• No results found

Hoe kunnen we samen de Schrift lezen?: de lectio divina en andere methoden bekeken

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Hoe kunnen we samen de Schrift lezen?: de lectio divina en andere methoden bekeken"

Copied!
46
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Hoe kunnen we samen de Schrift

Hoe kunnen we samen de Schrift

Hoe kunnen we samen de Schrift

Hoe kunnen we samen de Schrift lezen

lezen

lezen????

lezen

De lectio divina en andere methoden nader bekeken

Eindwerkstuk, in het kader van de bacheloropleidin g Theologie Levensbeschouw ing, Fontys Hogeschool Theologie Levensbeschouw ing, lesplaats Amsterdam Door: Joke Leegwater Studentnummer: 2088775

Bachelor Godsdienst-Pastoraal Werk Begeleid door: drs. J.R.H. Schuurmans Datum: 6 Oktober 2009

Plaats: Zuid-Scharwoude

Hoe kunnen we samen de Schrift lezen?

De lectio divina en andere methoden nader bekeken

Inhoudsopgave:

Hoofdstuk 1: Waarom zou het goed zijn om samen de bijbel lezen? blz 3

Hoofdstuk2: Wat is de lectio divina en is dit een goede manier

om samen de bijbel te lezen? blz 4

A1. Wat wordt bedoeld met de term? blz 4 A2. Wat omvat de methode lectio divina? blz 5 B. Is de methode lectio divina nog steeds interessant? blz 9

(2)

in deze situaties spreken van de lectio divina?

A1. Interviews van vijf situaties van bijbellezen blz 10 A2. Twee beproefde methoden uit de huidige praktijk blz 30 B. Wat herkennen we in deze situaties van de lectio divina? blz 39

Hoofdstuk 4: Wat is van belang bij het kiezenvan een methode om samen de bijbel te lezen? blz 41

Hoofdstuk 5: Het laatste woord is aan... blz 45

Bronnen blz 46

Hoofdstuk 1

Waarom zou het goed zijn om samen de bijbel te lezen?

Inleiding

Jaren geleden was ik lid van de liturgische werkgroep van onze parochie. Zodoende was ik er vertrouwd mee, om samen met de andere leden van de werkgroep een bijbeltekst te lezen, als uitgangspunt van een viering. Nadat we thuis de tekst gelezen hadden, doken we vrijwel meteen in allerlei

commentaren en overwegingen van gerenommeerde exegeten, zodat we beslagen ten ijs kwamen op de bijeenkomst. Tot ons aller tevredenheid gingen we steeds praktischer te werk en onze opdracht, om een thema-viering voor te bereiden, hadden we steeds sneller geklaard. We genoten van de betekenissen die we opgedoken hadden en we waren ons er geenszins van bewust aan welke waardevolle kansen en ontmoetingen we voorbij gingen.

(3)

De beweegredenen van mensen om deel te nemen aan een bijbelgroep. Wanneer je vraagt naar de beweegredenen van de deelnemers, dan is hun

antwoord, dat zij hopen daardoor meer van het leven te zullen begrijpen en ruimte te kunnen geven aan hun levensvragen. Ze willen staande blijven temidden van het ingewikkelde leven, dat ook chaos en verdriet meebrengt. Ze hopen getroost en bemoedigd te worden en ze hopen tijdens de bijeenkomsten een spoor van God te kunnen ontdekken. Ze leven met het verlangen om andere, betere mensen te worden. Ze willen onder alle omstandigheden, in staat zijn hun menselijkheid te bewaren. En ze hopen op een vorm van bevestiging: dat ze deugen als mens. Ze komen dus niet om even de betekenis van de tekst “te pakken” krijgen, of een literair spelletje te spelen, maar ze komen vanuit dat diepe, vaak niet te benoemen verlangen.

De theoloog Wiel Logister schrijft over dit menselijk verlangen het volgende1: “

Het ware Verlangen is dat wat niet vervuld,

Het ware Verlangen is dat wat niet vervuld,

Het ware Verlangen is dat wat niet vervuld,

Het ware Verlangen is dat wat niet vervuld,

maar uitgediept wordt door het (of de) Verlangde”.

maar uitgediept wordt door het (of de) Verlangde”.

maar uitgediept wordt door het (of de) Verlangde”.

maar uitgediept wordt door het (of de) Verlangde”.

Zou er een methode van bijbellezen bestaan, die we kunnen gebruiken om dit verlangen uit te diepen en de beoogde doelen te realiseren?

Om dit te onderzoeken houd ik verschillende methoden tegen het licht.

In hoofdstuk twee beschrijf ik de methode “lectio divina”, waarop ik toevallig gestuit ben en die in dit werkstuk vervolgens als uitgangssituatie dient.

Eerst ga ik op zoek naar de betekenis van de “lectio divina” en vervolgens stel ik de vraag of ze nog interessant is in onze tijd.

Het antwoord op deze vraag hoop ik te geven in hoofdstuk drie, aan de hand van vijf manieren van bijbellezen uit de huidige praktijk. Verder komen in ditzelfde hoofdstuk twee andere beproefde methoden aan bod en tevens wordt gekeken welke belangrij-ke sporen van de lectio divina terug te vinden zijn in de behandelde methoden. In hoofdstuk vier staan díe sporen en voorwaarden op een rij, die essentieel blijken te zijn als we samen uit de Schrift willen lezen.

In hoofdstuk vijf geef ik het laatste woord aan Carlos Mesters, van wie ik een indrukwekkende methode heb opgenomen in dit werkstuk.

Hoofdstuk 2

Wat betekent de “lectio divina” en is dit een goede methode om

samen de bijbel te lezen?

Onverwacht kwam ik tijdens deze opleiding, samen met mijn medestudenten, in aanraking met een manier van bijbellezen die me zeer aansprak. De gehanteerde methode wordt “lectio divina” genoemd. Het stappen in de wereld van de lectio divina leek haaks te staan op de dagelijkse praktijk, waarin we vaak bezig zijn met

discussiëren, debatteren, overtuigen en winnen.

In dit hoofdstuk wil ik kijken wat bedoeld wordt met de lectio divina en vervolgens wil ik kijken of zij ook interessant is, als methode om samen de bijbel te lezen.

A 1) Wat wordt met de term bedoeld?

1

(4)

* In zijn boek “Zuiver lezen” 2 zegt Wim Reedijk dat de term Lectio divina een verzamelnaam is voor een wijze van lezen afkomstig van de woestijnvaders uit de vierde eeuw.

Voor deze lezing kunnen teksten gebruikt worden uit de Schrift, maar ook andere teksten van grote geestelijke schrijvers (die echter wel de Schrift als inspiratiebron hebben) kunnen gebruikt worden.

Dat de term een verzamelnaam is voor de vele vormen van geestelijk lezen, blijkt wel uit de verschillende omschrijvingen die we tegenkomen:

‘monastieke lezing’, ‘meditatieve en biddende omgang met de Schrift’, ‘spirituele lezing’, goddelijke lezing’, meditatie van de Schrift’ en ‘het bidden van het Woord’. Deze omschrijvingen duiden er ook op dat de lectio divina eerder een programma omvat. Het gaat hierbij namelijk om de wijze van lezen van de tekst (lectio) die om een specifiek soort inspanning vraagt (meditatio) en dan uit zichzelf uitmondt in gebed (oratio). De kloosterlingen hebben zich hier altijd graag mee beziggehouden. De lectio divina onderscheidt zich van bijvoorbeeld exegese, als een andere vorm van met de bijbeltekst omgaan. Wanneer er al sprake is van verstandelijke reflectie dan richt die zich op wat je ‘proeven ‘of ‘bidden’ zou kunnen noemen.

In de literatuur wordt meestentijds na de drie fasen van ‘lectio’, meditatio’ en oratio’, ook ‘contemplatio’ genoemd, maar deze laatste geldt soms ook als onderdeel van de ‘operatio’ als vierde element.

* In “Een levensregel voor beginners” 3 vertaalt Wil Derkse de leefregel van de Benedictijnse monniken uit het midden van de zesde eeuw, naar vormen voor onze samenleving. De lectio divina wordt hierin beschreven als de geestelijke lezing die Benedictus zijn monniken voorschreef. Het was de bedoeling om de teksten “by heart” te leren. Derkse zet deze lezing scherp af tegenover het moderne diagonaal scannen van een tekst met een markeerstift, om eventjes snel díe trefwoorden en aandachtspunten zichtbaar te maken die voor onderhandelingen belangrijk zijn. Hij plaatst de methode onder de hoofdstukken die gaan over de benedictijnse kunst van het luisteren. Het gaat om een heel langzame lezing van een tekst die bij voorkeur hardop gelezen en herhaald wordt, zodat de woorden echt “geproefd” worden.

In vier fasen (lectio, meditatio, oratio, contemplatio) wordt de methode doorlopen.

A 2) Wat omvat de methode lectio divina?

*In zijn boek “Zuiver lezen” laat de auteur Wim Reedijk zien, dat er in het wetenschappelijk bijbelonderzoek (in de methodologische reflectie) de laatste decennia veel gebeurd is.4Met deze gegevens onderzoekt hij of lectio divina een verantwoorde wijze van bijbellezen is. Hij zegt dat de centrale gedachte van de lectio divina is, dat de betekenis van de bijbeltekst altijd samenhangt met wie de lezer is5. De bijbeltekst staat of valt dus met de persoon: “Alleen wie zuiver leven kunnen zuiver lezen.”

Ilse Bulhof beaamt in haar nawoord 6 dat om zuiver te kunnen lezen, de ego-gecentreerde structuur in onze persoonlijkheid gezuiverd dient te worden. Ze gaat

2

“Zuiver lezen” door W. Reedijk blz 169-170

3

“Een levensregel voor beginners” door W. Derkse blz 61

4

“Zuiver lezen” door W. Reedijk blz 13

5

“Idem” blz 15

6

(5)

zelfs zover dat ze zich afvraagt of deze zuivering in denken en voelen niet de noodzakelijke voorwaarde is voor álle kennis. Kennis is voor haar “godgelijkend kunnen zijn” of “liefde” kunnen zijn”.

