• No results found

Het effect van de aandachtsbiastraining bij adolescente cannabisgebruikers

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het effect van de aandachtsbiastraining bij adolescente cannabisgebruikers"

Copied!
29
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het effect van de aandachtsbiastraining bij adolescente

cannabisgebruikers

_________________________________________________________________________

Abstract

Doelen - De aandachtsbias (AB) speelt een belangrijke rol bij de ontwikkeling,

instandhouding en terugval van verslavingsgedrag. Het hoofddoel van dit onderzoek was om na te gaan of een aandachtsbiastraining leidt tot een vermindering van de AB bij jongeren die cannabis gebruiken. Daarnaast werd onderzocht of een vermindering van de AB leidt tot een vermindering van de craving. Ten slotte werd nagegaan of jongeren met een goede

werkgeheugencapaciteit meer baat hebben bij een aandachtsbiastraining dan jongeren met een minder goede werkgeheugencapaciteit. Design, deelnemers en interventie - Aan deze studie deden 24 deelnemers mee, die aselect verdeeld werden over de trainingsconditie of de

controleconditie. Bij deelnemers in de trainingsconditie bestond de training uit de

gemodificeerde dot-probe in trainingsversie. Deelnemers in de controleconditie kregen de gemodificeerde dot-probe in controleversie. Resultaten - Er werd geen effect gevonden van de aandachtsbiastraining op het afnemen van de AB en de craving. Daarnaast werd een correlatie gevonden tussen de AB en craving: een sterkere AB hangt samen met een sterkere craving. Verder bleken deelnemers met een minder goede werkgeheugencapaciteit niet meer baat te hebben bij een aandachtsbiastraining dan deelnemers met een betere werkgeheugencapaciteit. Conclusies - Deze studie heeft geen effect gevonden van de aandachtsbiastraining op het verminderen van de aandachtsbias bij adolescente cannabisgebruikers. Er is meer onderzoek nodig naar de mogelijke effecten van de aandachtsbiastraining in deze doelgroep.

MASTER THESE

Datum: 26-08-2014

Naam: Antonietta Spallicci

Studentnummer: 5829194

Afstudeerrichting: Klinische Ontwikkelingspsychologie UvA begeleidster: Andrea Wolf

Tweede beoordelaar: Ingmar Visser 1

(2)

Inhoudsopgave 1. Inleiding………... 3 2. Methode……… 11 §2.1 Deelnemers……… 11 § 2.2 Materialen……….. 12 § 2.2.1 Demografische gegevens………... 12 § 2.2.2 Aandachtsbias………... 12 § 2.2.3 Aandachtsbiastraining………. 12

§ 2.2.4 Verlangen naar cannabis……… 13

§ 2.2.5 Werkgeheugen………... 13 § 2.3 Procedure……….. 14 § 2.4 Onderzoeksdesign……… 14 3. Resultaten………. 15 § 3.1 Groepskarakteristieken……… 15 § 3.2 Aandachtsbias……….. 16

§ 3.3 Verlangen naar cannabis……….. 19

§3.4 Werkgeheugen………. 20

4. Discussie……… 21

5. Literatuurlijst……….. 25

(3)

1. Inleiding

In Nederland wordt van alle illegale drugs cannabis het meest gebruikt. Daarbij geldt dat de consumptie van cannabis het meest voorkomt bij jongeren en jongvolwassenen. Op zestienjarige leeftijd heeft een op de drie scholieren wel eens cannabis gebruikt (Trimbos, 2012). Verslavingsgedrag tijdens de adolescentie zorgt voor een toegenomen kwetsbaarheid voor verslaving op latere leeftijd (Prins & Braet, 2008). Daarnaast wordt een vroege startleeftijd van cannabisgebruik in verband gebracht met een verhoogd risico op het later ontwikkelen van psychische stoornissen, het gebruik van harddrugs en eventuele cognitieve stoornissen

(Coördinatiepunt Assessment en Monitoring nieuwe drugs, 2008). De centrale paradox van verslavingsgedrag is dat men continueert met het gebruik van drugs, ook al zijn de schadelijke gevolgen bij de gebruikers bekend. Steeds meer recente onderzoeken tonen aan dat deze paradox verklaard kan worden door de invloed van impliciete, onbewuste processen op gedrag (Wiers & Stacy, 2006). Deze sterke automatische impulsen spelen een zeer belangrijke rol bij de ontwikkeling, instandhouding en terugval van verslavingsgedrag (Schoenmakers, Wiers, Jones, Bruce & Jansen, 2007). Deze studie zal daarom de werkzaamheid onderzoeken van een

interventie gericht op het verminderen van de automatische impulsen. Tot kort geleden waren de onderzoeken naar verslavingsgedrag gebaseerd op theorieën

van rationele besluitvorming. Het idee achter deze aanpak was dat mensen normaliter dingen doen waarvan een goede uitkomst wordt verwacht, en zich onthouden van acties die

mogelijkerwijs negatieve gevolgen zullen hebben. De eerdergenoemde centrale paradox van verslavingsgedrag impliceert dat rationele beslissingsmodellen als verklaring voor dit gedrag niet geheel opgaan. Automatische processen spelen een onmiskenbare rol binnen de

verslavingsproblematiek. Dit betekent niet dat expliciete processen niet relevant zouden zijn, maar dat voor het begrijpen en behandelen van verslavingen ook de impliciete processen erkend moeten worden (Wiers & Stacy, 2006).

De paradox van verslavingsgedrag kan echter wel begrepen worden vanuit het standpunt van recente duale-proces modellen. Deze modellen stellen dat drugsgebruik niet

(4)

alleen gestuurd wordt door bewuste overwegingen, maar ook deels door automatische processen die invloed hebben op gedrag buiten de bewuste controle (Houben, Schoenmakers, Thush & Wiers, 2008). Het duale-procesmodel van verslaving stelt dat verslaving voortkomt uit een verstoorde balans tussen twee afzonderlijke, maar gerelateerde systemen: een langzaam, gecontroleerd, reflectief systeem dat vooral bestaat uit expliciete cognities, en een snel,

associatief, automatisch systeem dat vooral bestaat uit impliciete cognities (Ouimet, Gawronsk & Dozois, 2009; Wiers et al., 2007). Het reflectieve systeem ontwikkelt zich tijdens de

jongvolwassen periode en is afhankelijk van het IQ en het werkgeheugen, dit in tegenstelling tot het impulsieve systeem dat al rijp is rond het begin van de puberteit en de vroege adolescentie en vooral te maken heeft met de automatische processen. In de adolescentie is er dus sprake van een sterk impulsief systeem en een relatief zwak reflectief, controlerend systeem (Gladwin, Figner, Crone & Wiers, 2011).

Zoals eerder vermeld, heeft het impulsieve systeem vooral te maken met onbewuste, automatische processen die een zeer belangrijke rol spelen bij verslavingsgedrag

(Schoenmakers et al., 2007). Druggerelateerde prikkels in de omgeving leiden tot activering van deze processen, waaronder de aandachtsbias, de geheugenassociaties en de automatische actietendensen (Deursen, Salemink, Schoenmakers & Wiers, 2009). Door deze cognitieve verstoringen kan experimenteel gebruik van adolescenten omslaan in een drugsverslaving en leiden tot significante beperkingen in het dagelijks leven (Field, Mogg & Bradley, 2004).

De aandachtsbias voor mensen met een drugsverslaving houdt in dat zij sneller en meer aandacht hebben voor druggerelateerde stimuli in vergelijking met mensen zonder deze

verslaving. Onderzoek heeft aangetoond dat alcoholverslaafden een aandachtsbias hebben voor alcoholgerelateerde stimuli in vergelijking met niet-alcoholverslaafden (Stetter, Ackermann, Bizer, Straube & Mann, 1995). Daarnaast is de aandachtsbias gevonden bij mensen met een opiaatverslaving (Lubman, Peters, Mogg, Bradley & Deakin, 2000) en rookverslaafden (Bradley, Mogg, Wright & Field, 2003). De aandachtsbias is ook gevonden in een groep van

cannabisverslaafden; zij richtten hun aandacht sneller en vaker op cannabisgerelateerde

(5)

woorden dan de recreatieve cannabisgebruikers (Field, 2005).

