gebeurtenis die een intense angst en gevoel van machteloosheid en hulpeloosheid veroorzaakt (Visser & Lamers-Winkelman, 2009). In de meeste gevallen kan een persoon op natuurlijke wijze herstellen van deze psychische ontregelingen en leidt een traumatische gebeurtenis niet tot beperkingen in het alledaags functioneren. Een minderheid ontwikkelt echter psychologische problemen, waardoor het dagelijks functioneren ernstig kan worden beperkt (Mevissen et al., 2017).

Bij een enkelvoudig trauma is er sprake van een eenmalige gebeurtenis die een beperkte tijd aanhoudt. Er wordt gesproken over chronisch trauma wanneer iemand veel traumatische gebeurtenissen ervaart gedurende langere tijd; deze vorm komt vaker voor dan enkelvoudig trauma in hoger risico populaties, zoals delinquenten, en de gevolgen ervan zijn groter (Coppens, Schneijderberg, & Kregten, 2016). Onder een traumatische jeugdervaring verstaan we zowel fysieke als emotionele mishandeling en verwaarlozing en seksueel misbruik. Deze worden gerekend tot chronische traumatisering (Vink, de Wolff, Broerse, & Heerdink, 2016; Coppens et al., 2016). Onder fysieke mishandeling vallen alle vormen van herhaaldelijk lijfelijk geweld tegen een jeugdige, zoals slaan of schoppen. Bij emotionele mishandeling is er sprake van ouders die structureel vijandig zijn of afwijzing richting de jeugdige vertonen, zoals uitschelden, manipuleren of bang maken. Fysieke verwaarlozing betreft ouders die het nalaten de jeugdige te voorzien in de noodzakelijke basisbehoeften zoals voeding, kleding of onderdak. Bij emotionele verwaarlozing is er sprake van langdurig

(5)

tekortschieten in responsiviteit en het geven van positieve aandacht aan de jeugdige, zoals warmte, steun of het stellen van grenzen. Seksueel misbruik wordt beschreven als alle seksuele activiteiten die een volwassene aan de jeugdige opdringt met als doel de seksuele behoefte van de volwassene te bevredigen of financieel gewin hieruit te halen (Vink et al., 2016).

De Adverse Childhood Experiences-studie toonde als eerste een verband aan tussen traumatische jeugdervaringen en de negatieve gevolgen op lichamelijk, mentaal en gedragsmatig functioneren in de volwassenheid (Felitti et al., 1998), waarbij een opeenstapeling van het aantal traumatische ervaringen de kans op het ontwikkelen van diverse psychische stoornissen op latere leeftijd vergroot (Reavis et al., 2013). Een meta-analyse van Braga, Goncalves, Basto-Pereira en Maia (2017) toonde aan dat traumatische jeugdervaringen, zoals structurele verwaarlozing of mishandeling, geassocieerd worden met een hogere mate van antisociaal en agressief gedrag op latere leeftijd. Daarnaast toonde onderzoek van Sarchiapone, Carli, Cuomo, Marchetti en Roy (2009) aan dat traumatische jeugdervaringen onder mannelijke delinquenten in Italië tot significant meer agressief en gewelddadig (delict)gedrag leiden. Traumatische jeugdervaringen lijken daarmee een risicofactor voor agressief probleemgedrag en delinquentie (Braga et al., 2017, Sarchiapone et al., 2009).

Agressief gedrag wordt gezien als een handeling met het doel schade toe te brengen aan een persoon of object (Akkerman-Bouwsema et al., 2015). Volgens Goldstein, Glick en Gibbs (1998) houdt agressief gedrag verband met probleemgedrag, zoals een slechte beheersing van emoties, een beperking van sociale vaardigheden en antisociale attitudes. In de literatuur wordt een onderscheid gemaakt tussen verschillende vormen van agressie, waaronder reactieve versus proactieve agressie (Dodge, Lochman, Harnish, Pettit, & Bates, 1997). Reactieve agressie wordt omschreven als een reactie op frustratie, dreiging of

(6)

provocatie als gevolg van een gebrek aan zelfcontrole (Crick & Dodge, 1996). Personen die reactieve agressie vertonen zijn geneigd om intenties van anderen als vijandig te interpreteren en missen vaak de sociale vaardigheden om een conflict op een vreedzamer manier op te lossen (Crick et al., 1996; Rigter, 2013). Kenmerkend voor deze vorm van agressie is het ongeplande karakter, waarbij de agressie voortkomt uit een directe en impulsieve reactie van kwaadheid of woede (Rigter, 2013). Reactieve agressie wordt geassocieerd met een bestraffende opvoeding, veelal met fysiek geweld (Vitaro, Barker, Boivin, Brendgen & Tremblay, 2006). Proactieve agressie wordt omschreven als een opzettelijke, doelgerichte en instrumentele handeling die erop gericht is voordeel te behalen (Crick et al., 1996). In tegenstelling tot reactief agressieve personen zijn proactief agressieve personen wel in staat om de intenties van anderen juist in te schatten om zo hun doel te bereiken. De effecten van proactieve agressie worden daarmee als belonend ervaren (Rigter, 2013). Personen die veel proactieve agressie vertonen, zijn minder angstig en ervaren minder schuldgevoel en empathie, waardoor zij minder gevoelig zijn voor de gevolgen van hun gedrag (Rigter, 2013). Agressie is multicausaal bepaald, waarbij zowel genetische- als omgevingsfactoren met elkaar interacteren. Zo kunnen traumatische gebeurtenissen een ongunstige genetische aanleg versterken, waardoor agressief probleemgedrag toeneemt (Lee & Hoaken, 2010; van der Ploeg, 2014). De invloed van omgevingsfactoren, zoals traumatische jeugdervaringen op agressief gedrag, is veelvuldig onderzocht, waarbij traumatische jeugdervaringen de kans op agressief probleemgedrag op latere leeftijd lijken te vergroten (Braga et al., 2017; Sarchiapone et al., 2009). Hoe traumatische jeugdervaringen zich verhouden tot specifiek reactieve of proactieve agressie is echter nog weinig onderzocht.

Dodge en collega’s (1997) veronderstelden dat traumatische jeugdervaringen, zoals kindermishandeling, eerder gerelateerd waren aan reactieve agressie dan proactieve agressie. Dit werd bevestigd door onderzoek onder mannelijke adolescente delinquenten in de

(7)

Verenigde Staten, waarbij posttraumatische stresssymptomen, zoals een verhoogde prikkelbaarheid (hyperarousal), waren geassocieerd met reactieve agressie en niet met proactieve agressie (Stimmel, Cruise, Ford, & Weiss, 2014). Op deze manier lijkt reactieve agressie sterker gerelateerd aan traumatische jeugdervaringen dan proactieve agressie. Hoeve en collega’s (2015) vonden echter wel een associatie tussen traumatische jeugdervaringen, zoals kindermishandeling, en proactieve agressie, waarbij jongens die veel proactieve agressie vertoonden vaker een geschiedenis van kindermishandeling bleken te kennen. Volgens hen werd dit effect versterkt door de psychische stoornissen in de onderzoekspopulatie.