In Reedijks boek wordt gaandeweg duidelijk dat de betekenis van de bijbel zich niet in de tekst manifesteert, maar in de lezer. De betekenis welt in de lezer op als “onvervreemdbaar eigen”. Maar hiervoor moet een kloof overbrugd worden tussen lezer en tekst, tussen heden en verleden, tussen wie wij zijn en wie wij zouden kunnen worden. Het proces om die kloof te overbruggen wordt geblokkeerd door onze menselijke trots, arrogantie, vertrouwen op eigen kracht alleen en de behoefte om te heersen en beheersen.

In de lectio divina vindt deze noodzakelijke omvorming plaats, waardoor de betekenis zichtbaar wordt in het dagelijks handelen. De oude “ik” wordt tekst, wordt Woord van God, wordt concreet levende Godsliefde, wordt vindplaats voor wie God zoeken. Het moderne kennisideaal hield de kloof voor onoverbrugbaar. Maar de kloof tussen lezer en bijbeltekst wordt op een andere manier gedicht dan door de tekst te lezen, te interpreteren, en vervolgens de betekenis op het eigen leven toe te passen. In

zekere zin houdt dit de kloof in stand. De kloof wordt echter pas ongedaan gemaakt door de tekst te leven.

In het geloof gaat het niet alleen om wetenschappelijke kennis, maar veeleer om ontlediging: nederig en gestaag de balk uit eigen oog verwijderen, zodat we in de ruimte die daardoor ontstaat, God kunnen ervaren, Hem kunnen waarmaken in ons eigen leven. Dit moet het hart zijn wanneer we de bijbel lezen, bestuderen en analyseren.

Het idee achter Reedijks studie over lectio divina is de ontlediging als bevrijding tot werkelijk kunnen zien en tot niet-oordelende liefde.

* W. M. Speelman volgt, in zijn artikel “Bestemming en Contemplatie”7 het traject van de lectio divina, om de betekenis van een geloofsverhaal te verstaan en deze in het leven te realiseren:

Hij gaat in dit artikel op zoek naar een methode die in staat is de werkelijkheid van de lezer daadwerkelijk om te vormen. Volgens Speelman is een bepaalde benaderings-wijze van de tekst nodig. In die benaderingsbenaderings-wijze wordt ruimte in de ervaring

gecreëerd wordt voor God. Het zwaartepunt van de methode moet op de praktijk komen te liggen: op de praktijk van de levende, voelende en (in laatste instantie) denkende mens.

Met behulp van de methode kan een spoor van ervaringen worden ontdekt en

gevolgd, dat voor ons, hier en nu, een levensrichting kan betekenen. Om dat spoor te kunnen volgen dienen we ons daar op áf te stemmen en om het daadwerkelijk in de praktijk te brengen, dienen we er vervolgens mee ín te stemmen.

De voltrekking in ons dagelijks leven, dient het doel te zijn van deze spirituele methode.

Speelman analyseert de fasen die daartoe in het spirituele proces moeten worden doorlopen. Hij beschrijft hoe de lezer in één van die fasen even afstand neemt van zijn eigen praktijk. De lezer is dan “niet-ik”, “niet-hier” en “niet-nu”. Dit stelt hem in staat om van perspectief te veranderen, om naar zichzelf te kijken, om in de sporen van de tekst nieuwe wegen en mogelijkheden voor de eigen praktijk te openen. Nog voordat de lezer inzicht krijgt in die sporen en daar woorden voor heeft

gevonden, heeft de levende, voelende mens, die de lezer is, ermee ingestemd om de

7

(6)

tekst in de praktijk waar te zullen maken. De afstand maakt plaats voor betrokken-heid en nu we zijn er op áfgestemd om de tekst in onze levenspraktijk met meer bewustzijn en aandacht te voltooien. Zo werkt het Woord in ons en zo is er dus een tweede instantie actief met wie wij willen meewerken. Handelen wordt een vorm van vieren. De handeling op zichzelf kunnen we niet veranderen door de lezing, maar wel het plezier en de aandacht waarmee we diezelfde handeling uitvoeren.

Het doel van de methode moet volgens Speelman vooral zijn, dat we getuige worden van onze levenspraktijk in dubbele zin: door er aandacht voor te hebben én door ervan te getuigen.

Speelman laat zien dat de spirituele methode die we zoeken ons wordt aangereikt in een al eeuwen bestaande spirituele methode: de lectio divina die zich later

ontwikkelde tot spirituele lezing. Deze manier van lezen is afkomstig van de woestijnvaders uit de vierde eeuw. Cassianus, die leefde met de woestijnvaders heeft de methode uitgewerkt.

Speelman noemt het een kunst om in de Schrift “de stem” terug te vinden die de woorden heeft gezegd, en “het lichaam” dat de dingen heeft gedaan. In het volgen van die stem kan de lezer het Woord, dat door de Schrift tot hem komt, in zich toelaten om het werk te doen.

Speelman beschrijft vervolgens de verschillende fasen van de methode: a) Lectio: De fase waarin de tekst wordt gelezen zoals die voor ons ligt.

De tekst wordt in stilte gelezen, maar ook voorgedragen, sommige passages of de hele tekst wel meerdere keren.

De schrijver van de tekst én de lezer nemen afstand van de eigen praktijk om deze te kunnen teruggeven aan Degene die de tekst bestemd heeft (Degene wiens stem klinkt in de tekst: de bestémmer). Beoogt wordt om zich de praktijk, als een gedeelde activiteit, opnieuw eigen te maken.

b) Meditatio: In deze fase laat de lezer de tekst op zich inwerken.

Gedachten komen op en er wordt gespeeld met betekenissen van woorden. De lezer gaat een relatie aan met de tekst en raakt erin betrokken. De bestemming van de tekst wordt gevoeld en de lezer kan zich de bestemming eigen maken.

c) Oratio

Het overwegen is hier overgegaan in bidden, waarbij de lezer het gelezene teruggeeft aan de “Bestemmer”, die het tot haar gezonden heeft. In deze fase

resoneert de stem van de lezer met de stem de “Bestemmer” die hij hoort in de tekst. De lezer heeft ermee íngestemd en hij draagt de woorden van de tekst in zich mee (ze werken letterlijk ín en dóór zijn lichaam), zodat de waarde ervan opnieuw gerealiseerd kan worden.

d) Operatio

Hier komt de lezer, die drager van het Woord is geworden, daadwerkelijk in

beweging. Het is de fase waarin de samenwerking plaatsheeft tussen het Woord dat zijn werk doet en de mens die dit werk uitvoert. De blik op de werkelijkheid is niet meer hetzelfde en het perspectief van de praktijk is veranderd: het doen wordt een volgen, de activiteit een meebewegen, het werk een viering waarin de uitvoerder de praktijk met aandacht kan voltrekken. Er is het vertrouwen dat “de Bestemmer” het werk zelf zal leiden naar zijn “bestemming”.

(7)

e) Contemplatio

Hier ervaart de lezer de aanwezigheid van God die door de tekst tot haar spreekt. Speelman wijst erop dat de verhouding operatio en contemplatio niet geheel duidelijk is en dat operatio bij de meeste auteurs ontbreekt. Hij wijst er wel op, dat het

genieten van de aanwezigheid van God het doel van het leven is en dat hij er daarom voor kiest om operatio en contemplatio te scheiden. In deze fase vindt de bevestiging plaats, als het uitspreken van een zegen over dit werk: dat het goed is, of waar, of mooi. Deze is afkomstig van “de Bestemmer” zelf.

Speelman verwoordt deze laatste fase als volgt:

het is het samenzijn van de bestemmer en de bestemmeling in de bestemming.

* Wil Derkse beschrijft in “Een levensregel voor beginners”8,dat het bij de lectio divina om een heel langzame lezing van een tekst gaat:

Blijven haken:

De tekst wordt bij voorkeur hardop gelezen, zodat je de woorden echt in de mond neemt en proeft. Er wordt gelezen tot een woord of frase je raakt, tot je iets beluistert waaraan je als het ware blijft haken.

Herhaling en associatie:

Het woord of de frase wordt hardop herhaald, als het ware herkauwd. In het latijn heet dat ruminatio – gewoon wat je koeien op een rustig plekje ziet doen-, het product van een eerste verteringsproces gereed maken voor de volgende fase van de transformatie van grassen in melk.

In tussenpozen wordt rond dit woord of deze frase geassocieerd:

Wat zegt het me? Wat raakt me erin? Waarom raakt het mij? Wat zou het in mijn context kunnen betekenen? Hoe zou ik hier vruchtbaar respons op kunnen geven? Respons:

Het gaat er als het ware om zo’n tekst van alle kanten te bekloppen en met de stethoscoop te beluisteren – niet uit vrijblijvende interesse, maar om er adequaat respons op te geven voor de praktijk.

Transformatieproces in een dubbele betekenis:

De tekst wordt getransformeerd – want overgebracht en omgezet naar mijn context, én de lezer wordt veranderd. Soms maar een beetje: “Ik moet deze kwestie anders onder ogen zien.” Soms kan een tekst onverwacht opengaan en “innerlijke

vergezichten” tonen.

De vier fasen van de toenemende verdieping zien er samengevat dus zo uit: -Langzame lezing totdat je blijft haken (lectio)

-Herhaling en associatie (meditatio) -Respons geven (oratio)

-Met open mond en dankbaar in de diepte of de verte kijken (contemplatio)

Deze vier fasen worden lang niet altijd altijd doorlopen. Vaak zal het gewoon om stug volgehouden lectio en meditatio gaan. Dat zijn ook de enige fasen waaraan je kunt “werken”.

Onverwachte vergezichten kun je niet organiseren. De tekst kan aardig op slot zitten en de lezer ook.

8

(8)

De lees-en meditatiehouding bij de lectio divina doet denken aan de eerste zin van de Regel van Benedictus:

aandachtig luisteren, van harte instemmen, daadwerkelijk respons geven.