Twee bekende instrumenten voor het meten van de aandachtsbias zijn de Stroop-taak en de standaard dot-probe taak. Bij de Stroop-taak wordt deelnemers gevraagd de kleur van een woord te benoemen (neutraal of druggerelateerd) en daarbij de betekenis van dat woord te negeren. Het is gebleken dat drugsverslaafden langzamer zijn in het benoemen van de kleur van het woord wanneer dit woord druggerelateerd is (Wiers & Stacy, 2014). Bij de standaard dot-probe taak wordt deelnemers gevraagd hun aandacht te focussen op een dot (stip) op het computerscherm. Vervolgens verschijnen twee plaatjes (of twee woorden) op het

computerscherm waarvan telkens één neutrale stimulus en één middelgerelateerde stimulus. Daarna verdwijnen de plaatjes (of woorden) en verschijnt er een probe (pijltje) op de plaats waar voorheen een van de twee stimuli verscheen. De deelnemer moet zo snel mogelijk aangeven of de pijl omhoog of omlaag wijst via een druk op een van de toetsen van het

toetsenbord. Het idee achter deze taak is dat wanneer er sprake is van selectieve aandacht voor middelgerelateerde stimuli, de deelnemer sneller is in het aangeven van de richting van de probe voor de middelgerelateerde stimuli dan voor de neutrale stimuli. Cannabisgebruikers zijn sneller in het detecteren van de probe wanneer deze achter een cannabisgerelateerde stimulus

verschijnt dan wanneer deze achter een neutrale stimulus verschijnt (Field, Eastwood, Bradley & Mogg, 2006; Field et al., 2004).

Het duale-proces model van verslaving stelt dat wanneer een druggerelateerde stimulus in de omgeving de aandacht trekt, deze automatisch leidt tot activering van een ander

automatisch proces, namelijk de geheugenassociaties (Deursen et al., 2009). Bij deze

geheugenassociaties gaat het voornamelijk om het gevoelsmatige verband dat de verslaafde met zijn middel maakt. Deze associaties kunnen zowel positief als negatief van aard zijn (Van der Meeren & Hebbrecht, 2012).De geheugenassociaties kunnen worden gemeten met

reactietijdtaken, zoals met variaties van de impliciete associatietest (Greenwald, McGhee & Schwartz, 1998) en met gestructureerde open geheugentaken, waarbij mensen bijvoorbeeld hun eerste associatie geven bij ambigue woorden (Franken & Wiers, 2013). Onderzoek heeft

(6)

aangetoond dat cannabisgebruikers minder negatieve associaties hebben met cannabisgerelateerde woorden dan niet-cannabisgebruikers (Field et al., 2004).

Ten slotte zorgen druggerelateerde prikkels in de omgeving ook voor automatische toenaderingsreacties naar de middelen, de zogenaamde toenaderingsbias. Voor mensen met een cannabisverslaving houdt de toenaderingsbias in dat zij een automatische, onbewuste neiging hebben om cannabisgerelateerde stimuli te benaderen (Cousijn, Goudriaan & Wiers, 2011). Theoretisch gezien vormen deze actietendensen de laatste stap in de automatische verwerking van druggerelateerde prikkels en staan deze het dichtst bij daadwerkelijk gedrag (Wiers et al., 2007). De automatische actietendensen zijn onder andere vast te stellen met behulp van de Approach Avoidance Task (AAT). Bij een cannabisversie van de AAT bleek dat frequente cannabisgebruikers een automatische toenaderingsreactie op cannabisplaatjes vertoonden. Daarentegen vertoonden mensen die nog nooit cannabis hadden gebruikt een automatische vermijdingsreactie op de cannabisplaatjes. De groep sporadische gebruikers vertoonde geen eenduidige actietendens (Cousijn et al., 2009).

De bovengenoemde automatische processen maken het lastig om van een verslaving af te komen. Drugsverslaafden komen vaak in een vicieuze cirkel terecht. Zo stellen Wiers et al. (2007) dat drugsgebruik, met name tijdens de adolescentie, tot een afname leidt van de cognitieve vermogens om de automatische impulsen te reguleren. Tegelijkertijd zorgt het gebruik van drugs ook voor een versterking van deze automatische impulsen. Dit alles zorgt ervoor dat drugsgebruik steeds meer gestuurd wordt door automatische processen, die

getriggerd worden door druggerelateerde cues in de omgeving, en steeds minder door bewuste beslissingen om drugs te gebruiken.

Drugsgebruik leidt niet alleen tot een afname van de cognitieve vermogens om de automatische impulsen te reguleren en tot een versterking van deze automatische impulsen, het leidt ook tot veranderingen in bepaalde hersengebieden. Deze neurale adaptaties zijn het biologische proces achter het duale-proces model. De incentive-sensitization theorie van Robinson & Berridge (1993) stelt dat neurale adaptaties in de hersengebieden die

(7)

verantwoordelijk zijn voor het verwerken van belonende stimuli en het motiveren van gedrag, zowel neurochemisch als gedragsmatig tot uiting komen door sensitisatie (sensitization). Met sensitisatie duiden Robinson & Berridge met name op het hypersensitieve dopamine systeem als gevolg van geconditioneerde motivationele responsen van de hersenen. De middelgerelateerde stimuli krijgen door het conditioneringsproces een verhoogde belonende waarde (incentive), waardoor er een verhoogde activiteit in het motivationele systeem ontstaat om het middel te gebruiken. Het gevolg van het hypergevoelige motivationele systeem is dat middelgerelateerde stimuli in de omgeving versterkt opvallen (aandachtsbias), dat er automatische positieve geheugenassociaties worden ontlokt en dat men op de drug afgaat (toenaderingsbias).

Druggerelateerde stimuli zullen gedrag meer en meer beheersen, omdat het neurale systeem dat te maken heeft met de craving (hunkering) naar drugs gesensitiseerd is (Franken & Wiers, 2013).

Craving heeft te maken met het sterke verlangen naar een beloning of bekrachtiging en is veelal een bewust of expliciet proces. Het is een belangrijk aspect van verslaving dat voorkomt bij verschillende middelen waar mensen aan verslaafd kunnen raken, zoals alcohol, cocaïne, heroïne, cannabis en sigaretten (Franken & Wiers, 2013). Craving is dan ook in de nieuwe DSM-5 opgenomen als criterium voor verslaving.

De hersengebieden die bij craving betrokken zijn, worden gezamenlijk aangeduid als het motivationele systeem (hetgeen ook overlap vertoont met het beloningssysteem/

dopaminesysteem). Craving kan goed verklaard worden aan de hand van

conditioneringsmodellen. Het uitgangspunt van klassieke conditioneringstheorieën van craving is dat bij verslaving aan drugs een geconditioneerde respons (cue-reactiviteit) optreedt na het waarnemen van een geconditioneerde druggerelateerde stimulus, bijvoorbeeld het zien van een joint voor cannabisgebruikers. Deze reactiviteit op geconditioneerde stimuli bestaat uit een fysiologische respons en vaak ook uit een subjectieve gevoelsrespons, namelijk craving .

Daarnaast tonen steeds meer onderzoeken aan dat er ook een genetische component betrokken is bij de gevoeligheid voor craving (Franken & Wiers, 2013).

(8)

Craving wordt vaak in verband gebracht met de aandachtsbias. Eerder onderzoek heeft een duidelijke, wederzijdse relatie gevonden tussen de aandachtsbias en craving bij

cannabisgebruikers: een hoge craving naar cannabis gaat samen met een aandachtsbias voor cannabis. Daarentegen zorgt een lage mate van craving naar cannabis niet voor een

aandachtsbias onder cannabisgebruikers (Field et al., 2004). Het gaat hier om een wederzijdse relatie: een hogere aandachtsbias hangt ook samen met een hogere craving (Duka & Townshend, 2004). Field en Eastwood (2005) spreken van een causaal effect van de aandachtsbias op

craving.

