• No results found

De rol van het slachtoffer in de v.i.-regeling: een rechtsvergelijkend onderzoek met België en Engeland & Wales

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De rol van het slachtoffer in de v.i.-regeling: een rechtsvergelijkend onderzoek met België en Engeland & Wales"

Copied!
61
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Masterscriptie Strafrecht

Universiteit van Amsterdam

Faculteit der Rechtsgeleerdheid

De rol van het slachtoffer in de v.i.-regeling: een rechtsvergelijkend

onderzoek met België en Engeland & Wales

Datum: 07-01-2019

Student: H.C. Kral

(2)

1

Abstract

Op 1 mei 2018 publiceerde de minister voor Rechtsbescherming een concept wetsvoorstel tot wijziging van de regeling omtrent de voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.). Speerpunt is dat de minister wil dat er meer rekening wordt gehouden met de belangen van het slachtoffer. In deze scriptie is dan ook de positie van het slachtoffer in de v.i.-regeling onderzocht en is bekeken hoe deze rechtspositie onder het concept wetsvoorstel kan worden versterkt. Dit onderzoek is verricht in een rechtsvergelijkende context: de rechtspositie van het slachtoffer in de Nederlandse v.i.-regeling, is vergeleken met de rechtspositie van het slachtoffer in de v.i.-regelingen van België en Engeland & Wales.

De eerste drie hoofdstukken bevatten een descriptief en historisch kader over de

v.i.-regelingen in deze drie landen en de positie van het slachtoffer daarin. In het laatste hoofdstuk volgt een evaluerend overzicht van het concept wetsvoorstel en worden er aanbevelingen gedaan hoe de positie van het slachtoffer onder dit wetsvoorstel kan worden versterkt.

Zowel Nederland, als België en Engeland & Wales kennen vergelijkbare v.i.-regelingen. De positie die het slachtoffer daarin inneemt verschilt echter.

In Nederland heeft het slachtoffer alleen het informatierecht. Omdat de voorwaardelijke invrijheidstelling van rechtswege wordt verleend, is er geen plaats voor een

belangenafweging.

In België is dit anders: de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt daar toegekend door de Strafuitvoeringsrechtbank. Door de wettelijk neergelegde slachtoffergerichte contra-indicaties, houdt de Strafuitvoeringsrechtbank bij het toekennen van de voorwaardelijke invrijheidstelling rekening met de belangen van het slachtoffer.

In Engeland & Wales wordt de voorwaardelijke invrijheidstelling vaak van rechtswege verleend door de Secretary of State, maar onder omstandigheden beslist de Parole Board over de verlening. In dat laatste geval spelen de belangen van het slachtoffer geen rol bij de

beslissing tot verlening van de voorwaardelijke invrijheidstelling.

Zowel in België, als in Engeland & Wales heeft het slachtoffer spreekrecht. Dit spreekrecht is echter beperkt tot de oplegging van bijzondere voorwaarden.

Het concept wetsvoorstel van mei 2018 biedt kansen om de rechtspositie van het slachtoffer in de Nederlandse v.i.-regeling te verstevigen. En deze meer te laten aansluiten bij de

(3)

2 rechtspositie van het slachtoffer in de v.i.-regelingen in België en Engeland & Wales. Zo kan bijvoorbeeld wettelijk worden vastgelegd dat bepaalde belangen van het slachtoffer moeten worden meegenomen bij de beslissing omtrent toekenning van de voorwaardelijke

invrijheidstelling, net als in België.

Doordat het wetsvoorstel speelt met het idee om een adviescollege op te richten, biedt dit mogelijkheden om het spreekrecht voor het slachtoffer te introduceren. Het voorstel is wel om dit spreekrecht te beperken tot specifieke categorieën slachtoffers. Er zijn een aantal

aandachtspunten opgeworpen, die moeten worden meegenomen bij een eventuele regeling omtrent het spreekrecht voor slachtoffers. Deze aandachtspunten zijn onder andere: het risico op dubbeltelling, categorisering van delicten en de belangen van slachtoffers.

Ten slotte ligt er het voorstel om het spreekrecht te beperken tot de oplegging van bijzondere voorwaarden. Net als in België en Engeland & Wales mag het slachtoffer zich dan niet uitlaten over de vraag of de veroordeelde voorwaardelijk in vrijheid moet worden gesteld.

(4)

3

Begrippenlijst

Art. Artikel

CJA Criminal Justice Act

CVvi Centrale Voorziening voorwaardelijke invrijheidstelling

DJI Dienst Justitiële Inrichtingen

HDC Home Detention Curfew

MvT Memorie van Toelichting

OM Openbaar Ministerie

P. Pagina

Par. Paragraaf

Pbw Penitentiaire beginselenwet

PSO Prison Service Order

Sr Wetboek van Strafrecht

Sv Wetboek van Strafvordering

SURB Strafuitvoeringsrechtbank

WERV De Wet betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het

raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten

VN Verenigde Naties

v.i. Voorwaardelijke invrijheidstelling

VI Vervroegde invrijheidstelling

(5)

4

Inhoudsopgave

INLEIDING 6

Leeswijzer 6

Methodologie 7

1. DE HUIDIGE REGELING OMTRENT DE VOORWAARDELIJKE

INVRIJHEIDSTELLING IN NEDERLAND 8

1.1 Historie 8

1.2 Voorwaardelijke invrijheidstelling heden 11

1.3 Algemene en bijzondere voorwaarden 12

1.4 Proeftijd 13

1.5 Herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling 13

1.6HET SLACHTOFFER 14

1.6.1 Historie 14

1.6.2 De rol van het slachtoffer: heden 18

2. DE VOORWAARDELIJKE INVRIJHEIDSTELLING IN BELGIË 20

2.1 Historie 20

2.2 Voorwaardelijke invrijheidstelling 21

2.3 Algemene en bijzondere voorwaarden 24

2.4 Procedure 24

2.5 Herroeping, schorsing, herziening 26

2.6 Proeftijd 26

2.7HET SLACHTOFFER 26

3. DE VOORWAARDELIJKE INVRIJHEIDSTELLING IN ENGELAND & WALES 29

3.1 Historie 29

3.2 Vervroegde invrijheidstelling heden 30

3.3 Vervroegde invrijheidstelling onder CJA 2003 31

3.4 Algemene- en bijzondere voorwaarden 34

3.5 Parole Board 34

(6)

5

4. DE TOEKOMSTIGE REGELGEVING OMTRENT DE VOORWAARDELIJKE INVRIJHEIDSTELLING IN NEDERLAND 38

4.1CONCEPT WETSVOORSTEL 38

4.1.1 Noodzaak tot wijziging 39

4.1.2 Duur van de voorwaardelijke invrijheidstelling 40

4.2.HET SLACHTOFFER 41

4.2.1 Tenuitvoerlegging van het rechterlijke vonnis 42

4.2.2 Aanbevelingen: betrokkenheid van het slachtoffer onder de nieuwe v.i.-regeling 43

CONCLUSIE 49

(7)

6

Inleiding

Op 1 mei 2018 maakte de Minister voor Rechtsbescherming (hierna: de Minister) bekend dat hij het stelsel van de voorwaardelijke invrijheidstelling wilde wijzigen. Amper tien jaar nadat de voorwaardelijke invrijheidstelling wederom in Nederland is ingevoerd, ligt er een nieuw wetsvoorstel tot wijziging van deze regeling.

De reden tot wijziging van de regeling is volgens de Minister dat het richting slachtoffers niet te rechtvaardigen is dat de dader na twee derde van hun straf vrijkomt.1

Het slachtoffer heeft reeds zijn eigen titel in het Wetboek van Strafvordering en maakt

onderdeel uit van het strafproces. Ondanks zijn sterke formele rechtspositie in het strafproces, is de aandacht voor het slachtoffer in de procedure omtrent de voorwaardelijke

invrijheidstelling (v.i.) zeer beperkt.

In deze scriptie wordt dan ook de rechtspositie van het slachtoffer in de v.i.-regeling

onderzocht. Gezien het nieuwe wetsvoorstel en de hernieuwde aandacht voor het slachtoffer, wordt onderzocht of de rechtspositie van het slachtoffer in de v.i.-regeling kan worden versterkt. Het onderzoek is gebaseerd op een rechtsvergelijking met de v.i.-regelingen in België en Engeland & Wales en de positie van het slachtoffer daarin. De keuze voor deze twee landen is gemaakt omdat beide landen onderdeel uitmaken van de Europese Unie2. Daarbij is gekozen voor België omdat de voorwaardelijke invrijheidstelling daar wordt toegekend door de rechter. Er is gekozen voor Engeland & Wales omdat dit land het common

law als rechtsstelsel kent.

Leeswijzer

De centrale probleemstelling van mijn scriptie is:

1 ‘Dekker: voorwaardelijke invrijheidstelling niet langer vanzelfsprekend’. Rijksoverheid. 1 mei 2018.

https://www.rijksoverheid.nl/actueel/nieuws (geraadpleegd op: 22 december 2018).

2 Ten tijde van het schrijven van deze inleiding, december 2018, maakte het Verenigd Koninkrijk nog deel uit

(8)

7

Hoe kan de rechtspositie van het slachtoffer tijdens de v.i.-procedure in het kader van het wetsvoorstel wijziging voorwaardelijke invrijheidstelling worden versterkt, op basis van een rechtsvergelijking met de v.i.-regelingen in België en in Engeland & Wales?

Om deze vraag te beantwoorden, zal in hoofdstuk 1, 2 en 3 de v.i.-regeling in respectievelijk Nederland, België en Engeland & Wales worden besproken. Wegens de reikwijdte van mijn probleemstelling beperk ik mij tot de regelingen omtrent de voorwaardelijke

invrijheidstelling.

