• No results found

Vrijheidsbeperkende maatregelen binnen orthopedagogische behandelcentra

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vrijheidsbeperkende maatregelen binnen orthopedagogische behandelcentra"

Copied!
47
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vrijheidsbeperkende maatregelen binnen

Orthopedagogische Behandelcentra

Restriction of freedom in institutional care for youth with

mild intellectual disability

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek

Graduate School of Child Development and Education

Universiteit van Amsterdam

Auteur: C. van Brummelen

Studentnummer: 10631429

Begeleider: K. Jurrius

Tweede beoordelaar: E. Kornelis

Amsterdam, mei 2015

(2)

Inhoudsopgave

Abstract ... 3

Hoofdstuk 1: Inleiding ... 4

Hoofdstuk 2: Methode ... 9

2.1 Context van het onderzoek ... 9

2.2 Onderzoeksopzet ... 9

2.3 Onderzoeksgroep ... 10

2.4 Procedure ... 10

2.5 Meetinstrumenten ... 11

2.6 Analyse ... 12

Hoofdstuk 3: Resultaten – Verschillende perspectieven op vrijheidsbeperkende maatregelen ... 14

3.1 Jongeren... 14

3.2 Ouders ... 17

3.3 Hulpverleners ... 19

Hoofdstuk 4: Resultaten – Casussen jongeren en ideeën van ouders en hulpverleners ... 21

4.1 Beperkingen in telefoon/computer/internetgebruik ... 21

4.2 Beperkingen in bewegingsvrijheid ... 23

4.3 Tijdsafspraken ... 24

4.4 Conflicten met groepsleiding en sancties ... 25

Hoofdstuk 5: Discussie ... 26 5.1 Deelvraag 1... 26 5.2 Deelvraag 2... 27 5.3 Hoofdvraag ... 28 5.4 Theorie en regelgeving ... 36 5.5 Beperkingen en aanbevelingen ... 38 Bronvermelding ... 40 Bijlagen ... 43

(3)

Abstract

The aim of this study is to examine the most effective way to implement freedom restrictions in the opinion of clients, parents and group workers. Firstly, interviews were held with twenty-four young clients living in ‘Reik’, a Dutch institutional group home. Secondly, fifteen telephone interviews were held with their parents. Finally, thirteen group workers completed a questionnaire regarding freedom restrictions.

Several recommendations can be made for the treatment program at Reik. Firstly, better communication is necessary among group workers but also between clients and group workers. Additionally, the underlying purpose of the restrictions should be made more clear in order for them to work. Group workers need to use a more individually focused approach. Furthermore, less staff turnover is essential and the quality of treatment plan needs to be improved and subjected to cyclic evaluations. Lastly periodic training of staff about freedom restrictions and defining a strict policy regarding freedom restrictions needs to be implemented.

There are two main limiting factors of this study. Firstly, the questionnaire is mainly focused on youth with severe intellectual disabilities. Therefore it is not completely valid to examine the quality of freedom restrictions in the care of youth with mild intellectual disabilities.

Additional research among multiple institutional homes is needed in order to provide conclusive recommendations to improve the implementation of freedom restrictions in youth care.

Keywords: freedom restrictions, mild intellectually disabled youth, institutional group homes.

Trefwoorden: vrijheidsbeperkende maatregelen, jongeren met een licht verstandelijke beperking, Orthopedagogische Behandelcentra.

(4)

Hoofdstuk 1: Inleiding

De laatste jaren is er vanuit de media steeds meer aandacht voor vrijheidsbeperkende maatregelen in de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking. Zo raakte het toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen in opspraak, toen duidelijk werd dat de verstandelijk beperkte Brandon urenlang werd vastgeketend aan een muur (Frederiks, 2011). Daarnaast is er, dankzij wetenschappelijk onderzoek, steeds meer kennis over de gevolgen van vrijheidsbeperkende maatregelen. Zo is nu bekend dat langdurig en onjuist gebruik van deze maatregelen, de kwaliteit van leven van cliënten kan aantasten. Tevens kunnen deze maatregelen, volgens de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), zorgen voor fysieke en psychische schade (IGZ, 2012).

Mede door de toename van kennis en de media-aandacht over de gevolgen van vrijheidsbeperkende maatregelen, is er steeds meer kritiek op het toepassen van deze maatregelen en zijn er vanuit het werkveld verschillende initiatieven om vrijheidsbeperking zoveel mogelijk te voorkomen. Een voorbeeld hiervan is de intentieverklaring ‘Zorg voor Vrijheid’, die in 2008 door verschillende organisaties in het werkveld is getekend. Door het ondertekenen van deze verklaring zijn instellingen binnen het werkveld actief bezig gegaan om vrijheidsbeperkende maatregelen zoveel mogelijk te beperken. De IGZ concludeerde in 2012 dat verschillende instellingen stappen in de goede richting hebben gezet. Het afbouwen van vrijheidsbeperkende maatregelen kan echter beter, zo zouden verschillende organisaties de opgestelde kwaliteitscriteria niet strikt genoeg naleven (IGZ, 2012).

Bovengenoemde kwaliteitscriteria zijn in 2006 opgesteld door de Universiteit Maastricht, in samenwerking met vijf instellingen uit het werkveld en de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN). De criteria geven richting aan het verantwoord toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen in de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking. De criteria zijn onderverdeeld in zes categorieën (Dörenberg, Embregts, van Nieuwenhuijzen, & Frederiks, 2013-A).

De eerste categorie omvat de kwaliteitscriteria gericht op communicatie. Abma et al. (2007) stellen dat de cliënten en hun ouders betrokken moeten worden bij het besluit om over te gaan tot vrijheidsbeperkende maatregelen. Wanneer cliënten actief worden betrokken bij de behandeling is er een grotere kans van slagen (Bartelink, ten Berge, & van Yperen, 2013; Van Yperen, Booy, & van der Veldt, 2003). Swift en Callahan (2009) stellen zelfs dat jongeren die inspraak hebben in de behandeling 58% meer kans hebben om betere resultaten te behalen, dan jongeren die niet worden betrokken in de besluitvorming rondom hun behandeling. Beelen en van Hecke (2012) spreken over het creëren van participatieruimte richting de cliënt. Participatieruimte is het proces waarbij geluisterd wordt naar de cliënten en waarin zij mee kunnen beslissen over hun behandeling. Abma et al. (2008) gaan hierin een stap verder. Zij pleiten voor een dialogische aanpak, waarin niet alleen wordt gecommuniceerd met de cliënt en zijn of haar systeem, maar daarnaast ook met de verschillende disciplines die betrokken zijn bij de cliënt. Een dergelijke multidisciplinaire aanpak zorgt ervoor dat hulpverleners vaker stil staan bij

(5)

hun handelen en deze aanpak kan ervoor zorgen dat er minder vrijheidsbeperkende maatregelen worden toegepast (Abma et al., 2008; Vilans, z.j.).

De tweede categorie omvat de deskundigheid van hulpverleners. Deskundigheid gaat over de competentie van hulpverleners en omvat kennis, vaardigheden en attitude. Tevens houdt het in dat hulpverleners in staat zijn om te reflecteren op hun handelen (Abma et al., 2007). Uit onderzoek blijkt dat de deskundigheid van hulpverleners beschouwd kan worden als een algemeen werkzame factor voor effectieve hulpverlening (Van Yperen, van der Steege, Addink, & Boendermaker, 2010). Hulpverleners hebben daarnaast een cruciale rol in het besluit om over te gaan op vrijheidsbeperking. Voldoende kennis en de juiste vaardigheden zijn nodig om de stappen in het besluitvormingsproces te doorlopen (Ten Berge, 2011). Regelmatige scholing draagt bij aan de kennis en vaardigheden van hulpverleners. De IGZ is daarom van mening dat scholing over het thema vrijheidsbeperking een structureel onderdeel moet zijn binnen het beleid van de organisatie (IGZ, 2008). Daarnaast blijkt uit literatuurstudie van Gooiker, van Vliet, Herps en Heeringa (2011) dat effectieve interventies gericht op het verminderen van vrijheidsbeperkende maatregelen, in alle gevallen deskundigheidsbevordering als component bevatten.

De derde categorie gaat over het preventieve beleid dat de organisatie uitdraagt. Dit houdt ten eerste in dat de organisatie een duidelijk beleid en visie heeft rondom het thema vrijheidsbeperking. Uit onderzoek van Hicks, Gibbs, Weatherly en Byford (2009) blijkt dat het moreel onder het personeel hoger is wanneer de organisatie een duidelijke visie uitdraagt. Hulpverleners voelen de steun vanuit het management en zij kunnen hierdoor de werkzaamheden beter aan. Jongeren zijn hierdoor zelf ook positiever en gedragen zich beter, wat vervolgens weer leidt tot minder inzet van vrijheidsbeperkende maatregelen (Boendermaker, van Rooijen, & Berg, 2010). Het preventieve beleid omvat daarnaast het nadenken over alternatieven voor vrijheidsbeperkende maatregelen, om zo de hoeveelheid aan maatregelen te beperken. Van Hooren (2009) beschrijft dat het daarom van belang is dat hulpverleners alert zijn op probleemgedrag en hier tijdig om anticiperen, om zo vergaande vrijheidsbeperkende maatregelen te voorkomen.

De vierde categorie is ‘zorg als proces’. De IGZ (2008) stelt dat hulpverleners zich telkens moeten afvragen waarom bepaalde maatregelen toegepast worden. Jongeren ontwikkelen en groeien, daarom moeten vrijheidsbeperking altijd in tijdsperspectief geplaatst worden. De maatregel die in het begin van de behandeling noodzakelijk was, is na een bepaalde periode wellicht niet meer van belang. Tijdige evaluatie van vrijheidsbeperkende maatregelen is daarom van belang. Evaluatie rondom vrijheidsbeperking houdt in dat er gekeken wordt of de maatregel nuttig is geweest en of er maatregelen zijn die afgebouwd kunnen worden. Tijdige en gedegen evaluatie, waarbij de cliënt wordt betrokken, helpt bij het terugdringen van vrijheidsbeperkende maatregelen (Van Hooren, 2009). Vilans adviseert om een evaluatiecyclus van drie maanden toe te passen (Vilans, z.j.). Om te voorkomen dat er geen evaluatie plaatsvindt, wordt het advies gegeven om al bij het besluit om over te gaan op een vrijheidsbeperkende maatregel, vast te stellen wanneer de maatregel geëvalueerd wordt (Zweers, Lendemeijer, Hamers, Hoegen, & Heesbeen, 2004).