Binnen de verslavingsproblematiek spelen craving (Franken & Wiers, 2013) en de automatische processen (Schoenmakers et al., 2007; Wiers & Stacy, 2006; Houben et al., 2008; Deursen et al., 2009) dus een belangrijke rol. Men kan echter controle uitoefenen op de

automatische impulsen. Hierbij zijn twee factoren belangrijk. Ten eerste de cognitieve capaciteit. Neurobiologisch onderzoek heeft aangetoond dat de prefrontale cortex een belangrijke rol speelt in het expliciete, reflectieve proces en tevens het vermogen bepaalt om automatische impulsen te inhiberen (Bechara, 2005; Kalivas & Volkow, 2005). De prefrontale cortex wordt geassocieerd met het executief functioneren. Onder executieve functies verstaat men een set van hogere cognitieve functies die gericht zijn op doelbewust gedrag (Houben et al., 2008). Bij adolescenten wordt de zelfregulatie bemoeilijkt doordat de prefrontale cortex en daarmee de executieve functies nog volop in ontwikkeling zijn (Wiers et al., 2007). Vanwege deze nog niet volledig ontwikkelde cognitieve capaciteiten om de automatische impulsen te inhiberen, zijn adolescenten gevoeliger voor verslaving dan volwassen (Houben et al., 2008).

Het werkgeheugen wordt als centraal construct van het executief functioneren gezien (Goswami, 2008). Werkgeheugencapaciteit is een executieve functie en wordt in verband gebracht met verslavingsgedrag (Thush, 2008). Werkgeheugencapaciteit kan worden

omschreven als het vermogen om, naast het vasthouden van informatie in het werkgeheugen, tegelijkertijd andere cognitieve functies uit te kunnen voeren (Houben et al., 2008). Mensen met een lagere werkgeheugencapaciteit lopen een groter risico op problematisch middelengebruik

(9)

(Deursen et al., 2009). Eerder onderzoek heeft aangetoond dat het drinkgedrag van

adolescenten met een lage werkgeheugencapaciteit vooral bepaald wordt door automatische cognities, terwijl het drinkgedrag van adolescenten met een goede werkgeheugencapaciteit vooral bepaald wordt door doelbewuste cognities (Thush, 2008). Thush is van mening dat bij risicojongeren met een lage werkgeheugencapaciteit een interventie die direct de automatische cognities beïnvloedt, het meeste perspectief biedt. Een werkgeheugentraining met als doel het versterken van de impulsregulatie zou ook effectief kunnen zijn. Jongeren met een goede werkgeheugencapaciteit zouden het meest baat hebben bij een interventie die zich richt op het versterken van de negatieve verwachtingen ten aanzien van alcoholgebruik, zoals een

motivationeel interview.

De tweede factor die belangrijk is om de automatische impulsen te reguleren is de motivatie om dit te willen doen. De motivatie om te stoppen met het middelenmisbruik is bij adolescenten vaak laag; zij zien hun middelenmisbruik niet als problematisch (Wiers et al., 2007; Houben et al., 2008). De motivatie om het middelenmisbruik te reguleren ontwikkelt zich vaak pas later (Wiers et al., 2007).

Nu duidelijk is geworden dat controle kan worden uitgeoefend op de automatische processen, is het belangrijk dat interventies hierop kunnen inhaken. Bekende

verslavingsbehandelingen, zoals motivationele gespreksvoering en cognitieve gedragstherapie, richtten zich vooral op de reflectieve, expliciete cognities van de gebruiker. Tegenwoordig ligt de focus op onder meer het vergroten van de motivatie én het hertrainen van de automatische, onbewuste reacties (Wiers & Stacy, 2006). Wiers en Stacy benadrukken dat interventies gericht op de impliciete processen van verslaving een zinvolle aanvulling zouden kunnen zijn, maar geen vervanging in de behandeling van verslaving. Ook benadrukken zij dat er meer onderzoek nodig is om interventies gericht op de impliciete processen zo effectief mogelijk te maken.

Een voorbeeld van een interventie gericht op het (her)trainen van de automatische, impliciete processen is de aandachtsbiastraining aan de hand van de gemodificeerde dot-probe training. Deze training lijkt op de eerder beschreven standaard dot-probe taak. Een belangrijk

(10)

verschil is echter dat tijdens de training de probe in 90% van de gevallen op de plek van de neutrale stimulus verschijnt. Op deze manier worden de deelnemers getraind hun aandacht af te wenden van de middelgerelateerde stimuli. Bij de eerder genoemde standaard dot-probe taak verschijnt de probe in 50% van de gevallen op de plek van de neutrale stimulus.

De aandachtsbiastraining is effectief gebleken in het verminderen van de aandachtsbias bij zware sociale drinkers (Field & Eastwood, 2005) en alcoholverslaafden (Schoenmakers et al., 2010). Het effect van de aandachtsbiastraining is echter nog nooit onderzocht bij adolescente cannabisgebruikers. Deze pilotstudie zal de werking onderzoeken van de aandachtsbiastraining bij adolescenten die frequent cannabis gebruiken. Dit onderzoek richt zich op jongeren omdat consumptie van cannabis het meest voorkomt onder jongeren en jongvolwassenen (Trimbos, 2012) en omdat vooral deze leeftijdsgroep gevoelig is gebleken voor de negatieve gevolgen van veelvuldig cannabisgebruik (Prins & Braet, 2008; Coördinatiepunt Assessment en Monitoring nieuwe drugs, 2008; Houben et al., 2008; Wiers et al., 2007).

Tegenwoordig gebruiken steeds meer onderzoeken indirecte of impliciete metingen om cognitieve motivationele processen te meten bij middelenmisbruik, zo ook deze studie. De aandachtsbias zal namelijk worden gemeten aan de hand van reactietijden op de standaard dot-probe taak. Wiers et al. (2007) stellen dat impliciete metingen de impliciete processen die ten grondslag liggen aan verslavingsgedrag, beter in kaart brengen dan expliciete metingen, zoals (directe) vragenlijsten. Indirecte maten zijn namelijk niet afhankelijk van zelfrapportage,

waardoor deze minder gevoelig zijn voor sociale wenselijkheid (Wiers et al., 2007; Houben et al., 2008). Bovendien is een expliciete meting voor een proces waarin iemand zelf geen goed inzicht heeft (namelijk de automatische cognitieve processen), niet de meest vruchtbare optie (Houben et al., 2008).

In dit onderzoek kreeg een groep deelnemers een aandachtsbiastraining aan de hand van de gemodificeerde dot-probe training, terwijl een andere groep de gemodificeerde dot-probe in controleversie kreeg. Verwacht werd dat de aandachtsbiastraining de aandachtsbias significant zou doen verminderen (Field & Eastwood, 2005; Schoenmakers et al., 2010). Mocht er een effect

(11)

van deze training worden gevonden, dan werd verwacht dat daarmee de craving ook zou verminderen (Field & Eastwood, 2005). Ten slotte werd de relatie tussen de effectiviteit van de aandachtsbiastraining en het werkgeheugen onderzocht. Verwacht werd dat deelnemers met een minder goede werkgeheugencapaciteit meer baat zouden hebben bij een

aandachtsbiastraining dan deelnemers met een betere werkgeheugencapaciteit (Thush, 2008). Wanneer blijkt dat een aandachtsbiastraining zorgt voor een vermindering van de aandachtsbias en de craving bij jongeren met cannabisproblematiek, dan biedt dit extra evidentie voor de cruciale rol van de aandachtsbias bij de instandhouding van

cannabisverslaving. Wanneer de craving namelijk is verlaagd, dankzij een vermindering van de aandachtsbias, heeft iemand immers minder behoefte om te gebruiken. Wanneer gebleken is dat de aandachtsbiastraining een effectieve interventie is, zou deze een belangrijke klinische

bijdrage kunnen leveren aan de behandeling van verslavingsproblematiek. Behandelende therapeuten zouden in hun therapie standaard de aandachtsbiastraining kunnen opnemen voor mensen bij wie deze interventie effectief is gebleken. Deze studie zal zich ook richten op het meten van de werkgeheugencapaciteit van de deelnemers, omdat de effectiviteit van een aandachtsbiastraining hiermee te maken kan hebben.