Elk hoofdstuk zal worden afgesloten met een aparte paragraaf over de positie en de rechten van het slachtoffer in de v.i.-regeling.

In hoofdstuk 4 geef ik mijn visie weer op het concept wetsvoorstel tot wijziging van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een paragraaf over de positie van het slachtoffer onder de nieuwe regeling. Tot slot worden er voorstellen gedaan hoe de positie van het slachtoffer onder het concept wetsvoorstel kan worden versterkt.

Methodologie

In hoofdstuk 1, 2 en 3 wordt een descriptief kader geschetst omtrent de verschillende v.i.-regelingen. Daarbij is gebruik gemaakt van de parlementaire geschiedenis, de relevante wetsartikelen en (internationale) literatuur. De hoofdstukken bevatten tevens een kort historisch overzicht.

Hoofdstuk 4 bevat een descriptief en evaluatief kader omtrent het wetsvoorstel en de

versterking van de positie van het slachtoffer. De aanbevelingen die worden aangedragen zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en het uitgevoerde rechtsvergelijkend onderzoek.

(9)

8

1. De huidige regeling omtrent de

voorwaardelijke invrijheidstelling in

Nederland

Nederland kent sinds 2008 de voorwaardelijke invrijheidstelling3, thans neergelegd in de artikelen 15 t/m 15l Wetboek van Strafrecht.

Hoewel landen als België en Engeland & Wales al vele honderden jaren een systeem kennen als de voorwaardelijke invrijheidstelling, kent Nederland hieromtrent een turbulente

geschiedenis, die hieronder kort zal worden weergegeven.

1.1 Historie

In 1870 werd er begonnen met het ontwerpen van een nieuw wetboek van Strafrecht. In de omringende Europese landen waren al ervaringen opgedaan met het systeem van de voorwaardelijke invrijheidstelling en dus werd besloten ook dit systeem in te voeren in het nieuwe wetboek van Strafrecht.4

1.1.1 1886: voorwaardelijke invrijheidstelling

In tegenstelling tot andere landen, werd de voorwaardelijke invrijheidstelling in Nederland niet ingevoerd als oplossing voor een capaciteitsprobleem. De toenmalige minister van Justitie Modderman keurde toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling als middel tot verminderde druk op het gevangeniswezen zelfs ten zeerste af.5 Een rechtvaardiging werd

daarentegen gevonden in het meer geleidelijk maken van de overgang van detentie naar vrijheid voor gedetineerden veroordeeld tot een enigszins langdurige gevangenisstraf.6 Het wetsvoorstel werd door zowel de Raad van State als beide kamers sceptisch ontvangen. Zelfs het Genootschap tot Zedelijke Verbetering der Gevangenen zag weinig heil in het

3 Staatsblad 2007/500. 4 Bleichrodt 1996, p. 177-178. 5 Bleichrodt 1996, p. 178. 6 Bleichrodt 1996, p. 178.

(10)

9 nieuwe instituut.7 In het wetsvoorstel dat uiteindelijk goed werd gekeurd, was de minister van Justitie bevoegd tot zowel verlening als herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Om tegemoet te komen aan de bezwaren van beide kamers, werd besloten de voorwaardelijke invrijheidstelling alleen mogelijk te maken voor gedetineerden die driekwart van de

opgelegde gevangenisstraf hadden ondergaan en die minimaal drie jaar in de gevangenis hadden doorgebracht.8

De praktijk van toepassing van de voorwaardelijke invrijheidstelling weerspiegelde aanvankelijk de terughoudendheid van de wetgever: in de periode 1890 tot 1912 werden slechts 153 gedetineerden voorwaardelijk in vrijheid gesteld.9 Deze behoedzame toepassing droeg echter wel bij aan het verminderen van het wantrouwen10, waardoor bij wet van 1915 het toepassingsbereik van de voorwaardelijke invrijheidstelling werd vergroot.11

Voorwaardelijke invrijheidstelling was voortaan mogelijk na twee derde van de straftijd, met een minimum van negen maanden in detentie.12 In de daarop volgende jaren werden leemtes

in de regeling aangevuld, de proeftijd verlengd en de mogelijkheden tot schorsing en herroeping versoepeld.13

1.1.2 1945-1986: kritiek op de voorwaardelijke invrijheidstelling

Na de Tweede Wereldoorlog ontstond de indruk dat de voorwaardelijke invrijheidstelling klakkeloos werd verleend.14 In de daaropvolgende jaren nam de kritiek op het instituut alleen maar toe: de verlening was inmiddels regel geworden, herroeping vond slechts plaats onder zeer bijzondere omstandigheden en vanuit de Reclassering werd geroepen om afschaffing van de bijzondere voorwaarden en verplicht reclasseringscontact.15

7 Bleichrodt 1996, p. 179. 8 Bleichrodt 1996, p. 179.

9 Kamerstukken II 1911-1912, 304, nr. 3, p. 17. 10 Bleichrodt 1996, p. 179.

11 Wet van 12 juni 1915, Stb 247.

12 Artikel 15 Wet van 12 juni 1915, Stb 247. 13 Bleichrodt 1996, p. 180.

14 Bleichrodt 1996, p. 180.

(11)

10 Bij Wet van 10 december 1975 werd daarom een beroepsmogelijkheid gecreëerd bij de

penitentiaire kamer van het gerechtshof Arnhem inzake het niet verlenen en het herroepen van de voorwaardelijke invrijheidstelling.16 Het gerechtshof creëerde al snel zijn eigen beleid inzake de voorwaardelijke invrijheidstelling, wat in feite inhield dat zoveel mogelijk gedetineerden alsnog voorwaardelijk in vrijheid werden gesteld.17

Door deze praktijk ontstond in de Tweede Kamer de vraag of de huidige regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling moest worden gehandhaafd. Om deze vraag te

beantwoorden, werd in 1980 de Commissie Voorwaardelijke Invrijheidstelling ingesteld. In 1982 pleitte de commissie voor handhaving van het huidige instituut, zij het in een gewijzigde vorm. De commissie kwam tot de hoofdregel: “V.I tenzij…”18 De beslissingsbevoegdheid tot verlening lag bij de minister van Justitie. Weigering kon alleen op grond van limitatief

opgesomde wettelijke gronden. Bij verlening van de voorwaardelijke invrijheidstelling moest er één algemene voorwaarde en één bijzondere voorwaarde worden opgelegd. De commissie pleitte verder voor een proeftijd gelijk aan het strafrestant, met een minimum van één jaar.19

1.1.3 1986: vervroegde invrijheidstelling

De wetgever sloeg echter een geheel andere weg in: bij Wet van 26 november 1986 werd het stelsel van de voorwaardelijke invrijheidstelling vervangen door een stelsel van vervroegde invrijheidstelling:20

• De vervroegde invrijheidstelling geschiedde voortaan automatisch, tenzij er sprake was van limitatief wettelijk opgesomde weigeringsgronden;21

• De invrijheidstelling geschiedde geheel onvoorwaardelijk; de proeftijd en een mogelijkheid tot herroeping zijn hiermee komen te vervallen.22

16 Artikel 15c en artikel 15d Wet van 10 december 1975, Stb 68. 17 Gerechtshof Arnhem, 10 oktober 1975, NJ1978/106.

18 Dijkstra, DD 1982, p. 749. 19 Dijkstra, DD 1982, p. 749-750. 20 Wet van 26 november 1986, Stb 593.

21 Artikel 15a Wet van 26 november 1986, Stb 593. 22 Bleichrodt 1996, p. 184.

(12)

11

1.1.4 2008: voorwaardelijke invrijheidstelling

Al snel ontstond op precies bovenstaande punten kritiek op de wettelijke regeling.23

Twintig jaar na vervanging van de voorwaardelijke invrijheidstelling door de vervroegde invrijheidstelling werd daarom een wetsvoorstel ingediend waarmee precies het

tegenovergestelde werd beoogd.24

1.2 Voorwaardelijke invrijheidstelling heden

Het wetsvoorstel uit 2006 leidde in 2008 uiteindelijk tot de huidige regeling omtrent de

voorwaardelijke invrijheidstelling. De voorwaardelijke invrijheidstelling is, blijkens artikel 15 lid 3 sub a Sr, alleen van toepassing op geheel onvoorwaardelijke vrijheidsstraffen.

Artikel 15 lid 1 Sr stelt dat de gedetineerde die is veroordeeld tot een gevangenisstraf van meer dan één, maar minder dan twee jaar voorwaardelijk in vrijheid wordt gesteld wanneer de vrijheidsbeneming ten minste één jaar heeft geduurd en van het resterende strafrestant één derde is ondergaan.

Is de gedetineerde veroordeeld tot een gevangenisstraf van meer dan twee jaar, dan wordt hij voorwaardelijk in vrijheid gesteld wanneer hij twee derde van de straf heeft uitgezeten, art. 15 lid 2 Sr.

De voorwaardelijke invrijheidstelling wordt thans van rechtswege verleend25, tenzij er gronden zijn om de voorwaardelijke invrijheidstelling achterwege te laten.