(6)

De vijfde categorie gaat over de verantwoording voor het gebruik van vrijheidsbeperkende maatregelen. Allereerst moeten de motieven, de doelen, de duur en de verschillende vormen van vrijheidsbeperkende maatregelen beschreven zijn in het behandelplan (Moonen, Held, & Leeman, 2011). Het behandelplan wordt opgesteld door een gedragswetenschapper, maar moet voor de overige hulpverleners en voor de cliënt en zijn of haar systeem wel beschikbaar zijn (Dörenberg et al., 2013-A). Vanuit de wet Bijzondere Opnemingen in Psychiatrische Ziekenhuizen (BOPZ) zijn instellingen verplicht om vrijheidsbeperkende maatregelen via een registratiesysteem te melden bij de IGZ, dit betreft de vrijheidsbeperking vanuit onvrijwillige opname. Voor vrijwillige opname is er geen wettelijke registratieverplichting. De IGZ verwacht echter, op basis van de Kwaliteitswet Zorg-instellingen (KWZ), dat organisaties voor dergelijke maatregelen de beschikking hebben over een intern registratiesysteem. Op grond van de KWZ zijn zorginstellingen verplicht om verantwoorde zorg aan te bieden, dit impliceert dat zij een kwaliteitssysteem hanteren, waarin de zorg wordt geregistreerd en geëvalueerd (Dörenberg et al., 2013-A). Tot slot behoort de verantwoording richting collega’s tevens tot deze categorie. Binnen de instelling moet er sprake zijn van een open cultuur om elkaar op het gebruik van vrijheidsbeperkende maatregelen aan te spreken (IGZ, 2008).

De laatste categorie zijn de randvoorwaarden. Adequate randvoorwaarden zorgen ervoor dat hulpverleners in staat zijn om kwalitatief goede zorg te bieden. Het gaat hierbij onder andere om scholing van hulpverleners en het beleid die de organisatie uitdraagt, welke reeds besproken zijn in bovenstaande categorieën. De randvoorwaarden omvatten tevens de personele bezetting en in welke mate er flexwerkers ingezet worden. De Inspectie Jeugdzorg (2009) stelt dat stabiliteit in het personeel een voorwaarde is om een veilig pedagogisch leefklimaat te waarborgen. Personele wisselingen en de inzet van flexwerkers kunnen ervoor zorgen dat er meer vrijheidsbeperkende maatregelen worden toegepast, zeker wanneer deze hulpverleners onvoldoende geïnformeerd worden over de gedragsproblemen van elke afzonderlijke cliënt (Van Hooren, 2009).

Naast de opgestelde kwaliteitscriteria moet er bij de toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen ook rekening gehouden worden met de principes van subsidiariteit, proportionaliteit en effectiviteit. Subsidiariteit houdt in dat men ervoor zorgt dat de minst zware maatregel wordt ingezet tijdens de behandeling. Pas wanneer de meest lichte vorm niet helpt, worden er zwaardere maatregelen getroffen. Proportionaliteit gaat over de juiste verhouding tussen de toegepaste maatregel en de gedragsproblemen. Het mag niet zo zijn dat er bij geringe gedragsproblemen een zware maatregel ingezet wordt. Tot slot betekent effectiviteit dat men voor ogen moet houden of de toegepaste maatregel zijn doel bereikt (Moonen et al., 2011).

De toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen bij onvrijwillige zorg, wordt nu geregeld vanuit de BOPZ. Uit de praktijk blijkt echter dat de BOPZ te veel gericht is op behandelingen in een psychiatrisch ziekenhuis en hierdoor onvoldoende aansluit bij de psychogeriatrie en bij de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking (Rijksoverheid, 2015). Het wetsvoorstel ‘Zorg en Dwang’ moet uitkomst bieden. Deze wet gaat ervan uit dat er in principe geen onvrijwillige zorg in het

(7)

behandelplan wordt opgenomen, het zogenoemde ‘Nee, tenzij…’ principe. Wanneer er wel vrijheids-beperkende maatregelen nodig zijn, dient er een stappenplan gevolgd te worden voor het invoeren van deze maatregelen (VGN, 2014). Het wetsvoorstel is door de Tweede Kamer aangenomen en in de loop van het jaar 2015 zal het voorstel behandeld worden door de Eerste Kamer. Bovengenoemde wetgeving zegt iets over onvrijwillige zorg. Vanuit de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WBGO) is het mogelijk om vrijheidsbeperking toe te passen bij vrijwillige zorg (Moonen et al., 2011).

Alle vormen van drang vallen buiten bovenstaande wetgeving. Drang verschilt van vrijheids-beperkende maatregelen (dwang) doordat een cliënt bij drang alternatieven krijgt aangeboden en dus nog een zekere keuzevrijheid ervaart. De keuze van de jongere wordt echter wel gestuurd, door de alternatieven ‘onaantrekkelijk’ te maken. Een voorbeeld hiervan is de keuze: ‘Je kunt nu je taak uitvoeren, als dit niet gebeurt kun je vanavond niet mee naar de film. Aan jou de keuze’. Vormen van drang worden als noodzakelijk gezien in de opvoeding, om zo het handelen van jongeren te sturen. Vormen van drang beperken dus wel degelijk de vrijheid van jongeren (Moonen et al., 2011).

Bij de behandeling van jongeren met een licht verstandelijke beperking zullen vrijheidsbeperkende maatregelen in verschillende vormen nodig blijven, zeker wanneer vormen van (opvoedkundige) drang meegenomen worden in de definitie van vrijheidsbeperking. De IGZ hanteert een dergelijke brede definitie, zij definiëren vrijheidsbeperkende maatregelen als ‘alle fysieke en verbale maatregelen, die de vrijheid van cliënten beperken’ (IGZ, 2007, p. 3). Er kan zelfs een nog bredere definitie gehanteerd worden; ook de maatregelen die minder zichtbaar zijn en daardoor wellicht minder bewust worden toegepast, zijn vormen van vrijheidsbeperkende maatregelen (Dörenberg et al., 2013-B). De vaste huisregels binnen een leefgroep, zoals niet zelf kunnen bepalen wat je ’s avonds gaat eten, vaste dagprogramma’s met verplichte activiteiten en niet zelf kunnen bepalen wanneer je met vrienden afspreekt, vallen allen onder deze brede definitie.

Een voorbeeld van een setting waarin dergelijke huisregels en vormen van pedagogische drang van toepassing zijn, is de behandeling binnen een Orthopedagogisch Behandelcentrum (OBC). Een OBC richt zich op de zorg, behandeling en verblijf van jongeren tussen de 6 en 21 jaar met een licht verstandelijke beperking die tevens gedragsproblemen laten zien. Binnen een dergelijke leefgroep zijn opvoedkundige (huis)regels opgesteld, die zorgen voor rust en veiligheid en deze regels zouden samenleven mogelijk moeten maken. De Vereniging Orthopedagogische Behandelcentra (VOBC) stelt echter dat jongeren dergelijke huisregels vaak als vrijheidsbeperkend ervaren (VOBC, 2011).

Hulpverleners bevinden zich hierdoor in een spanningsveld, waarin zij aan de ene kant bezig zijn met opvoeden en de daarbij behorende regels en sancties opleggen. Aan de andere kant krijgen deze opvoedkundige regels in de zorg voor mensen met een licht verstandelijke beperking een heel ander karakter. Dit komt voornamelijk doordat de regels niet door ouders, maar door hulpverleners opgelegd worden. Daarnaast krijgen de regels een ander karakter, doordat de regels die opgelegd worden vaak door oudere jongeren nageleefd moeten worden. Door de cognitieve beperking van deze jongeren functioneren zij echter veelal niet volgens hun kalenderleeftijd. Hierdoor worden de

(8)

opvoedkundige regels al snel als vrijheidsbeperkend gezien (Dörenberg et al., 2013-B). De vraag is dan hoe dergelijke vrijheidsbeperkende maatregelen op een juiste manier ingezet kunnen worden.

Tevens hebben deze jongeren, naast hun beperking in cognitief en sociaal adaptief functioneren, veelal bijkomende gedragsproblematiek en psychiatrische stoornissen. Juist deze bijkomende problematiek maakt de zorg en behandeling voor deze doelgroep complex. De hulpverlenersrelatie kan door deze problematiek onder druk komen te staan en hulpverleners kunnen zich machteloos voelen. Deze onmacht kan er voor zorgen dat hulpverleners sneller vrijheidsbeperkende maatregelen inzetten (Dörenberg et al., 2013-B).

Tot nu toe richt onderzoek zich voornamelijk op de prevalentie en aard van vrijheidsbeperkende maatregelen (Gooiker et al., 2011; Moonen et al., 2011). In het verlengde hiervan richten enkele studies zich op kwaliteitsrichtlijnen voor het verminderen van deze maatregelen of op de ervaringen van hulpverleners (IGZ, 2008; IGZ, 2012; De Veer et al., 2013). Het gaat hierbij dan veelal om de complexere en zichtbare vrijheidsbeperking zoals fixatie, afzondering en separatie. Zoals hiervoor geschetst, is in een opvoedomgeving voor licht verstandelijk beperkte jongeren zoals in Orthopedagogische Behandelcentra, vrijheidsbeperking soms op een heel andere manier aan aanwezig: minder zichtbaar en de maatregelen worden gezien als onderdeel van de dagelijkse opvoeding. Er is tot nu toe weinig onderzoek gedaan naar deze minder zichtbare vormen van vrijheidsbeperking.