2. Methode

2.1 Deelnemers

Deelnemers werden geworven via flyers op de faculteiten van de Universiteit van

Amsterdam (UvA) en in diverse coffeeshops in Amsterdam. Zij werden geselecteerd op basis van hun leeftijd (17-23 jaar), moesten minstens drie keer per week cannabis gebruiken en een goed begrip hebben van de Nederlandse taal om de instructies en vragenlijsten te kunnen begrijpen. De opzet was om 52 deelnemers mee te laten doen aan het onderzoek, omdat per conditie 26 deelnemers nodig zijn om een effect te kunnen vinden. Dit is, ondanks vele pogingen, niet gelukt. Deelnemers moesten voor dit onderzoek zes keer op afspraak komen, hetgeen deelname

waarschijnlijk minder aantrekkelijk maakte. Er deden in totaal 40 deelnemers mee aan deze studie. Na screening deden er uiteindelijk 24 deelnemers mee aan dit onderzoek, van wie 11

(12)

deelnemers in de trainingsconditie en 13 deelnemers in de controleconditie. Deze studie ontving permissie van de onderzoekscommissie van de programmagroep (Klinische)

Ontwikkelingspsychologie van de Universiteit van Amsterdam. 2.2 Materialen

2.2.1. Demografische gegevens

Deelnemers vulden via de computer een (socio-) demografische vragenlijst in. Deze vragenlijst bestond uit 24 items, met vragen als ‘wat is je leeftijd?’, ‘hoeveel joints rook je gemiddeld op een dag waarop je blowt?’ en ‘wil je stoppen of minderen met wietgebruik?’. 2.2.2 Aandachtsbias

Om te meten waar de visuele aandacht op gericht was, werd gebruikgemaakt van de standaard dot-probe taak (MacLeod, Mathews & Tata, 1986). Deelnemers werd gevraagd hun aandacht te focussen op een dot (stip) op het computerscherm. Vervolgens verschenen plaatjesparen op het computerscherm naast elkaar; een cannabisgerelateerd plaatje en een neutraal plaatje. Daarna verdwenen de plaatjes en verscheen er een probe (pijltje) op de plek van een van de plaatjes. Aan de deelnemer werd gevraagd zo snel mogelijk aan te geven of de probe omhoog of omlaag wees via een druk op een van de toetsen van het toestenbord. De probe verscheen in 50% van de gevallen op de plek van de neutrale stimulus. De Split-half

betrouwbaarheid van de dot-probe taak is significant (reactietijden voor neutrale en negatieve trials: alle r-waarden = 0.99, df = 111, alle p-waarden <0.0001; bias score: r = 0.45, df =111, p <0.0001 (Bar-Haim et al. 2010).

2.2.3 Aandachtsbiastraining De aandachtsbiastraining bestond uit een gemodificeerde dot-probe training.

Deelnemers werd gevraagd hun aandacht te focussen op een dot (stip) op het computerscherm. Vervolgens verschenen er twee plaatjes op het computerscherm, waarvan een

cannabisgerelateerd plaatje en een neutraal plaatje. Daarna verdwenen de plaatjes en verscheen er een probe (pijl) op de plek waar voorheen een van de twee stimuli verscheen. Aan de

(13)

deelnemers werd gevraagd zo snel mogelijk, via een druk op een toets van het toetsenbord, aan te geven of de probe omhoog of omlaag wees. Voor deelnemers in de trainingsconditie verscheen de probe in 90% van de gevallen op de plek van de neutrale stimulus. Op deze manier werden de deelnemers getraind hun aandacht af te wenden van de cannabisgerelateerde plaatjes.

Deelnemers in controleconditie kregen de gemodificeerde dot-probe in controleversie, waarbij de probe in 50% van de gevallen op de plek van de neutrale stimulus verscheen.

2.2.4 Verlangen naar cannabis

Het verlangen naar cannabis werd gemeten aan de hand van de verkorte versie van de Marihuana Craving Questionnaire (MCQ; Heishman, Singleton & Liguori, 2001). Deze vragenlijst bestaat uit twaalf items die gericht zijn op het meten van vier dimensies, namelijk: emotionaliteit (‘ik zou mij minder gespannen voelen als ik nu zou blowen’), dwangmatigheid (‘ik moet nu blowen’), doelbewustheid (‘op dit moment heb ik het plan om straks te gaan blowen’) en verwachtingen (‘nu blowen zou mij tevreden maken’). De items konden op een zevenpunts Likert-schaal beantwoord worden, variërend van 0 (sterk mee oneens) tot 7 (sterk mee eens). De mate van craving werd bepaald door de scores van de items op te tellen. Daarbij gold: hoe hoger de somscore, des te sterker de craving. Onderzoek heeft aangetoond dat de verkorte versie van de MCQ een betrouwbaar en valide instrument is om de craving van marihuana te meten (Heishman et al., 2009).

2.2.5 Werkgeheugen

De werkgeheugencapaciteit werd gemeten aan de hand van de digitale versie van de Self-Ordered Pointing Task (SOPT) (Peterson, Pihl, Higgings & Lee, 2002). De SOPT is ontwikkeld door Petrides en Milner (1982). Deelnemers kregen de instructie plaatjes te kiezen op het computerscherm, zoals bijvoorbeeld een jurk, een boom of een man. Nadat de deelnemer een plaatje had geselecteerd, werden de afbeeldingen herschikt en moest de deelnemer er weer een kiezen. De bedoeling was dat per ronde een plaatje slechts één keer aangeklikt mocht worden en dat niet twee keer achter elkaar dezelfde locatie aangeklikt mocht worden. De deelnemers begonnen met een matrix van 2x2. Deze liep per twee op naar uiteindelijk een matrix van 3x4.

(14)

Voor deze test geldt: hoe meer goede antwoorden, hoe beter de werkgeheugencapaciteit. De SOPT correleert significant met andere metingen voor het werkgeheugen en correleert niet met andere executieve functies (Ross, Hanouskova, Giarla, Calhoun, & Tucker, 2007). Test-hertest betrouwbaarheid bij adolescenten is goed voor een interval van 43 dagen, ricc= .82 (Ross et al.). De interne consistentie laat wisselende resultaten zien, maar er zijn goede waarden

geobserveerd voor adolescenten, coëfficiënt α = .88 (Cragg & Nation, 2007).

2.3 Procedure

Allereerst tekenden de deelnemers een informed consent. Vervolgens werden zij random toegewezen aan twee condities: de trainingsconditie of de controleconditie. De (socio-)

demografische vragenlijst werd als eerste afgenomen. Daarna werd begonnen met de

voormeting. Deze voormeting bestond uit het afnemen van de standaard dot-probe taak, de MCQ en de SOPT. Afhankelijk van de conditie waarin de deelnemers zaten, kregen zij hun eerste aandachtsbiastraining of controletraining. Deze eerste afspraak, die dus bestond uit de

voormeting en een trainings- of controlesessie, duurde voor alle deelnemers ongeveer een uur. In totaal kregen de deelnemers zes aandachtsbiastrainingen of zes controletrainingen. Deze zes sessies dienden binnen drie weken te zijn afgerond, zodat er een trainingseffect kon optreden. Daarbij gold dat er niet twee trainingen achter elkaar gedaan mochten worden. De sessies 2, 3, 4 en 5 duurden ongeveer een halfuur. Wanneer de vijf trainings- of controlesessies voorbij waren, was het tijd voor de laatste trainingssessie of controlesessie van ongeveer dertig minuten. Ook vond tijdens deze laatste afspraak de nameting plaats. Deze bestond weer uit het afnemen van de standaard dot-probe taak en de MCQ. In totaal duurde de laatste afspraak ongeveer een uur. Na afloop ontvingen de proefpersonen een debriefing. Ook ontvingen zij bij volledige deelname naar keuze vijf proefpersoonpunten (belangrijk voor het voltooien van hun studie) of 40 euro.

2.4 Onderzoeksdesign

De deelnemers moesten zes keer naar het onderzoekslaboratorium van de UvA komen om de digitale vragenlijsten in te vullen en de computertaken te maken. De eerste hypothese van deze studie betrof dat de aandachtsbiastraining tot een vermindering van de aandachtsbias leidt. 14

(15)

Voor deze hypothese werd de experimentele conditie vergeleken met de controleconditie. De onafhankelijke variabele was de conditie en de afhankelijke variabele de score op de standaard dot-probe taak. Om deze hypothese te kunnen beantwoorden werd een repeated-measures ANOVA gebruikt.