Ondanks dat de onderzoeken van Dodge en collega’s (1997) en Stimmel en collega’s (2014) beiden laten zien dat traumatische jeugdervaringen mogelijk eerder gerelateerd zijn aan reactieve agressie dan proactieve agressie, wijzen de resultaten in relatie tot traumatische jeugdervaringen op verschillende ontwikkelingspaden. Op basis van eerder onderzoek wordt verondersteld dat proactief agressief gedrag zich ontwikkelt door goedkeuring van agressief gedrag in de opvoedsituatie, terwijl reactief agressief gedrag zich ontwikkelt door onveilige of verstoorde gehechtheidsrelaties met opvoeders als gevolg van een weinig sensitieve en bestraffende opvoeding (Vitaro, Brengen, & Barker, 2006; Lee & Hoaken, 2010). Mogelijk kunnen de verschillende vormen van traumatische jeugdervaringen, zoals eerder besproken, een verklaring bieden voor de relatie met de verschillende subtypen van agressie.

Desondanks is de relatie tussen specifieke vormen van traumatische jeugdervaringen en de subtypen van agressie tot op heden weinig onderzocht (Stimmel et al., 2014). Shields en Cicchetti (1998) constateerden dat jeugdigen met een verleden van fysieke mishandeling eerder reageren met reactieve agressie dan jeugdigen zonder een verleden van fysieke mishandeling. Ook Ford, Fraleigh en Connor (2010) toonden een onderscheid aan tussen de functionele subtypen van agressie (reactief of proactief) en de verschillende vormen van traumatische gebeurtenissen (fysiek, emotioneel en seksueel), waarbij er een sterke

(8)

samenhang werd gevonden tussen fysieke mishandeling en reactieve agressie. Een mogelijke verklaring voor deze samenhang werd gegeven door Lee en Hoaken (2010), die stellen dat een toename in reactief agressief gedrag als gevolg van een onveilige opvoedingsomgeving resulteert in moeilijkheden met emotieregulatie. Een longitudinale studie van Logan-Greene en Jones (2015) onder adolescenten in de Verenigde Staten vond dat chronische verwaarlozing (emotioneel en fysiek) leidde tot meer agressief en delinquent gedrag bij mannelijke deelnemers. Op basis van deze studies lijken zowel fysieke mishandeling en verwaarlozing als emotionele mishandeling en verwaarlozing reactieve agressie op latere leeftijd te kunnen verklaren (Ford et al., 2010; Logan-Greene, et al., 2015; Shields et al., 1998).

Daarnaast vonden Brendgen, Vitaro, Tremblay en Lavoie (2001) dat jongens met weinig tot geen ouderlijke controle (emotionele verwaarlozing) meer proactieve agressie en latere delinquentie lieten zien dan reactieve agressie. Ook Cima en Raine (2009) zagen een positief verband tussen emotionele verwaarlozing en proactieve agressie als gevolg van een inadequate controle door ouders en een tekort aan affectieve interactie. Op basis van deze studies lijkt emotionele verwaarlozing een hogere mate van proactief agressief gedrag op latere leeftijd te kunnen verklaren.

Verder werd door onderzoek van Ford et al. (2010) geen verband gevonden tussen seksueel misbruik en reactieve of proactieve agressie. Een mogelijke verklaring hiervoor kan zijn dat seksueel misbruik voornamelijk leidt tot internaliserende problematiek in plaats van agressieproblematiek (Putnam, 2003).

De resultaten van de voorgaande onderzoeken wijzen erop dat de verschillende vormen van traumatische jeugdervaringen een verklaring kunnen bieden voor beide subtypen van agressie. Daarom staat in het huidige onderzoek de vraag centraal in hoeverre (de verschillende vormen van) traumatische jeugdervaringen van invloed zijn op de mate van

(9)

zowel reactieve als proactieve agressie bij volwassenen in de ambulante forensische psychiatrie. Allereerst is onderzocht in hoeverre er sprake is van traumatische jeugdervaringen onder forensische patiënten in de ambulante psychiatrie. Deze personen lopen veelal vast in het dagelijks functioneren als gevolg van agressief probleemgedrag (Akkerman-Bouwsema et al., 2017). Daarnaast kent een groot deel van deze forensische patiënten een verleden van traumatische jeugdervaringen (Nieuwenhuis et al., 2019). Op basis van de literatuur (Braga et al., 2016; Ford et al., 2010) werd verwacht dat er sprake is van zowel traumatische jeugdervaringen als agressieproblematiek bij ambulante patiënten in de forensische psychiatrie.

Ten tweede is onderzocht in hoeverre traumatische jeugdervaringen van invloed zijn op de mate van reactieve agressie onder ambulante patiënten in de forensische psychiatrie. Op basis van de literatuur lijken traumatische jeugdervaringen eerder de mate van reactieve agressie te beïnvloeden dan proactieve agressie (Dodge et al., 1997; Stimmel et al., 2014). De verwachting was dat er een positief verband zou worden gevonden tussen traumatische jeugdervaringen en reactieve agressie, wat mogelijk zou kunnen worden verklaard door het unieke effect van fysieke mishandeling en/of verwaarlozing en emotionele mishandeling en/of verwaarlozing (Shields et al., 1998; Ford et al., 2010; Logan-Greene et al., 2015).

Tot slot is onderzocht in hoeverre traumatische jeugdervaringen van invloed zijn op de mate van proactieve agressie onder ambulante patiënten in de forensische psychiatrie. Op basis van de literatuur lijken traumatische jeugdervaringen, zoals emotionele verwaarlozing en/of mishandeling, de mate van proactieve agressie te kunnen verklaren (Brendgen et al., 2001; Cima et al., 2009). De verwachting was dan ook dat er een positief verband zou worden gevonden tussen traumatische jeugdervaringen en proactieve agressie, wat mogelijk kan worden verklaard door het unieke effect van emotionele verwaarlozing en/of mishandeling.