Daarnaast wordt de mening en ervaring van jongeren (cliënten), die de vrijheidsbeperkende maatregelen ondergaan, bij al deze studies buiten beschouwing gelaten. Onderhavig onderzoek richt zich daarom juist op de ervaringen en meningen van de jongeren. De focus op de cliënt is van belang omdat zij de ‘expert’ zijn bij het ondergaan van vrijheidsbeperkende maatregelen. Jongeren zijn in staat om te beschrijven hoe het is om als individu in je vrijheid beperkt te worden. Daarnaast kunnen zij uitleggen wat de gevolgen voor hen persoonlijk zijn, wanneer zij vrijheidsbeperkende maatregelen opgelegd krijgen.

De vraagstelling bij dit onderzoek luidt daarom als volgt: Op welke manier kunnen

vrijheidsbeperkende maatregelen effectiever worden ingezet binnen OBC Reik, volgens cliënten, ouders en hulpverleners? De bijbehorende deelvragen zijn; 1.1 Welke voorbeelden, knelpunten,

alternatieven en overige opmerkelijke zaken benoemen cliënten als het gaat om de huidige vrijheidsbeperkende maatregelen en hoe denken ouders en hulpverleners hierover? 1.2 Welke verbetermogelijkheden in het beleid en de uitvoering van vrijheidsbeperkende maatregelen binnen Reik benoemen cliënten, ouders en hulpverleners?

Het is van maatschappelijk belang dat er een antwoord komt op de vraag hoe vrijheidsbeperkende maatregelen effectiever ingezet kunnen worden. Zoals eerder beschreven zullen bepaalde maatregelen nodig blijven. Echter weet men ook dat langdurig gebruik en onjuiste toepassing van deze maatregelen ernstige fysieke en psychische schade tot gevolg kan hebben (IGZ, 2012). Het is daarom van belang om

(9)

duidelijk te hebben hoe deze maatregelen op een effectieve wijze ingezet kunnen worden. Daarnaast is deze vraag van wetenschappelijk belang, omdat voorgaand onderzoek de mening van de cliënt weinig heeft beschreven. De benadering vanuit de cliënt maakt het mogelijk om vanuit een andere invalshoek te kijken naar mogelijke knelpunten en oplossingen bij het toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen.

Deze studie richt zich echter niet alleen op cliënten. De ervaringen en meningen van ouders en hulpverleners worden ook beschreven. Door ook deze partijen te laten deelnemen, is het mogelijk om een compleet beeld te schetsen van mogelijke knelpunten rond het thema vrijheidsbeperking. Tevens wordt er binnen het onderzoek met alle partijen gezocht naar mogelijke alternatieven en oplossingen. Op deze manier bereikt men een overeenstemming die voor elke partij haalbaar en acceptabel is. Deze overeenstemming kan er wellicht voor zorgen dat de zorg en behandeling voor mensen met een licht verstandelijke verbeterd kan worden.

Hoofdstuk 2: Methode

2.1 Context van het onderzoek

OBC Reik heeft de vraag neergelegd bij Stichting Alexander om een onderzoek te starten rondom het thema vrijheidsbeperking. Huidig afstudeeronderzoek is geschreven binnen dit traject, de auteur van dit onderzoek heeft daarom deel uitgemaakt van het onderzoeksteam dat het traject heeft uitgevoerd. Het onderzoeksteam heeft de data verzameld, geanalyseerd en verwerkt.

Het verschil tussen het traject dat Stichting Alexander uitvoert en onderhavig afstudeer-onderzoek, is dat het onderzoek van Stichting Alexander zich voornamelijk richt op de visie van cliënten. Het afstudeeronderzoek omvat, naast de visie van cliënten, ook de visie van ouders en hulpverleners. Tevens wordt in onderhavig onderzoek de wetenschappelijke kennis over het effectief inzetten van vrijheidsbeperkende maatregelen meegenomen.

2.2. Onderzoeksopzet

Deze studie betreft een casestudie, waarin binnen één organisatie de meningen van cliënten, ouders en hulpverleners worden bestudeerd. In een casestudie is het mogelijk om een bepaald fenomeen heel gericht binnen zijn context te bestuderen (Baxter & Jack, 2008). In huidig onderzoek is er gebruik gemaakt van een combinatie van zowel kwalitatief als kwantitatief onderzoek, het zogenoemde mixed methods design (Johnson & Onwuegbuzie, 2004). De dataverzameling door middel van panel-gesprekken met cliënten, de telefonische interviews met ouders en de werkgroep-bijeenkomst voor alle betrokken subgroepen, behoren tot de kwalitatieve onderzoeksmethode. De afname van de vragenlijst, ingevuld door hulpverleners, behoort tot de kwantitatieve onderzoeksmethode. Door de inzet van meerdere methoden, was het mogelijk om vanuit verschillende invalshoeken het fenomeen ‘vrijheidsbeperkende maatregelen’ te bestuderen. Tevens is her hierdoor mogelijk om op verschillende

(10)

momenten data te verzamelen en verschillende informaten te betrekken. Deze methode wordt ‘triangulatie’ genoemd en het is bekend dat dit de kwaliteit van het onderzoek bevordert (Boeije, 2012).

2.3 Onderzoeksgroep

Deze studie richt zich op cliënten (jongeren), ouders en hulpverleners van het Orthopedagogisch Behandelcentrum van de organisatie Reik te Winschoten. Deze drie subgroepen zijn in het onderzoek meegenomen, omdat zij allen op een andere wijze te maken hebben met vrijheidsbeperkende maatregelen. Door de verschillende visies uiteen te zetten, is het mogelijk om een compleet beeld te schetsen rondom het onderwerp vrijheidsbeperking.

De eerste groep respondenten zijn de cliënten, die verblijven op de leefgroepen van Reik. In totaal hebben er 24 jongeren deelgenomen aan de panelgesprekken. De leeftijd lag tussen de 10 en 22 jaar. Er namen 11 meisjes en 13 jongens deel aan het onderzoek. De tweede groep respondenten zijn de ouders van de cliënten. In totaal zijn er 25 ouders benaderd. Er waren 15 ouders bereid om mee te werken aan de telefonische interviews. Van deze respondenten zijn er 4 vrouw en 11 man. De derde groep respondenten zijn de hulpverleners. Hen is gevraagd om een vragenlijst in te vullen. Er zijn 88 hulpverleners benaderd. Dit waren zowel behandelcoördinatoren, als groepsleiders. In totaal hebben 13 groepsleiders de vragenlijst ingevuld.

Uit deze drie groepen respondenten waren vervolgens 16 respondenten bereid om deel te nemen aan de werkgroep-bijeenkomst. Tijdens de werkgroep-bijeenkomst waren er 4 cliënten, 6 hulpverleners en 6 ouders aanwezig.

2.4 Procedure

Allereerst hebben de zes panelgesprekken plaatsgevonden. De gespreksleiders bij de panelgesprekken waren drie werknemers van Stichting Alexander en een student Forensische Orthopedagogiek. Per panelgesprek zijn deze personen opgedeeld in twee groepen. Elk panelgesprek duurde circa 30 tot 45 minuten. De jongeren, die op dat moment verbleven op de leefgroepen, deden automatisch mee aan de panelgesprekken. Na een korte introductie, met een uitleg over vrijheidsbeperkende maatregelen, gingen de panelgesprekken van start. Door de panelgesprekken op te nemen, was het mogelijk om de informatie op een later moment letterlijk uit te schrijven. Op deze manier is er tijdens de analyse minder kans op vertekening en wordt er recht gedaan aan de ‘echtheid’ van de informatie.

De ouders zijn door middel van een brief op de hoogte gesteld van het onderzoeksproject bij Reik. Tevens zijn de telefonische interviews in deze brief aangekondigd. Een interview duurde circa 20 minuten. De interviews zijn door één onderzoeker afgenomen en de antwoorden zijn direct na het interview uitgetypt, waardoor er minder kans is op vertekening van de gegeven informatie.

De vragenlijsten voor de hulpverleners zijn via het softwareprogramma Qualtrics verspreid. De hulpverleners kregen via een e-mail een link toegestuurd, met daarbij een begeleidende mail met uitleg.

(11)

Alle hulpverleners die werkzaam zijn op de leefgroepen van Reik werden gevraagd om mee te doen aan het onderzoek.

De werving van de deelnemers voor de werkgroep-bijeenkomst heeft op verschillende manieren plaatsgevonden. Tijdens de panelgesprekken zijn de jongeren op de hoogte gesteld van de werkgroep-bijeenkomst en is er besproken wie interesse zou hebben om deel te nemen. De ouders zijn tijdens de telefonische interviews gevraagd om deel te nemen aan de bijeenkomst. De hulverleners kregen vanuit een beleidsmedewerker een e-mail met daarin een uitnodiging voor de bijeenkomst

.

De werkgroep-bijeenkomst duurde 2,5 uur. Na een korte introductie over het thema vrijheidsbeperking, werd de eerste casus plenair besproken. De genoemde knelpunten en oplossingen werden op een flap-over genoteerd. Vervolgens gingen de deelnemers uiteen in drie groepen. Elke groep bestond uit één tot twee cliënten, twee ouders en twee hulpverleners. Er volgden drie rondes, waarbij de groepen per ronde een nieuwe casus bespraken. De deelnemers werd gevraagd om na te denken over de knelpunten en oplossingen op korte- en lange termijn en deze op de over te noteren. Het resultaat van deze avond waren vier flap-overs waarbij elke groep knelpunten en oplossingen genoteerd had.

2.5 Meetinstrumenten

Voorafgaand aan de panelgesprekken met jongeren is een leidraad opgesteld, die richting geeft aan de gesprekken. Deze leidraad is te vinden in bijlage 1. Er is voor gekozen om de panelgesprekken vooraf niet veel voor te structureren met opgestelde vragen. Door open in gesprek te gaan, is er ruimte voor de inbreng van de jongeren. Hetgeen de jongeren vertellen, geeft sturing aan het gesprek en niet de vooraf opgestelde vragen. Door echter vooraf wel een leidraad op te stellen, wordt de kwaliteit van het onderzoek bewaakt. Door het gebruik van een leidraad staan alle onderwerpen die uitgevraagd dienen te worden vooraf vast. Op deze manier is de interne betrouwbaarheid voor een groot deel gewaarborgd, doordat de subjectieve rol van de verschillende onderzoekers wordt verkleind.