De tweede hypothese van deze studie betrof dat, indien de aandachtsbiastraining tot een vermindering van de aandachtsbias leidt, er een vermindering van de craving gevonden zou worden. Voor deze hypothese werd de experimentele conditie vergeleken met de

controleconditie. De onafhankelijke variabele was de conditie en de afhankelijke variabele de score op de MCQ. Ook voor deze hypothese werd een repeated-measures ANOVA gebruikt.

De derde hypothese van deze studie betrof dat deelnemers met een minder goede werkgeheugencapaciteit meer baat zouden hebben bij de aandachtsbiastraining dan deelnemers met een betere werkgeheugencapaciteit. Een correlatie-analyse tussen de scores op de SOPT en de scores op de standaard dot-probe taak werd uitgevoerd om deze hypothese te kunnen toetsen.

3. Resultaten

3.1 Groepskarakteristieken

Alle deelnemers waren tussen de 17 en 23 jaar oud (M = 20.13, SD = 1.78). Er deden meer mannen dan vrouwen mee aan deze studie. In Tabel 1 staat het aantal mannen en vrouwen per conditie weergegeven.

Tabel 1. Aantal (N) mannen en vrouwen per conditie Conditie Geslacht Totaal aantal deelnemers

Experimenteel N: 9 mannen N: 11 N: 2 vrouwen

Controle N: 7 mannen N: 13 N: 6 vrouwen

(16)

Er is ook gekeken naar de motivatie van de deelnemers. Motivatie werd gemeten aan de hand van de vraag: ‘Wil je stoppen of minderen met wietgebruik?’. Deelnemers konden kiezen uit de antwoorden: ‘nee’, ‘minderen’ of ‘stoppen’. In de trainingsconditie wilde geen enkele deelnemer stoppen met zijn of haar cannabisgebruik. In de controleconditie gaf 23,08% aan te willen stoppen met zijn of haar cannabisgebruik. Voor het verminderen van cannabisgebruik was 54,55% van de deelnemers in de trainingsconditie gemotiveerd. Voor de controleconditie was dit 61,54%. Van de deelnemers in de trainingsconditie voelde 45,45% zich niet gemotiveerd hun cannabisgebruik aan te passen. Voor de controleconditie was dit 15,38%. In tabel 2 staat weergegeven hoeveel deelnemers gemotiveerd waren te stoppen dan wel te minderen met hun cannabisgebruik. Ook staat in deze tabel aangegeven hoeveel deelnemers geen enkele motivatie hadden om te stoppen met hun cannabisgebruik of het gebruik hiervan te minderen.

Tabel 2. Motivatie om te stoppen met cannabisgebruik, het te minderen of het geheel ontbreken van een dergelijke motivatie, in aantal (N).

Er is ook gekeken naar de frequentie van cannabisgebruik. Gemiddeld genomen rookten deelnemers in de trainingsconditie per week minder joints (M = 12.93 SD = 6.41) dan

deelnemers in de controleconditie (M = 15.27 SD = 17.87).

3.2 Aandachtsbias

De eerste hypothese van deze studie betrof dat de aandachtsbiastraining zou leiden tot een significante vermindering van de aandachtsbias (Field & Eastwood, 2005; Schoenmakers et al., 2010). De aandachtsbias werd gemeten aan de hand van de standaard dot-probe taak. RT data van de filler trials werden verwijderd. Ook reactietijden korter dan 200 ms en langer dan 2000 ms werden uit de data gehaald om outliers te verwijderen. In tabel 3 staan de gemiddelde reactietijden en standaarddeviaties van de voor- en nameting per conditie aangegeven voor de Conditie Stoppen Minderen Ontbreken van motivatie

Experimenteel N: 0 N: 6 N: 5 Controle N: 3 N: 8 N: 2

(17)

congruente trials (pijl achter de cannabisgerelateerde stimulus) en de incongruente trials (pijl achter de neutrale stimulus).

Tabel 3. Gemiddelde reactietijden (in ms) en standaarddeviaties (tussen haakjes) van de voor- en nameting per conditie en trial.

Trial Experimentele groep Controlegroep Voormeting Congruent 484,94 (47,26) 484,58 (29,88) Incongruent 483,76 (45,00) 483,99 (32,63) Nameting Congruent 466,81 (61,77) 449,78 (48,26) Incongruent 467,81 (58,20) 453,37 (55,70)

Om de aandachtsbias (AB) te berekenen werden de reactietijden van incongruente trials afgetrokken van de reactietijden van congruente trials. Een negatieve score gaf een AB voor cannabisgerelateerde stimuli aan en een positieve score een AB voor neutrale stimuli. In tabel 4 staan de gemiddelden van de aandachtsbias weergegeven met bijbehorende standaarddeviaties van de voor-en nameting per conditie.

Tabel 4. Gemiddelde aandachtsbias en standaarddeviatie (tussen haakjes) van de voor- en nameting per conditie.

Experimentele groep Controle groep Voormeting 1,18 (14,55) 0,60 (18,33) Nameting -1,00 (22,56) -3,59 (13,93)

Gemiddeld genomen hadden deelnemers in de controleconditie tijdens de voormeting een grotere aandachtsbias voor cannabisgerelateerde stimuli (M = 0.60, SD = 18.33) dan deelnemers in de trainingsconditie tijdens de voormeting (M = 1.18, SD = 14.55). Een independent t-test toonde aan dat dit verschil niet significant was, t(22) = 0.09, p > 0.05.

Om het effect van de aandachtbiastraining te onderzoeken werd een repeated measures ANOVA uitgevoerd met als between-subjects factor de conditie (trainings- of controleconditie) en als within-subjects factor de tijd (voor- en nameting van de aandachtsbias). Resultaten

(18)

toonden aan dat er geen hoofdeffect van tijd was, F (1,22) = 0.46, p > 0.05. Dit houdt in dat, wanneer beide condities worden samengenomen, er geen significant verschil is gevonden van de aandachtsbias tussen de voor- en nameting. Verder is ook geen significant hoofdeffect van conditie gevonden, F (1,22) = 0.09, p > 0.05. Dit houdt in dat, wanneer zowel de voormeting als nameting bij elkaar worden genomen, er geen significant verschil is gevonden van de

aandachtsbias tussen beide condities. Tot slot is, tegen de verwachting in, geen significant interactie-effect gevonden tussen tijd en conditie, F (1,22) = 0.05, p > 0.05. Dit houdt in dat de aandachtsbiastraining niet effectief is gebleken in het verminderen van de aandachtsbias.

Zoals in de tabel 4 staat aangegeven is in beide condities de aandachtsbias toegenomen. In de trainingsconditie was de gemiddelde aandachtsbias van de voormeting, M = 1.18 (SD = 14.55) en de gemiddelde aandachtsbias van de nameting was, M = -1.00 (SD = 22.56). Een paired samples t-test werd uitgevoerd om te onderzoeken of deze stijging significant was. Dit bleek niet het geval te zijn, t(10) = 0.36, p > 0.05. In de controleconditie was de gemiddelde aandachtsbias van de voormeting, M = 0.60 (SD = 18.33) en de gemiddelde aandachtsbias van de nameting was, M = -3.59 (SD = 13.93). Ook hier werd een paired samples t-test uitgevoerd om te onderzoeken of deze stijging significant was. Dit bleek niet het geval te zijn, t(12) = 0.60, p > 0.05.

Gemiddeld genomen hadden deelnemers in de controleconditie tijdens de nameting een grotere aandachtsbias voor cannabisgerelateerde stimuli dan deelnemers in de trainingsconditie tijdens de nameting (zie tabel 4). Een independent t-test toonde aan dat dit verschil niet

significant was, t(22) = 0.34, p > 0.05.

Er waren grote verschillen onder de deelnemers in frequentie van cannabisgebruik: sommigen rookten drie joints per week, terwijl anderen 28 joints per week rookten.Er werd een significante negatieve correlatie gevonden tussen de frequentie van cannabisgebruik en de aandachtsbias van de voormeting, r = -0.51, p (one-tailed) = 0.006. Zoals eerder vermeld, houdt een negatieve aandachtsbiasscore een aandachtsbias voor cannabisgerelateerde stimuli in. Op basis hiervan betekent deze correlatie: hoe hoger de frequentie van cannabisgebruik, des te sterker de aandachtsbias.