(10)

Methode Participanten

In totaal zijn bij 188 deelnemers de volgende onderzoeksinstrumenten afgenomen; de Jeugd Trauma Vragenlijst (JTV), Reactive Proactive Questionnaire (RPQ) en een Demografische Vragenlijst (DV). Voorafgaand aan de analyse zijn 8 deelnemers verwijderd uit de dataset, omdat er geen data beschikbaar was als gevolg van incomplete vragenlijsten. De steekproefgrootte kwam daarmee uit op N = 180 (91,7% man). De gemiddelde leeftijd van de deelnemers was 37,31 jaar (SD = 11, 10), waarbij de jongste deelnemer vijftien jaar was en de oudste deelnemer tweeënzestig jaar. Er zijn 105 deelnemers geboren in Nederland (58,3%), 26 deelnemers in Suriname (14,4%), 13 deelnemers in Marokko (7,2%), 7 deelnemers in Curaçao (3,9%), 6 deelnemers in Turkije (3,3%), 2 deelnemers in Aruba (1,1%) en 21 deelnemers gaven aan elders als land van herkomst te beschouwen (11,7%). Daarbij was er bij 79 deelnemers (43,9%) sprake van een voorwaardelijk veroordeling, 40 deelnemers (22,2%) kennen een schorsing voorlopige hechtenis, 22 deelnemers (12,2%) een voorgenomen indicatiestelling, 5 deelnemers TBS (met voorwaarden) (2,8%), 4 deelnemers (2,2%) een ISD maatregel en 2 deelnemers (1,1%) gaven aan een overig justitieel kader te hebben. Tot slot gaven 28 deelnemers (15,6%) aan vrijwillig in zorg te zijn.

Procedure

Deelnemers zijn op het moment van testafname in behandeling bij de Forensisch Ambulante Zorg (FAZ) van Inforsa te Amsterdam. De FAZ biedt ambulante behandelingen op maat aan forensische patiënten met complexe psychiatrische, verslavings- en persoonlijkheidsproblematiek, vaak in combinatie met een verstandelijke beperking. De cliënten van Inforsa FAZ zijn in aanraking gekomen (of dreigen in aanraking te komen) met politie of justitie door gewelds-, vermogens-, of zedendelicten. Voor ambulante forensische

(11)

patiënten geldt dat het volgen van een behandeling een bijzondere voorwaarde is die zij bij hun straf opgelegd hebben gekregen, aangezien de kans op herhaling reëel wordt geacht.

De volledige steekproef is verzameld tijdens een academische studie van Inforsa tussen 2014 en 2017 bij de FAZ en is onderdeel van de academische werkplaats van Arkin, waarin wetenschappelijk onderzoek wordt gecombineerd met de klinische praktijk. Cliënten die waren aangemeld voor ambulante behandeling bij Inforsa FAZ werden in de intakefase benaderd om deel te nemen aan het onderzoek. Dit betekent dat alle cliënten tijdens het moment van testafname in behandeling waren bij de forensische polikliniek of een van de drie forensische FACT-teams van Inforsa FAZ in Amsterdam. Tijdens dit eerste contactmoment is het onderzoeksproject van Inforsa FAZ aan de cliënt mondeling voorgelegd. Wanneer de cliënt interesse had in deelname is een week na het eerste contact moment een informed consent-formulier getekend. Dit formulier is nogmaals met de cliënt mondeling besproken, waarbij de anonimiteit en de vrijblijvendheid van deelname werden benadrukt. Na het tekenen van het formulier was het duidelijk dat zowel de deelnemer als de onderzoeker beiden op de hoogte waren van de gemaakte onderzoeksafspraken. Vervolgens werd er een vervolgafspraak met de deelnemer ingepland. Afhankelijk van de wens en de mogelijkheden van de deelnemer werd deze afspraak in de instelling of op locatie (huisbezoek, kliniek, penitentiaire inrichting) gepland. Tijdens deze vervolgafspraak is de testbatterij bij de deelnemer afgenomen door een getrainde onderzoeksassistent. Wanneer de testbatterij niet in een keer kon worden afgenomen is er nog een tweede afspraak ingepland om de meting alsnog te volbrengen.

Cliënten werden uitgesloten van deelname wanneer er sprake was van ernstige beperkende taalvaardigheden, ernstige cognitieve beperkingen, acute psychiatrische problematiek, sterk agressief gedrag of wanneer zij onder invloed waren ten tijde van de

(12)

intake. Daarnaast werden cliënten uitgesloten van deelname wanneer er problemen waren bij het plannen of nakomen van afspraken.

Het huidige onderzoek was opgenomen in het door de onderzoeksafdeling van Arkin goedgekeurde Routine Outcome Measurement (ter Harmsel & Swinkels, 2015). Bij het uitvoeren van het onderzoek is voldaan aan de ethische regels voor wetenschappelijk onderzoek van de American Psychology Assocation (APA). Voorafgaande aan de dataverzameling heeft de deelnemer aangegeven kennis te hebben genomen van de inhoud van het onderzoek door middel van het tekenen van een informed consent-formulier. Indien een deelnemer onder de achttien jaar oud was, is ook aan de ouders of voogd van de minderjarige gevraagd om toestemming voor deelname aan het onderzoek door middel van een schriftelijk toestemmingsformulier (ter Harmsel & Swinkels, 2015).

Materialen

Jeugd Trauma Vragenlijst (JTV)

De Jeugd Trauma Vragenlijst (JTV) is een Nederlandse bewerking van de Childhood Trauma Questionnaire-Short Form (CTQ-SF) die ontwikkeld is door Bernstein en Fink (1998) (Thombs, Bernstein, Lobbestael, & Arntz, 2009). De JTV is een geschikt instrument om traumatische jeugdervaringen in kaart te brengen. De vragenlijst bestaat uit 27 items die beantwoord moeten worden op de vijfpunts Likert-schaal (1 = nooit waar, 5 = zeer vaak waar). Voorbeelden van items zijn: ‘Tijdens mijn jeugd … had ik niet voldoende te eten’ of ‘Tijdens mijn jeugd … dreigde iemand me pijn te doen of leugens over me te vertellen als ik niet iets seksueels met hem of haar deed’. De JTV tracht vijf dimensies van traumatische jeugdervaringen inzichtelijk te maken, namelijk 1) fysieke mishandeling, 2) emotionele mishandeling, 3) seksueel misbruik, 4) fysieke verwaarlozing en 5) emotionele verwaarlozing.

(13)

Uit het onderzoek van Thombs en collega’s (2009) komen de volgende Cronbach’s alfa scores naar voren: fysieke mishandeling α = .91, emotionele mishandeling α = .89, seksueel misbruik α = .95, fysieke verwaarlozing α = .63 en emotionele verwaarlozing α = .91. Deze scores laten zien dat de JTV als intern consistent kan worden beoordeeld. Deze interne consistentie van de JTV blijft bestaan na controle in de huidige studie, namelijk: fysieke mishandeling α = .89, emotionele mishandeling α = .87, seksueel misbruik α = .88, fysieke verwaarlozing α = .66, emotionele verwaarlozing α = .89 en de totale JTV α = .92.