1.2.1 Uitstel of achterwege laten voorwaardelijke invrijheidstelling

Artikel 15d lid 1 Sr noemt gronden waarop de voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden uitgesteld of geheel achterwege kan worden gelaten. Het OM besluit om een vordering tot uitstel of achterwege laten van de voorwaardelijke invrijheidstelling in te dienen. Binnen het ressortsparket Arnhem-Leeuwarden is een afdeling ingericht die zich volledig richt op te nemen besluiten omtrent de voorwaardelijke invrijheidstelling: de Centrale Voorziening voorwaardelijke invrijheidstelling (CVvi). Jaarlijks behandelt deze afdeling ongeveer 1150 zaken.26

23 Bleichrodt, DD 2006/78, p. 1.

24 Kamerstukken II, 2005-2006, 30513, nr. 2. 25 Kamerstukken II, 2005-2006, 30513, nr. 3, p. 6. 26Heijnk & Hoekman, Strafblad 2017/34, p. 3.

(13)

12 De CVvi bepaalt aan de hand van de adviezen van de Reclassering, de Dienst Justitiële

Inrichtingen (DJI) en het lokale parket of er redenen zijn om de voorwaardelijke

invrijheidstelling uit te stellen of achterwege te laten. Uitgangspunt is dat er, indien wordt besloten tot een vordering uitstel, wordt gekozen voor uitstel voor een bepaalde periode.27

1.3 Algemene en bijzondere voorwaarden

Wordt besloten de voorwaardelijke invrijheidstelling niet achterwege te laten, dan worden er voorwaarden opgesteld. Artikel 15a lid 1 Sr kent drie algemene voorwaarden waaronder de voorwaardelijke invrijheidstelling plaatsvindt:

1. De veroordeelde maakt zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig aan een strafbaar feit. Deze voorwaarde maakt de invrijheidstelling herroepelijk: indien de veroordeelde een strafbaar feit begaat is dit voldoende grond voor herroeping;28 2. Verplichte medewerking aan het vaststellen van zijn identiteit;

3. Verplichte medewerking aan reclasseringstoezicht.

De laatste twee voorwaarden gelden alleen als er bijzondere voorwaarden zijn opgelegd.

Artikel 15a lid 3 Sr noemt de bijzondere voorwaarden die aan de voorwaardelijke

invrijheidstelling kunnen worden verbonden. Bij de bijzondere voorwaarden gaat het om verplichtingen die betrekking hebben op het gedrag van de veroordeelde en die in het teken staan van de begeleide terugkeer in de samenleving. Belangrijke doelen daarbij zijn de beveiliging van de samenleving en het voorkomen van recidive.29 Per individuele

gedetineerde moet worden beoordeeld of het noodzakelijk is om bijzondere voorwaarden op te leggen.30

Het CVvi beslist op basis van de adviezen van de DJI, de Reclassering en het lokale parket welke bijzondere voorwaarden opgelegd moeten worden. Daarbij moet er rekening worden gehouden met bijzondere voorwaarden die de veroordeelde eventueel in een ander

27 Heijnk & Hoekman, Strafblad 2017/34, p. 3.

28 Schuyt, in: Tekst&Commentaar Strafrecht, art. 15a Sr, aant. 2.a. (online, bijgewerkt tot 1 juli 2018). 29 Schuyt, in: Tekst&Commentaar Strafrecht, art. 15a Sr, aant. 3.a. (online, bijgewerkt tot 1 juli 2018). 30Schuyt, in: Tekst&Commentaar Strafrecht, art. 15a Sr, aant. 3.c. (online, bijgewerkt tot 1 juli 2018).

(14)

13 strafrechtelijk kader zijn opgelegd31, het verloop van het Penitentiair Programma en eerdere interventies.32

Het OM kan de bijzondere voorwaarden ook aanvullen, wijzigen of opheffen zodra het gedrag van de veroordeelde daartoe aanleiding geeft, artikel 15a lid 7 Sr.

Het OM houdt, blijkens artikel 15b Sr, toezicht op de naleving van de gestelde voorwaarden. In de praktijk houdt echter de Reclassering toezicht op de gestelde bijzondere voorwaarden. Merkt de Reclassering dat de veroordeelde zich niet houdt aan de gestelde voorwaarden, dan wordt dit onverwijld gemeld aan het OM. De Reclassering adviseert hierbij tevens of de voorwaarden moeten worden gewijzigd of dat er een vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling moet worden ingesteld.33

1.4 Proeftijd

Aan de voorwaarden wordt een proeftijd gekoppeld. De proeftijd van de algemene

voorwaarden is gelijk aan de periode waarover de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend. Deze periode bedraagt, blijkens artikel 15c lid 2 Sr, ten minste een jaar.

De rechter kan de proeftijd, op vordering van het OM, eenmaal met ten hoogste twee jaar verlengen, artikel 15c lid 3 Sr. Voor een bepaalde groep delinquenten, namelijk de zeden- en zwaarderegeweldsdelinquenten, bestaat er de mogelijkheid dat de proeftijd telkens met ten hoogste twee jaar kan worden verlengd, zie artikel 15c lid 3 jo. Artikel 38z Sr.

Tevens bestaat er de mogelijkheid dat het OM voor verschillende bijzondere voorwaarden een periode vaststelt waarbinnen de veroordeelde deze voorwaarden dient na te leven.34

1.5 Herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling

Voor de effectiviteit en de geloofwaardigheid van de voorwaardelijke invrijheidstelling is het van groot belang dat het overtreden van de voorwaarden niet zonder gevolgen blijft.35

Afhankelijk van de ernst van de overtreding, kan er gekozen worden voor een waarschuwing, wijziging van de bijzondere voorwaarden of herroeping van de voorwaardelijke

31 Zie artikel 2 lid 7 Uitvoeringsbesluit voorwaardelijke invrijheidstelling. 32 Aanwijzing voorwaardelijke invrijheidstelling, par. III.1.1.

33 Artikel 8 Uitvoeringsbesluit voorwaardelijke invrijheidstelling.

34 Schuyt, in: Tekst&Commentaar Strafrecht, art. 15c Sr, aant. 3 (online, bijgewerkt tot 1 juli 2018). 35 Kamerstukken II, 2005-2006, 30513, nr. 3, p. 14.

(15)

14 invrijheidstelling. Herroeping komt blijkens de MvT alleen in aanmerking indien er sprake is van een ernstige schending van de gestelde voorwaarden.36 Thans geldt echter als

uitgangspunt dat het OM een vordering tot herroeping indient in alle gevallen waarin een voorwaarde niet is nageleefd.37

Artikel 15g Sr geeft daarbij tevens de mogelijkheid tot gehele of een gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling. In de Aanwijzing voorwaardelijke invrijheidstelling zijn factoren uiteengezet die moeten worden meegenomen bij een beslissing tot een

gedeeltelijke of een volledige herroeping.38

Bij overtreding van de bijzondere voorwaarden is de rechtbank, die in eerste aanleg kennis heeft genomen van het strafbare feit, bevoegd tot het behandelen van de vordering tot herroeping. Bij het overtreden van de algemene voorwaarden wordt de vordering tot

herroeping ingediend bij de rechtbank die het nieuwe strafbare feit behandelt, artikel 15i lid 3 Sr.

Tegen de beslissing van de rechtbank tot toewijzing of afwijzing van de vordering tot herroeping staat geen rechtsmiddel open, artikel 15j lid 4 Sr.

1.6 Het slachtoffer

In Nederland is de positie van het slachtoffer wettelijk geregeld in Titel IIIA van het Wetboek van Strafvordering. Met deze titel heeft het slachtoffer een zelfstandige positie in het

strafproces, met eigen rechten en bevoegdheden.39

De positie van het slachtoffer gedurende het strafproces is dus wettelijk vastgesteld. Dit is echter niet altijd het geval geweest.

1.6.1 Historie

Tot in de jaren ’80 van de vorige eeuw werd het slachtoffer gezien als de vergeten figuur in het strafrechtelijk systeem.40 De oorsprong van deze denkwijze is terug te voeren op het

36 Kamerstukken II, 2005-2006, 30513, nr. 3, p. 15.

37 Schuyt, in: Tekst&Commentaar Strafrecht, art. 15i Sr, aant. 2 (online, bijgewerkt tot 1 juli 2018). 38 Aanwijzing voorwaardelijke invrijheidstelling, par. IV.3.

39 Kwakman, Strafblad 2010, p. 487. 40 Groenhuijsen & Letschert 2006, p. 2.

(16)

15 Wetboek van Strafvordering van 1830. De Nederlandse wetgever hield het slachtoffer uit het strafproces, omdat het een diepgeworteld wantrouwen had in slachtoffers van delicten; zij moesten koste wat het kost uit het strafproces worden geweerd vanwege hun vermeende wraakzucht en geldelijke belangen.41 Gedurende de 19e en tot aan het einde van de 20e eeuw bleef het idee bestaan dat de uitbouw van de slachtofferpositie afbreuk zou doen aan de effectiviteit van de strafrechtspleging.42

Voor het slachtoffer restte derhalve slechts de mogelijkheid om zich met een accessoire civiele schadevordering te voegen in het strafproces.43

Nederland: 1960-1980

In de jaren ’60 en ’70 ontstond er enige belangstelling voor het slachtoffer. In de literatuur worden vier oorzaken aangestipt voor deze nieuwe belangstelling:

• De toegenomen mondigheid van de burger;44

• De toename van de criminaliteit. Ten gevolge hiervan heeft een steeds groter deel van de bevolking persoonlijke ervaringen met criminaliteit en de reactie hierop van politie en justitie;45

• De reeks van terroristische aanslagen met een politiek motief (denk bijvoorbeeld aan de treinkapingen in 1975 en 1977 en de bezetting van een kleuterschool in Boven Smilde in 1977). Deze aanslagen hadden ingrijpende gevolgen voor de slachtoffers en hun naasten;46

• De vrouwenbeweging. Door een toenemend aantal vrouwen werd een beroep gedaan op justitie in verband met jegens hen gepleegde zeden- en geweldsmisdrijven.47

Dit leidde ertoe dat de burger zich organiseert en er ontstaan verschillende

slachtofferbewegingen en hulpverleningsprojecten. Het slachtoffer kwam daardoor in beeld bij de wetgever. Vanuit internationaal en Europees verband werd er ook druk uitgeoefend op

41 Kool, Justitiële Verkenningen 1999, p. 61. 42 Kool, Justitiële Verkenningen 1999, p. 63. 43 Kool, Justitiële Verkenningen 1999, p. 61. 44 Kool, Justitiële Verkenningen 1999, p. 64. 45 Dijk, van, Justitiële Verkenningen 1982, p. 12. 46 Groenhuijsen, DD 2008, p. 2.