(19)

3.3 Verlangen naar cannabis

De tweede hypothese van deze studie betrof dat, indien de aandachtsbiastraining tot een vermindering van de aandachtsbias leidt, er een vermindering van de craving gevonden zou worden (Field & Eastwood, 2005). Craving werd gemeten aan de hand van de verkorte versie van de MCQ (Heishman et al., 2001). In tabel 5 is een overzicht gegeven van de gemiddelde scores en de bijbehorende standaarddeviaties van de MCQ van de voor- en nameting per conditie.

Tabel 5. Gemiddelde scores en standdaardeviaties (tussen haakjes) van de MCQ per voor- en nameting en conditie.

Experimentele groep Controlegroep Voormeting 29,27 (8,92) 29,54 (11,84) Nameting 29,00 (9,56) 32,62 (12,58)

Aangezien gebleken is dat de aandachtsbiastraining niet heeft geleid tot een significante vermindering van de aandachtbias, werd niet meer verwacht dat er een significante

vermindering van de craving gevonden zou worden (Field & Eastwood, 2005). Dit bleek

inderdaad het geval te zijn. Er werd een repeated measures ANOVA uitgevoerd met als between-subjects factor conditie (trainings- of controleconditie) en als within-between-subjects factor tijd

(somscore van de voor- en nameting). Resultaten toonden aan dat er geen hoofdeffect van tijd was, F (1,22) = 0.64, p > 0.05. Dit houdt in dat, wanneer beide condities samen worden genomen, er geen significant verschil is gevonden van de craving tussen de voor- en nameting. Verder is geen significant hoofdeffect van conditie gevonden, F (1,22) = 0.22, p > 0.05. Dit houdt in dat, wanneer zowel de voormeting als nameting bij elkaar worden genomen, er geen significant verschil is gevonden van de craving tussen beide condities. Tot slot is, tegen de verwachting in, geen significant interactie-effect gevonden tussen tijd en conditie, F (1,22) = 0.91, p > 0.05. Dit houdt in dat de aandachtsbiastraining niet effectief is gebleken in het verminderen van de craving.

(20)

Ook is onderzocht of er een correlationeel verband bestaat tussen craving en de

aandachtsbias. Dit bleek het geval te zijn. Zo werd een significante negatieve correlatie gevonden tussen craving van de voormeting en de aandachtsbias van de voormeting, r = -0.58, p (one-tailed) = 0.001. Een negatieve aandachtsbiasscore houdt een aandachtsbias voor

cannabisgerelateerde stimuli in. Op basis hiervan betekent deze correlatie: hoe hoger de craving, des te sterker de aandachtsbias.

3.4 Werkgeheugen

De derde hypothese van deze studie betrof dat deelnemers met een minder goede werkgeheugencapaciteit meer baat zouden hebben bij de aandachtsbiastraining dan deelnemers met een betere werkgeheugencapaciteit (Thush, 2008). De werkgeheugencapaciteit werd gemeten aan de hand van de SOPT. Om te onderzoeken of de aandachtsbias is toegenomen of afgenomen tussen de voor- en nameting in, werd de aandachtsbias van de nameting afgetrokken van de aandachtsbias van de voormeting. Dit leidt tot de AB-verschilscore. Zoals eerder vermeld, houdt een negatieve aandachtsbiasscore een aandachtsbias voor cannabisgerelateerde stimuli in en een positieve score een aandachtsbias voor neutrale stimuli. Een positieve AB-verschilscore houdt dus in dat na de training de aandachtsbias verminderd is. Een negatieve AB-verschilscore houdt in dat na de training de aandachtsbias juist versterkt is.Om bovenstaande hypothese te onderzoeken werd een correlatie-analyse uitgevoerd. Uit de resultaten bleek dat er geen significante relatie bestond tussen de SOPT scores en de AB-verschilscores voor deelnemers in de trainingsconditie, r = -0.30, p (one-tailed) > 0.05. Ook bleek er geen significante relatie te bestaan tussen de SOPT scores en de AB-verschilscores voor deelnemers in de controleconditie, r = 0.04, p (one-tailed) > 0.05. Tegen de verwachting in bleek dat deelnemers in de

trainingsconditie met een minder goede werkgeheugencapaciteit niet meer baat hadden bij de aandachtsbiastraining dan deelnemers met een betere werkgeheugencapaciteit in de

trainingsconditie.

(21)

4. Discussie

Het hoofddoel van dit onderzoek was om na te gaan of een aandachtsbiastraining tot een verminderde aandachtsbias leidt bij adolescente cannabisgebruikers. Vervolgens is gekeken of een vermindering van de aandachtsbias ook leidt tot een vermindering van de craving. Tot slot werd in deze studie onderzocht of jongeren met een minder goede werkgeheugencapaciteit meer baat zouden hebben bij de aandachtsbiastraining dan jongeren met een betere

werkgeheugencapaciteit.

De eerste hypothese van deze studie betrof dat een aandachtsbiastraining zou leiden tot een vermindering van de aandachtsbias. Er is echter geen effect gevonden van de

aandachtsbiastraining op het verminderen van de aandachtbias bij adolescente cannabisgebruikers. Een eerste mogelijke verklaring hiervoor is dat het kleine aantal deelnemers waarschijnlijk de power fors heeft doen verminderen.

Een tweede mogelijke verklaring voor het ontbreken van een trainingseffect betreft de gebrekkige motivatie van de deelnemers om te stoppen met hun cannabisgebruik. Zoals in de Inleiding genoemd, speelt motivatie een belangrijke rol in het reguleren van de automatische processen (Wiers et al., 2007; Houben et al., 2008). In deze studie gaf slechts een zeer klein aantal deelnemers (12,5%) aan te willen stoppen met hun cannabisgebruik. Mogelijk heeft hierdoor geen trainingseffect kunnen optreden. In elke verslavingsbehandeling is motivatie een cruciaal aspect voor het slagen van dergelijke interventies (Wiers & Stacy, 2006).

Een derde mogelijk verklaring voor het ontbreken van een effect van de

aandachtsbiastraining is dat er nauwelijks sprake was van een aandachtsbias tijdens de

voormeting. Het geven van een training met als doel het fors verminderen van de aandachtsbias heeft zo bij voorbaat al een kleine kans van slagen.

Mogelijk is het ontbreken van een sterke aandachtsbias tijdens de voormeting te verklaren aan de hand van grote verschillen in frequentie van cannabisgebruik: sommigen rookten drie joints per week, terwijl anderen 28 joints per week rookten. Eventueel is het totaalgemiddelde van de aandachtsbias tijdens de voormeting sterk verlaagd door inclusie van

(22)

deze groep laagfrequente cannabisgebruikers. Zo werd een correlatie gevonden tussen de frequentie van cannabisgebruik en de aandachtsbias: hoe frequenter het cannabisgebruik, des te sterker de aandachtsbias. Dit betekent dat de aandachtsbias waarschijnlijk wel gevonden zou zijn wanneer uitsluitend hoogfrequente cannabisgebruikers deelnamen aan dit onderzoek. Ook Field et al. (2004) vonden geen aandachtsbias in de gehele groep cannabisgebruikers, die bestond uit laagfrequente en hoogfrequente cannabisgebruikers, maar vonden wel een correlatie tussen de frequentie van cannabisgebruik en de aandachtsbias: hoe frequenter het gebruik, hoe sterker de aandachtsbias. Field (2005) vond de aandachtsbias enkel bij

cannabisgebruikers die voldeden aan de criteria voor cannabisafhankelijkheid. In deze studie is daar niet naar gekeken.