Reactive Proactive Questionnaire (RPQ)

Door middel van de Nederlandse versie van de Reactive Proactive Questionnaire (RPQ) is het type agressie in kaart gebracht (Cima et al., 2013). Deze zelfrapportagevragenlijst bestaat uit 23 items die de twee subtypen van agressie, reactieve en proactieve agressie, meten. Naast deze subtypen worden ook fysieke of verbale agressie bevraagd. De items zijn beantwoord met behulp van een driepunts Likert-schaal (0 = nooit, 1 = soms, 2 = vaak). Voorbeelden van items die reactieve agressie meten zijn: ‘Hoe vaak heeft u tegen anderen geschreeuwd als zij u irriteerden?’ of ‘Hoe vaak bent u kwaad of boos geworden of heeft u anderen geslagen als u geplaagd werd?’. Voorbeelden van proactieve agressie items zijn: ‘Hoe vaak heeft u gevochten om te laten zien wie de baas was?’ of ‘Hoe vaak heeft u iemand gedwongen om geld of anderen dingen aan u te geven?’.

Uit onderzoek van Cima en collega’s (2013) komen de volgende Cronbachs alfa’s naar voren; reactieve agressie α = .83 en proactieve agressie α = .87. De totale RPQ score α = .91, wordt gezien als zeer goed. Daarmee kan de RPQ als intern consistent worden beschouwd. Deze interne consistentie van de RPQ werd bevestigd na controle in de huidige studie, namelijk: reactieve agressie α = .90, proactieve agressie α = .86 en de totale RPQ score α = .93.

(14)

Statistische analyse

De hypothesen zijn getoetst met behulp van het statistische analyseprogramma SPSS Statistics 26.0. Allereerst is er meer inzicht verkregen in hoe vaak verschillende traumatische jeugdervaringen in de onderzoekspopulatie (fysieke mishandeling en/of verwaarlozing, emotionele mishandeling en/of verwaarlozing en seksueel misbruik) voorkomen. Dit is gedaan door de gemiddelden van verschillende traumatische jeugdervaringen te bepalen door middel van een multivariate variantie analyse (MANOVA). Het resultaat is uitgedrukt in gemiddelde scores op de totaalschalen en subschalen van de JTV om zo een algemeen beeld weer te geven over het voorkomen van (de verschillende typen) traumatische jeugdervaringen in deze onderzoekspopulatie. Daarna is met een post-hoc toets gekeken in hoeverre de gemiddelden per typen jeugdtrauma van elkaar verschilden.

Ten tweede is gekeken in hoeverre er sprake is van agressief probleemgedrag in de onderzoekspopulatie. Dit is uitgedrukt in gemiddelde scores op de totaalschalen en subschalen van de RPQ. Vervolgens is met een non-parametrische t-test bepaald of er significante verschillen zijn tussen de frequenties van reactieve en proactieve agressie.

Ten derde is de invloed van de verschillende vormen van traumatische jeugdervaringen op reactieve en proactieve agressie getoetst met een multipele regressie analyse, waarbij de typen traumatische jeugdervaringen de onafhankelijke variabelen vormen en reactieve en proactieve agressie de afhankelijke variabelen. Alvorens deze analyse kon worden uitgevoerd, is de data geïnspecteerd op geschiktheid. Vervolgens is gekeken in hoeverre de verschillende vormen van traumatische jeugdervaringen (fysieke verwaarlozing en/of mishandeling, emotionele verwaarlozing en/of mishandeling en seksueel misbruik) een unieke bijdrage leverden aan de mate van reactieve en proactieve agressie.

(15)

Resultaten Jeugdtrauma en agressie

Allereerst is er meer inzicht gegeven in het voorkomen van agressief gedrag en jeugdtrauma in de onderzoekspopulatie. Alle vormen van trauma komen voor bij de participanten, waarbij emotionele verwaarlozing (M = 2.35, SD = 1.12) het meeste voorkomt, gevolgd door emotionele mishandeling (M = 1.82, SD = 1.02), fysieke mishandeling (M = 1.70, SD = 0.98), fysieke verwaarlozing (M = 1.58, SD = .70) en seksueel misbruik (M = 1.27, SD = .71) (zie Tabel 1).

Tabel 1. Beschrijvende gegevens jeugdtrauma (gemiddelden JTV).

Traumatische jeugdervaringen N Min Max M SD

Totaal trauma 180 1.00 5.00 1.76 0.69 Fysieke verwaarlozing 180 1.00 5.00 1.58d 0.70 Fysieke mishandeling 180 1.00 5.00 1.70b, d 0.98 Emotionele verwaarlozing 180 1.00 5.00 2.35a 1.12 Emotionele mishandeling 180 1.00 5.00 1.82b 1.02 Seksueel misbruik 180 1.00 5.00 1.27c 0.71 Noot 1: Hotellings T2 = .993; F (4,176) = 43.713, p < .001

Noot 2: Gemiddelden RPQ scores die niet hetzelfde superscript delen verschillen significant van elkaar (p < .05).

Met behulp van een overall repeated measures MANOVA blijkt er sprake te zijn van significante verschillen tussen de verschillende vormen van jeugdtrauma in deze onderzoekspopulatie (Hotellings t = .993, F (4, 176) = 43.713, p < .001). Vervolgens is een post-hoc toets uitgevoerd, waarbij de verschillende subscripts duiden op een significant verschil tussen de gemiddelden. Het hoogste gemiddelde is gevonden voor emotionele verwaarlozing (M = 2.35, SD = 1.12) en het laagste gemiddelde voor seksueel misbruik (M = 1.27, SD = .71).

(16)

Daarnaast blijkt reactieve agressie (M = .90, SD = .48) vaker voor te komen dan proactieve agressie (M = .63, SD = .36) (zie Tabel 2). Met een non-parametrische t-test is bepaald of er sprake was van significante verschillen tussen de gemiddelden van beide subtypen van agressie, waarbij reactieve agressie vaker voorkomt dan proactieve agressie.

Tabel 2. Beschrijvende gegevens agressie (gemiddelden RPQ).