* Op de tiende landelijke werkdag “Experimenten met Kerkdiensten”, op 6 november 2004, verzorgt Huub Welzen9 de inleiding. Hij doet de stappen uit de doeken van een wijze van bijbellezen naar een model van Kees Waaijman. In dit model zijn de

stappen terug te vinden van de lectio divina, zoals de Kartuizer monnik Guigo II, uit de twaalfde eeuw, ze uitwerkte.

In de stappen van Kees Waaijman zijn de lectio, meditatio, oratio en contemplatio terug te vinden:

Het voorverstaan (dit gaat o.a. om de blik en de houding van de lezer) De act van het lezen (o.a. hoe er geïnterpreteerd wordt)

De kritische analyse

Hier spelen kritisch-analytische vragen een rol, maar dan wel door middel van een specifieke benadering van de tekst. In deze meditatieve fase worden in de grond dezelfde vragen gesteld als in de wetenschappelijke exegese, echter zonder dat dit verantwoording vindt in een wetenschappelijke methodiek. Hier komen we op een vorm van weten die in onszelf en in de bijbel zelf aanwezig zijn.

De theologale pragmatiek (bij Guigo heet dezelfde fase: “oratio”)

Met de oratio heeft een belangrijke overgang plaats. Niet de inhoud en de betekenis staan centaal, maar de betrékking met deze inhoud. Guigo noemt deze betrekking “verlangen”.

De openbaring van het geheim (bij Guigo heet dezelfde fase: “contemplatio”) De fase van contemplatio wordt “een initiatief van de andere kant” genoemd. Guigo spreekt over “het sterven van de ziel aan zichzelf” en tegelijk over “het op wonderbaarlijke wijze tot leven komen”10.

De doorwerking

De ervaring, die het gevolg is van het intensieve leesproces van bijbelse teksten, zoekt een uitdrukking. Deze ervaring heeft een uitwerking in het gedrag van mensen in positieve zin11.

B)

Is de methode lectio divina nog steeds interessant?

Als wij over lectio divina spreken dan stuiten we, zoals we in het vorige hoofdstuk kunnen zien, op een reeks van grondwoorden:

luisteren, learning by heart, áfstemmen – ínstemmen – béstemmen, aandacht, zuiverheid, reflectie, concreet levende Godsliefde, niet-oordelende liefde, bevestiging, zegen, getuigen, ruimte Gods, levensrichting, nieuwe wegen, mogelijkheden, bewustzijn, vertrouwen...

Zware woorden die al verraden dat er een hele wereld in beweging dient te komen om een bijbeltekst te verstaan, of beter gezegd: te realiseren!

De lectio divina lijkt uitgegroeid tot een zeer ruim begrip.

Kort samengevat kun je zeggen dat het een manier van bijbellezen is, met de mogelijkheid in zich van een omvormingsproces met maatschappelijke gevolgen.

9

Karmeliet en wetenschappelijk medewerker Titus Brandsma Instituut

10

“Spiritualiteit” door Kees Waaijman blz 718

11

(9)

Ilse Bulhof schrijft dat de kloof (tussen lezer en tekst, tussen heden en verleden, tussen wie wij zijn en wie wij zouden kunnen worden) onoverbrugbaar is, wanneer we enkel gebruik maken van wetenschappelijke kennis en methoden.12

De enige manier om die kloof werkelijk (soms maar enigzins) ongedaan te maken is door te tekst “te leven”. Voordat de betekenis van de tekst in ons dagelijks handelen zichtbaar wordt is er al een heel omvormingsproces aan vooraf te gaan.

Er dient zelfs een dubbele verandering plaats te vinden: de tekst dient te worden omgezet en overgebracht naar de context van de lezer én de lezer zelf dient erdoor te veranderen. In zijn/haar dagelijkse praktijk kan zichtbaar worden of hij/zij de tekst werkelijk begrepen heeft.

Een methode alléén kan weliswaar nooit de garantie bieden voor de omvorming van levende mensen, maar kennelijk kan de eeuwenoude grondstructuur van lectio divina ons hierbij wel zeer behulpzaam zijn. We zagen hoe Kees Waaijman het patroon van lectio divina uit de twaalfde eeuw gebruikt en daar dan belangrijke stappen aan toevoegd om de tekst, ook in onze tijd, zo zuiver mogelijk te kunnen lezen. Zo vraagt elke tijd en elke cultuur om zijn eigen accenten en werkwijzen. En in elk tijdperk worden mensen dus gedwongen om elementen te laten vallen of om ze juist (soms na eeuwen) weer terug te vinden.

Hoewel de methode lectio divina de afgelopen eeuw, zelfs in de kloosters, bijna in ongebruik was geraakt, zie je haar tegenwoordig op veel plaatsen weer opduiken. Zelfs paus Benedictus XVI beveelt de gelovigen in 2005 de lectio divina aan. Hij noemt de methode “Een regelmatige lezing van de Heilige Schrift, die in gebed wordt overwogen en die de intieme dialoog mogelijk maakt tussen God en mens”. Hij pleit ervoor om nieuwe methoden te vinden die goed doordacht zijn en aan de huidige tijd aangepast. Hij voegt eraan toe dat lectio divina zowel individueel, als in groepjes kan worden beoefend en dat het laatste de voorkeur verdient13.

Uit het bovenstaande kunnen we opmaken, dat de lectio divina zowel een

opzichzelfstaande methode is, als een soort grondpatroon dat aangepast kan worden voor onze tijd.

In het volgende hoofdstuk kijken we óf en hoe de methode in de praktijk functioneert. Daarvoor gaan we te rade bij “de werkers in het veld”.

Hoofdstuk 3

Hoe wordt in de praktijk bijbel gelezen en kun je

in deze situaties spreken van de lectio divina?

Om deze vragen te kunnen beantwoorden heb ik interviews afgenomen van gespreksleid(st)ers van verschillende bijbelgroepen.

Deze interviews heb ik in vijf situaties (onder A1) beschreven.

De geïnterviewden is gevraagd om hun specifieke werkwijze te benoemen, inclusief de voorwaarden voor de bijbelbijeenkomsten zoals zij die beogen voor hun

deelnemers.

Bovendien ben ik twee beproefde modellen voor gezamenlijk bijbellezen op het spoor gekomen. Ze zijn duidelijk omschreven en beschikbaar voor de huidige

12

“Zuiver lezen” door W. Reedijk blz 272

13

(10)

praktijk. Van deze modellen geef ik een indruk van de werkschema’s en de belangrijkste elementen (onder A2).

Tenslotte wil ik in dit hoofdstuk (onder B) de vraag beantwoorden of er in genoemde modellen sprake is van lectio divina.

A1) Interviews van vijf situaties van bijbellezen

*

Situatie A

Deze bijeenkomst wordt “Contemplatief bijbellezen” genoemd. Algemene informatie:

Vanuit de parochie worden 6 bijeenkomsten georganiseerd, om in een kleine groep een bijbeltekst contemplatief te lezen en naar aanleiding daarvan eventueel

ervaringen met elkaar te delen.

In de aankondiging wordt kort uitgelegd dat contemplatief lezen een stille en

intensieve wijze van lezen is en dat op deze wijze in jezelf ervaren kan worden wat er in de tekst gebeurt. Duidelijk wordt aangegeven dat de deelnemer moet openstaan voor stilte, meditatie en beschouwing.

Wat niet in de folder staat aangegeven is dat de gespreksleidster van deze groep (en die ik vervolgens mevrouw A noem), een vrouw is van bijna 65 jaar, die al heel veel ervaring heeft in het begeleiden van bijbel-en geloofsgespreksgroepen. Voor de mensen in de parochie is haar bekwaamheid wel bekend. Ze kan omschreven worden als een begeleidster die op het niveau van een beroepskracht functioneert, maar als vrijwilligster de begeleiding van deze groep op zich neemt. Ze is onder andere afgestudeerd op de Sociale Academie en op de Katholieke Theologische Universiteit en heeft bijna de opleiding “Pastoraat en Spiritualiteit” op het Titus Brandsma Instituut voltooid.

Het was haar eigen initiatief om met deze groep te starten en de parochieraad heeft daarin toegestemd. Mevrouw A nam destijds waar, dat er zich binnen de

cursus/gespreksgroep, die zij eveneens begeleidt in dezelfde parochie (en die ik in situatie B beschrijf), een aantal mensen bevonden die een stap verder zouden willen doen in het verdiepingsproces.

De publiciteit voor deze nieuwe groep heeft ze zelf ter hand genomen. De

deelnemers uit de bestaande gespreksgroep, voor wie de nieuwe groep uiteindelijk in het leven werd geroepen, zorgden mede voor het rondbazuinen van de aanstaande bijeenkomsten. In de aankondigingsfolder die mevrouw A samenstelde, gebruikte ze de term “contemplatief”om aan te geven op welke wijze er gelezen gaat worden. De deelnemers raadden haar echter aan om in plaats hiervan voortaan de term “beschouwend” te gebruiken. Dat vonden ze toegankelijker klinken. Mevrouw A zegt dat het wel zo is dat de deelnemers de doelstelling van de bijeenkomsten, na verloop van tijd, anders durven te benoemen dan bij de start. Daardoor lijkt het erop dat de aanvankelijke verschillen tussen de doelstelling van de nieuwe deelnemers en die van mevrouw A, langzaam naar elkaar toegroeien. In wezen werd alleen niet begre-pen wat de term “contemplatief” inhoudt.

(11)

Er zijn diverse redenen te noemen waarom mensen op het aanbod van contempla-tief bijbellezen ingaan.

Sommigen houden ervan om in de bijbel te lezen. Anderen willen zich heel bewust verdiepen. Er bevindt zich ook iemand tussen de groep die zei: “Dit is bijna het enige aanbod vanuit de parochie dat er is in de avonduren, wanneer je buiten de groep ouders/verzorgers valt (zij komen immers automatisch in aanraking met catechese, vanwege het doopsel, de eerste heilige communie of het vormsel van een kind). Vanwege de stiltes die bij deze vorm van bijbellezen belangrijk zijn en vooral om mensen echt bij zichzelf te houden, beveelt mevrouw A een groepsgrootte van minimaal vier tot maximaal acht deelnemers aan. Het aantal deelnemers dat zich opgaf voor deze bijeenkomsten is zeven en is, volgens haar, dus ideaal.