De tweede hypothese van deze studie betrof dat wanneer door de aandachtsbiastraining de aandachtbias vermindert, hiermee ook de craving zou verminderen (Field & Eastwood, 2005). Deze studie vond geen significante vermindering van de aandachtsbias. Dit is er waarschijnlijk de reden van geweest dat er ook geen significante vermindering van de craving werd gevonden. Zo spreken Field en Eastwood (2005) van een causaal effect van de

aandachtsbias op craving. Deze studie vond wel een correlatie tussen de aandachtsbias en craving bij adolescente cannabisgebruikers: een sterkere aandachtsbias hangt samen met een sterkere craving. Vorig onderzoek heeft deze correlatie ook aangetoond bij cannabisgebruikers (Field et al., 2004). De correlationele bevinding van deze studie is in lijn met de incentive-sensitization theorie: de tendens de aandacht te richten op druggerelateerde stimuli hangt samen met een hoge mate van craving (Robinson & Berridge, 1993). De sterke samenhang tussen de aandachtsbias en craving is niet enkel gevonden bij cannabisgebruikers, maar ook bij rokers (Mogg & Bradley, 2002) en cocaïnegebruikers (Franken, Kroon & Hendriks, 2000).

De derde hypothese van deze studie betrof dat mensen met een minder goede

werkgeheugencapaciteit meer baat zouden hebben bij de aandachtsbiastraining dan mensen met een goede werkgeheugencapaciteit (Thush, 2008). Uit de resultaten is dit echter niet gebleken. Ook hier speelt de kleine power van deze studie mogelijkerwijs een rol in het

(23)

ontbreken van de verwachte uitkomst. Daarnaast dient ook hier vermeld te worden dat er nauwelijks sprake was van een aandachtsbias tijdens de voormeting. Hierdoor wordt het vinden van een relatie tussen de effectiviteit van de aandachtsbiastraining en de

werkgeheugencapaciteit mogelijk sterk verkleind. Ook het feit dat slechts 12,5% van de deelnemers aangaf te willen stoppen met zijn of haar cannabisgebruik kan een rol hebben gespeeld. Een lage werkgeheugencapaciteit is niet de enige factor die bijdraagt aan de effectiviteit van een aandachtsbiastraining. Er dient namelijk wel sprake te zijn van een duidelijke motivatie om de automatische impulsen te willen reguleren (Wiers et al., 2007).

Deze studie kent zowel sterke punten als ook enkele beperkingen. Een sterk punt van dit onderzoek is dat het een pilotstudie betreft over het effect van de aandachtsbiastraining bij adolescente cannabisgebruikers. Alhoewel er geen effect van de aandachtsbiastraining gevonden is, is wel gebleken dat enkele belangrijke correlaties ook opgaan voor adolescenten. Zo heeft ook deze studie een correlationeel verband gevonden tussen de aandachtsbias en craving (Field et al., 2004; Mogg & Bradley, 2002; Franken et al., 2000) en tussen de aandachtsbias en de frequentie van cannabisgebruik (Field et al., 2004).

Een volgend sterk punt van deze studie is dat de gemodificeerde dot-probe training uit plaatjes bestond in plaats van woorden, dit in tegenstelling tot onder andere de onderzoeken vanField et al. (2004) en Field (2005). Meerdere onderzoekers zijn van mening dat

cannabisgerelateerde plaatjes realistischere stimuli zijn dan cannabisgerelateerde woorden (Field et al., 2004).

Een ander sterk aspect van deze studie is dat expliciet gekeken is naar de motivatie. Andere onderzoeken naar de aandachtsbiastraining hebben zich niet gericht op het meten van de motivatie van de deelnemers om te stoppen met hun drugsgebruik, terwijl motivatie een belangrijk aspect is in elke verslavingsbehandeling (Wiers & Stacy, 2014). Motivatie speelt een belangrijke rol bij het temperen van de invloed van automatische, onbewuste processen op gedrag (Houben et al., 2008; Wiers et al., 2007). De klinische implicatie hiervan is dat bij het herstellen van controle over de automatische appetitieve motivatie een interventie met een

(24)

motivationeel aspect doeltreffend zou kunnen zijn (Houben et al., 2008). Toekomstig onderzoek is nodig om de invloed van motivatie op de effectiviteit van de aandachtsbiastraining te

onderzoeken.

Naast deze sterke punten heeft deze studie enkele beperkingen. Zoals eerder genoemd deden er weinig deelnemers mee aan deze studie wat de power niet ten goede is gekomen. Toekomstig onderzoek zou de effectiviteit van de aandachtsbiastraining kunnen onderzoeken bij een grotere groep adolescente cannabisgebruikers.

Alhoewel in deze studie geen vermindering van de aandachtsbias is gebleken, is in de onderzoeksopzet überhaupt geen rekening gehouden met eventuele generalisatie-effecten. Toekomstig onderzoek zou zich standaard moeten richten op de vraag of de

aandachtsbiastraining voor frequente cannabisgebruikers óók effect heeft op de aandachtsbias voor nieuwe plaatjes; plaatjes die niet tijdens de training zijn gebruikt. Generalisatie-effecten van een aandachtsbiastraining zijn wel gevonden bij een groep alcoholverslaafden

(Schoenmakers et al., 2010).

Een andere limitatie is dat er geen gebruik is gemaakt van oogbewegingen. De standaard dot-probe taak is in principe een indirecte meting van de aandachtsbias. De toewijzing van de aandacht wordt namelijk afgeleid aan de hand van de reactietijden. Men kan dus geen perfecte relatie verwachten tussen de prestatie op de standaard dot-probe taak en de toewijzing van de selectieve aandacht. Er is nog geen consensus bereikt over de vraag of de aandachtsbias

voortkomt uit vroege en/of late verstoringen in de aandacht (Field & Cox, 2008). Om hier beter zicht op te krijgen is een directe meting van de aandachtsbias gewenst. Een directere meting van de aandachtsbias zijn de oogmetingen (Field, Munafò & Franken, 2009). Toekomstig onderzoek zou de gemodificeerde dot-probe training kunnen combineren met oogbewegingen. Op deze manier kan nauwkeuriger worden achterhaald waar en hoe lang de aandacht op gefocust is. Naast bovenstaande suggesties voor toekomstig onderzoek zullen tot slot nog enkele ideeën voor vervolgonderzoek genoemd worden. Zo dient te worden achterhaald wat het optimale aantal trainingssessies is en dienen de eventuele lange termijn effecten van de

(25)

aandachtsbiastraining te worden onderzocht.

Huidige modellen van verslaving stellen dat het ontstaan en voortbestaan van verslaving gekenmerkt wordt door een verstoorde balans tussen twee systemen: een hyperactief impulsief systeem, dat automatische appetitieve reacties in werking zet die aanzetten tot gebruik, en een relatief zwak regulerend, reflectief systeem waardoor deze automatische appetitieve motivatie moeilijk kan worden geïnhibeerd. Adolescenten zijn een kwetsbare groep als het gaat om veelvuldig middelengebruik. Er is meer onderzoek nodig naar de automatische processen en de bijbehorende trainingen voor adolescenten. Op deze manier ontstaat meer inzicht in de

verschillende aspecten van verslavingsproblematiek. Dit kan leiden tot nieuwe mogelijkheden voor praktische toepassingen in de behandeling van verslaving bij adolescenten.

Literatuurlijst

Bar-Haim, Y., Holoshitz, Y., Eldar, S., Frenkel, T. I., Muller, D., Charney, D. S., et al. (2010). Life threatening danger and suppression of attention bias to threat. American Journal

Psychiatry, 167, 694-698.

Bechara, A. (2005). Decision making, impulse control and loss of willpower to resist drugs: a neurocognitive perspective. Nature neuroscience, 8, 1458-1463.

Bradley, B. P., Mogg, K., Wright, T., & Field, M. (2003). Attentional bias in drug dependence: vigilance for cigarette-related cues in smokers. Psychology of Addictive Behaviors, 17, 66-72.

Coördinatiepunt Assessment en Monitoring nieuwe drugs (2008). Risicoschatting cannabis 2008. RIVM: Bilthoven.

Cousijn, J., e.a. (2009). Manuscript in preparation. In: Deursen, van D. S., Saleming, E.,

Schoenmakers, T. M., & Wiers, R. W. (2009). Het hertrainen van automatische cognitieve processen bij angst- en verslavingsproblematiek. GZ-psychologie, 2, 24-29.

(26)

Cousijn, J., Goudriaan, A. E., & Wiers, R. W. (2011). Reaching out towards cannabis: approach bias in heavy cannabis users predicts changes in cannabis use. Addiction, 106, 1667-1674.