Agressie N Min Max M SD

Totaal agressie 180 0.00 2.00 0.63 0.34

Reactieve agressie 180 0.00 2.00 0.90 0.48

Proactieve agressie 180 0.00 2.00 0.38 0.36

Noot 1: Wilcoxon Signed Rank, p < .001

Jeugdtrauma en reactieve agressie

Alvorens er een multipele regressie is uitgevoerd, is de data geïnspecteerd op geschiktheid. Er kan worden geconcludeerd dat er is voldaan aan de aannames van lineariteit, outliers en multicollineariteit. Daarnaast bleek de variabele agressie echter niet normaal verdeeld te zijn (zie bijlagen). Na inspectie van de data bleek er sprake te zijn van een scheve verdeling op beide subschalen reactieve en proactieve agressie. Er is daarom een multipele logistische regressie analyse uitgevoerd, waarbij gebruik is gemaakt van een mediaan splitsing voor beide subschalen van agressie. Hierna is met een multipele logistische regressie getoetst in hoeverre reactieve agressie kon worden verklaard op basis van het unieke effect van een of meerdere vormen van traumatische jeugdervaringen, namelijk fysieke verwaarlozing en/of mishandeling, emotionele verwaarlozing en/of mishandeling en seksueel misbruik (Tabel 3).

(17)

Tabel 3. Multiple Logistische Regressie-Analyse op Reactieve Agressie: Jeugdtrauma

Voorspellers B Wald p odds Ratio

Fysieke verwaarlozing .43 1.484 .223 1.538 Fysieke mishandeling .49 4.091 .043 1.633 Emotionele verwaarlozing -.30 2.017 .156 .741 Emotionele mishandeling .67 5.538 .019 1.962 Seksueel misbruik -.45 2.547 .110 .635 Noot 1: N = 180 Noot 2: Chi2 (5) = 28.992, p < .001 Noot 3: Nagelkerke R2 = .198

Er werd een positief verband verwacht tussen traumatische jeugdervaringen en reactieve agressie, waarbij fysieke verwaarlozing en/of mishandeling en emotionele verwaarlozing en/of mishandeling deze samenhang mogelijk kunnen verklaren. Uit de resultaten blijkt dat 19,8 procent van de verschillen in reactieve agressie (Chi2 (5) = 28.992, p < .001) zijn toe te schrijven aan fysieke mishandeling (OR = 1.633) en emotionele mishandeling (OR = 1.962). Dit betekent dat wanneer iemand een schaalpunt hoger scoort op de dimensie fysieke mishandeling tijdens de jeugd de kans op reactieve agressie toeneemt met 63 procent. Dit geldt ook voor emotionele mishandeling, waarbij wanneer iemand een schaalpunt hoger scoort op de dimensie emotionele mishandeling tijdens de jeugd de kans op reactieve agressie toeneemt met 96 procent. Daarnaast werd er geen significant effect gevonden voor fysieke verwaarlozing, emotionele verwaarlozing en seksueel misbruik op de mate van reactieve agressie in deze onderzoekspopulatie.

Daarmee wordt de verwachting dat fysieke mishandeling en emotionele mishandeling invloed zouden hebben op reactieve agressie bevestigd. De verwachting dat fysieke verwaarlozing en emotionele verwaarlozing invloed uitoefenen op de mate van reactieve agressie wordt verworpen. De verwachting dat er een geen verband wordt gevonden tussen seksueel misbruik en reactieve agressie wordt bevestigd.

(18)

Jeugdtrauma en proactieve agressie

Vervolgens is met een multipele logistische regressie getoetst in hoeverre proactieve agressie kon worden verklaard op basis van het unieke effect van een of meerdere vormen van traumatische jeugdervaringen, namelijk fysieke verwaarlozing en/of mishandeling, emotionele verwaarlozing en/of mishandeling en seksueel misbruik (Tabel 4).

Tabel 4. Multiple Logistische Regressie-Analyse op Proactieve Agressie: Jeugdtrauma

Voorspellers B Wald p odds Ratio

Fysieke verwaarlozing .60 2.826 .093 1.813 Fysieke mishandeling .26 1.326 .250 1.292 Emotionele verwaarlozing -.45 4.629 .031 .637 Emotionele mishandeling .43 2.732 .098 1.541 Seksueel misbruik -.48 3.264 .809 .621 Noot 1: N = 180 Noot 2: Chi2 (5) =13.678 p < .005 Noot 3: Nagelkerke R2 = .098

De verwachting was dat er een positief verband zou worden gevonden tussen proactieve agressie en emotionele mishandeling en/of verwaarlozing. Daarnaast werd er geen verband verwacht tussen fysieke mishandeling en/of verwaarlozing en seksueel misbruik. Uit de resultaten blijkt dat 9,8 procent van de verschillen in proactieve agressie (Chi2 (5) =13.678, p < .005)zijn toe te schrijven aan emotionele verwaarlozing. Er is sprake van een negatief effect, wat betekent dat wanneer iemand een schaalpunt hoger scoort op de dimensie emotionele verwaarlozing tijdens de jeugd (OR = .637) de kans op proactieve agressie afneemt met 57 procent. Daarnaast werd er geen significant effect gevonden voor fysieke mishandeling en verwaarlozing, emotionele mishandeling en seksueel misbruik tijdens de jeugd in de mate van proactieve agressie.

Voorts blijken er enkele trends zichtbaar, die met enige voorzichtigheid dienen te worden geïnterpreteerd. Zowel fysieke verwaarlozing (OR= 1.813) als emotionele mishandeling (OR= 1.541) waren bijna significant, uitgaande van p < .10 als een trend.

(19)

Discussie

In de huidige studie is onderzoek gedaan naar de invloed van traumatische jeugdervaringen op reactieve en proactieve agressie bij volwassenen in de ambulante forensische psychiatrie. Recent onderzoek gaf aan dat traumatische jeugdervaringen in deze groep veelvuldig voorkomen, maar vaak ondergerapporteerd blijven, waardoor de kans bestaat dat er een onjuiste of geen diagnose wordt gesteld (Nieuwenhuis et al., 2019). Inzicht in de kwetsbare ontwikkeling van deze patiënten is van belang, aangezien traumatische jeugdervaringen een risicofactor lijken te zijn voor antisociaal en agressief gedrag op latere leeftijd (Braga et al., 2017; Reavis et al., 2013; Sarchiapone et al., 2009). Desondanks is er in de literatuur nog weinig bekend over hoe deze traumatische jeugdervaringen zich verhouden tot reactieve en proactieve agressie (Stimmel et al., 2014). De vraag in hoeverre (de verschillende vormen van) traumatische jeugdervaringen de mate van reactieve en proactieve beïnvloeden bij volwassenen in de ambulante forensische psychiatrie stond in deze studie centraal. Hierbij is onderzocht of fysieke mishandeling en/of verwaarlozing, emotionele mishandeling en/of verwaarlozing en seksueel misbruik, de verschillende subtypen van agressief gedrag, reactief en proactief, beïnvloeden.