Daarnaast zijn de vragen voor de telefonische interviews vooraf opgesteld. Deze vragen zijn te vinden in bijlage 2. In totaal zijn er 13 open vragen opgesteld. Aan het einde van het interview kwamen 12 situaties aan bod, waarin de respondent kon aangeven wat hij/zij van deze situatie vindt. Het ging hierbij om situaties waarin een vrijheidsbeperkende maatregel werd toegepast. Het voorleggen van dergelijke situaties zorgt ervoor dat ouders, die geen duidelijk beeld hebben van vrijheidsbeperkende maatregelen, toch een mening kunnen vormen over dit onderwerp.

De vragenlijst ‘Analyse kwaliteitscriteria vrijheidsbeperkende maatregelen’ werd ingevuld door hulpverleners. De vragenlijst vraagt naar de aanwezigheid van kwaliteitscriteria, die richting geven aan het verantwoord toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen. Deze vragenlijst is ontwikkeld door Vilans, een landelijk kenniscentrum voor langdurige zorg. De lijst is opgesteld op basis van theoretische kennis en is een resultaat van het project ‘Ban de band’ (Vilans, 2012). Er is bij Vilans navraag gedaan naar de betrouwbaarheid en validiteit van de vragenlijst, hier is echter geen onderzoek naar gedaan. De lijst is een uitkomst van breder onderzoek en wordt onder andere door de IGZ gezien als aanvaardbaar

(12)

en juist instrument om de kwaliteit van het toepassen van vrijheidsbeperking te meten (IGZ, 2008). Daarnaast wordt de vragenlijst voornamelijk beschrijvend ingezet en daarom wordt er voor gekozen om het instrument in te zetten in huidig onderzoek.

De vragenlijst bestaat uit 31 gesloten vragen/stellingen, verdeeld over zes categorieën. Deze zes categorieën zijn; communicatie, preventief beleid, deskundigheid, zorg als proces, verantwoording en tot slot randvoorwaarden. Elk item dient met ‘ja’ of ‘nee’ beantwoord te worden. Hiermee geeft de hulpverlener aan of, hetgeen de stelling aangeeft, binnen de organisatie plaats vindt. Bij 26 items is er tevens de mogelijkheid om een cijfer in te vullen. Er kan tussen de 1 en 10 gescoord worden. Een ‘nee’ krijgt altijd cijferwaarde 1. De respondent vult een 3 in wanneer het wel gebeurt, maar het veel beter kan. De respondent geeft een 7 wanneer het gebeurt en het redelijk goed gaat, maar nog wel beter kan. Tot slot geeft de respondent een 10 wanneer het altijd gebeurt en het uitstekend gaat. Voor onderhavig onderzoek zijn drie gesloten vragen toegevoegd om iets te kunnen zeggen over de respondenten. Het gaat hierbij om geslacht, functie, en aantal dienstjaren binnen Reik. Om de afname van de vragenlijst overzichtelijk te houden voor de respondenten is tevens de mogelijkheid toegevoegd om bij alle vragen een cijferwaardering toe te kennen.

Tot slot is een focusgroepleidraad opgesteld, met daarin vier casussen. Tijdens de werkgroep-bijeenkomst worden deze casussen behandeld, waarin vrijheidsbeperkende maatregelen worden toegepast. Er is voor gekozen om in deze casussen de vrijheidsbeperkende maatregelen te beschrijven, die door de jongeren het meest worden genoemd. Per behandelde casus is er één flap-over beschikbaar, waarop de deelnemers knelpunten en oplossingen hebben genoteerd.

2.6 Analyse

2.6.1 Deelvraag 1: Welke voorbeelden, knelpunten, alternatieven en overige opmerkelijke zaken

benoemen cliënten als het gaat om de huidige vrijheidsbeperkende maatregelen en hoe denken ouders en hulpverleners hierover?

Voor het beantwoorden van bovenstaande deelvraag, is er gebruikt gemaakt van de transcripten van de panelgesprekken met cliënten, de transcripten van de telefonische interviews met ouders en de antwoorden op de vragenlijst voor hulpverleners. De transcripten van de panelgesprekken en de transcripten van de telefonische interviews, zijn via het softwareprogramma Nvivo gecodeerd. Door Nvivo te gebruiken was het mogelijk om de analyse op een systematische wijze te laten plaatsvinden, wat de kwaliteit van het onderzoek bevorderd. Tevens zijn alle analyses uitgevoerd door één onderzoeker, waardoor er geen vertekeningen kunnen zijn door een verschillende wijze van coderen.

Alle relevante fragmenten werden voorzien van één of meerdere codes. De volgende stap was het zogenoemde ‘axiaal coderen’. De codes zijn bij het axiaal coderen onderverdeeld in verschillende categorieën (Boeije, 2012). Het resultaat is een codeboom, waarin de informatie van jongeren en ouders geclusterd is in de thema’s: voorbeelden van vrijheidsbeperkende maatregelen, vrijheid, communicatie, verbeterpunten, begrijpen en eens zijn met de regels, gevolgen/sancties bij niet nakomen van afspraken,

(13)

individuele regels, haalbaarheid regels en tot slot de uitvoering van de vrijheidsbeperkende maatregel door groepsleiding. De volledige codeboom is te vinden in bijlage 3.

Bij de verslaglegging van de resultaten van de panelgesprekken en van de telefonische interviews is er zoveel mogelijk gestreefd naar het zogenoemde ‘thick description’. Door informatie zo gedetailleerd mogelijk te vermelden en door gebruik te maken van uitgebreide citaten, wordt er recht gedaan aan de ‘echtheid’ van de informatie en wordt voorkomen dat de onderzoeker zijn eigen interpretatie volgt (Boeije, 2012; Van Zwieten & Willems, 2004).

Bij de analyse van de vragenlijst voor hulpverleners zijn er allereerst twee items verwijderd, omdat deze items niet door alle respondenten zijn ingevuld en daarom voor vertekening kunnen zorgen. Het gaat hierbij om de items; ‘Bent u op de hoogte van de betekenis en functie van domotica als alternatief voor vrijheidsbeperkende maatregelen?’ en ‘Krijgt u vanuit de Middelen en Maatregelen commissie feedback op het aantal en de ernst van de toegepaste vrijheidsbeperkende maatregelen?’. De antwoorden zijn vervolgens per categorie geanalyseerd. Zo is er per categorie gekeken hoe vaak de respondenten de kwaliteitscriteria als afwezig beoordelen, deze items zijn dan met ‘nee’ beantwoord. Tevens is er gekeken hoe vaak er een onvoldoende (5 of lager) gegeven is op de kwaliteitscriteria. Vervolgens is een gemiddeld rapportcijfer uitgerekend voor de kwaliteitscriteria, die volgens de respondenten aanwezig zijn. Op deze manier wordt er niet enkel een overzicht gegeven van de kwaliteitscriteria die afwezig zijn, maar kan er ook iets gezegd worden over de kwaliteit van de aanwezige kwaliteitscriteria.

2.6.2 Deelvraag 2: Welke verbetermogelijkheden in het beleid en de uitvoering van vrijheidsbeperkende

maatregelen binnen Reik benoemen cliënten, ouders en hulpverleners?

Om deze deelvraag te beantwoorden, is wederom gebruik gemaakt van de transcripten van de panelgesprekken, de transcripten van de telefonische interviews en de antwoorden op de vragenlijsten voor hulpverleners. Tot slot zijn de flap-overs van de werkgroep-bijeenkomst gebruikt, waarop de deelnemers verbetermogelijkheden hebben genoteerd.

Bij de codering van de transcripten (panelgesprekken en interviews) zijn de fragmenten die gaan over verbetermogelijkheden, gecodeerd onder de categorieën; ‘verbeterpunten beleid’ of ‘verbeterpunten uitvoering’. Bij de vragenlijst voor hulpverleners is gekeken welke kwaliteitscriteria het vaakst als afwezig werden beoordeeld en bij welke categorie de meeste onvoldoendes werden gegeven. Bij deze kwaliteitscriteria liggen vanzelfsprekend de meeste verbetermogelijkheden.

2.6.3 Hoofdvraag: Op welke manier kunnen vrijheidsbeperkende maatregelen effectiever worden

ingezet binnen OBC Reik, volgens cliënten, ouders en hulpverleners?

Tot slot zijn alle verbetermogelijkheden, die benoemd zijn door cliënten, ouders en hulpverleners, vergeleken met beschikbare wetenschappelijke literatuur. Deze vergelijking is in eerste instantie gemaakt om zo te beoordelen of de aangedragen verbetermogelijkheden daadwerkelijk kunnen

(14)

bijdragen aan een verbetering voor het inzetten van vrijheidsbeperkende maatregelen binnen OBC Reik. Tevens is hiermee gekeken of de uitkomsten aanleiding geven om de theorie over ‘vrijheidsbeperking’ in de context van de Orthopedagogische Behandelcentra aan te vullen of aan te passen.

Hoofdstuk 3: Resultaten

Verschillende perspectieven op vrijheidsbeperkende maatregelen

3.1 Jongeren

Tijdens de panelgesprekken met jongeren is er gepraat over het thema vrijheidsbeperking. Door met hen in gesprek te gaan, is de mening van cliënten rondom dit thema onderzocht. Er is gevraagd wat vrijheid voor hen betekent en in hoeverre jongeren vrijheid ervaren bij Reik. Tevens is er gevraagd welke regels en afspraken de jongeren als vrijheidsbeperkend ervaren en waar volgens hen verbeterpunten liggen voor het toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen.