Wanneer mevrouw A de mensen nog niet kent, heeft ze een kort gesprekje met ze. Ze probeert er dan achter te komen waarvoor ze komen. Want als de doelstelling van de bijeenkomst en de vraag van de deelnemer niet goed overeenkomen, heeft ze nog de mogelijkheid om de andere groep (uit situatie B) aan te bevelen. Ze weigert nooit mensen. Ze mogen ook altijd kijken of de bijeenkomst bij hen past. Wanneer de aansluiting inderdaad niet goed is, zoeken ze meestal uit zichzelf de andere groep op. Volgens mevrouw A is het een goede zaak als ook deelnemers van protestantse huize zich bij de groep voegen. Ze meent dat, binnen dit leesproces, geen enkel verschil tussen een katholieke deelnemer en een protestante in de weg hoeft te staan. Dit schrijft ze toe aan het feit dat de groep zich tijdens de bijeenkomst op een diepere “zijns-laag” bevindt. Vooral de verschillen in leeftijd en de verschillen tussen de relatief behoudende deelnemers en de relatief vooruitstrevende deelnemers (vanuit katholieke huize), vallen praktisch weg.

De huidige groep bestaat uit alleen vrouwen in de leeftijd van vierendertig tot tachtig jaar. Verder is de groepssamenstelling uiterst divers te noemen: sommige

deelnemers zijn zeer behoudend en anderen zijn vooruitstrevender tot zeer vooruitstrevend.

Deze groep, die reeds vier jaren draait, bestaat uit een vaste kern. De meesten komen dus elk jaar terug, maar meestal vallen er ongeveer twee deelnemers af en er komen ook weer twee nieuwe bij. Zo’n vaste groep kan, volgens mevrouw A, goed zijn en het voelt veilig. Nieuwe deelnemers kunnen echter ook terugdeinzen van zo’n vaste groep. Bovendien is vers bloed aan te bevelen, omdat het weer nieuwe

bewegingen binnen de groep brengt. Haar aanbeveling bij deze vorm van bijbellezen is daarom: wees open en uitnodigend voor nieuwe leden, maar behoud ook een vaste kern.

Om die vaste kern te bevorderen bouwt ze vaste structuren in:

de bijeenkomsten starten altijd in oktober, zijn altijd één keer per maand, op een vaste avond en een vaste tijd.

Het is weleens gebeurd dat een nieuwe deelnemer pas na twee of drie

bijeenkomsten instroomde. Het nadeel is dat je dan tussentijds aan deze deelnemer weer iets moet uitleggen, wat je voor de anderen al aan het begin hebt gedaan Het is in het algemeen beter om in het nieuwe seizoen allemaal tegelijk te beginnen.

(12)

Omdat de wijze waarop ze de bijbel lezen soms vreemd is voor de deelnemers, start mevrouw A op de eerste avond met uitleg. Allereerst vertelt ze dan wat de vaste opzet van de bijeenkomsten is. Ze vertelt ook waarom er stiltes zijn; waarom je elkaar niet kan afvallen over elkaars beleving en waarom je daarover niet in discussie kan gaan.

Ze probeert de deelnemers duidelijk te maken dat ze een tekst hopen binnen te gaan en dat het de bedoeling is om je te laten raken en meenemen door de tekst en te proeven hoe de tekst je als het ware uitnodigt om nog verder binnen te gaan. Ze vertelt dat je je daarvoor open moet stellen door traag en rustig samen te luisteren naar een tekst. Want de tekst moet de kans krijgen om in te werken. Soms is het een woord, soms een vers, dat naar je toekomt en je verder meeneemt, dieper de tekst in. Wanneer je de tekst de kans gegeven hebt om tot je te spreken, ga je kijken wat je ervaart, beleeft en daarna luister je naar wat anderen ervoeren en beleefden. En uiteindelijk hopen we bij dit alles een spoor van God te ontmoeten, zo besluit ze deze informatie.

De voorbereiding van mevrouw A op een bijeenkomst: Bij het kiezen van het verhaal gaat ze heel zorgvuldig te werk. In de eerste plaats moet ze er zelf ook iets mee hebben.

Ze kijkt ook hoe vertrouwd de groep is met het contemplatief lezen van bijbelverhalen. In het eerste jaar kiest ze vooral de roepingsverhalen van

bijvoorbeeld Mozes of van Jacob, maar ook psalmen. Pas later kun je teksten zoeken die lastiger zijn, zoals de wonderverhalen. Want bij een verhaal zoals bijvoorbeeld de wonderbare broodvermenigvuldiging, schieten de deelnemers makkelijker in hun verstand en zoeken naar verklaringen en dat is juist niet de bedoeling. Wanneer mevrouw A ziet dat dit gebeurt, vraagt ze erop door en luisterend komen ze weer op het andere spoor.

Van teksten zoals uit “De Bergrede”, “Jona”, “De gelijkenis van de zaaier” en “Het Hooglied” snap je meestal niets aanvankelijk. Dus daar is iets mee aan de hand. Dat wil gevonden worden. Teksten die al voorgekauwd en verklaard zijn, daar kun je niets mee, zegt ze.

Verder moet een tekst ook niet te lang zijn. Wanneer ze De Bergrede kiest, dan wordt die in opeenvolgende stukjes behandeld en verspreid over meerdere avonden. Je kunt volgens mevrouw A de teksten splitsen, maar het moet per bijeenkomst wel een afgerond geheel zijn. Je kunt volgens haar de Bergrede wel opsplitsen, maar aan het einde van de reeks is wel de héle Bergrede behandeld. Een pericoop is steeds wel in een keer te behappen.

Mevrouw A gebruikt verschillende bijbelvertalingen. Wanneer ze een tekst uit het Oude Testament heeft gekozen, gebruikt ze bij voorkeur de vertaling van Oussoren. Ze noemt dat “moeizame” teksten waar nog flink op gekauwd kan worden.

Wanneer ze een psalm heeft gekozen, geeft ze soms de voorkeur aan een vertaling van Ida Gerhardt en Marievan der Zeyde.

Vantevoren krijgen alle deelnemers een geprinte versie van welke vertaling dan ook. Ze zet de tekst meteen goed op de bladspiegel. Visueel heeft ze de tekst al

(13)

huis mee te nemen, deelt mevrouw A ook op de bijeenkomst een kopie uit. Dit om te voorkomen dat mensen samen op een blad moeten kijken (onrust).

Om zich goed op de bijeenkomst voor te bereiden gaat mevouw A de tekst eerst thuis inlezen. Om te beginnen leest ze de tekst in stilte. Daarna leest ze de tekst hardop. Dat is heel belangrijk, zegt ze. Ze luistert ook naar de klank en de taal. Een tekst moet via de oren binnenkomen. Het is in principe een hoortekst. Maar ook het visuele kan belangrijk zijn. Ze typt daarom de tekst in blokjes. Ze maakt blokjes ter grootte van een vers, wanneer het zich daarvoor leent. Anders bepaalt ze de blokjes op een adempauze.

Soms legt ze vijf vertalingen naast elkaar, want juist door het verschil van de vertalingen wordt soms een andere snaar geraakt. Mevrouw A probeert de

verschillen in zichzelf waar te nemen, wat kan leiden tot een dieper verstaan van de stem van de tekst. Dit doet ze overigens alleen voor zichzelf.

Ook de deelnemers kunnen zich vantevoren inlezen wanneer ze dat willen.

Zo nodig zoekt ze wat achtergrondinformatie over de tekst. Er zijn teksten waarvan ze bijvoorbeeld niet weet dat ze verwijzen naar andere teksten. Of er zijn teksten die soms een heel ander licht werpen op de tekst waarin je je verdiept, zegt ze.

Ze vindt het ook handig om te weten in welke periode een bepaald bijbelboek

ontstaan is. Verder zijn er woorden in de teksten die ons zo onbekend zijn dat ze om een korte toelichting vragen. Deze achtergrondinfomatie gebruik je niet om een verhaal te verklaren, maar juist om de tekst open te houden en er binnen te kunnen gaan.

De bijeenkomst:

Al bij binnenkomst wordt men meteen in een rustige sfeer gebracht. In een niet te grote ruimte met passende verlichting (geen neon bijvoorbeeld) klinkt muziek uit de c.d.-speler (een psalm, liturgische muziek of algemene klassieke muziek). De koffie en thee staan al klaar. Iedereen wordt verzocht om meteen te gaan zitten. Door deze maatregelen voelen de deelnemers aan dat de rust gerespecteerd dient te worden. Als ze het woord neemt, vraagt ze de deelnemers om los te komen van de dagelijkse beslommeringen en om hier en nu aanwezig te zijn. Ze doet dat door te vragen om even samen stil te zijn, rustig te ademen en achter te laten waar het hoofd vol van is.

Er wordt zonodig zo minimaal mogelijk informatie gegeven. Zo wordt bijvoorbeeld eventueel kort verteld in welke context het verhaal staat; in welke plaats het zich afspeelt; of het uit het Nieuwe Testament of uit het Oude Testament komt; wie Matteüs is.

Dan volgt de openingstekst, meestal in de vorm van een gebed. Deze opening kan zowel spontaan als voorbereid zijn en zowel door de begeleidster als bij toerbeurt door de andere deelnemers worden gedaan.

Er wordt een kaars ontstoken, gevolgd door een korte stilte.

De tekst wordt meteen hardop gelezen, op verzoek van de groep door mevrouw A zelf, tenzij zich iemand binnen de groep bevindt die de kunst van het voorlezen verstaat. Het voorlezen gebeurt op een rustige, trage wijze. De tekst mag spreken, maar moet niet gedomineerd worden door degene die voorleest.

(14)

Tussen ieder tekstblokje zit een heel korte stilte en na de hele lezing volgt een lang-ere stilte.