Naar aanleiding van de resultaten kan worden geconcludeerd dat emotionele verwaarlozing de meest voorkomende vorm van traumatische jeugdervaringen was in deze onderzoekspopulatie, waarbij een meerderheid van de deelnemers eerder kon worden getypeerd als reactief agressief dan proactief agressief. Daarnaast bleek dat de relatie tussen traumatische jeugdervaringen en reactieve agressie verklaard werd door het unieke effect van fysieke mishandeling en emotionele mishandeling. Dit wil zeggen dat een verleden van fysieke mishandeling en emotionele mishandeling de kans op reactieve agressie vergroot in deze onderzoekspopulatie. Vervolgens bleek dat de relatie tussen traumatische jeugdervaringen en proactieve agressie verklaard werd door het unieke effect van emotionele

(20)

verwaarlozing, waarbij er sprake was van een negatieve beïnvloeding. Dit wil zeggen dat een verleden van emotionele verwaarlozing de kans op proactieve agressie vermindert in deze onderzoekspopulatie. Daarnaast zijn er enkele trends naar voren gekomen die met enige voorzichtigheid dienen te worden geïnterpreteerd, waarbij fysieke verwaarlozing en emotionele mishandeling mogelijk proactief agressief gedrag kunnen beïnvloeden.

Wanneer deze conclusies worden vergeleken met de vooraf opgestelde hypothesen zijn er enkele interessante bevinden in deze studie naar voren gekomen. Allereerst werd op basis van eerder onderzoek verwacht dat zowel fysieke mishandeling en/of fysieke verwaarlozing als emotionele mishandeling en/of emotionele verwaarlozing de relatie met reactieve agressie konden verklaren (Ford et al., 2010, Logan-Greene et al., 2015; Shields et al., 1998). In de huidige studie kwam naar voren dat fysieke mishandeling en emotionele mishandeling een bijdrage leveren aan reactieve agressie. Dit bevestigt de verwachting dat traumatische jeugdervaringen, zoals fysieke mishandeling en emotionele mishandeling, de kans op reactieve agressie op latere leeftijd vergroten in deze onderzoekspopulatie.

Een mogelijke verklaring voor de invloed van fysieke mishandeling op de mate van reactieve agressie kan worden gevonden in een beperkte gedrags- en emotieregulatie. Pollak et al. (2005) stellen dat als gevolg van een onveilige en gewelddadige opvoedingsomgeving kinderen in een permanente staat van waakzaamheid verkeren voor mogelijk gevaar (hypervigilance). Deze onevenredige angst voor gevaar en sensitiviteit voor het herkennen van boosheid maakt dat deze personen ook op latere leeftijd sneller zullen reageren op mogelijk gevaar en dreiging dan personen zonder geschiedenis van fysieke mishandeling (Lee et al., 2010; Young & Widom, 2014). Dit betekent dat een jeugd gekenmerkt door fysieke dreiging en geweld kan leiden tot de ontwikkeling van vijandige attributies in sociale situaties en een slechtere controle over emoties, waardoor eerder wordt gereageerd met agressief

(21)

gedrag (Lavi et al., 2019). Hierdoor kan een verleden van fysieke mishandeling als mogelijke risicofactor voor reactief agressief gedrag worden beschouwd.

Een mogelijke verklaring voor de invloed van emotionele mishandeling op de mate van reactieve agressie wordt gegeven door Lee en collega’s (2010). Zij stellen dat een opvoedingsomgeving gekenmerkt door structurele afwijzing of vijandigheid resulteert in problemen met emotieregulatie. Een beperkte emotieregulatie ontstaat wanneer een kind geen betekenisvolle interactie vindt met zijn verzorgingspersoon, waardoor zij minder controle hebben over emoties om hun gedrag te kunnen sturen, doelen te realiseren of taken te controleren (Rigter, 2013). Op deze manier beschikken zij over minder zelfcontrole, waardoor zij in sociale situaties eerder kunnen reageren met agressief gedrag (reactief).

Ten tweede werd verwacht dat emotionele mishandeling en/of verwaarlozing de relatie met proactieve agressie zou kunnen verklaren (Brendgen et al., 2001; Cima et al., 2009). In deze studie werd echter een negatieve invloed gevonden van emotionele verwaarlozing op de mate van proactieve agressie in de onderzoekspopulatie. Dit verwerpt de verwachting dat traumatische jeugdervaringen, zoals emotionele verwaarlozing, de kans op proactieve agressie op latere leeftijd vergroten bij ambulante patiënten in de forensische psychiatrie. Onderzoek onder vrouwen in residentiële instellingen laat zien dat emotionele verwaarlozing eerder was gerelateerd aan internaliserende problematiek, zoals angst en depressie, dan aan externaliserende problematiek, zoals agressief probleemgedrag (van Vugt, Lanctôt, Paquette, Collin-Vézina, & Lemieux, 2013). De onderzoekspopulatie in de huidige studie bestaat echter grotendeels uit mannelijke deelnemers, waardoor de bevindingen van Van Vugt en collega’s (2013) met enige voorzichtigheid dienen te worden geïnterpreteerd. De vraag hoe specifiek emotionele verwaarlozing de mate van proactieve agressie negatief beïnvloedt, blijft daarom onduidelijk. Mogelijk is er sprake van methodologische tekortkomingen, waardoor het tegengestelde resultaat kan worden verklaard. Bij inspectie van

(22)

de data bleken beide subschalen van agressie (reactief en proactief) niet normaal verdeeld te zijn. Op deze manier dienen de resultaten met enige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd.

Daarnaast bleken in deze studie enkele trends zichtbaar die benoemd dienen te worden, waarbij fysieke verwaarlozing en emotionele mishandeling een mogelijke verklaring kunnen bieden voor proactieve agressie. Er wordt aangeraden om deze gevonden trends in een vervolgstudie mee te nemen, waarbij wordt gekeken naar het unieke effect van fysieke verwaarlozing en emotionele mishandeling voor proactieve agressie.

Tot slot werd in deze studie geen verband verwacht tussen seksueel misbruik en beide subtypen van agressie. Uit de resultaten blijkt dat er geen significant uniek effect werd gevonden voor traumatische jeugdervaringen, zoals seksueel misbruik, op reactieve en proactieve agressie. Een mogelijke verklaring hiervoor kan zijn dat seksueel misbruik niet leidt tot agressief probleemgedrag, maar eerder tot internaliserende problematiek, zoals angst- of depressieve stoornissen (Putnam, 2003).