3.1.1 Vrijheid

In de panelgesprekken met jongeren is allereerst gepraat over het onderwerp ‘vrijheid’. De jongeren geven aan dat vrijheid voor hen betekent dat je kan gaan en staan waar je wilt. Zo zegt een respondent (16 jaar) over vrijheid: ‘Vrijheid is als je weg wilt zeg maar, gewoon dat je weg kan. Niet dat je

bijvoorbeeld de hele dag opgesloten zit in je kamer’. Een andere respondent (19 jaar) zegt: ‘Je kan dan gewoon de deur uitstappen’. Vrijheid in de algemene betekenis van het woord, wordt door de jongeren

dus voornamelijk uitgelegd als fysieke vrijheid en de mogelijkheid om even weg te kunnen van huis of van de leefgroep.

Wanneer het gaat om de vrijheid die zij ervaren binnen de woonlocatie, dan blijkt dat zij geregeld beperkt worden in deze fysieke vrijheid. Jongeren die op de crisisgroep verblijven en jongeren in de leeftijdscategorie 10 tot en met 15 jaar, geven aan dat zij weinig vrijheid ervaren. Zij geven aan niet altijd van het terrein af te mogen en dat er erg veel regels zijn. Jongeren uit de leeftijdscategorie 16 tot en met 22 jaar zijn positiever over vrijheid. Toch is ook deze groep verdeeld. Zo geven enkele jongeren aan dat zij kunnen gaan en staan waar zij willen, zolang dit in overleg gaat. Anderen geven aan dat het ervaren van vrijheid afhankelijk is van de situatie. Weer anderen geven aan dat zij te oud zijn om in hun vrijheid beperkt te worden, terwijl dit wel degelijk gebeurt.

Het is vervolgens opvallend dat de meeste jongeren wel begrijpen dat zij in hun vrijheid worden beperkt. Zo zegt een respondent (16 jaar): ‘Teveel vrijheid is niet goed. Dan kun je teveel maken en dan

heb je consequenties’. Een andere respondent (16 jaar) zegt hierover: ‘Als je hier alles mag en het thuis beperkt is, dan kom je in de knoop in je hoofd. Dus eigenlijk moet het hetzelfde als thuis zijn. Dat is beter dan alle vrijheid hebben. Dan mag je hierna naar huis toe en dan doe je dezelfde dingen die je hier ook doet en dan kom je weer in de problemen, omdat je alles doet wat je gewend bent. En dan kom je weer in hetzelfde schuitje’.

(15)

De jongeren zijn zich er van bewust dat positief gedrag kan leiden tot een toename van vrijheid. Ze begrijpen dat zij in de eerste periode bij Reik meer worden beperkt in hun vrijheid en dat zij deze vrijheid ‘terug kunnen verdienen’. Zo zegt een jongere (16 jaar) hierover: ‘Je krijgt langzaamaan meer

vrijheid. Je moet hier je vrijheid verdienen’. Een andere opmerking van een jongere (17 jaar): ‘Toen ik hier net was mocht ik bijvoorbeeld maar 15 minuten naar buiten. Later mag je langer naar buiten. De regels zijn er om vertrouwen te krijgen. Achteraf snap je wel waarom die regels er zijn’. Ondanks dat

zij steeds meer vrijheid krijgen, vinden de jongeren wel dat zij bij Reik sterker in hun vrijheid worden beperkt, dan in hun thuissituatie.

3.1.2 Vrijheidsbeperkende maatregelen

Tijdens de panelgesprekken kunnen de jongeren veel voorbeelden noemen van vrijheidsbeperkende maatregelen. Het is opvallend dat de jongeren voornamelijk voorbeelden noemen die betrekking hebben op de huisregels, zoals het doen van corveetaken, omgangsregels, vaste groepsmomenten, bedtijden en computer- en internetgebruik. De vrijheidsbeperkende maatregelen vanuit de BOPZ, zoals verwijdering, afzondering en fixatie worden door geen van de jongeren genoemd. De clusters van gegeven voorbeelden zijn terug te vinden in bijlage 3.

De jongere cliënten bij Reik (10 tot en met 15 jaar) hebben het vaak over de directe gevolgen van een regel. Er wordt hen iets verboden en dit vinden zij niet leuk. De jongeren uit de leeftijdscategorie 16 tot en met 22 jaar hebben het, naast de directe gevolgen, ook over onderwerpen zoals schaamte tegenover vrienden en gevoelens van onrechtvaardigheid. Zo zegt een jongere (20 jaar):

‘Maar het is ook best wel een schaamte als jij in een ruimte bent en jij bent om 22.00 uur nog niet thuis en je wordt gebeld door groepsleiding waar je bent. En op onze leeftijd is dat best wel gênant ja’.

Hieruit blijkt dat deze jongeren vrijheid ervaren als een relatief begrip, waarbij zij de mate van vrijheid afwegen tegen de vrijheden van anderen. Zowel van leeftijdsgenoten binnen, als buiten de instelling.

Daarnaast blijkt dat de jongeren niet altijd begrijpen waarom de regels zijn opgesteld en zij het soms normaal vinden dat regels en sancties aanwezig zijn. Zo benoemen geen van de jongeren dat vrijheidsbeperkende maatregelen zijn opgesteld om hen te beschermen of hen iets te leren. Zo zeg een jongere (19 jaar): ‘Je krijgt dan gewoon een consequentie, verder niets’. Op de vraag waarom een bepaalde regel er is, antwoordt een jongere (14 jaar): ‘Dat is gewoon een groepsregel’. Op de vraag of hen is uitgelegd waarom bepaalde regels er zijn, antwoorden zij negatief. Zo zegt een jongere (15 jaar):

‘Nee, het is me niet uitgelegd. Ja, ze zeiden dat we hier gewoon geen zakgeld krijgen’. Hieruit blijkt dat

het achterliggende opvoedingsdoel wellicht niet expliciet genoeg met jongeren wordt besproken. Hierdoor kan het voor hen moeilijker zijn om de regels te begrijpen.

Tot slot is het opvallend dat de jongeren begrijpen dat de groepssamenstelling meespeelt in het toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen. Zo geven ze aan dat groepsleiding flexibeler omgaat met regels en afspraken wanneer er minder jongeren op de groep wonen en wanneer er minder doorstroom is binnen de leefgroep. Bij opname van nieuwe jongeren worden regels en afspraken

(16)

vervolgens weer aangescherpt. De jongeren begrijpen daarnaast dat een plaatsing op de crisisgroep betekent dat hun vrijheid sterker wordt ingeperkt. Een jongere (13 jaar) zegt hierover: ‘Je bent hier

natuurlijk niet voor niets en volgens mij zijn die regels daardoor strenger aangepast’.

3.1.3 Verbeterpunten

Jongeren noemen verschillende verbeterpunten voor het gebruik van vrijheidsbeperkende maatregelen. Allereerst zijn de jongeren het niet altijd eens over de manier waarop vrijheidsbeperkende maatregelen worden toegepast. Er wordt geregeld gezegd dat het oneerlijk is wanneer er afspraken gemaakt worden voor de hele groep. De jongeren geven aan dat groepsleiding meer zal moeten kijken naar een individuele aanpak en meer in moet schatten of een jongere bepaalde verantwoordelijkheden en vrijheden aan kan. Zo zegt een jongere (20 jaar): ‘Ik vind dat als één iemand er niet mee om kan gaan,

moet je niet de hele groep pakken’. Een andere jongere (14 jaar) zegt hierover: ‘Je moet kijken naar het kind zelf. Kan hij het aan of niet aan?’

Daarnaast vinden de jongeren dat er beter gecommuniceerd moet worden. Jongeren geven aan dat zij niet altijd op de hoogte worden gesteld bij een aanpassing van een bepaalde regel. Ook geven zij een aantal keer aan dat zij vinden dat de groepsleiding niet goed naar hen luistert. Dit heeft tot gevolg dat zij zich niet altijd begrepen voelen. Een jongere (19 jaar) zegt hierover: ‘Als wij iets zeggen dat

anders moet, dan wordt daar niet naar geluisterd’. Gespreksleider: ‘Hoe voel je je daar dan bij?’

Jongere (19 jaar): ‘Ongehoord’. Een jongere (17 jaar) zegt over de communicatie het volgende:

‘Waarom gaan we niet een keer met elkaar zitten? Elke keer als we nieuwe mensen hebben. Dat we bijvoorbeeld één keer in de maand een vergadering hebben. Wat kan anders? Wat vinden wij? Zo’n groepsvergadering’.

Uit bovenstaande informatie blijkt dat jongeren, binnen de woonlocatie van Reik, bewust bezig zijn met het begrip vrijheid. Zij zijn met name bezig met het feit dat zij weinig weg kunnen van de locatie. Daarnaast blijkt dat de jongeren elke dag te maken hebben met vrijheidsbeperkende maatregelen en dat zij geregeld in hun vrijheid worden beperkt. Het gaat hierbij dan voornamelijk om de collectieve vrijheidsbeperkende maatregelen, die opgesteld zijn als huisregels. De meer zichtbare maatregelen vanuit de BOPZ, zoals fixatie en separatie, benoemen de jongeren niet.

De jongeren vinden dat de communicatie vanuit groepsleiding verbeterd kan worden. Ze geven aan niet altijd op de hoogte te zijn van de opgelegde regels en ze voelen zich geregeld ongehoord. Tevens vinden jongeren dat de hulpverleners meer moeten kijken naar de individuele mogelijkheden van een jongere en hierop de regels aan moeten passen.

Aan de hand van de uitkomsten van de panelgesprekken, zijn de vragen voor ouders opgesteld. Zijn ouders het met de jongeren eens als het gaat om de mate van vrijheid bij Reik? Benoemen zij dezelfde vrijheidsbeperkende maatregelen en welke verbeterpunten noemen ouders?

(17)

3.2 Ouders

3.2.1 Vrijheid

Het merendeel van de ouders geeft aan dat zij vinden dat hun kind genoeg vrijheid heeft binnen Reik. Ze geven aan dat de vrijheid van hun kind wel degelijk wordt ingeperkt, maar dat er in overleg wel veel mogelijk is. Zij vinden het daarnaast noodzakelijk dat de vrijheid wordt ingeperkt om een veilig leefklimaat te kunnen waarborgen. Veel ouders geven aan dat zij zich kunnen vinden in de aanpak van Reik. Ze vinden dat zij op één lijn zitten en dat de regels in de thuissituatie vaak hetzelfde zijn.