(17)

16 de Nederlandse regering om maatregelen te treffen ter verbetering van de positie van het slachtoffer in het strafproces.48

Internationale belangstelling: 1985

Ook op mondiaal niveau ontstond er belangstelling voor het slachtoffer in het strafproces. Een aantal pioniers op het gebied van victimologie overtuigden zowel de Verenigde Naties (VN) als nationale lidstaten ervan om betrokken te raken bij de belangen van het slachtoffer.49 De

campagne had succes want in 1985 nam de Algemene Vergadering van de VN unaniem de

UN Declaration of Basic Principles of Justice for Victims of Crime and Abuse of Power aan.50 De internationale belangstelling sloeg ook aan in Europa en in hetzelfde jaar nam de Raad van Europa de Recommendation on the position of the victim in the framework of criminal law

and procedure aan.51

Hoewel beide instrumenten ertoe bijdroegen dat de positie van het slachtoffer in het

strafproces weer op de kaart staat, liet de implementatie hiervan in lidstaten veel te wensen over.52

Nederlandse regelgeving: 1986-1993

In Nederland werden in de jaren ’80 de slachtofferrichtlijnen ingevoerd.53 Doel hiervan was de groeiende onvrede van slachtoffers en het daarin besloten gevaar voor eigenrichting een halt toe te roepen. De slachtofferrichtlijnen dwongen de politie en het OM er toe een meer cliëntgerichte houding aan te nemen tegenover slachtoffers en schadevergoeding te bevorderen.54

48 Kool, Justitiële Verkenningen 1999, p. 64.

49 Groenhuijsen, International Review of Victimology 2014, p. 31-32.

50 Declaration A/RES/40/34 van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (29 november 1985). 51 Aanbeveling R/85/11 van het Comité van Ministers van de Raad van Europa (28 juni 1985).

52 Dijk, van, & Goodey 2004, p. 202.

53 Staatscourant 1986/33 en Staatscourant 1987/64. 54 Kool, Justitiële Verkenningen 1999, p. 65.

(18)

17 Deze focus op het financiële aspect van het slachtofferschap leidde in 1993 tot de Wet

Terwee.55 De wet voorzag in een verruiming van de voegingsregel en de invoering van een schadevergoedingsmaatregel.56

Europese regelgeving: 2001

Sinds het begin van deze eeuw ontstond er ook Europese regelgeving over de positie van het slachtoffer. De redenen hiervoor moeten worden gezocht in het vrije verkeer van burgers57 en

het Europese burgerschap.58

Dit leidde in 2001 tot het Kaderbesluit inzake de status van het slachtoffer in de

strafprocedure.59 Hoewel het Kaderbesluit een bindend instrument is, viel de implementatie ervan tegen. De lidstaten lieten de Commissie weten dat zij voldoen aan de eisen die het Kaderbesluit schetst.60 In het definitieve rapport kwam de Commissie echter tot het oordeel dat de implementatie van het Kaderbesluit niet toereikend is.61

Nederlandse regelgeving: 2005-2009

De Nederlandse wetgever trok zich deze kritiek aan en kwam in 2005 met een wetsvoorstel ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces.62 Het wetsvoorstel had tot

doel het slachtoffer als procesdeelnemer te erkennen met eigen belangen en bevoegdheden.63 Het wetsvoorstel formuleerde verder het recht op informatie, recht op correcte bejegening en het spreekrecht op de terechtzitting.64

55 Staatsblad 1993/29.

56 Artikel 51a Sv en artikel 36f Sr van de Wet Terwee. Hoewel het voor deze wet ook al mogelijk was voor het

slachtoffer als benadeelde partij om een vordering in te stellen, was het maximum 1500 gulden. De wet Terwee leidt ertoe dat dit maximum wordt afgeschaft: voortaan kan in alle zaken een onbegrensd bedrag worden gevorderd.

57 Groenhuijsen & Pemberton, European Journal of Crime, Criminal Law and Criminal Justice 2009, p. 44. 58 Zie mede artikel 20 VWEU en Bárd & Borbíró, Hungarian Yearbook of International Law and European Law

2015, p. 498.

59 Kaderbesluit 2001/220/JBZ.

60 Groenhuijsen & Pemberton, European Journal of Crime, Criminal Law and Criminal Justice 2009, p. 47. 61 COM(2009)/166 def., p. 10.

62 Kamerstukken II 2004-2005, 30 143 nr. 2. 63 Claassens, Strafblad 2012, p. 241.

(19)

18 Opvallend is dat dit wetsvoorstel enkel strekt tot de positie van het slachtoffer gedurende de opsporing en het onderzoek ter terechtzitting: over de positie en de belangen van het

slachtoffer in de executiefase wordt met geen woord gesproken.

In 2009 ging de Eerste Kamer akkoord met het wetsvoorstel en op 1 januari 2011 trad de Wet ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces in werking.65

Europese regelgeving: 2012

In 2007 werd door het Verdrag van Lissabon de rechtsbasis gelegd voor verdere Europese regelgeving omtrent de positie van het slachtoffer in het strafproces. Artikel 82 lid 2 sub c VWEU geeft het Europese Parlement en de Europese Raad de bevoegdheid richtlijnen vast te stellen met betrekking tot de rechten van slachtoffers.

De belangrijkste richtlijn die op grond van artikel 82 lid 2 sub c VWEU is vastgesteld is de Richtlijn Minimumnormen slachtoffers.66

1.6.2 De rol van het slachtoffer: heden

In artikel 51a lid 1 sub a Sv is de definitie van het slachtoffer opgenomen. Slachtoffer is allereerst degene die als rechtstreeks gevolg van een strafbaar feit vermogensschade of ander nadeel heeft ondervonden. Het artikel maakt tevens duidelijk dat een rechtspersoon ook een slachtoffer kan zijn. Als slachtoffer zijn tevens de nabestaanden aangemerkt, artikel 51 lid 1 sub a onder 2 Sv. Het slachtoffer kan ook minderjarig zijn, artikel 51 lid 1 sub c Sv.

De informatieverstrekking aan het slachtoffer is opgenomen in artikel 51ac Sv. Artikel 51ac lid 4 Sv stelt dat de officier van justitie het slachtoffer informeert over de invrijheidstelling van de veroordeelde. Lid 5 stelt vervolgens dat het slachtoffer ook moet worden geïnformeerd over de bijzondere voorwaarden die in zijn belang zijn opgenomen. Er wordt alleen informatie verstrekt aan slachtoffers die dat op prijs stellen.67 Daartoe wordt na

de einduitspraak contact opgenomen met het slachtoffer en gevraagd of zij geïnformeerd willen worden over het verloop van de sanctie.68 Dit recht op informatieverstrekking geldt

65 Staatsblad 2010/1. 66 Richtlijn 2012/29/EU.

67 Candido, in: Tekst & Commentaar Strafvordering, art. 51ac Sv, aant. 3 (online, bijgewerkt tot 1 juli 2018). 68 Brief Minister van Veiligheid en Justitie aan de Tweede Kamer, Den Haag: 1 september 2017, p. 1.

(20)

19 voor alle slachtoffers waarbij de veroordeelde is veroordeeld tot een gevangenisstraf of

TBS.69

Het slachtoffer heeft derhalve alleen het informatierecht. Uit een brief van de Minister van Veiligheid en Justitie valt wel op te maken dat het slachtoffer inspraak kan hebben bij het opleggen van bijzondere voorwaarden aan de veroordeelde: het slachtoffer kan dit aan de start van de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf aangeven bij het OM.70 Het slachtoffer kan vervolgens op elk moment contact opnemen met het OM om zijn wensen voor de

voorwaarden kenbaar te maken of te laten wijzigen.71

Uit de praktijk blijkt dat de Reclassering in zijn advies over de voorwaardelijke invrijheidstelling, naast de aandacht voor een veilige en recidivevrije terugkeer in de samenleving voor de gedetineerde, ook oog heeft voor de slachtofferbelangen.72 Tevens

bestaat er de wettelijke plicht om bij het verlenen van vrijheden aan gedetineerden rekening te houden met, onder meer, de belangen van slachtoffers en nabestaanden, ex. artikel 2 lid 2 Pbw. Deze wettelijke verplichting biedt echter onvoldoende ruimte om rekening te houden met de belangen van het slachtoffer bij een beslissing tot achterwege laten van de

voorwaardelijke invrijheidstelling, gezien de limitatief opgesomde gronden in artikel 15d lid 1 Sr.

1.6.3 Conclusie

Het slachtoffer heeft alleen het informatierecht. In de adviezen van de Reclassering en het OM wordt echter wel rekening gehouden met de belangen van het slachtoffer. Ook bij het opstellen van bijzondere voorwaarden wordt rekening gehouden met de belangen van het slachtoffer.