Dan wordt de tekst een tweede keer voorgelezen, blokje voor blokje, met een wat langere stilte tussen de blokjes en met een paar aangeboden richtvragen in het achterhoofd, zoals bijvoorbeeld: “Wat valt je op?” en “Waar loop je tegenaan?” Soms ook vraagt mevrouw A de deelnemers om een plaats van iemand in te nemen in het verhaal en om zich af te vragen wat hij/zij dan ervaart. Op deze manier komen de deelnemers soms nog dichter bij de ervaring. Het gaat er dus duidelijk om uit de kennisvragen te blijven. Het is de kunst om daaronder te blijven.

Strofe voor strofe wordt nu de tekst nog een keer gelezen. De deelnemer die iets wil inbrengen bij een bepaald tekstblokje, leest dat blokje hardop voor. In het voorlezen is vaak al iets te verstaan. Je bent overigens vrij om het ervarene in de groep te brengen of niet. Degene die na een strofe iets te zeggen heeft kan dat nu in de groep brengen.

Zo komen allerlei verschillende ervaringen met de tekst in het midden van de groep te liggen. Soms ontstaat er een gesprek. In geen enkel geval mag er dan sprake van afwijzing of discussie zijn.

Vervolgens bindt Mevrouw A (die er onderwijl kleine notities van heeft gemaakt) de ervaringen min of meer aan elkaar. Dit kan bijvoorbeeld in de vorm van een spontaan gebed (“We hebben dit en dat ervaren, laten we nu stilstaan bij....”). Voor de laatste keer wordt nu dezelfde tekst voorgelezen door mevrouw A, of door iemand die dit kan en wil. Eventueel krijgt iemand nog de gelegenheid om te delen wat er naar hem/haar toegekomen is.

De afsluiting bestaat uit een korte mystieke tekst of een andere korte tekst. Het gaat er vooral om dat deze tekst aansluit bij het gekozen bijbelverhaal. In het algemeen heeft elke bijeenkomst deze vorm, maar het pakt soms anders uitzegt ze. Je moet steeds weer kijken hoe het loopt. Elke bijeenkomst duurt anderhalf uur. Binnen die tijd geef je de tekst de kans om mensen mee te nemen. Dat hoop je althans, zegt mevrouw A, maar daar heb je geen vat op. Ze spreekt over de tekst als over een ontmoeting: de tekst spreekt zelf; de tekst komt mensen tegemoet; de tekst opent zich voor mensen; de tekst gebeurt aan mensen.

Mevrouw A vindt dat je als gespreksleidster ook zelf op de contemplatieve manier de tekst moet lezen, oftewel: dat je als begeleidster ook de tekst zelf de kans moet geven om te spreken. Je is een zekere rust voor nodig. Want juist rust en stilte zijn heel belangijk bij deze vorm van bijbellezen.

Je moet als begeleider niet de houding hebben van “Ik kom hier iets brengen”. Dan wordt het een vorm van opleggen. Het gaat er hierbij juist om dat je de leerhouding hebt om te luisteren naar de weg die iedereen gaat met die tekst en naar wat zich aandient.

(15)

Evaluatie:

“Niet elke keer, maar af en toe vraag ik om feedback van de deelnemers”, zegt mevrouw A. Dat doet ze dan aan het einde van een bijeenkomst. Ze probeert er achter te komen of er storende factoren zijn. Het liefst stelt ze de vraag positief, in de trant van: “Heeft iemand nog een voorstel?” Soms vraagt ze ook weleens: “Wat neem je mee van deze bijeenkomst?”

___________________________________________________________________

*Situatie B

Deze bijeenkomst wordt “Cursus-Gespreksgroep” genoemd Algemene informatie:

Het doel van deze bijeenkomsten is: in gesprek gaan (over geloven en over de wereld waarin je leeft) en verdieping. Het sociale aspect staat hier meer op de voorgrond. De begeleidster noemt het woord “gezelligheid”, maar zegt dat dit soms wel ingeperkt moet worden.

De groep is ontstaan vanuit de katholieke parochiegemeenschap waartoe de begeleidster (vervolgens mevrouw B genoemd) behoort. Toen de groep werd opgestart, stemde ze er als lid van de parochieraad mee in dat ook protestantse deelnemers welkom zijn op deze bijeenkomsten. Inmiddels zijn de meningen over deze oecumenische praktijk wat verschoven. Maar op dit moment is de situatie nog steeds zo dat er protestantse deelnemers zijn, wat mevrouw B juist een verrijking vindt. Tijdens de bijeenkomsten accepteert ze geen discussie over de diverse kerken of over de diverse stromingen binnen de katholieke Kerk. Zij geeft zonodig duidelijk aan dat deze samenkomst niet bedoeld is om te oordelen of om te

veroordelen.Bovendien houdt ze zich aan het gekozen materiaal van de bijeenkomst. Het plan om deze bijeenkomsten te organiseren is onstaan vanuit de behoefte aan een gespreksgroep die niet gekoppeld is aan catechese voor ouders/ verzorgers (zoals bij doop-, eerste communie-, en vormselgroepen). Met dit aanbod is een duidelijke plek gecreëerd voor geloofsbeleving en geloofsgesprek.

De bijeenkomsten liggen voor het hele jaar vast. Meestal zijn er twee blokjes van drie bijeenkomsten: één blokje in het najaar en één in het voorjaar. Het feit dat deze bijeenkomsten jaarlijks terugkeren schept duidelijkheid en dat is goed voor de

continuïteit. Het programma en de thema’s liggen aan het begin van het jaar vast en worden in in de kerkbladen, van de samenwerkende parochies gepubliceerd en verspreid in een soort programmaboekje.

Omdat de begeleidster een groepsgrootte tussen acht en tien deelnemers prefereert, is de groep in tweëen gesplitst, zodat er nu een ochtend- en een middaggroep is. Wanneer het aantal onder de zes deelnemers komt is het niet ideaal, zegt ze, omdat er dan te weinig beweging in de gesprekken zit.

De groep bestaat uit voornamelijk vrouwen, in de leeftijd van vierendertig tot en met tachtig jaar en voor de rest uit gepensioneerde mannen. Er vindt geen selectie plaats, maar je kunt wel iemand aanbieden om in de andere groep plaats te nemen,

(16)

als je het idee hebt dat iemand daar beter op z’n plek is. De groep draait al meerdere jaren en in principe is er een vaste kern van ongeveer zes personen en de rest wisselt.

De voorbereiding van mevrouw B op de bijeenkomst:

De voorbereiding begint met het kiezen van de teksten. Naast een bijbeltekst (nieuwe bijbelvertaling) wordt een spiegelverhaal gezocht, dat met eigentijdse bewoordingen de bijbeltekst verbindt met de tegenwoordige tijd.

Wanneer het thema van de bijeenkomst bijvoorbeeld “Op weg gaan en thuiskomen” is, dan kan, zowel voor de bijbeltekst als voor het spiegelverhaal, een reisverhaal gekozen worden. In de Veertigdagentijd heeft mevrouw B een keer het thema “lijden” belicht aan de hand van Psalm 22.

Bij een bijeenkomst in een serie rond het Onzevader heeft ze ooit slechts een paar woorden uit een bijbeltekst gekozen “Ga in uw binnenkamer” (Matteüs 6, 6). Tijdens het gesprek stelt ze dan de vraag, hoe je binnengaat en hoe je sámen binnengaat. Lappen tekst die om exegese vragen, komen hiervoor niet in aanmerking. Want het doel van deze bijeenkomsten is geloofsgesprekken voeren, waarin eigentijdse teksten en bijbelverhalen een plaats hebben.

De spiegelverhalen die in eigentijdse woorden de bijbeltekst laten klinken plukt ze overal vandaan. Het kan komen uit: de krant; een gedichtenbundel; het

bezinningsblad “Speling”, het tijdschrift voor spiritualiteit en mystiek; “Herademing”: romans; enzovoorts. Het gaat erom dat de teksten (al dan niet theologisch of

mystisch), eigentijds en behapbaar zijn. Via de bronvermeldingen in de artikelen die ze leest, komt ze veel bruikbare teksten op het spoor.

Het is belangrijk dat er een goede vorm en opbouw wordt gekozen rond het te behandelen onderwerp. De structuur (de opening, een bijbeltekst, het vertalen van de bijbeltekst naar de eigen context, gesprek, afsluiting) is iedere bijeenkomst ongeveer hetzelfde, maar de vorm waarin dit wordt gegoten kan verschillend zijn. Soms wordt voor een artikel of een foto uit de krant gekozen. Het is goed om af en toe een andere vorm te kiezen, zegt mevrouw B. Beeldmateriaal bijvoorbeeld, brengt een andere manier van kijken met zich mee.

De ruimte waarin de bijeenkomsten plaatsvinden, is een afgescheiden plek in de kerk. De belichting en de geluidsweerkaatsing zijn storend. Er is een bovenruimte die ideaal is voor deze bijeenkomsten, maar niet iedereen durft gebruik te maken van de aanwezige lift. Er zijn wel andere ruimten beschikbaar, maar die liggen weer op grotere afstand.

De begeleider moet bij deze vorm wel feeling hebben voor groepsprocessen, zegt mevrouw B. Het is belangrijk dat hij/zij een gesprek goed kan leiden. Mevrouw B heeft in deze groep de functie van gespreksleider en een andere begeleider is meer ondersteunend aanwezig (bij de andere groep parochianen wisselen ze deze rollen om). Met name voor dit soort bijeenkomsten (meer gespreksgroepen), vindt mevrouw B het ideaal om met z’n tweëen te zijn.

(17)

Bij binnenkomst staat er koffie en thee en iedereen zit meestal al snel gezellig te praten. Het is prima dat er bij binnenkomst bij dit soort bijeenkomsten zo’n ongedwongen sfeer heerst.

Mevrouw B vraagt om te beginnen aan de groep om aandacht te hebben voor wat er gaat gebeuren en om daarvoor in het hier en nu aanwezig te zijn.