Vier respondenten vinden dat hun zoon of dochter teveel vrijheid heeft bij Reik. Zo zegt een ouder hierover: ‘Te veel. Ze kunnen gewoon hun eigen gang gaan. Ze komen wanneer ze willen en ze

gaan weg wanneer ze willen. Zonder afspraken over de tijd wanneer ze terug moeten zijn. Misschien is die regel er wel, maar kinderen houden zich er niet aan’. Een andere ouder zegt hierover: ‘Ze heeft teveel vrijheid. Ik vind het een zooitje met de afspraken en het straffen van de jongeren’.

3.2.2 Vrijheidsbeperkende maatregelen

Ouders vinden het moeilijk om concrete voorbeelden te noemen van vrijheidsbeperkende maatregelen. Zij benoemen voornamelijk eindtijden en vrijheidsbeperkende maatregelen in de vorm van sancties, zoals kamerplaatsing en huisarrest. Verder noemen ouders een aantal keer dat de jongeren in overleg moeten wanneer zij zich buiten het terrein willen bewegen. Ouders van jongeren in de leeftijds-categorie 10 tot en met 15 jaar benoemen dat hun kind niet van het terrein af mag zonder begeleiding. Tot slot wordt enkele keren het schoonmaken van de kamer genoemd.

Het is opvallend dat ouders, net zoals jongeren, geen maatregelen benoemen vanuit de BOPZ. Om toch de mening over deze complexere en meer zichtbare vormen van vrijheidsbeperking te achterhalen, is er gericht gevraagd wat ouders vinden van een situatie waarin het kind wordt vastgepakt bij de arm. De meeste ouders vinden dat er situaties denkbaar zijn waarin het vastpakken van een arm noodzakelijk is. Zo zegt een ouder: ‘Ik vind dat ze het recht hebben om dit te doen. Zolang het niet uit

agressie vanuit groepsleiding zelf gebeurd. Maar bijvoorbeeld uit zelfbescherming’. Er zijn echter drie

ouders die vinden dat het vastpakken van een arm niet mag gebeuren. Zij vinden dat incidenten op andere manieren opgelost kunnen worden, zonder fysieke maatregelen. Een ouder zegt hierover: ‘De

lijn bij groepsleiding is heel dun vind ik, wanneer ga je over de grens? Het zijn andermans kinderen. Het moet daarom met woorden en niet fysiek’.

Vrijwel alle ouders benoemen dat het toepassen van bepaalde vrijheidsbeperkende maatregelen leeftijdsafhankelijk is. Men kan een jongere van 17 jaar niet verbieden om van het terrein af te gaan, bij een kind van 10 jaar ligt dit anders. Hetzelfde geldt onder andere voor een verbod op het gebruik van social media en beperkingen in telefoongebruik. Volgens de ouders is het toepassen van dergelijke maatregelen daarnaast afhankelijk van de situatie. Ouders geven aan dat zij situaties kunnen voorstellen waarin een verbod tijdelijk als sanctie wordt ingezet, ook voor jongeren in een oudere leeftijdscategorie. Zo kan het bijvoorbeeld zijn dat een jongere tijdelijk zijn mobiel moet inleveren.

(18)

Ouders zijn zich er dus van bewust dat er per situatie en per individu andere regels opgesteld kunnen worden. Enkele ouders pleiten daarom voor een individuele aanpak, waarbij per individu wordt gekeken welke vrijheden gepast zijn en op welke gebieden de jongere nog baat heeft bij sturing vanuit groepsleiding. Eén ouder geeft hierbij aan dat het van belang is dat er een koppeling wordt gemaakt naar het behandelplan. Het is echter wel opvallend dat slechts één ouder het behandelplan ter sprake brengt. De overige ouders benoemen de koppeling tussen de vrijheidsbeperkende maatregel en het uiteindelijke opvoedingsdoel niet.

Sommige ouders vinden dat het toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen goed verloopt. Toch delen niet alle ouders deze mening. Deze ouders zijn van mening dat de maatregelen strikter toegepast kunnen worden. Zo zegt een ouder: ‘Soms gaat groepsleiding er iets te soepel mee om. Soms

zijn er afspraken gemaakt, maar dan is groepsleiding zich er niet helemaal bewust van. Leiding mag daar meer vat op hebben’. Een andere ouder zegt hierover: ‘Ze mogen wat strenger zijn op de afspraak over tijden. Als mijn dochter belt dat ze wat later is, dan wordt daar makkelijk mee om gegaan’.

Daarnaast wordt aangegeven dat groepsleiding soms de discussie uit de weg gaat met jongeren en daarom snel toegeven.

Het merendeel van de ouders is tevreden over de communicatie vanuit Reik richting ouders, omtrent het thema vrijheidsbeperking. De mentor van de jongeren wordt als een belangrijk element gezien in de communicatie. Ouders vinden het prettig dat zij geregeld op de hoogte gehouden worden van de ontwikkelingen van hun kind. Toch zijn er ook drie ouders die aangeven dat de communicatie beter kan. Ze geven aan dat zij alleen terugkoppeling krijgen vanuit de groep wanneer er iets gebeurd is. Zij zouden graag vaker terugkoppeling willen.

3.2.3 Verbeterpunten

Het algemene beeld dat ouders schetsen, is dat zij tevreden zijn over de behandeling bij Reik. Ouders dragen dan ook weinig verbeterpunten aan. De verbeterpunten die zij wel noemen, hebben voornamelijk betrekking op de communicatie tussen groepsleiders. Zij geven aan dat er niet altijd sprake is van een duidelijke overdracht. Door de personele wisselingen op een dag, hebben de jongeren te maken met veel verschillende hulpverleners. Wanneer er geen goede overdracht plaatsvindt, worden er soms cruciale zaken gemist. Een voorbeeld hiervan is het verstrekken van medicatie. Maar ook toegezegde vrijheden voor de jongeren worden soms gemist. Ouders vinden dat de jongeren hier vervolgens de dupe van zijn.

Verder geven ouders aan dat de groepsleiding niet altijd op één lijn zit. Het zorgt voor veel onduidelijkheid wanneer jongeren bij de ene hulpverlener meer vrijheid hebben, dan bij de andere hulpverlener. Een ouder zegt hierover: ‘Ik vind dat de hulpverleners wel wat meer op één lijn mogen

zitten. De jongeren weten precies bij welke hulpverlener ze wel wat voor elkaar kunnen krijgen en bij welke niet’. Ouders vinden tevens dat groepsleiding meer controle moet houden, wanneer de jongere toe is aan meer vrijheden. Wanneer het mis gaat moeten ze met de jongeren in gesprek gaan, dit vindt nog

(19)

te weinig plaats volgens de ouders. Een ouder zegt hierover: ‘Groepsleiding is bang om de discussie

aan te gaan met de jongeren. Groepsleiding moet de jongeren meer aanspreken’.

Tot slot vinden drie ouders dat de communicatie vanuit de leefgroep naar het thuisfront beter kan. Zij zouden graag vaker telefonisch contact willen, zodat zij beter op de hoogte zijn van de gang van zaken op de groep.

Uit bovenstaande informatie blijkt dat ouders over het algemeen positief zijn over de behandeling bij Reik. In tegenstelling tot de jongeren, vinden ouders echter dat er genoeg – en soms zelfs teveel – vrijheid is. Ouders vinden het moeilijk om vrijheidsbeperkende maatregelen te noemen, ze benoemen wel geregeld tijdsafspraken en sancties. Net als de jongeren, benoemen ook ouders verbeterpunten op het gebied van communicatie. De hulpverleners zouden de discussie uit de weg gaan met jongeren en ze zouden niet genoeg op één lijn zitten.

3.3 Hulpverleners

Door middel van online vragenlijsten is de visie van 13 hulpverleners bevraagd. Zijn zij het eens met jongeren en ouders? Welke kwaliteitscriteria rondom het toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen zijn volgens de hulpverleners voldoende aanwezig en welke criteria zijn afwezig?

In tabel 1 zijn de resultaten weergegeven.

Tabel 1:

Resultaten vragenlijst ‘Analyse kwaliteitscriteria vrijheidsbeperkende maatregelen’.

Items Aantal beoordelingen Aantal onvoldoendes Gemiddeld rapportcijfer Randvoorwaarden

- Steun management bij terugdringen VBM1

- Aanwezigheid medewerker gespecialiseerd in VBM - Voldoende bekwaam personeel in dienst

- Beperkte inzet van invalkrachten op de leefgroepen

13 13 13 13 Totaal: 52 4 11 8 9 Totaal: 32 6.6

Zorg als proces

- Betrokkenheid meerdere disciplines bij toepassen VBM - Er wordt kritisch gekeken naar collectieve maatregelen - Eén keer in de drie maanden evaluatiemoment VBM - Duur van de maatregel ligt vast in het behandelplan

13 13 13 13 Totaal: 53 7 0 12 9 Totaal: 28 6.2 Verantwoording

- Kennis over de reden voor het toepassen van de maatregel 13 2

(20)

- Reden voor VBM is terug te vinden in het behandelplan - Kennis over wie verantwoordelijk is voor toepassing VBM - Zwaarte van VBM is passend bij de ernst van de situatie - VBM worden in registratiesysteem gemeld

13 13 13 13 Totaal: 65 8 4 4 3 Totaal: 21 7.1 Deskundigheid

- VBM wordt enkel toegepast om gevaar af te wenden - Toepassen van VBM gebeurt om de juiste reden - Voldoende kennis om in te grijpen bij moeilijk gedrag - Minimaal één keer per jaar scholing over VBM

13 13 13 13 Totaal: 52 4 3 2 10 Totaal: 19 7.1 Communicatie

- Er wordt gevraagd of cliënten het eens zijn met VBM - Risico’s van VBM worden besproken met cliënten - Verzet van cliënt wordt gesignaleerd en gerapporteerd - Verzet wordt besproken in multidisciplinair team - Alternatieven voor VBM worden in MDT2 besproken

13 13 13 13 13 Totaal: 65 6 5 4 1 2 Totaal: 18 7.0 Preventief beleid

- Organisatie heeft visie en beleid rondom VBM - Inschatting eigen competenties om VBM te voorkomen - Gedrag van cliënt wordt besproken om VBM te voorkomen - Persoonsbeeld is aanwezig in behandelplan

- Er is aandacht voor onderlinge verhoudingen op de groep - Drang wordt zoveel mogelijk voorkomen

13 13 13 13 13 13 Totaal: 78 7 1 0 2 0 3 Totaal: 13 7.1

Uit de analyse van de vragenlijsten blijkt dat de hulpverleners het meest tevreden zijn over de kwaliteitscriteria die behoren bij de categorie ‘preventief beleid’ en de categorie ‘communicatie’. Het minst tevreden zijn zij over de categorie ‘randvoorwaarden’ en de kwaliteitscriteria in de categorie ‘zorg als proces’.