69 Brief Minister van Veiligheid en Justitie aan de Tweede Kamer, Den Haag, 1 september 2017, p. 1. 70 Brief Minister van Veiligheid en Justitie aan de Tweede Kamer, Den Haag, 1 september 2017, p. 1. 71 Brief Minister van Veiligheid en Justitie aan de Tweede Kamer, Den Haag, 1 september 2017, p. 2. 72Beijerse, uit, e.a. 2018, p. 51.

(21)

20

2. De voorwaardelijke invrijheidstelling

in België

De voorwaardelijke invrijheidstelling in België is onderdeel van de verschillende regelingen omtrent de vervroegde invrijheidstelling. De volledige regelgeving is wettelijk vastgelegd in de Wet van 17 mei 2006.73

2.1 Historie

Op 31 mei 1881 werd de voorwaardelijke invrijheidstelling ingevoerd in België, door de zogeheten ‘wet Ljeune’.74 Onder deze wet kwamen veroordeelden, die veroordeeld waren tot

een gevangenisstraf van drie jaar of meer, voorwaardelijk vrij wanneer zij een derde van hun straf hadden ondergaan. Recidivisten moesten echter minstens twee derde uitzitten voor zij in aanmerking kwamen voor voorwaardelijke invrijheidstelling. De beslissingsbevoegdheid lag bij de minister van Justitie.75

Tot in de jaren tachtig van de vorige eeuw werd echter ruim drie kwart van de uitgesproken gevangenisstraffen volledig uitgevoerd. Maar de toenemende overbevolking in de

gevangenissen zette de wetgever ertoe aan om veroordeelden sneller in vrijheid te stellen.76 De opgezette voorlopige invrijheidstelling was bedoeld voor veroordeelden met een gevangenisstraf van drie jaar of minder en werd geregeld door talrijke Ministeriële

Omzendbrieven.77 De invrijheidstelling voor veroordeelden met een gevangenisstraf van drie jaar of meer, bleef geregeld door de Wet van 31 mei 1881.

De wet gaat verrassend lang mee, maar kwam in de jaren negentig van de vorige eeuw onder druk te staan door de ‘Dutroux-crisis’.78 Hoofdverdachte Marc Dutroux stond immers onder

73 Belgisch Staatsblad 30455, 15 juni 2006. 74 Deams 2014, p. 15.

75 Beyens & Scheirs, PROCES 2009, p. 78 76 Beyens & Scheirs, PROCES 2009, p. 76. 77 Beyens & Scheirs, PROCES 2009, p. 77. 78 Deams 2014, p. 15.

(22)

21 toezicht van justitie toen in 1996 de feiten79 aan het licht kwamen; de minister van Justitie had in 1992 toestemming gegeven voor zijn voorwaardelijke invrijheidstelling.

In 1998 werd de beslissingsbevoegdheid tot de voorwaardelijke invrijheidstelling dan ook weggehaald bij de minister van Justitie en overgeheveld naar de inderhaast opgerichte Commissies voor de Voorwaardelijke Invrijheidstelling.80 Ondertussen werd er een parlementaire onderzoekscommissie ingesteld die pleitte voor de oprichting van

strafuitvoeringsrechtbanken.81 Dit leidde op 17 mei 2006 tot de Wet betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten (hierna: WERV).82

De wet schept duidelijkheid omtrent de verschillende regelingen voor vervroegde

invrijheidstelling en geeft elke modaliteit een wettelijke basis. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de voorwaardelijke invrijheidstelling en de voorlopige invrijheidstelling83. Verder is de

beslissingsbevoegdheid bij de rechterlijke macht neergelegd. De beslissingen worden genomen door de strafuitvoeringsrechtbanken (hierna: de SURB).

2.2 Voorwaardelijke invrijheidstelling

Artikel 24 WERV definieert de voorwaardelijke invrijheidstelling. Kort gezegd houdt deze in dat de veroordeelde een deel van zijn gevangenisstraf buiten de gevangenis ondergaat. De invrijheidstelling is voorwaardelijk omdat de veroordeelde het strafrestant alleen in vrijheid doorbrengt wanneer hij voldoet aan de voorwaarden die hem gedurende een bepaalde proeftijd worden opgelegd.

De wet maakt een onderscheid tussen gedetineerden die veroordeeld zijn tot een

gevangenisstraf van drie jaar of minder, of die zijn veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar of meer.

79 Het ging om de ontvoering, gijzeling, verkrachting en moord van in totaal zes meisjes, waarvan er vier zijn

overleden.

80 Beyens & Scheirs, PROCES 2009, p. 78.

81 Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers, zittingsjaar 1996-1997, 713/6, p. 183. 82 Belgisch Staatsblad, 30455, 15 juni 2006.

(23)

22

2.2.1 Gevangenisstraf van drie jaar of minder

In deze categorie wordt de voorwaardelijke invrijheidstelling toegekend aan gedetineerden die één derde van de opgelegde straf hebben ondergaan en er geen contra-indicaties aanwezig zijn, artikel 25 par. 1 WERV.

De contra-indicaties worden opgesomd in art. 28 par. 1 WERV en hebben voornamelijk betrekking op het feit dat de gedetineerde niet in staat is in zijn behoeften te voorzien, dat hij een risico inhoudt voor de fysieke integriteit van anderen of het risico dat de gedetineerde de slachtoffers lastig zal vallen.84

2.2.2 Gevangenisstraf van drie jaar of meer

Voor deze groep gedetineerden zijn de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de voorwaardelijke invrijheidstelling strenger dan bij een gevangenisstraf van drie jaar of minder.

De hoofdregel blijft dat de gedetineerde één derde van de gevangenisstraf heeft ondergaan. Er moet echter twee derde van de gevangenisstaf zijn ondergaan indien bij het vonnis de recidive is vastgelegd, zie artikel 25 par. 2 sub a en b WERV. Is de gedetineerde veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig jaar dan moet vijftien jaar van de straf zijn ondergaan, zie art. 25 par. 2 sub c WERV.

Opvallend is dat alleen bij deze groep gedetineerden verplicht een reclasseringsplan moet worden opgesteld. Uit het reclasseringsplan moet blijken wat de perspectieven zijn voor de gedetineerde om terug te keren in de maatschappij, zie art. 48 WERV. In de praktijk bevat dit onder meer: de gevolgde activiteiten en tijdens detentie ondernomen stappen, het adres en het milieu van opvang, de bestaansmiddelen en de geplande activiteiten en begeleidingen.85

Contra-indicaties

De belangrijkste voorwaarde voor het toekennen van de voorwaardelijke invrijheidstelling is de afwezigheid van contra-indicaties. Deze tegenaanwijzingen staan limitatief opgesomd in art. 47 par. 2 WERV. De SURB beoordeelt op de gegevens die haar ten tijde van de zitting ter

84 Martens & Beken, Vander 2009, p. 70. 85 Berge, van den & Verbruggen 2014, p. 46.

(24)

23 beschikking staan of er een tegenaanwijzing bestaat. Als er één wettelijke tegenaanwijzing bestaat, is dat voldoende om het verzoek tot voorwaardelijke invrijheidstelling te weigeren.86 De tegenaanwijzingen hebben betrekking op vijf gevallen:

1. De afwezigheid van vooruitzichten op sociale reclassering van de veroordeelde: dit heeft te maken met het gegeven dat er een realistisch reclasseringsplan moet liggen. De afwijzing op deze grond kan ook rusten op feiten uit het verleden, zo kan er verwezen worden naar eerder toegekende strafuitvoeringsmodaliteiten of de niet-naleving van de voorwaarden daarbij;87

2. Het risico van het plegen van nieuwe ernstige strafbare feiten: de SURB moet hierbij nagaan of er een objectief risico is dat de veroordeelde recidiveert. Voorwaarde is wel dat eventuele recidive maatschappelijke onrust teweeg moet brengen;88

3. Het risico dat de veroordeelde de slachtoffers zou lastigvallen;

4. De houding van de veroordeelde ten aanzien van de slachtoffers van de misdrijven die tot zijn veroordeling hebben geleid;

5. De door de veroordeelde geleverde inspanningen om de burgerlijke partij te

vergoeden, rekening houdend met de vermogenssituatie van de veroordeelde zoals die door zijn toedoen is gewijzigd sinds het plegen van de feiten waarvoor hij veroordeeld is.

De laatste drie tegenaanwijzingen zijn slachtoffergericht. Hierbij wordt door de SURB onder meer gekeken naar de wraakgevoelens van de veroordeelde, of dat de veroordeelde het

slachtoffer tijdens detentie of een penitentiair verlof heeft belaagd. Er wordt ook gekeken naar de houding van de veroordeelde ten opzichte van de bewezen feiten, waarbij ontkenning of minimalisering van het aandeel van veroordeelde in het delict een tegenaanwijzing kan opleveren, waardoor de voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden afgewezen.89

86 Berge, van den & Verbruggen 2014, p. 47. 87 Berge, van den & Verbruggen 2014, p. 48. 88 Berge, van den & Verbruggen 2014, p. 48. 89 Berge, van den & Verbruggen 2014, p. 48.

(25)

24 2.3 Algemene en bijzondere voorwaarden

Bij het toekennen van de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt de veroordeelde

onderworpen aan de algemene voorwaarden, genoemd in art. 39 WERV. Deze voorwaarden zijn: 90

• De veroordeelde pleegt geen nieuw strafbaar feit; • De veroordeelde heeft een vast woonadres;

• De veroordeelde meldt zich bij de justitieassistent. De justitieassistent voorziet in het toezicht op de bijzondere voorwaarden en begeleiding van de veroordeelde.91

Indien noodzakelijk kunnen er ook bijzondere voorwaarden worden opgelegd. Het slachtoffer wordt gehoord over de bijzondere voorwaarden die worden opgelegd in zijn belang, art. 35 par. 1 WERV. Indien er bijzondere voorwaarden worden opgelegd, wordt de voorwaardelijke invrijheidstelling alleen toegekend wanneer de veroordeelde ook instemt met deze bijzondere voorwaarden, art. 54 par. 1 WERV.