Als opening wordt bijvoorbeeld een gedicht, een Psalm of muziek gekozen. Vervolgens wordt iemand uitgenodigd om een stukje (bijbel)tekst te lezen (het kan en stukje eigentijdse tekst zijn waarover ze in gesprek gaan, om vervolgens bij een bijbeltekst uit te komen). Mevrouw B kiest daarvoor soms iemand uit die ze bewust wat meer in het proces wil betrekken, maar ze is er alert op dat ze iemand hierdoor niet juist in verlegenheid brengt.

Wanneer gekozen is voor een bijbeltekst, dan kan daarna een spiegelverhaal volgen.

Dan vindt er een gesprek plaats over de eigen ervaringen, aan de hand van de tekst. Mevrouw B stelt een openingsvraag in de trant van: “Wat betekent dit voor jou?”. Maar wanneer ze de tekst bewust wat moeilijker heeft gekozen zegt ze bijvoorbeeld: “Hier kan ik niet mee uit de voeten! Jullie wel?”.

Ze probeert het gesprek te leiden op wat zich aandient.

Zonodig geeft ze wat uitleg over een tekst, maar liefst zo weinig mogelijk. Ze probeert vooral goed te luisteren en de laag, onder de woorden die gezegd worden, te verstaan.

Het is belangrijk dat iedereen zich erkend voelt. Daarop zijn de tekst en het gesprek toegespitst. Het is belangrijk om de twijfels en afkeurenswaardige zaken die naar voren komen, zo goed mogelijk te benoemen. Er dient echter met warmte en niet-veroordelend op een mede-deelnemer gereageerd te worden. Veroordelingen en afkeuringen naar een persoon toe, worden door mevrouw B absoluut niet

getolereerd. Iedereen neemt na verloop van tijd die gedragscode over.

De afsluiting wordt heel verschillend ingevuld. Het kan een meditatieve tekst zijn of een soort “gebed” (dat past dan bijvoorbeeld bij de icoon die gebruikt is).

In het algemeen zijn er dus geen gebeden en stiltes bij deze bijeenkomsten. Slechts een enkele keer wordt er met symbolen gewerkt. Het hangt eigenlijk van de situatie en van het onderwerp af.

De evaluatie:

Mevrouw B vindt feedback bij deze gespreksgroepen belangrijk. Ze vraagt er op het einde van een blok ook altijd om. Ze probeert meestal te evalueren of de gesprekken aan de verwachtingen hebben voldaan en of mensen er iets van “meegenomen” hebben. Bovendien vraagt ze: “Heeft iemand nog een voorstel ter verbetering voor het volgende blok?”.

(18)

Tot slot vertelt mevrouw B hoe je als begeleider het beste in deze gespreksgroep kan gaan staan. Je moet altijd, ook als begeleider, leerling willen blijven, zegt ze. Dan is het begeleiden van zo’n groep geen opgave of moeizaam werk, maar ook een verrijking voor jezelf. Mensen die in de gespreksgroepen meedoen hebben veel in huis aan ervaringen en levensinzichten, zegt mevrouw B. Ze luistert daarnaar en draagt dat mee. Tenslotte zegt ze het belangrijk te vinden dat ze als begeleidster ontspannen is, oftewel een zekere rust over zich heeft, waardoor ze niet schrikt van bepaalde opmerkingen.

*Situatie C

Deze bijeenkomst wordt “Bijbelles” genoemd. Algemene informatie:

Het doel van de bijeenkomsten is verdieping en verkondiging. In de bijbelteksten wordt gezocht naar allerlei verbanden om de diepere betekenis op het spoor te komen en om vanuit deze invalshoek de tekst te ervaren.

Het is een samen intertextueel en associatief lezen volgens de “Amsterdamse methode”. Thuis is er al de voorbereiding geweest van rustig lezen zonder kadering of kennis.

De groep is destijds gestart met zes deelnemers, onder leiding van de vorige pastoor. Inmiddels bestaat de groep uit achttien deelnemers, waarvan de huidige pastoor (die ik vervolgens pastoor C zal noemen) zichzelf als één van de achttien deelnemers beschouwt. Er zit ook een praktische kant aan de bijeenkomsten, want veel deelnemers zijn niet alleen geïnteresseerden, maar zijn ook actief betrokken bij de liturgie. Zo zitten er bijvoorbeeld parochiaanvoorgangers bij, die woord-en

communievieringen verzorgen, maar ook parochianen uit allerlei werkgroepen. Sommigen van hen komen uit naburige parochies.

Momenteel komen alle “gasten” (zo noemt pastoor C de deelnemers) uit de R.K. traditie, al is niet iedereen even kerkelijk betrokken. In het verleden kwamen ook mensen uit andere kerken. Zij voelden zich hier thuis en nog steeds staat de deur voor ze open. Er zijn evenveel mannelijke als vrouwelijke deelnemers.

Wat de groepsgrootte betreft vindt pastoor C dat de limiet wel bereikt is. Wanneer de groep nog groter wordt zou die opgesplitst moeten worden, want iedereen moet volgens hem zijn zegje kunnen doen. In de loop der jaren komt er wel telkens een deelnemer bij, maar zelden valt er een af.

De bijeenkomsten vinden elke dinsdagavond plaats van half acht tot half tien. Tijdens de zomermaanden is er een pauze van twee maanden.

De plaats waar de groep samenkomt is de grote kamer van de pastorie. Pastoor C vindt een stijlvolle ruimte een belangrijk aspect voor deze bijeenkomst, omdat hij dit samenkomen als een vorm van liturgie beschouwt. Om de sfeer te benadrukken brandt er al bij de binnenkomst van de deelnemers, een kaars.

Er wordt gestart met een kop koffie.

Inmiddels draait de groep al meer dan zeven jaar. De deelnemers hebben veel ervaring opgebouwd in het lezen van de bijbel. Nieuwkomers schrikken er soms van,

(19)

als ze merken dat deze groep zich al in zoveel verhalen heeft verdiept en al zoveel bijbelkennis heeft opgedaan. Pastoor C zegt dan: “Het geeft niet dat je er nog niet zo lang mee bezig bent als zij! Ga door! Na verloop van tijd ga je steeds meer teksten met elkaar verbinden.”

Er is wel verschil in groepen, zegt hij. Bij het begeleiden moet je je doelgroep altijd goed voor ogen hebben. Bij het leggen van verbanden telt de parate bijbelkennis natuurlijk wel mee. Wanneer het intellectuele niveau wat hoger is, durven ze vaak ook wat meer te zeggen. Bij een lager geschoolden zie je dat ze zich eerder onzeker voelen om op dit gebied hun zegje te doen.

De teksten die de deelnemers vantevoren gelezen hebben, zijn altijd de drie lezingen van de zondag over drie weken. Hoe moeilijk de tekst ook is, de deelnemers gaan steeds weer de uitdaging aan. Pastoor C hoort sommige vrijwilligers uit de parochie weleens roepen: “Pastoor, kunnen we geen andere tekst nemen, want deze tekst vinden we niet mooi.” Of: “Deze tekst is veel te moeilijk! We kunnen daar niks mee!” Soms wil pastoor C de tekst bij een feest wel aanpassen. Maar in principe wil hij de teksten lezen die de Kerk ons wereldwijd te lezen geeft. Hij ziet de samenstelling van moeilijke teksten als een venster om te openen naar een nieuw perspectief.

Het is wel belangrijk om een brug van de tekst naar de toehoorders te slaan, zegt hij. Tijdens een viering betekent dat dan, dat er een goede preek tegenaan moet staan. Maar je kunt volgens hem niet elkaar de tekst onthouden omdat het moeilijk, bloeddorstig of anderszins is.

“Wie zijn wij om te besluiten dat we zo’n tekst niet gaan lezen? Laat de tekst zelf spreken!” zegt hij.

Overigens worden voor de bijbelavonden niet altijd de teksten van de zondagliturgie gekozen. Soms ook kiest pastoor C ervoor, samen met de andere deelnemers, om bijvoorbeeld de reeks teksten uit de broodrede van Johannes te nemen. Daar zijn ze dan zes weken achtereen mee bezig en daarom wordt dit “Lectio Continua”

genoemd.

Omdat in de liturgie ook de Willibrordvertaling uit 1978 wordt gebruikt, houdt pastoor C voor de bijeenkomsten, in principe, dezelfde vertaling aan. Hij legt er nog weleens de Willibrordvertaling uit 199514 naast om te vergelijken, want het verschil tussen twee vertalingen kan soms heel verhelderend zijn.

Het komt voor dat de tekst “verminkt” is. Dit betekent dat er voor de liturgie stukjes uitgelaten worden. Volgens pastoor C gebeurt dit niet altijd even zorgvuldig en daarom lezen ze in de groep meestal de “hele” tekst.

Pastoor C benadrukt het belang om juist samen de bijbel te lezen. Wanneer er nooit een wisselwerking plaatsvindt met een diverse groep, zou je een waarheid kunnen opbouwen die je voor de hele waarheid aanziet en dat kan gevaarlijk zijn. Iedereen kent de waarheid ten dele en samen zullen we vorm aan het leven dienen te geven, zegt hij. Een bijbeltekst moet “vlees en bloed” krijgen door er met elkaar in te gaan staan. Nadat iedereen de tekst thuis tot zich heeft genomen, gaat de tekst nog eens in de smelkroes tijdens de bijbelavond, waar iedereen zijn bevindingen kan delen. De voorbereiding:

14

De Uitgeverij “Midden onder U” biedt eigentijdse liturgische teksten aan waarvoor de Willibrordvertaling uit 1995 wordt gebruikt

(20)

Pastoor C bereidt zichzelf voor door een kaarsje aan te steken en zich “in te lezen”. Dit betekent dat hij de tekst zó doorleest dat die de tijd krijgt op hem in te werken. Hij doet dit altijd op een vast tijdstip.

De deelnemers hebben over het algemeen een jarenlange ervaring opgebouwd met hun voorbereiding op de bijeenkomst. Ze zoeken zelf op welke lezingen er op de zondag over drie weken gelezen zullen worden en gaan zich alvast zelfstandig “inlezen”. Ze gaan alleen zitten en lezen rustig de teksten en maken soms meteen een enkele aantekening over wat ze raakt of wat ze opvalt. Ondanks dat de deelnemers al jaren deze bijeenkomsten bijwonen, proberen ze de tekst toch te lezen zonder kadering of kennis.