Allereerst is opvallend dat de hulpverleners positief zijn over de items in de categorie ‘communicatie’. Volgens ouders en jongeren zijn er juist op het gebied van communicatie veel verbeterpunten. Hulpverleners beoordelen de kwaliteit van communicatie juist positief.

Een ander opvallend resultaat is dat hulpverleners veel onvoldoendes geven rondom de randvoorwaarden die ervoor zorgen dat er kwalitatief goede zorg geboden kan worden. Zo is er volgens de hulpverleners geen medewerker in dienst is die zich specifiek bezig houdt met het thema vrijheidsbeperking. Daarnaast worden er relatief veel onvoldoendes gegeven op de vraag of er weinig

(21)

invalkrachten worden ingezet en tevens vinden zij dat er teveel onbekwaam personeel in dienst is. Verder vinden de hulpverleners dat de organisatie geen duidelijke visie en beleid uitdraagt over vrijheidsbeperking. Tot slot blijkt dat er geen jaarlijks terugkerende scholing aangeboden wordt over het thema vrijheidsbeperking.

Volgens de hulpverleners zijn er ook enkele tekortkomingen in het behandelplan. Zo zou de reden en de duur van de vrijheidsbeperkende maatregel niet consequent genoteerd worden. Verder blijkt dat hulpverleners van mening zijn dat er geen evaluatiecyclus van drie maanden wordt toegepast, waarbij de toegepaste vrijheidsbeperkende maatregelen worden geëvalueerd.

Een ander opvallend resultaat is dat het niet voor alle hulpverleners duidelijk is wie de verantwoordelijkheid draagt voor het ‘voorschrijven’ en uitvoeren van vrijheidsbeperkende maatregelen. Daarnaast weten een aantal hulpverleners niet op welke wijze vrijheidsbeperkende maatregelen geregistreerd moeten worden.

Tot slot zijn alle hulpverleners van mening zijn dat er kritisch gekeken wordt naar de toepassing van collectieve vrijheidsbeperkende maatregelen, zoals de huisregels. Dit is een opvallend resultaat, omdat de jongeren juist deze collectieve (huis)regels als meest beperkend ervaren en van mening zijn dat deze huisregels niet altijd op een eerlijke manier worden toegepast.

Hoofdstuk 4: Resultaten

Casussen van jongeren en ideeën van ouders en hulpverleners hierover

De jongeren hebben tijdens de panelgesprekken voorbeelden benoemd van vrijheidsbeperkende maatregelen. Deze voorbeelden zijn onderverdeeld in de volgende categorieën; conflicten met groepsleiding en sancties, tijdsafspraken, beperkingen in telefoon-/internet- en computergebruik, beperkingen in bewegingsvrijheid, omgangsregels en verplichte groepsmomenten, corveetaken en opruimen, beperkingen in ontvangen van bezoek/omgang met anderen, beperkingen in middelengebruik (tabak, alcohol, drugs) en beperkingen in zakgeld en uitgaven. Deze verdeling is ontstaan door de voorbeelden, die hetzelfde thema omvatten, te clusteren. Bovenstaande verdeling laat zien dat de jongeren vooral praktische voorbeelden noemen waar de jongeren direct last van ondervinden. Het zijn voornamelijk opvoedkundige (huis)regels die ingezet worden om de orde te handhaven en een veilig leefklimaat te waarborgen. De vier meest genoemde categorieën zijn tijdens de werkgroep-bijeenkomst besproken. In dit hoofdstuk worden deze vier casussen besproken.

4.1 Beperkingen in telefoon/computer/internetgebruik

Bij alle panelgesprekken kwam het gebruik van internet, computer en telefoon ter sprake. Jongeren in de leeftijdscategorie 10 tot en met 15 jaar geven veelvuldig aan dat zij het vervelend vinden dat er een verbod is op het gebruik van social media en dat het aantal uur achter een computer is ingekaderd.

(22)

Jongeren uit de leeftijdscategorie 16 tot en met 22 jaar worden hier minder in beperkt. Zo hebben sommige jongeren in deze leeftijdsgroep beschikking over hun telefoon met internet.

Ouders vinden dat het beperkingen in telefoon- en computergebruik afhankelijk moet zijn van de leeftijd van het kind. Zij vinden een verbod op social media en telefoongebruik bij jongere kinderen goed. Bij oudere kinderen vinden de meeste ouders dit te ver gaan. Het gebruik van telefoon en internet hoort volgens ouders bij deze tijd. Toch zijn er volgens ouders ook situaties denkbaar waarbij het gebruik van internet extreme vormen aanneemt. Ouders zijn dan van mening dat groepsleiding ten alle tijden moet ingrijpen, ongeacht de leeftijd.

Casus bij werkgroep-bijeenkomst

Kim is 12 jaar en mag niet op Facebook. Op de groep mogen de jongeren pas vanaf 14 jaar op Facebook. Kim vindt deze regel onzin en begrijpt niet waarom deze regel er is. Thuis bij haar ouders mag ze zo vaak op Facebook als ze wil.

Casusbespreking: De effectiviteit van een verbod op social media, wordt door de deelnemers in twijfel getrokken. Men geeft aan dat veel jongeren niet op een adequate wijze kunnen omgaan met dergelijke websites. Juist de jongeren bij Reik zijn extra vatbaar voor gevaren op het internet. Daarnaast is er een risico op het ontwikkelen van een verslaving. Om de veiligheid van de jongeren te waarborgen, zou een verbod dus passend zijn. Aan de andere kant verlopen de sociale contacten van jongeren voornamelijk via internet. Een verbod kan daarom leiden tot sociaal isolement. Daarnaast zal een verbod ervoor zorgen dat jongeren elders gebruik zullen maken van social media. Volgens de deelnemers is men de controle dan volledig kwijt. De deelnemers geven daarom aan dat het goed is wanneer een hulpverlener samen met een jongere oefent in het gebruik van internet. Op deze manier kan men de gevaren van internet bespreken en is er tegelijkertijd controle over het gebruik. De hulpverleners geven aan dat zij open staan om jongeren te laten oefenen met deze vaardigheden. Zij benoemen echter dat verschillende randvoorwaarden, zoals onvoldoende tijd en onvoldoende personele bezetting, het lastig maken om dergelijke ruimte te bieden.

Er wordt tijdens de bespreking meerdere malen een vergelijking gemaakt met beperkingen in middelengebruik (tabak, drugs en alcohol). Net als middelengebruik, kan internet schadelijk zijn voor de jongeren. Volgens de hulpverleners worden regels op het gebied van middelengebruik beter nageleefd, omdat de leeftijdsgrenzen wettelijk bepaald zijn. Op het gebied van internet- en telefoongebruik is dit niet het geval. De deelnemers benoemen daarom dat het belangrijk is om de jongeren zelf bewust te maken van de gevaren van internet.

Tot slot wordt een aantal keer gezegd dat het belangrijk is om ook met ouders in gesprek te gaan over de gevaren van internet. Kim zegt immers dat zij thuis niet wordt beperkt in internetgebruik. Door met ouders in gesprek te gaan, kan men tot een compromis komen, zodat de regels thuis en op de leefgroep overeenkomen.

(23)

4.2 Beperkingen in bewegingsvrijheid

Tijdens de panelgesprekken komt geregeld naar voren dat jongeren in hun bewegingsvrijheid worden beperkt. Voorbeelden die zij noemen zijn; kamerplaatsing (een uur op slaapkamer blijven), huisarrest, verplichte rustmomenten op de slaapkamer en als straf verplicht op een stoel of de trap blijven zitten. Verder geven jongeren in de leeftijdscategorie 10 tot en met 15 jaar aan dat zij niet van het terrein af mogen zonder begeleiding. Jongeren in de leeftijdscategorie van 16 tot en met 22 jaar mogen wel van het terrein af, maar dit gebeurt altijd in overleg.

Tijdens de interviews met ouders komt naar voren dat ouders een duidelijke mening hebben over beperkingen in bewegingsvrijheid. Zo geven ouders aan dat het goed is om jonge kinderen te verbieden om van het terrein af te gaan, zij kunnen deze verantwoordelijkheid nog niet aan. Naarmate zij ouder worden is deze strikte regel niet goed, vinden ouders. Verder vinden zij het vanzelfsprekend dat er sancties ingezet worden die zorgen voor beperkingen in bewegingsvrijheid, zoals kamerplaatsing, huisarrest en verplicht op een stoel of trap zitten.

Casus bij werkgroep-bijeenkomst:

Eva is 16 jaar en mag normaal gesproken zo lang van het terrein af als ze zelf wil. Ineens is dit veranderd: nu mag ze nog maar drie keer per dag een half uur van het terrein af en er is haar niet uitgelegd waarom. Een half uur is te kort om echt iets te doen, zoals naar de winkels of afspreken met vrienden. Eva is heel boos over deze nieuwe regel. Ze vindt het belachelijk dat er niet wordt gekeken naar wat zij als individu aan kan.