2.4 Procedure

Het initiatief tot de voorwaardelijke invrijheidstelling ligt bij de gedetineerde, deze wordt door de directeur van de penitentiaire inrichting geïnformeerd over de mogelijkheid tot het aanvragen van de voorwaardelijke invrijheidstelling, art. 25/1WERV.

Vanaf het moment dat de gedetineerde een aanvraag tot voorwaardelijke invrijheidstelling indient, begint de gehele procedure te lopen. Het verzoek van de gedetineerde wordt meteen doorgestuurd naar de griffie van de strafuitvoeringsrechtbank, art. 50 par. 1 WERV.

Adviezen

Na het verzoek van de gedetineerde stelt de directeur een advies op, artikel 50 par. 2 WERV. De directeur kan de betreffende gedetineerde horen, artikel 31 par. 2 WERV.

In zijn advies vermeldt de directeur tevens welke voorwaarden worden opgelegd en of er wettelijke contra-indicaties aanwezig zijn, artikel 31 par. 3 WERV.

90 Martens & Beken, Vander 2009, p. 75

91 Federale overheidsdienst Justitie, ‘Justitieassistent volgt voorwaardelijk invrijheidgestelde op’, 23 november

(26)

25 Het advies van de directeur wordt doorgestuurd naar de strafuitvoeringsrechtbank, de

gedetineerde en het OM, artikel 31 par. 4 WERV.

Tot slot dient ook het OM een advies in. Het OM adviseert tot toekenning of afwijzing van de aangevraagde voorwaardelijke invrijheidstelling en, in geval van toepassing, over de

bijzondere voorwaarden die aan de veroordeelde moeten worden opgelegd, zie artikel 33 WERV.

Behandeling ter terechtzitting

Uiterlijk zes maanden na het indienen van het verzoek tot voorwaardelijke invrijheidstelling behandelt de SURB de zaak ter terechtzitting, art. 52 par. 1 WERV.

De veroordeelde is verplicht te verschijnen.92 Het horen van het OM en de

gevangenisdirecteur is verplicht.93

Ter terechtzitting kunnen verder de veroordeelde, diens raadsman en eventueel andere personen worden gehoord, artikel 53 WERV. Ook het slachtoffer wordt gehoord over de bijzondere voorwaarden die worden opgelegd in zijn belang, art. 53 WERV.

Wordt de voorwaardelijke invrijheidstelling toegewezen, dan vangt deze pas aan wanneer het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan, artikel 60 WERV.

Wijst de SURB het verzoek tot voorwaardelijke invrijheidstelling echter af, dan bepaalt zij tevens een termijn waarbinnen de gedetineerde een nieuw verzoek kan indienen, artikel 57 WERV. Worden ook de volgende verzoeken afgewezen, of gaat de gedetineerde niet akkoord met de opgelegde bijzondere voorwaarden, dan moet de gedetineerde de opgelegde

gevangenisstraf volledig uitzitten.94 Na de volledige executie van de gevangenisstraf komt de veroordeelde definitief vrij, zonder oplegging van een proeftijd.

Opgemerkt moet echter worden dat de ruimte voor de SURB om een verzoek tot

voorwaardelijke invrijheidstelling af te wijzen beperkt is. Wanneer vaststaat dat aan alle

92 Hof van Cassatie van België, 19 maart 2008, P08.0363.F, www.cass.be . 93 Hof van Cassatie van België, 1 april 2009, Cass. P.09.0393.F, www.cass.be . 94 Berge, van den & Verbruggen 2014, p. 72.

(27)

26 wettelijke voorwaarden is voldaan en de veroordeelde instemt met de op te leggen bijzondere voorwaarden, wordt de voorwaardelijke invrijheidstelling toegewezen.95

2.5 Herroeping, schorsing, herziening

Als de justitieassistent tijdens de proeftijd problemen vaststelt, kan het OM de SURB vorderen de toegekende voorwaardelijke invrijheidstelling te herroepen, schorsen of de opgelegde bijzondere voorwaarden te wijzigen. Dit kan echter alleen voor zover zich een omstandigheid voordoet zoals genoemd in art. 64 WERV.

Uit de wettelijke definitie van de voorwaardelijke invrijheidstelling en de limitatief

opgesomde gronden in art. 64 WERV blijkt dat slechts één enkele foutieve gedraging tijdens de proeftijd tot een herroeping kan leiden.96

2.6 Proeftijd

De proeftijd bij de voorwaardelijke invrijheidstelling duurt even lang als het strafrestant die de veroordeelde nog moest ondergaan, art. 71 WERV. De proeftijd kan echter niet korter zijn dan twee jaar.

De wet kent een minimale en maximale duur van de proeftijd bij langdurige

gevangenisstraffen, zie art. 71 par. 2 en 3 WERV. Zo kan de proeftijd onder omstandigheden minimaal vijf en maximaal tien jaar duren, 71 par. 2 WERV.

Indien tijdens de proeftijd geen enkele herroeping heeft plaatsgevonden, wordt de veroordeelde aan het einde van de proeftijd definitief in vrijheid gesteld, art. 71 WERV.

2.7 Het slachtoffer

Het slachtoffer kreeg in België reeds in 1998 een expliciete plaats in de procedure tot toekenning van de voorwaardelijke invrijheidstelling.97

95 Martens & Beken, Vander 2009, p. 75 96 Berge, van den & Verbruggen 2014, p. 66.

(28)

27 Bij de wet van 17 mei 2006 werd deze positie verstevigd; door de rol van het slachtoffer in het kader van de volledige strafuitvoering, dus niet slechts tijdens de voorwaardelijke invrijheidstelling, wettelijk vast te leggen.98

Art. 2 WERV hanteert thans een ruime definitie van het slachtofferbegrip. De wet voorziet in vijf categorieën slachtoffers:

a) De natuurlijke persoon wiens burgerlijke vordering tijdens het strafproces ontvankelijk en gegrond is verklaard;

b) De natuurlijke persoon die zich omwille van een situatie van materiële onmogelijkheid of kwetsbaarheid zich geen burgerlijke partij heeft kunnen stellen;

c) De naasten van de natuurlijke persoon in bovenstaande categorie;

d) De natuurlijke persoon voor wie per vonnis of arrest is bepaald dat er ten aanzien van hem strafbare feiten zijn gepleegd of zijn wettelijke vertegenwoordiger;

e) De nabestaanden van de persoon wiens overlijden rechtstreeks veroorzaakt werd door het strafbare feit of de nabestaande van een, inmiddels, overleden persoon die zich ten tijde van de inhoudelijke strafzitting burgerlijke partij had gesteld.

Voor categorie c en e geldt de extra eis dat de nabestaanden of naasten blijk moeten geven van een direct en legitiem belang voordat zij gebruik kunnen maken van de door de wet toegekende rechten, art. 2 onder 6 laatste volzin WERV.

De wetgever gaat uit van het responsabiliseringsbeginsel ten opzichte van het slachtoffer. De wet zet slachtoffers ertoe aan om een actieve rol te spelen in de strafprocedure. De voorheen verplichte contactmomenten met de slachtoffers zijn verdwenen en het initiatief wordt bij het slachtoffer zelf gelegd.99 Wil het slachtoffer gebruik maken van zijn rechten, dan dient hij eerst een slachtofferverklaring af te leggen.100

Het slachtoffer heeft het recht op informatie en het recht om gehoord te worden. Het slachtoffer is daarmee uitdrukkelijk geen procespartij.101

98 De Belgische Senaat, 2004-2005, nr. 3-1128/1, p. 8. 99 De Belgische Senaat, 2004-2005, nr. 3-1128/1, p. 8.

100 Art. 1 onder 4, Koninklijk Besluit van 29 januari 2007 tot uitvoering van artikel 2, 6°, van de wet van 17 mei

2006 betreffende de externe rechtspositie van de veroordeelden tot een vrijheidsstraf en de aan het slachtoffer toegekende rechten in het raam van de strafuitvoeringsmodaliteiten.