Er moeten enkele kanttekeningen worden geplaatst bij dit onderzoek, waardoor de bovengenoemde resultaten met enige voorzichtigheid dienen te worden geïnterpreteerd. Allereerst is er gebruik gemaakt van zelfrapportage vragenlijsten, waardoor er sprake is van het eigen subjectieve perspectief van de deelnemer. Een nadeel hierbij is dat de resultaten afhankelijk zijn van het oordeel van de deelnemer zelf en dus op diens inzicht in het eigen functioneren. Dit betekent dat de kans bestaat dat iemand minder agressie rapporteert dan werkelijk het geval is of het inzicht mist om te kunnen reflecteren over het eigen (agressieve) gedrag. Desalniettemin is het gebruik van zelfrapportagevragenlijsten een geschikte manier gebleken om op een valide en betrouwbare wijze informatie te verkrijgen (Akkerman-Bouwsema et al., 2015). Daarnaast moet rekening worden gehouden met vertekeningen als gevolg van de neiging tot sociaal wenselijk antwoorden, waardoor deelnemers gedragingen rapporteren die zij als sociaal wenselijk beschouwen. Op deze manier kan er sprake zijn van

(23)

een onderrapportage van zowel reactieve als proactieve agressie. Dit kan wellicht een verklaring zijn voor de scheve verdeling op de subschalen van reactieve en proactieve agressie. Om een betrouwbaarder beeld te geven van het werkelijk voorkomen van agressieproblematiek wordt het combineren van zelfrapportage vragenlijsten en klinische observaties in toekomstig onderzoek aangeraden (Akkerman-Bouwsema et al., 2015).

Daarnaast is er sprake van retroperspectief onderzoek bij het uitvragen van traumatische jeugdervaringen in deze onderzoekspopulatie. Een nadeel hierbij is dat het gebruik maakt van herinneringen aan traumatische jeugdgebeurtenissen die in het heden kunnen zijn verkleurd of vervaagd. Dit betekent dat bij het merendeel van de deelnemers de meegemaakt traumatische jeugdervaringen reeds zijn verwerkt, tegenover een minderheid die nog steeds psychische ontregelingen ervaart in het dagelijks leven (Mevissen et al., 2017). Op deze manier is het belangrijker hoe iemand zijn traumatische jeugdervaringen verwerkt dan hoe deze feitelijk zijn geweest. Om (huidig) probleemgedrag te kunnen verklaren, is het includeren van een ontwikkelingsperspectief bij de diagnostiek en behandeling van ambulante patiënten in de forensische psychiatrie van belang.

De huidige studie heeft getracht meer inzicht te geven in de lange termijn gevolgen van traumatische jeugdervaringen en in hoeverre deze van invloed zijn op zowel reactieve als proactieve agressie bij ambulante patiënten in de forensische psychiatrie. Hoewel er kanttekeningen zijn, heeft dit onderzoek nieuwe kennis gegenereerd omtrent de unieke bijdrage van traumatische jeugdervaringen aan de subtypen van agressief gedrag in de volwassenheid. Hierbij lijken fysieke mishandeling en emotionele mishandeling de relatie met reactieve agressie te verklaren. Dit betekent dat er in de diagnostiek en behandeling van ambulante patiënten in de forensische praktijk rekening moet worden gehouden met traumatische jeugdervaringen, zoals fysieke mishandeling en emotionele mishandeling, die mogelijk het (agressieve) delictgedrag gedeeltelijk zouden kunnen verklaren. Het wordt

(24)

daarom aangeraden om het ontwikkelingsperspectief van deze patiënten mee te nemen in de diagnostiek en behandeling om zo een verreikend verklaringsmodel van het (probleem)gedrag te kunnen verkrijgen. Op deze manier kan het bieden van trauma geïnformeerde zorg bijdragen aan zorgvuldige diagnostiek en behandeling, waarbij de onderliggende factoren in kaart worden gebracht, en de kans op recidive mogelijk kan worden verminderd.

(25)

Literatuur

Akkerman-Bouwsema, G., Biesbroek B., Lancel, M. & Gerlsma, C. (2015). De bruikbaarheid van agressievragenlijsten in de Nederlands forensisch-psychiatrische praktijk. Gedragstherapie, 48(3), 282-300.

Braga, T., Goncalves, L. C., Basto-Pereira, M. & Maia, A. (2017). Unraveling the link between maltreatment and juvenile antisocial behavior: A meta-analysis of prospective longitudinal studies. Aggression and violent behavior, 33(3), 37-50. https://doi.org/10.1016/j.avb.2017.01.006

Cima, M., Raine, A., Meesters, C., & Popma, A. (2013). Validation of the Dutch Reactive Proactive Questionnaire (RPQ): differential Correlates of Reactive and Proactive Aggression from childhood to adulthood. Aggressive Behavior, 39(2), 99-113. https://doi.org/10.1002/ab.21458

Coppens, L, Schneijderberg, M. & van Kregten, C. (2016). Lesgeven aan getraumatiseerde kinderen: Een praktisch handboek voor het basisonderwijs. Uitgeverij SWP Amsterdam.

Crick, N. R. & Dodge, K, A. (1996). Social information-processing mechanisms in reactive and proactive aggression. Child development, 67(3), 993-1002. https://doi.org/10.1111/j.1467-8624.1996.tb01778.x

Goldstein, A. P., Glick, B., & Gibbs, J. C. (1998). Aggression replacement training: A comprehensive intervention for aggressive youth. Research Press Publishers.

Lee, V. & Hoaken, V. L. (2010). Cognition, emotion, and neurobiological development: mediating the relation between maltreatment and aggression. Child maltreatment, 12(3), 281-298. https://doi.org/10.1177/1077559507303778

Dodge, K.A., Lochman, J., Harnish, J.D., Pettit, G.S., & Bates, J.E. (1997). Reactive and proactive aggression in school children and psychiatrically impaired chronically

(26)

assaultive youth. Journal of abnormal psychology, 106(1), 37-51. https://doi.org/10.1037/0021-843X.106.1.37

Felitti, V.J., Anda, R.F., Nordenberg, D., Williamson, D.F., Spitz, A.M., Edwards, V., Marks, J.S. (1998). Relationship of childhood abuse and household dysfunction to many of the leading causes of death in adults: The adverse childhood experiences (ace) study. American Journal of Preventative Medicine, 14(4), 354-364. https://doi.org/10.1016/S0749-3797(98)00017-8

Ford, J. D., Fraleigh, L. A. & Connor, D. F. (2010). Child abuse and aggression among seriously emotionally disturbed children. Journal of clinical child & adolescent psychology, 39(1), 25-34. https://doi.org/10.1080/15374410903401104

Logan-Greene, P. & Jones, A. S. (2015). Chronic neglect and aggression/delinquency: A longitudinal examination. Child Abuse & Neglect, 45(7), 9-20. http://dx.doi.org/10.1016/j.chiabu.2015.04.003

Mevissen, L. & Didden, R. (2017). Systeemgerichte diagnostiek en behandeling van psychotrauma bij jeugdigen met een licht verstandelijke beperking. Onderzoek & Praktijk, 15(1), 6-14.