De bijeenkomst:

Om te beginnen wordt de tekst nog eens hardop door één van de deelnemers

voorgelezen. Bij een tekst met een aantal rollen (zoals in het lijdensverhaal), worden de teksten soms door een paar mensen samen voorgelezen.

De deelnemers weten inmiddels hoe ze de teksten op de associatieve manier kunnen lezen. Ze laten de tekst op zich inwerken en leggen meteen allerlei

verbanden met andere teksten die ze al kennen. Er gaan automatisch al bellen bij ze rinkelen, legt pastoor C uit. Bij deze methode lees je als het ware dwars door de bijbel heen.

Deze methode heet “Amsterdamse school” of “Intertextueel lezen”. Pastoor C is hierin destijds zelf onderwezen door Ben Hemelsoet.

Pastoor C is van mening dat je de bijbel niet kunt lezen wanneer je niet weet vanwaaruit een tekst is geschreven. Wanneer je daar niets van begrijpt, liggen de vervormingen op de loer. Als voorbeeld noemt hij de wonderverhalen. Wanneer je de context niet kent en aan het doel van de tekenen van de profeten en Jezus

voorbijgaat, dan blijf je steken bij dat wonder. Maar het gaat nu juist om het teken en niet om het wonder, zegt hij.

Overigens is hij ertegen om de tekst “plat” te exegetiseren met bijvoorbeeld de historisch- kritische benadering. Het is volgens hem zo, dat je zo spaarzaam

mogelijk moet zijn met allerlei informatie over een tekst, want het is een heilige tekst, oftewel een tekst die getuigt van Gods aanwezigheid.

Maar de tijd en de context waarin het verhaal zich afspeelt worden goed uitgediept en daarbij komen allerlei andere aspecten meteen aan bod.

Hij legt uit dat de historisch- kritische benadering maar één van de zes aspecten is die exegese behelst. Evenwichtige exegese benadert ook de de andere aspecten, zoals de filosofische; de ethische; de theologische; de politieke; de spirituele.

Bij lectio divina zit je meer op het spirituele spoor. Bij een verhaal over Jezus vraag je je bijvoorbeeld letterlijk af: Wat zegt Hij tegen mij?

Wanneer je dit soort vragen altijd in je eentje probeert te beantwoorden, kan er het gevaar van fundamentalisme op de loer liggen. Lectio divina vraagt om reflectie en hij pleit ervoor dat zulke vragen dan ook altijd in een diverse groep behandeld worden. Zo kunnen de hersenspinsels van één enkele persoon geen eigen leven gaan leiden.

(21)

Pastoor C spit op de bijeenkomst de tekst door, door middel van gerichte vragen en het leggen van allerlei dwarsverbanden, en probeert om op deze manier de diepere laag van de tekst in te gaan.

Bij een verhaal waarin Jezus spreekt over “het einde van de wereld”(bijvoorbeeld in Matteüs 13,36-43), stelt hij de historisch-kritisch vraag: Over welke wereld praten we hier?

Zo komen in het eerste deel van de bijbelavond allerlei soorten wetenschappelijke vragen aan bod die de tekst kunnen openmaken.

“We blijven niet hangen in deze “historisch- kritische methode”, zegt Pastoor C. In het tweede onderdeel van de avond worden vragen gesteld naar de eigen ontdekkingen en bevindingen.

Voorbeelden hiervan zijn: Hoe hoor jij dit verhaal? Waar sta je zelf in dit verhaal? Wat wilde dit verhaal in die tijd vertellen; en wat zegt het ons nu?

De wisselwerking tussen de verwerking van de exegese en het dieper afdalen in de tekst is hier in volle gang.

We werken, zoals reeds gezegd, altijd associatief met teksten, zegt pastoor C. We associeëren niet alleen hele teksten, maar ook woorden.

Wanneer we over “rechtvaardig” spreken, dan vraag ik: “Waar ben je dan vaardig in? Welk woord hebben we nu in de mond?”

Dit gedeelte van de avond lijkt meer op wat de joden “Schule” en “lernen” noemen. Hier vindt de uitwisseling van onze bevindingen plaats en komen ervaringen en commentaren op elkaar te liggen.

Het is echter niet zo dat we intieme levensverhalen gaan uitwisselen, want we blijven echt bij de tekst, zegt hij.

Tijdens dit proces wijst hij er vaak op, dat iedereen ook de eigen context in

ogenschouw moet nemen. Durf bijvoorbeeld te kijken naar je vooronderstellingen of vooroordelen. Hoor je het verhaal anders omdat je je vandaag toevallig niet lekker voelt? Dat maakt allemaal verschil in hoe je de tekst hoort, legt pastoor C uit. Soms heb je iets heel anders in de tekst gehoord dan de andere deelnemers.

Natuurlijk is het zo dat er elke keer en elk moment iets anders voor je oplicht in de tekst. Maar de tekst geeft zich niet zomaar prijs, zegt hij. Het is Gods Woord en niet jouw ei! De deelnemers van deze bijbelgroep oefenen zichzelf erin om de eigen perceptie uit te zetten. Want het is pas mogelijk om het verhaal tot zijn volle recht te laten komen, als alle ruis tot zwijgen is gebracht.

Omdat met Kerstmis, Pasen en Pinksteren de teksten vaak dezelfde zijn in de A-, B-, en C cyclus, kiest de groep er soms voor om slechts één van de drie teksten te kiezen en om deze contemplatief te lezen.

Pastoor C zegt dat je uiteindelijk, ook met de door hem gehanteerde Amsterdamse methode, op lectio divina uitkomt. Uiteindelijk zeg je altijd zoiets als: Nou openbaar je maar! Wat wil je me zeggen?

Een nieuwe deelnemer kan altijd eerst een keer een avond meedraaien, zegt pastoor C. Het is weleens gebeurt dat iemand zich niet bij de groep vond passen. De

nieuweling was er verbaasd over hoeveel commentaar wij op de tekst gaven. Pastoor C zei toen: “Ja wij gaan in gesprek met de tekst!” Dit was een heel bijzondere ervaring voor deze deelnemer.

(22)

Bij de vraag of hij in een paar woorden kan zeggen welke beweging er plaatsvindt tijdens de bijeenkomst, antwoordt pastoor C:

We treden in de tekst, verblijven daar en stappen er weer uit. Iets van de tekst blijft in je achter.

Pastoor C licht zijn rol tijdens de bijeenkomst als volgt toe:

Ik leid de avond, maar ben tevens deelgenoot van de tekst en van wat er gebeurt. Als je elkaar al zoveel jaar kent, zoals wij, dan is de wisselwerking groot.

Ik zal altijd de houding van “leerling” aannemen en ik zie dat de andere deelnemers die houding overnemen.

Elke pastor en elke begeleider heeft zijn eigen stijl, zegt hij. Zelf werkt hij associatief met teksten, maar een ander doet het weer op zijn eigen manier. Dat vindt hij prima, maar hij vindt het wel belangrijk dat de begeleider kennis van zaken heeft op dit gebied. Een begeleider moet geschoold zijn en geleerd hebben om de bijbel te lezen en de lagen eruit te halen. Want je bent bezig met geloofsvorming van anderen, met levend geloof. Scheefgroei is volgens hem, snel gebeurd.

Als begeleider moet je zelf toehoorder durven zijn en heel goed kunnen luisteren.

Evaluatie:

Pastoor C is enthousiast over deze formule en meestal laten de deelnemers, na afloop, wel doorschemeren wat ze van de avond vonden.

Je kunt rustig stellen dat zo’n avond altijd wat brengt, zegt hij. Tot slot:

Het is duidelijk dat de deelnemers van de hierboven beschreven groep, echt bij de tekst blijven. Hun eigen ervaringen zijn daaraan min of meer ondergeschikt. Pastoor C leidt soms (tijdens bepaalde bezinningsdagen voor de parochianen) een

“Bibliodrama”. Meestal gaat het hier om een groep die niet ervaren is met het lezen van bijbelteksten. Bij deze groep komt de eigen stem en de eigen verhaal meer aan bod.

Ook hier zet pastoor C eerst de historisch- kritische methode in, voordat de tekst (soms uit de nieuwste vertaling en soms uit de Staten Vertaling)wordt gelezen en de rollen worden ingenomen. Het verhaal heeft hier enige inleiding nodig om iets van de context van het verhaal te kennen. De vragen die pastoor C stelt bij het verhaal van Jona bijvoorbeeld:

Wie is Jona? Wat zijn Ninivieten? Wat is er met de stad aan de hand? Hoe groot is die stad? Wie leven er in die stad? Waarom moet Jona erheen?

Volgens pastoor C stel je eerst dit soort vragen en pas daarna duik je het verhaal in en worden de rollen ingenomen. De onderscheidende vraag is volgens hem: Gaan wij met het verhaal aan de haal of gaat het verhaal met ons aan de haal? Bij groep zeven op de plaatselijke basisschool is pastoor C op een heel andere manier bezig met bijbellezen. Hier gaat hij niet bepaald exegetisch te werk, zegt hij, maar probeert de kinderen open en ontvankelijk te maken voor een bijbeltekst.

(23)

Hij zoekt uit de Willibrordvertaling een lezing die aansluit bij hun eigen leven. Meestal een lezing over broers en zussen, zoals bijvoorbeeld: Kain en Abel; Ismaël en Isaac; Jacob en Esau; Jacob en zijn broers en zusje; Jozef en zijn broers.

Hij leert ze dat de bijbel geen geschiedenisboek is en hij vraagt ze wat het betekent wanneer hij zegt: “Jij bent het zonnetje in de klas.”

Zo leert hij ze om bij het lezen onderscheid te maken tussen “eerste” en “tweede” taal.

Wanneer het bijbelverhaal is voorgelezen vraagt hij: “En wat vertelt dat oude verhaal nu over ons?” Het is een openbaring voor ze, als ze erachter komen dat de

bijbeltekst over hen zelf gaat.