(29)

28 Het recht op informatie omvat het recht dat het slachtoffer op de hoogte wordt gesteld van het toekennen van elke strafuitvoeringsmodaliteit, waaronder de voorwaardelijke

invrijheidstelling.102

Het recht van het slachtoffer om gehoord te worden geldt alleen bij de

strafuitvoeringsmodaliteiten die door de SURB worden toegekend. Het slachtoffer kan daarnaast uitsluitend worden gehoord over de bijzondere voorwaarden die in zijn belang worden opgelegd.103

Ter zitting van de strafuitvoeringsrechtbanken bestaat er een ‘slachtoffermoment’. Dit moment is volledig gewijd aan het slachtoffer, waarbij het slachtoffer de gelegenheid krijgt om de bijzondere voorwaarden die hij voorstelt toe te lichten en deze te plaatsen in zijn eigen ervaringen en verwerkingen.104 Tevens gaan het OM en de directeur de slachtoffergerichte

voorwaarden af die zij in hun advies hebben opgenomen. Deze voorwaarden worden in aanwezigheid van het slachtoffer nader toegelicht, waarbij ook de redenen om deze

voorwaarden op te leggen worden besproken. Hierdoor kan een debat ontstaan dat de SURB toelaat om de slachtoffergerichte voorwaarden te formuleren. Het slachtoffer is aanwezig op de zitting gedurende de tijd die nodig is voor deze bespreking.105

2.7.1 Conclusie

In tegenstelling tot het slachtoffer in de Nederlandse v.i.-procedure, heeft het slachtoffer in de Belgische regeling zowel het recht op informatie als het spreekrecht. Het spreekrecht is echter beperkt tot de bijzondere voorwaarden die in het belang van het slachtoffer worden opgelegd. Het slachtoffer kan zich dus niet uitlaten over de vraag of de voorwaardelijke

invrijheidstelling moet worden toegekend. Daar staat tegenover, dat de SURB bij de

beslissing tot het toekennen van de voorwaardelijke invrijheidstelling, wel rekening houdt met de belangen van het slachtoffer. Dit gebeurt dankzij de slachtoffergerichte contra-indicaties, neergelegd in artikel 47 par. 2 WERV.106

102 De Belgische Senaat, 2004-2005, nr. 3-1128/1, p. 10. 103 De Belgische Senaat, 2004-2005, nr. 3-1128/1, p. 11.

104 Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers, 20 augustus 2013, 2999/001, p. 9. 105 Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers, 20 augustus 2013, 2999/001, p. 9-10. 106 Zie hiervoor, par. 2.2.2.

(30)

29

3. De voorwaardelijke invrijheidstelling in

Engeland & Wales

In Engeland en Wales maakt de voorwaardelijke invrijheidstelling (vaak vertaald als

discretionary release of kortweg parole) deel uit van de talrijke regelingen omtrent de

vervroegde invrijheidstelling.

3.1 Historie

In Engeland & Wales komen regelingen omtrent de vervroegde invrijheidstelling voort uit overbevolkte gevangenispopulaties.

De praktijk van de vervroegde invrijheidstelling stamt al uit de achttiende eeuw.

Gedetineerden die veroordeeld waren tot deportatie, kregen een “ticket of leave” wanneer zij goed gedrag vertoonde.107 Onder The Prison Act 1881 werd dit uitgebreid naar reguliere gevangenisstraffen; onder goed gedrag kon een gedeelte van de straf worden

kwijtgescholden.108 In de loop van de jaren werd deze kwijtschelding van gevangenisstraffen echter meer een recht dan een beloning.109

De voorwaardelijke invrijheidstelling, of parole, werd pas ingesteld in 1967. Het verschil met de kwijtschelding uit de 19e eeuw was dat de voorwaardelijke invrijheidstelling gezien moest worden als een privilege en niet als een recht. Daarnaast stond de veroordeelde tijdens de invrijheidstelling onder toezicht en kon de invrijheidstelling worden herroepen.110

De beslissingsbevoegdheid lag bij de Secretary of State for the Home Department (hierna:

Home Secretary), die geadviseerd werd door de eveneens in 1967 opgerichte Parole Board.

De Parole Board was een onafhankelijk adviesorgaan, die adviseerde over de toekenning van de voorwaardelijke invrijheidstelling. De Home Secretary kon een vetorecht uitoefenen over

107 Cavadino & Dignan 1997, p. 182. 108 Cavadino & Dignan 1997, p. 182. 109 Cavadino & Dignan 1997, p. 183. 110 Cavadino & Dignan 1997, p. 183.

(31)

30 het advies, maar kon geen gedetineerde voorwaardelijk in vrijheid stellen zonder een positief advies van de Parole Board.111

In 1991 werd het ouderwetse systeem van kwijtschelding afgeschaft door de Criminal Justice Act 1991. De voorwaardelijke invrijheidstelling werd ook wettelijk geregeld door deze Act.

3.2 Vervroegde invrijheidstelling heden

De vervroegde invrijheidstelling wordt nu geregeld door The Criminal Justice Act 2003 (CJA 2003).

Over het algemeen geldt daarbij als hoofdregel dat de gedetineerde onvoorwaardelijk/ voorwaardelijk in vrijheid wordt gesteld wanneer deze de helft van de gevangenisstraf heeft ondergaan. Vaak wordt de gedetineerde echter al eerder in vrijheid gesteld, door de regeling van de Home detention curfew (HDC).

3.2.1 Home detention curfew

Deze regeling vindt zijn wettelijke basis in de Crime and Disorder Act 1998 en is nader uitgewerkt in de Prison Service Order 6700. De HDC is erop gericht om de overgang voor gedetineerden van detentie naar hun positie in de maatschappij soepeler en effectiever te laten verlopen.112 De veroordeelde wordt tijdens de HDC voorwaardelijk vrijgelaten en wordt gecontroleerd met een elektronische enkelband, waarbij er als bijzondere voorwaarde ook een locatiegebod wordt opgelegd.113 Deze voorwaarden verlopen na afloop van de HDC.114

Bij overtreding van de voorwaarden of wanneer de veroordeelde een risico vormt voor de openbare orde, vervalt de HDC en moet de veroordeelde terug naar de gevangenis.115

Gedetineerden komen in aanmerking voor HDC wanneer zij veroordeeld zijn voor een gevangenisstraf van drie maanden tot maximaal 4 jaar, tenzij zij vallen onder de wettelijke weigeringsgronden, zoals neergelegd in artikel 246 CJA 2003. Kort samengevat komen alleen de zogenaamde “low risk” gedetineerden in aanmerking voor HDC.116 Gedetineerden

111 Cavadino & Dignan 1997, p. 183. 112 PSO 6700, par. 1.4.

113 PSO 6700, par. 9.1.1. 114 PSO 6700, par. 6.1.3. 115 PSO 6700, par. 9.6.1.

(32)

31 veroordeeld wegens verkrachting, levensdelicten of misdrijven gericht tegen kinderen zijn wettelijk uitgezonderd van deelname aan HDC.

Gaat de HDC vooraf aan een vervroegde invrijheidstelling, dan kan een gedetineerde 135 dagen voor het bereiken van de helft van zijn straf in vrijheid worden gesteld, volgens art. 246 CJA 2003.

3.3 Vervroegde invrijheidstelling onder CJA 2003

The Criminal Justice Act 2003 maakt onderscheid tussen gedetineerden die veroordeeld zijn tot een gevangenisstraf minder dan twaalf maanden en gedetineerden die veroordeeld zijn tot een gevangenisstraf van twaalf maanden of meer.

Daarnaast kennen bepaalde sancties hun eigen systeem van voorwaardelijke invrijheidstelling.

3.3.1 Gevangenisstraf minder dan 12 maanden

De automatische onvoorwaardelijke invrijheidstelling geldt voor de gedetineerden die een gevangenisstraf uitzitten van minder dan twaalf maanden. Wanneer de gedetineerde de helft van de opgelegde gevangenisstraf heeft uitgezeten, heeft de Secretary of State for Justice (hierna: Secretary of State) een wettelijke verplichting om de gedetineerde onvoorwaardelijk vrij te laten, zie art. 243A lid 2 CJA 2003.

De gedetineerden die in aanmerking komen voor home detention curfew komen echter eerder vrij dan de wettelijke eis van de helft van de opgelegde straf.117

Voor alle gedetineerden geldt dat zij na het uitzitten van de helft van de opgelegde gevangenisstraf onvoorwaardelijk en zonder toezicht automatisch in vrijheid worden gesteld.118 Gedurende de resterende periode lopen zij alleen het risico om wederom gedetineerd te raken wanneer zij een strafbaar feit plegen waar naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf kan worden opgelegd.119

3.3.2 Gevangenisstraf meer dan 12 maanden

De wettelijke basis voor deze categorie van vervroegde invrijheidstelling ligt in art. 244 CJA 2003. Ook dit artikel kent een wettelijke verplichting voor de Secretary of State om de

117 PSO 6000 par. 2.2.1. 118 PSO 6000, par. 2.2.2. 119 PSO 6000, par. 2.2.3.

(33)

32 gedetineerde vervroegd in vrijheid te stellen, art. 244 lid 1 CJA 2003. De gedetineerde komt in aanmerking voor deze vervroegde in vrijheidstelling nadat hij de helft van zijn opgelegde gevangenisstraf heeft uitgezeten, art. 244 lid 3 CJA 2003.

Onder artikel 244 CJA 2003 wordt de gedetineerde vrijgelaten on licence.120 De vervroegde invrijheidstelling onder art. 244 CJA 2003 is dus in feite een voorwaardelijke

invrijheidstelling: de gedetineerde wordt na het uitzitten van de helft van zijn gevangenisstraf voorwaardelijk in vrijheid gesteld. Gedurende de resterende periode staat hij onder toezicht van de reclassering en de invrijheidstelling kan, bij het niet naleven van de gestelde

voorwaarden, worden herroepen, art. 254 CJA 2003.

3.3.3 Extended sentences

The Criminal Justice and Courts Act 2015 creëerde een apart v.i.-regime voor de zogeheten

“dangerous offenders”.121 Dit gaat dan om gedetineerden die zijn veroordeeld tot een

extended sentence. Een extended sentence bestaat uit een reguliere opgelegde gevangenisstraf

en een aanvullende periode on licence.122

De extended sentence kan alleen worden opgelegd aan veroordeelden die zijn veroordeeld voor de zwaardere gewelds- en seksuele delicten, zoals opgesomd in Schedule 15 van de CJA 2003.

De rechtbank kan zelf beslissen wat de lengte is van de aanvullende periode on licence, art. 226A lid 7 CJA 2003. Voorwaarde is wel dat dit minimaal een jaar is. De totale duur van de gevangenisstraf en de aanvullende periode tezamen mag niet uitstijgen boven het wettelijke maximum zoals dat op het betreffende strafbare feit is gesteld, artikel 226A lid 9 CJA 2003.