Casusbespreking: De deelnemers zijn het er over eens dat de communicatie in deze casus het voornaamste probleem is. In de casus komt naar voren dat Eva niet begrijpt waarom deze regel er is. Een hulpverlener geeft aan dat het daarom geen zin heeft om deze regel toe te passen. Het is essentieel dat jongeren het idee achter de regel begrijpen, uitleg over de regel is daarom erg belangrijk. Een deelnemer benoemt dat het daarnaast van belang is om deze uitleg een aantal keer te herhalen. De jongeren op de leefgroepen hebben over het algemeen baat bij herhaling. Verder is het goed wanneer er individuele uitleg plaatsvindt. Op deze manier kan groepsleiding of de gedragswetenschapper een koppeling maken met het behandelplan. Zij kunnen aan de jongere uitleggen welke individuele leerdoelen er zijn opgesteld. Vervolgens kan er vanuit het behandelplan een koppeling gemaakt worden met de opgestelde regel. Op deze manier wordt het voor de jongere inzichtelijk wat zijn sterke kanten en minder sterke kanten zijn en waarom een regel voor hem wel geldt en voor een groepsgenoot niet.

Daarnaast komt de vraag naar voren of het effectiever is om te werken met homogene leefgroepen of met heterogene leefgroepen. Bij homogene groepen worden jongeren met vergelijkbare problematiek samen geplaatst. Bij heterogene groepen is de problematiek van de jongeren verschillend. Er wordt door de deelnemers verondersteld dat bij homogene groepen meer gewerkt kan worden met groepsregels. Wanneer de problematiek te verschillend is, moet er vanzelfsprekend meer gewerkt worden met individueel gestelde regels. Bij de hulpverleners lijkt de opvatting te heersen dat er bij Reik, zonder groepsregels, geen goede zorg geboden kan worden. Bij deze discussie wordt tegelijkertijd

(24)

de vraag gesteld in hoeverre de jongeren in staat zijn om te begrijpen dat er ook individuele regels opgesteld zijn. Een hulpverlener geeft aan dat het bij deze aanpak belangrijk is dat groepsleiding in staat is om aan de jongeren uitleg te geven waarom individuele regels er zijn. Dit vraagt om expliciete vaardigheden, flexibiliteit en oefening vanuit hulpverleners.

4.3 Tijdsafspraken

Jongeren geven vaak aan dat zij te maken hebben met tijdsafspraken. Jongeren benoemen dat zij altijd in overleg moeten over hoe laat zij terug zijn op de leefgroep. Daarnaast wordt er een eindtijd gehanteerd bij het uitgaan. Verder is de tijd beperkt tijdens het besteden van vrijheden binnen en buiten het terrein. Daarnaast wordt er op de leefgroep een vaste dagstructuur gehanteerd. Jongeren hebben hierdoor te maken hebben met vaststaande bedtijden en etenstijden, vaststaande rustmomenten, theemomenten en vaststaande momenten van zelfverzorging. Jongeren geven aan dat zij dit soms graag anders willen, maar dat ze het gevoel hebben hier geen invloed op uit te kunnen oefenen. Zo zegt een jongere (15 jaar): ‘We mogen alleen ’s morgens douchen. Je bent de hele dag op school aan het werk.

Dan zweet je je kapot. Dus dan denk je, ik neem een douche en dat mag dan gewoon niet’.

Ook ouders benoemen tijdens de telefonische interviews geregeld dat de jongeren zich moeten houden aan tijdsafspraken. Zo moeten ze in overleg hoe laat zij terug komen op de groep. Ouders zijn tevreden over het gebruik van tijdsafspraken. Zij vinden het prettig dat groepsleiding op deze manier de controle houdt. Sommige ouders vinden zelfs dat groepsleiding nog strikter de tijdsafspraken mag hanteren.

Casus werkgroep-bijeenkomst

Merel is 19 jaar en moet doordeweeks om 22.00 uur op de groep zijn. Sinds kort is deze regel aangepast: voorheen werd overlegd hoe laat je thuis moest zijn (voor Merel was dit 22.30 uur). Toen zij niet om 22.00 uur terug was op de groep, werd ze gebeld door groepsleiding. De groepsleiding wilde weten waar ze bleef. Dit vond Merel best wel gênant. Het bleek dat de regel ‘ in overleg met elkaar bepalen hoe laat een jongere thuis moest zijn’ was aangepast omdat een aantal jongeren op de groep niet om konden gaan met deze regel. Merel vindt het oneerlijk dat er een nieuwe regel wordt gemaakt voor de hele groep, omdat een paar jongeren er niet mee om konden gaan.

Casusbespreking: Volgens de deelnemers is wederom de communicatie het grootste probleem. Uitleg van de nieuwe regel ontbreekt en hierdoor is er veel onduidelijkheid voor Merel. Daarom is het ook in deze situatie van belang dat groepsleiding meerdere malen in gesprek gaat met de jongeren. Volgens de deelnemers kan daarnaast ook de communicatie tussen groepsleiding beter. Nieuw opgestelde regels worden niet altijd genoteerd, waardoor een deel van de groepsleiding wellicht niet op de hoogte is van deze regel. Daarom is een goede overdracht tussen het personeel noodzakelijk.

Verder komt ook de vraag naar voren of het opstellen van deze groepsregel in deze situatie wel effectief is. De deelnemers vinden het niet correct dat de hele groep wordt gestraft voor individueel

(25)

gedrag. Zij vinden het belangrijk dat jongeren op een positieve wijze worden beloond. Een positieve benadering is dus gepast, waarbij jongeren die op tijd zijn worden beloond en jongeren die te laat zijn worden gestraft. Op deze manier wordt er gebruik gemaakt van individuele eindtijden.

Daarnaast vinden de deelnemers dat zowel groepsleiding, als de gedragswetenschapper verantwoordelijk is in deze casus. Volgens de deelnemers zou de gedragswetenschapper beter naar de competenties van de jongere moeten kijken en op basis daarvan persoonlijke protocollen moeten opstellen. Jongeren groeien en ontwikkelen zich naarmate zij langer bij Reik zitten. Daarom vinden zij het belangrijk dat elk half jaar de protocollen besproken worden en er bepaald wordt of de afspraken nog passend zijn bij het gedrag van de jongere.

4.4 Conflicten met groepsleiding en sancties

In alle panelgesprekken komt naar voren dat er geregeld conflicten zijn tussen groepsleiding en de jongeren. Volgens de jongeren worden er dan verschillende sancties ingezet. De voorbeelden die zij noemen zijn; huisarrest, het uitvoeren van een extra corveetaak, kamerplaatsing, ontzeggen van bezoek op de leefgroep, inhouden van zakgeld en/of kleedgeld, rookwaar of telefoon inleveren, vervroegen van de bedtijden en het innemen van eigen materiaal op de slaapkamer zoals een televisie, een Playstation en dvd’s. Slechts één keer wordt genoemd dat zij, na het overtreden van een regel, in gesprek moeten met een groepsleider of de gedragswetenschapper. Het is opvallend dit slecht één keer wordt genoemd. De verwachting is dat het overtreden van regels juist een reden is om met een jongere in gesprek te gaan over de situatie. Het kan zijn dat jongeren dit gesprek niet als sanctie ervaren, of dat hulpverleners een dergelijk gesprek daadwerkelijk niet aan gaan. Een gesprek aangaan is een belangrijk punt, vooral omdat jongeren aangeven dat zij niet altijd de kans krijgen om de situatie uit te leggen. Daarnaast vinden zij sancties soms niet meer bij hun leeftijd passen. Zo zegt een respondent (20 jaar): ‘Nee, ik

vind gewoon er horen geen consequenties meer bij mijn leeftijd, maar je kan er wel gewoon over praten. Dat kan altijd’.

Tijdens de telefonische interviews benoemen ouders veelal sancties, wanneer hen gevraagd wordt om voorbeelden te geven van vrijheidsbeperkende maatregelen. Verder komt bij alle interviews naar voren dat ouders vinden dat het toepassen van straf afhankelijk is van de situatie en afhankelijk is van de leeftijd van de jongere. Zo vinden zij het begrijpelijk dat er sancties worden ingezet zoals huisarrest, kamerplaatsing of afpakken van de telefoons. Wel geven een aantal ouders daarbij aan dat het van belang is om te kijken naar het individu. Groepsleiding moet vanuit daar bepalen welke sanctie het meest passend is bij de desbetreffende jongere.

Casus bij werkgroep-bijeenkomst:

Erik is 16 jaar en hij heeft soms het gevoel dat groepsleiding niet naar hem luistert. Zo moest Erik naar voetbal. Maar er was geen begeleiding om mee te gaan naar voetbal. Daarom moest Erik met iemand mee die hij niet kende (groepsleider van een andere groep). Dit wilde Erik niet en hij werd boos. Als straf heeft groepsleiding hem

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

 Zijn er maatregelen genomen om besmetting via materialen te voorkomen (reiniging van werkstukken en arbeidsmiddelen die door meerdere werknemers gebruikt worden)?. ☐ Ja

Om de knelpunten aan te pakken moet er dus niet alleen worden gekeken naar de residentiële capaciteit van de OBC’s, maar ook naar het beschikbaar ketenbrede aanbod voor deze

Naast deze factoren noemden de instellingen onder andere de werkdruk van professionals en wachtlijsten voor therapieën die buiten de instelling moeten worden gevolgd als factoren die

Omdat uit het voor de inspectie onvoldoende navolgbaar was of de maatregelen die het ’t Anker inzet om verbeteringen door te voeren met betrekking tot de inzet van vrijheidsbeperkende

Deze maatregelen hebben beperkende gevolgen voor de vrijheid van de patiënt en worden daarom ook vrijheidsbeperkende interventies genoemd.. Doel

Deze maatregelen kunnen nodig zijn voor de veiligheid van de patiënt zelf en/of die van ande- ren.. Het gaat daarbij om situaties waarin het noodzakelijk is om een medische

Until cross and resurrection, the family faces the antithetic decision of blaspheming Jesus and losing the relations according to God's will or following Jesus and opening

Ook is onderzocht of deze prestatie-indicatoren door dit systeem geanalyseerd kunnen worden om te kijken of deze ook beheersbaar zijn.. Voor dit onderzoek is uitgegaan van