___________________________________________________________________

*Situatie D

De bijeenkomst wordt “Bijbel-gespreksgroep” genoemd. Algemene informatie:

In deze situatie worden de bijbelteksten in kloosterverband gelezen, door een groep bejaarde zusters. De deelnemers worden begeleidt door de pastoraal werkster van de congregatie, die ik vervolgens pastor D noem, omdat zij binnenshuis ook met “pastor” wordt aangesproken.

De doelstelling van de bijeenkomsten is geloofsverdieping door een samenkomen rond het Woord.

Pastor D moedigt de zusters aan om voorafgaand aan de bijeenkomst, eerst rustig thuis de tekst te lezen. Ze heeft zelf onderricht gehad in de methode lectio divina en ze probeert stapje voor stapje om de zusters daar vertrouwd mee te maken.

Nadat de zusters eerst op hun kamer de tekst lazen, deze vervolgens in stilte op zich lieten inwerken en in het geheel in gebed neerlegden, probeert pastor D vervolgens dezelfde stappen nogmaals door de bijeenkomst heen te “vlechten”. Wanneer ze er op deze flexibele manier mee omgaat, valt er tijdens de bijeenkomst ruimte in te bouwen voor het geloofsgesprek. Het is volgens haar van groot belang dat de

begeleider, bij het kiezen van een methode om de bijbel te lezen, de doelgroep goed voor ogen heeft en tijdens de bijeenkomsten zo flexibel is om de vorm eventueel aan te passen. Zij heeft hier te maken met zusters van ruim tachtig jaar oud.

In het algemeen (en dat geldt ook voor het pastoraat), vindt ze dat je mag

“experimenteren” met de vorm van bijbellezen. Je moet je doelgroep in de gaten houden, telkens meebewegen en bereid zijn om je methode soms wat aan te passen.

Telkens komen andere aspecten op de voorgrond en telkens moeten jouw woorden aansluiten bij deze deelnemers en bij hun situatie, zegt ze.

Pastor D gaat dus constant flexibel met de methode om. Ze bepaalt ieder moment wat de volgende stap is. Het ene moment kiest ze ervoor om terug te gaan naar de tekst, het andere moment geeft ze ruimte aan een deelnemer of ze pakt een eerder onderwerp uit het gesprek terug (waarvan ze een aantekening maakte) en gaat daar nog even op door. Ze gaat dus heel intuïtief om met de stappen van lectio divina, zonder ze uit het hoofd te verliezen. Ze houdt tijdens de bijeenkomst wel de stappen

(24)

lectio, meditatio, oratio als patroon in haar hoofd, maar de vorm waarin dat wordt gegoten is telkens verschillend.

Het initiatief voor deze bijeenkomsten kwam overigens niet alleen bij pastor D vandaan, maar ook bij de zusters zelf (althans van enkelen). Toen paus Benedictus zich in 2005 had uitgesproken voor de methode van lectio divina had pastor D dit bericht op een aantal mededelingenborden gehangen. Ze werd door meerdere

zusters hierover vervolgens aangesproken. Zo sloot het bericht mooi aan bij de reeds bestaande plannen om de bijbelgroepen weer op te starten. Een poosje geleden was pastor D ermee gestopt omdat het vuur eruit raakte en de animo terugliep. Een kleine groep zusters die reeds jaren met elkaar (zonder pastor D) samen de bijbel leest, volgens de stappen van de lectio divina, werd bevestigd door het bericht van de paus.

Voor de groepssamenstelling wordt geen selectie toegepast. Pastor D is van mening dat verscheidenheid het delen van ervaringen rijker maakt.

Heel belangrijk is het volgens haar dat er tijd genomen wordt voor de processen. Je kunt mensen nooit versneld door hun proces duwen. Je moet er rekening mee houden dat het ook emoties kan oproepen. Al speelt het verschil in verstandelijk intellect eigenlijk geen rol van doorslaggevende betekenis, het speelt natuurlijk altijd wel enigzins mee. Pastor D probeert daar soepel mee om te gaan. De zusters die in het verleden niet de kans gehad hebben om zich te verdiepen, geeft ze tijdens de bijeenkomst wat extra ruimte.

Ze let er op wat er gaandeweg het groepsproces gebeurt. Het gebeurt weleens dat een zuster niet goed in de groep past. Dementie kan bijvoorbeeld een rol gaan spelen. In dat geval wordt de zusters aangeboden om mee te doen in de “Meerzorg- groep”, waarvan in Situatie E uitgebreider verslag wordt gedaan.

De verschillen tussen deze bestaande groepen zijn wel groot, maar een tussengroep is volgens pastor D niet nodig. Ze geeft wel aan dat je er op moet letten, dat iemand die de overstap maakt naar de andere groep, vooral in het begin, wat extra aandacht en ruimte voor eigen inbreng behoeft.

De groepsgrootte is negen deelnemers: acht zusters en pastor D, die zichzelf ook deelnemer noemt. Deze groepsgrootte vindt ze nu prima. Twaalf deelnemers zou ze te veel vinden. Dan zou ze de groep liever opsplitsen. Bij twaalf deelnemers is er namelijk te weinig ruimte om iedereen aan bod te laten komen.

Drie deelnemers vindt ze ook niet ideaal, omdat er dan te weinig beweging plaatsvindt tussen de deelnemers.

In dat laatste geval zou je de bijeenkomst anders moeten inrichten en korter moeten laten duren.

De bijeenkomsten hebben in principe een vast stramien: ze vinden elke

dinsdagochtend plaats en duren een uur. Dit is, gezien de leeftijd van de zusters, lang genoeg. Rond de feestdagen en vakanties wordt, op verzoek van de zusters, afgezien van de bijeenkomsten.

Ierdereen is overigens vrij om aan- of af te haken bij de groep, maar wanneer de zusters zich eenmaal hebben aangesloten, voelen ze het als een verplichting om trouw te blijven komen.

(25)

De ruimte is meestal een vergaderkamer en dat bevalt goed. De voorbereiding:

Pastor D kiest gebruikt in principe de tekst uit het evangelie van de komende zondag. Omdat tijdens die vieringen de Wiilibrordvertaling wordt gebruikt, kiest ze dezelfde vertaling voor de bijeenkomst. Ze controleert bovendien of de tekst ook letterlijk overeenkomt met de tekst van de viering. Dat is voor de zusters belangrijk omdat het herkenning geeft.

De ene tekst is soms beter geschikt dan de andere, vertelt ze. Een tekst die

eenvoudig is en dicht bij de mensen ligt werkt beter volgens pastor D, omdat de tekst goed in jezelf moet kunnen resoneren.

Wanneer je bijvoorbeeld een tekst uit de Apocalyps neemt, vindt er minder makkelijk een ontmoeting plaats. Pastor D heeft, op verzoek, weleens een tekst uit de

Apocalyps genomen, maar zo’n tekst vraagt om meer exegese om goed te kunnen functioneren binnen deze bijeenkomst. Pastor D kiest er bij een dergelijke moeilijke tekst voor om andere stappen te nemen:

De deelnemers krijgen vantevoren niet alleen de tekst maar ook een aantal

richtvragen en een stukje algemene informatie. De vragen en de informatie maken het voor de deelnemers mogelijk om daarna weer zelfstandig de vertrouwde stappen te maken. De deelnemers worden er vantevoren ook van op de hoogte gesteld dat het een “pittige” tekst is deze keer. Ze worden dan in de gelegenheid gesteld om al dan niet mee te doen en kiezen er bewust voor.

Twee dagen voor de bijeenkomst krijgen alle deelnemers de geprinte tekst aangeboden met een paar stappen van de methode lectio divina.

Op die manier leren de deelnemers beetje bij beetje aan, om de tekst volgens deze methode te lezen.

Soms staat er een vraag bij de tekst. Afhankelijk van de tekst is deze vraag exege-tisch of op de eigen ervaring gericht.

De bijeenkomst:

De tekst wordt door één van de deelnemers voorgelezen. Pastor D vertelt dat ze de stappen lectio, meditatio, oratio, contemplatio door de bijeenkomst heen probeert te vlechten. Soms laat iemand namelijk al vrij snel een onderwerp los waarover

gesproken kan worden. Dan kijkt de pastor hoe het gesprek van nature verloopt. Vandaaruit probeert ze het gesprek te verdiepen. Maar soms is het beter om de tekst meteen voor een tweede keer te lezen.

In principe houdt ze dit in haar achterhoofd: a) Lectio

Een korte tekst lezen uit de Schrift (waarbij het gaat om letterlijk begrip). Een voorstelling maken van het gelezene (twee á drie minuten lang).

b) Meditatio

De tekst uit de Schrift opnieuw lezen.

De vraag stellen: Wat is de boodschap voor mij? (twee á drie minuten lang). c) Oratio

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

“Na de vakantie zijn we niet zo vaak geweest maar daarvoor wel elke keer, vier of vijf weken, samen speelgoed of boekjes.” “We gaan één keer in de zoveel tijd naar de bieb maar

In Dordrecht zijn veel kwetsbare mensen en gezinnen, zowel jong als oud(er), voor wie de zorg voor het gezin of voor zichzelf moeilijk is en voor wie meedoen in het

ontwikkelingsonderzoek was als volgt: het ontwikkelen van een interventie voor de Jeugdzorg plus instelling Horizon voor de voorziening Hestia die goed aansluit op de doelgroep,

• We hopen dat er in andere wijken en dorpen een vergelijkbare beweging op gang komt. De rol van de gemeente zit in het stimuleren, inspireren en ondersteunen van deze beweging.

Maatregelen die nodig zijn kunnen niet alleen door Asten worden opgepakt, brede regionale samenwerking hierin is nodig.. Asten kan zelfstandig een aantal

Trek met groen een kring rond een stukje dat laat zien dat deze mensen vrienden zijn..  Kun je deze stukjes terugvinden op

Als je gaat beweren dat iemand direct “Gods aanwezigheid kan ervaren” maak dan maar zeker dat je recht in je schoenen staat want God sluit zijn ogen niet voor valse

Net zo goed zijn er echter leken die dat absoluut niet willen.. Een niet te