De voorwaardelijke invrijheidstelling voor gedetineerden veroordeeld tot een extended

sentence is geregeld in artikel 246A CJA 2003. Gedetineerden moeten eerst twee derde van de

opgelegde gevangenisstraf uitzitten en kunnen alleen worden vrijgelaten wanneer de Parole Board daar toestemming voor geeft, artikel 246A lid 4, 5 en 8 CJA 2003. De gedetineerde wordt alleen vrijgelaten wanneer de Parole Board ervan overtuigd is dat de gedetineerde geen

120 On licence wil zeggen dat de gedetineerde zijn gevangenisstraf in vrijheid ondergaat, maar zich gedurende

een bepaalde proeftijd dient te houden aan de opgelegde voorwaarden.

121 Wasik, Criminal Law Review 2015, p. 1. 122 Saunders, Criminal Law Review 2017, p. 3.

(34)

33 risico meer vormt voor de maatschappelijke veiligheid, artikel 246A lid 6 sub b CJA 2003. Wordt de gedetineerde in vrijheid gesteld, dan staat hij gedurende het resterende deel van zijn straf onder toezicht.

Geeft de Parole Board geen toestemming tot voorwaardelijke invrijheidstelling, dan blijft de gedetineerde in detentie tot de einddatum van zijn detentie periode, waarna hij gedurende de aanvullende periode on licence in vrijheid wordt gesteld.

De voorwaardelijke invrijheidstelling van deze groep gedetineerden is dus niet automatisch. Dit heeft tot gevolg dat een veroordeelde, ten tijde van het uitspreken van het vonnis, niet weet wat zijn exacte datum is van voorwaardelijke invrijheidstelling.123

3.3.4 Voorwaardelijke invrijheidstelling onder artikel 244A CJA 2003

Een soortgelijke regeling als in artikel 246A CJA 2003 vindt men in artikel 244A CJA 2003. Artikel 244A CJA 2003 regelt de voorwaardelijke invrijheidstelling van “offenders of

particular concern”124. Dit zijn gedetineerden die zijn veroordeeld tot een gevangenisstraf als bedoeld in artikel 236A CJA 2003. Een straf ex. Artikel 236A CJA 2003 wordt alleen

opgelegd voor de ernstigste seksuele en terroristische delicten, opgesomd in Schedule 18A CJA 2003.

De opgelegde straf bestaat uit een gevangenisstraf en een aanvullende periode van een jaar die de gedetineerde in vrijheid on licence doorbrengt. De rechter legt een gevangenisstraf als bedoeld in artikel 236A CJA 2003 alleen op wanneer hij geen extended sentence, ex. Artikel 226A CJA 2003 of een levenslange gevangenisstraf oplegt.

De voorwaardelijke invrijheidstelling onder artikel 244A CJA 2003 ziet er als volgt uit: gedetineerden worden alleen in vrijheid gesteld wanneer de Parole Board daar toestemming voor geeft, artikel 244A lid 4 sub b CJA 2003. De gedetineerde komt pas in aanmerking voor voorwaardelijke invrijheidstelling wanneer hij de helft van de opgelegde gevangenisstraf heeft uitgezeten, artikel 244A lid 6 sub a CJA 2003. De gedetineerde wordt alleen vrijgelaten wanneer de Parole Board ervan overtuigd is dat de gedetineerde geen risico meer vormt voor de maatschappelijke veiligheid, artikel 244A lid 4 sub b CJA 2003. Is de Parole Board hier niet van overtuigd, dan blijft de gedetineerde in detentie tot de einddatum van zijn

gevangenisstraf.

123 Wasik, Criminal Law Review 2015, p. 1. 124 Wasik, Criminal Law Review 2015, p. 2.

(35)

34 Na de einddatum wordt hij on licence in vrijheid gesteld, deze licence loopt gedurende de periode van een jaar, ex. Artikel 236A CJA 2003. Deze extra periode van een jaar is om te voorkomen dat een gedetineerde, die zijn volledige gevangenisstraf moet uitzitten, zonder toezicht of begeleiding vrijkomt.125

3.4 Algemene- en bijzondere voorwaarden

Aan de voorwaardelijke invrijheidstelling, zoals deze is geregeld onder de artikelen 244, 244A en 246A CJA 2003, kunnen voorwaarden worden verbonden. Artikel 250 CJA 2003 legt de wettelijke basis voor het verbinden van voorwaarden aan deze licence.

De algemene voorwaarden die aan de licence worden verbonden staan in artikel 3 van de Licence Conditions Order 2015. De algemene voorwaarden zijn onder meer dat de

veroordeelde goed gedrag vertoont, geen strafbaar feit pleegt en regelmatig contact heeft met de reclasseringsmedewerker, artikel 3 lid 2 Licence Conditions Order 2015.

Aan de licence kan tevens de voorwaarde worden gekoppeld dat de veroordeelde onder elektronisch toezicht staat, ex. Artikel 7 Criminal Justice and Courts Act 2015.

De bijzondere voorwaarden die kunnen worden opgelegd staan opgesomd in artikel 7 Licence Conditions Order 2015 en kunnen onder meer een contactverbod, locatiegebod of- verbod of een verbod van bepaalde activiteiten bevatten. Een bijzondere voorwaarde kan alleen worden opgelegd indien deze noodzakelijk en proportioneel is.126

3.5 Parole Board

De Parole Board is in zijn 50-jarig bestaan onherkenbaar veranderd. Het begon als een kleinschalig adviesorgaan om de Home Secretary te adviseren over de vrijlating van gedetineerden. Thans is het een gerechtelijke instantie die beslist over de invrijheidstelling van gedetineerden. Aan deze beslissingen is het uitvoerend orgaan, de Secretary of State, gebonden.127

125 Wasik, Criminal Law Review 2015, p. 3. 126 PSO 6000, par. 14.6.1.

(36)

35 De Parole Board bestaat momenteel uit 246 leden.128 Individuele beslissingen worden

genomen door een commissie bestaande uit een voorzitter en ten minste vier leden, zijnde een jurist, een psychiater, een reclasseringsmedewerker en een criminoloog.129

Naast de voorwaardelijke invrijheidstellingen onder artikel 244A en 246A CJA 2003, beslist de Parole Board ook over de vervroegde invrijheidstelling van gedetineerden veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf en over veroordeelden wiens invrijheidstelling is

herroepen.130

Wanneer de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde door de Secretary of

State wordt herroepen131, wordt de zaak doorverwezen naar de Parole Board. De Parole Board moet vervolgens beslissen of de veroordeelde wederom in vrijheid kan worden gesteld. Geeft de Parole Board geen toestemming dan wordt er een jaar later nog eens naar de zaak gekeken, tenzij de veroordeelde zijn volledige straf bij die tijd heeft uitgezeten en derhalve

onvoorwaardelijk in vrijheid is gesteld. Het criterium die de Parole Board hanteert bij

herroepingen is of het voor de bescherming van de maatschappelijke veiligheid noodzakelijk is dat de veroordeelde in detentie zit.132

3.6 Het slachtoffer

De wet kent geen verplichting toe aan de Secretary of State om rekening te houden met de belangen van het slachtoffer bij de voorwaardelijke invrijheidstelling. Bij de oplegging van reguliere gevangenisstraffen is de invrijheidstelling immers automatisch en vindt er derhalve geen belangenafweging plaats. De belangen van het slachtoffer worden wel meegewogen bij het opleggen van slachtoffergerichte bijzondere voorwaarden.133

128 Parole Board, Our members. 21 mei 2018. www.gov.uk/government/organisations/parole-board

(geraadpleegd op 9-11-2018).

129 Artikel 2 Schedule 19 CJA 2003.

130 Padfield, Criminal Law Review 2006, p. 2. De levenslange gevangenisstraf wordt hier verder buiten

beschouwing gelaten.

131 De bevoegdheid is te vinden in artikel 254 en 255 CJA 2003. 132 Roberts, Criminal Law Review 2018, p. 2.

133 Ten behoeve van het slachtoffer kan er bijvoorbeeld een contactverbod of een locatieverbod worden

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

 Laat de neusvleugels dichtdrukken vlak onder het neusbeen gedurende 15 minuten zonder te onderbreken..  Laat het hoofd voorover houden met de kin op

Laat iemand hulp opwachten aan de ingang van het gebouw en laat aanwijzen waar hij binnen het gebouw moet zijn. Hou er ook rekening mee dat, als er eenn ziekenauto of een MUG

De bredere werking die door de politierechter en het hof in deze zaken wordt toegekend aan het slachtoffer met een bepaalde functie is ook geheel in lijn met

Omdat ook uit tabel 4 niet naar voren komt dat de zelf-georiënteerde behoeften vaker worden genoemd dan slachtoffer-georiënteerde behoeften, kan er gesteld worden dat er in

Voor de tweede onderzoeksvraag blijkt voor de eerste verwachting, zowel in het kwalitatieve als kwantitatieve deel van het onderzoek, geen ondersteuning te zijn voor de

Uit een vergelijking tussen de cliënten van het fonds met een groep van niet-cliënten concludeerde Van Dijk, daarbij gesteund door resulta- ten van buitenlands onderzoek, dat

Bij de bemiddelingen werd gestreefd naar een daadwerkelijke ontmoeting tussen dader en slachtoffer, maar er kon ook sprake zijn van indirecte vormen van bemiddeling

De vrijwilligers van SHN hebben de taak om slachtoffers tijdens het eerste gesprek met SHN standaard te attenderen op de mogelijkheid een gesprek met de dader aan te gaan..