Nieuwenhuis, J. G., Smits, H. J. H., Noorthoorn, E. O., Mulder, C. L., Penterman, M. E. J. & Nijman, I. (2019). Not recognized enough: the effect and associations of trauma and intellectual disability in several mentally ill outpatients. European Psychiatry 58(3), 63-69. https://doi.org/10.1016/j.eurpsy.2019.02.002

Ploeg, van der J. (2014). Agressie bij kinderen. Bohn Stafleu van Loghum.

Pollak, S. D., Vardi, S., Bechner, A. M. P. & Curtin, J. J. (2005). Physically abused children's regulation of attention in response to hostility. Child Development, 76(5), 968-977. doi:10.1111/j.1467-8624.2005.00890.x

(27)

Putnam, F. W. (2003). Ten-year research update review: Child sexual abuse. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 42, 269-278. http://doi.org/ 10.1097/00004583-200303000-00006

Reavis, J. A., Looman, J., Franca, K. A. & Rojas, B. (2013). Adverse childhood experiences and adult criminality: how long must we live before we possess our own lives? The Permanente Journal, 17(2), 44-48. http://dx.doi.org/10.7812/TPP/12-072

Rigter, J. (2013). Handboek ontwikkelingspsychopathologie bij kinderen en jeugdigen. Uitgeverij Coutinho.

Sarchiapone, M., Carli, C., Cuomo, C., Marchetti, M., & Roy, A. (2008). Association between childhood trauma and aggression in male prisoners. Psychiatry Research, 165(1), 187-192. http://doi.org/10.1016/j.psychres.2008.04.026

Shields, A. & Cicchetti, D. (1998). Reactive aggression among maltreated children: The contributions of attention and emotion dysregulation. Journal of Clinical Child Psychology, 27(4), 381-395. https://doi.org/10.1207/s15374424jccp2704_2

Stimmel, M. A., Cruise, K. R., Ford, J. D. & Weiss, R. A. (2014). Trauma exposure, posttraumatic stress disorder symptomatology, and aggression in male juvenile offenders. Psychological Trauma: Theory, Research, Practice, and Policy, 6(2), 184– 191. https://doi.org/10.1037/a0032509

Ter Harmsel, A. & Swinkels, L. (2015). Academische werkplaats ‘west coast’ doelgroepbeschrijving. Inforsa Forensisch Ambulante Zorg.

Thombs, B. D., Bernstein, D. P., Lobbestael, J., & Arntz, A. (2009). A validation study of the Dutch Childhood Trauma Questionnaire-Short Form: Factor structure, reliability, and known-groups validity. Child Abuse & Neglect, 33(8), 518–523. https://doi.org/10.1016/j.chiabu.2009.03.001

(28)

Van den Berg, A. (2012). Kwetsbaarheid in de forensische psychiatrie. Tijdschrift voor psychotherapie, 38, 38-51.

van Vugt, E., Lanctôt, N., Paquette, G., Collin-Vezina, D., & Lemieux, A. (2014). Girls in residential care: From child maltreatment to trauma-related symptoms in emerging adulthood. Child Abuse & Neglect, 38(1), 114-122. https://doi.org/10.1016/j.chiabu.2013.10.015

Vink, R., de Wolff, M., Broerse, A. & Kamphuis, M. (2016). Richtlijn kindermishandeling voor jeugdhulp en jeugdbescherming. Geraadpleegd van https://uuid:b9d6463b-8226-4218-b85b-c777e80f14f2

Visser, M., Lamers-Winkelman, F. (2009). Traumatische ervaringen. In: Psychiatrische stoornissen. Bohn Stafley van Loghum.

Vitaro, F., Barker, E. D., Boivin, M., Brendgen, M., & Tremblay, R. E. (2006). Do early difficult temperament and harsh parenting differentially predict reactive and proactive aggression? Journal of Abnormal Child Psychology, 34(5), 685-695. https://doi.org/10.1007/s10802-006-9055-6

Vitaro, F., Brendgen, M., & Barker, E. D. (2001). Subtypes of aggressive behaviors: A developmental perspective. International Journal of Behavioral Development, 30(1), 12–19. https://doi.org/10.1177/0165025406059968

Young, J. C. & Widom, C. S. (2014). Long-term effects of child abuse and neglect on emotion processing in adulthood. Child Abuse & Neglect, 38(8), 1369-1381. https://doi.org/10.1016/j.chiabu.2014.03.008

(29)

Bijlagen Bijlage 1

Tabel 1: Resultaten assumpties omtrent willekeurige fouttermen.

Model R2 Durbin-Watson

Model 1: jeugdtrauma x agressie 0.977 2.170

*Noot: Indien de uitkomst van de Durbin-Watson test tussen de 1 en 3 is, wordt er voldaan aan de assumptie.

Tabel 2: Resultaten assumpties omtrent multicollineariteit

Variabelen Tol. VIF.

Fysieke verwaarlozing Fysieke mishandeling Emotionele verwaarlozing Emotionele mishandeling Seksueel misbruik .5 .4 .5 .6 .8 1.8 2.4 1.9 1.6 1.2

*Noot. Er is sprake van multicollineariteit wanneer Tolerance < .10 en VIF > 5.0

Tabel 3: Resultaten assumpties omtrent normaliteit

Afhankelijke variabele Kolmogorov-Smirnov Sig.

Agressie (RPQ) .104 .00

*Noot: N=180

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hoe gaat het met de kmderen van mevrouw A en B 9 Hoe gaan deze twec vrouwen met hun kind om 9 Er zijn geen aanwijzmgen dat mevrouw A of mevrouw B hun kind mishandelen Voor

Van de jongeren die ooit met kindermishandeling te maken hebben gehad (373 per 1000 jongeren), blijkt voor het merendeel (209 per 1000) te gelden dat hun ervaringen beperkt

Er is zeer veel onzekerheid over het bestaan van een klinisch relevant voordeel van antidepressiva ten opzichte van placebo voor de behandeling (vermindering pijn en

The findings in this paper are based on international data from European ERTMS implementations linked with national data obtained from semi-structured interviews with Dutch ERTMS

Although formula-scoring method tests are not fre- quently used, except for progress tests in medicine, it gives students the opportunity to acknowledge that they do not know

Ik zal nooit meer aan Uw goedheid twijfelen, maar laat die gang niet instorten…’ (van der Vlugt, 2005, p. 34) Zowel het voorbeeld van Annekatrien die onderweg bidt, als dit

worden naar de discussies over religieuze tolerantie in de Republiek, waar er al sinds de zeventiende eeuw wordt geschreven over tolerantie.. Hoewel het hervormingsgezinde

It is a network of major European cities started in 1986 by six cities - Barcelona, Birmingham, Frankfurt, Lyon, Milan, and Rotterdam - that today counts 140