Cragg, L., & Nation, K. (2007). Self-ordered pointing as a test of working memory in typically developing children. Memory, 15, 526-535.

Deursen, D. S. van, Salemink, E., Schoenmakers, T. M., & Wiers, R. W. (2009). Het hertrainen van automatische cognitieve processen bij angst- en verslavingsproblematiek.

GZ-Psychologie, 2, 24-31.

Duka, T., & Townshend, J. M. (2004). The priming effect of alcohol pre-load on attentional bias to alcohol-related stimuli. Psychopharmacology, 176, 353-361. Field, M. (2005). Cannabis ‘dependence’ and attentional bias for cannabis-related words.

Behavioural Pharmacology, 16, 473-476.

Field, M., & Cox, W. M. (2008). Attentional bias in addictive behaviors: a review of its

development, causes, and consequences. Drug and alcohol dependence, 97, 1-20.

Field, M., & Eastwood, B. (2005). Experimental manipulation of attentional bias increases the motivation to drink alcohol. Psychoharmacology, 183, 350-357.

Field, M., Eastwood, B., Bradley, B. P., & Mogg, K. (2006). Selective processing of cannabis cues in regular cannabis users. Drug and Alcohol Dependence, 85, 75-82.

Field, M., Mogg, K., & Bradley, B. P. (2004). Cognitive bias and craving in recreational cannabis users. Drug and Alchohol Dependence, 74, 105-111.

Field, M., Munafò, M. R., & Franken, I. H. (2009). A meta-analytic investigation of the relationship between attentional bias and subjective craving in substance abuse. Psychological bulletin, 135, 589-607.

(27)

Franken, I. H., Kroon, L. Y., & Hendriks, V. M. (2000). Influence of individual differences in craving and obsessive cocaine thoughts on attentional processes in cocaine abuse patients. Addictive Behaviors, 25, 99-102.

Franken, I. H. A., & Wiers, R. W. (2013). Motivationele processen bij verslaving: de rol van craving, salience en aandacht. Tijdschrift voor Psychiatrie, 11, 833-840.

Gladwin, T. E., Figner, B., Crone, E. A., & Wiers, R. W. (2011). Addiction, adolescence, and the integration of control and motivation. Developmental Cognitive Neuroscience, 1, 364-376.

Greenwald, A. G., McGhee, D. E., & Schwartz, J. L. (1998). Measuring individual differences in implicit cognition: the implicit association test. Journal of personality and social psychology, 74, 1464-1480.

Heishman, S. J., Evans, R. J., Singleton, E. G., Levin, K. H., Copersino, M. L., & Gorelick, D. A. (2009). Reliability and validity of a short form of the Marijuana Craving

Questionnaire. Drug and alcohol dependence, 102, 35-40.

Heishman, S. J., Singleton, E. G., & Liguori, A. (2001). Marijuana Craving Questionnaire:

development and initial validation of a self-report instrument. Addiction, 96, 1023-1034.

Houben, K., Schoemakers, T., Thush, C., & Wiers, R. W. (2008). Impliciete cognitie en verslaving. Theoretische inzichten en praktische toepassingen. Gedragstherapie, 41, 169-182.

Kalivas, P. W., & Volkow, N. D. (2005). The neural basis of addiction: a pathology of motivation and choice. American Journal of Psychiatry, 162, 1403-1413.

Lubman, D. I., Peters, L. A., Mogg, K., Bradley, B. P., & Deakin, J. F. W. (2000). Attentional bias for drug cues in opiate dependence. Psychological Medicine, 30, 169-175.

MacLeod, C., Mathews, A., & Tata, P. (1986). Attentional bias in emotional disorders. Journal of abnormal psychology, 95, 15.

(28)

Meeren, R. van der & Hebbrecht, M. (2012). Het duale procesmodel van verslaving; op weg naar een integratieve visie? Tijdschrift voor psychiatrie, 54, 731-740.

Mogg, K., & Bradley, B. P. (2002). Selective processing of smoking-related cues in smokers: manipulation of deprivation level and comparison of three measures of processing bias. Journal of Psychopharmacology, 16, 385-392.

Ouimet, A. J., Gawronsk, B., & Dozois, D. J. A. (2009). Cognitive vulnerability to anxiety: A review and an integrative model. Clinical Psychology Review, 29, 459-470.

Peterson, J. B., Pihl, R. O., Higgins, D., & Lee, A. (2002). NeuroCognitive Battery. Version 2. 0. ExamCorp, Deerfield Beach.

Petrides, M., & Milner, B. (1982). Deficits on subjectordered tasks after frontal- and temporal lobe lesions in man. Neuropsychologia, 20, 249-262.

Prins, P. J. M., & Braet, C. (2008). Handboek Klinische Ontwikkelingspsychologie. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Robinson, T. E., & Berridge, K. C. (1993). The neural basis of drug craving: an incentive sensitization theory of addiction. Brain research reviews, 18, 247-291.

Ross, T. P., Hanouskova, E., Giarla, K., Calhoun, E., & Tucker, M. (2007). The reliability and validity of the self-ordered pointing task. Archives of Clinical Neuropsychology, 22, 449-458.

Schoenmakers, T. M., de Bruin, M., Lux, I. F., Goertz, A. G., Van Kerkhof, D. H., & Wiers, R. W. (2010). Clinical effectiveness of attentional bias modification training in abstinent alcoholic patients. Drug and alcohol dependence, 109, 30-36.

Schoenmakers, T., Wiers, R. W., Jones, B. T., Bruce, G., & Jansen, A. T. M. (2007). Attentional retraining decreases attentional bias in heavy drinkers without generalization. Addiction, 102, 399-405.

(29)

Stetter, F., Ackermann, K., Bizer, A., Straube, E. R., & Mann, K. (1995). Effects of disease-related cues in alcoholic impairments: results of a controlled ‘alcohol stroop’ study. Alcoholism Clinical and Experimental Research, 19, 593-599.

Thush, C. (2008). Reflex or Reflect? Implicit and Explicit Cognitive Processes and Early Intervention in Adolescent Alcohol Use. Maastricht: Universiteit Maastricht.

Trimbos instituut (2012). Opgehaald 1 juni, 2014, van

http://www.trimbos.nl/~/media/Themas/7_Feiten_Cijfers_Beleid/AF1196%2013 72%20NDM%20jaarbericht%202012%20digitaal.ashx#page=60

Wiers, R. W, Bartholow, B. D, Wildenberg, E. van den, Thush, C., Engels, R. C., Sher, K. J., et al. (2007). Automatic and controlled processes and the development of addictive behaviors in adolescents: A review and a model. Pharmacology, Biochemistry and Behavior, 86, 263 283.

Wiers, R. W., & Stacy, A. W. (2006). Implicit cognition and addiction. Current Directions in Psychological Science, 6, 292-296.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Hoewel methaan ruim 50% vormt van de totale emissie van broeikasgassen (figuur 4), blijkt dat bij een hogere uitstoot van broeikasgassen van de deelnemende bedrijven dit vooral

Vandaag kregen we een nieuwe excursie leider.Martin Guers.Hij stond uit te leggen wat we gingen doen en ik stond daar maar

KEY WORDS/PHRASES CUSTOM CULTURE COMPLEXITY CONSTITUTION UBUNTU MODERNITY TRADITIONAL TRANSFORMATION AFRICAN AFROCENTRIC XHOSA CULTURE CUSTOMARY LAW SPATIAL PLANNING

Die filosofies- opvoedkundige mandaat (grondslag) van die Pretorius-kommissie was tweërlei van aard: dat “die Christelike beginsel in onderwys en op- voeding erken, openbaar en

Names of members of OFS Provincial Council 1919-1952; notes by DP van der Merwe; Congress of Central SA Regional Development Society 1950; motor vehicles statistics 1949;

This mission sets the behavioural standards as is required by Tracy (2003:32), with the following statement &#34;...with a sense of warmth, friendliness, fun, individual

2.4.3 Participation in project activities Participation in project activities as a quantitative indicator includes areas of association of project groups formed, attendance rates

The reason to include ,,fear&#34; in these term and concept studies is to determine, whether fear has to figure as a third universal at the side of shame and guilt in