• No results found

Emotie en aandacht : een omschakeling van spatieel naar temporeel

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Emotie en aandacht : een omschakeling van spatieel naar temporeel"

Copied!
26
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Emotie en aandacht: Een omschakeling van spatieel naar

temporeel

Auteur: Sjoerd Evelo Eerste begeleider: dr. R.H. Phaf Datum: 12 februari 2015

Studentnr: 10370862 Bachelorscriptie

Opleiding: Psychologie Universiteit van Amsterdam

(2)

2 Abstract

Recent onderzoek heeft de gevestigde spatiële hypothese over de modulatie van aandacht door emotie aan het wankelen gebracht en een nieuwe temporele hypothese geopperd. Volgens de spatiële hypothese verandert de valentie van emotie de oppervlakte van een “aandachts-zoeklicht” terwijl de temporele hypothese beweert dat de omschakeling van aandacht wordt beïnvloedt. Het huidige onderzoek testte beide hypotheses in een Visuele Zoek Taak (VST) na inductie van zowel positieve als negatieve emotie in een within-deelnemers design. Hierbij werd gekeken naar de toename van reactietijd per item, uitgedrukt in helling. Alhoewel aan de hand van de resultaten geen overtuigende conclusies getrokken konden worden was er meer ondersteuning in de richting van de temporele hypothese. Tevens werd er wel directe evidentie tegen de spatiële hypothese gevonden.

Inleiding

Om zo veel mogelijk producten te verkopen proberen winkels bij klanten een positieve emotie teweeg te brengen. Blije klanten kopen namelijk meer (Donovan & Rossiter, 1982), brengen meer tijd door in een winkel dan gepland en geven meer geld uit (Donovan, Rossiter, Marcoolyn & Nesdale, 1994). Naast deze invloeden op koopgedrag lijken emoties ook effect te hebben op meer basale functies als aandacht en perceptie. Zo heeft emotie effect op de detectie van contrast (Phelps, Ling & Carraso, 2006) en moduleert emotie het dopaminerge systeem en daarmee de binding van visuele en motorische componenten (Colzato, van Wouwe & Hommel, 2007). Volgens Isen, Daubman en Nowicki (1987) zorgen positieve emoties, ook wel positief affect, voor meer creativiteit terwijl negatief affect creativiteit juist vermindert.

Als overkoepelende theorie van al deze effecten stelde Frederickson (2004) de Broaden and Build theorie voor. Deze theorie stelt dat positieve emoties het gedachten-actie

(3)

3 repertoire verbreden en negatieve emoties deze mindset juist vernauwen. Hierbij wordt aandacht voorgesteld als een zoeklicht dat bij verschillende emoties verandert van oppervlakte dat het beschijnt. Bij positieve emotie is er volgens deze theorie ook in abstract opzicht meer ruimte voor creativiteit omdat er meer betekenissen en representaties binnen dit vergrote spreekwoordelijke zoeklicht valt. Negatieve emoties zorgen juist voor meer focus en minder afleiding van buitenaf door een klein, vernauwd zoeklicht.

Ondersteuning voor de Broaden and Build theorie kwam door het onderzoek van Rowe, Hirsch & Anderson (2007). Zij vonden in een Eriksen Flanker taak, waarin een target omringd staat door congruente of incongruente flankers (inconguent: HHNHH; congruent: HHHHH), bij positief affect meer interferentie door incongruente flankers ten opzichte van congruente flankers dan bij negatief affect. Deze interferentie resulteerde in een langzamere reactietijd. Deze auteurs verklaarden dit ook met het zoeklicht voorbeeld. Bij positief affect zou de oppervlakte van dit zoeklicht verbreed worden met het gevolg dat er meer stimuli binnen vallen die kunnen interfereren. Bij negatief effect wordt het zoeklicht smaller en is meer focus op de target. Dit heeft als gevolg dat er minder afleidende flankers binnen het visuele perceptuele veld vallen en er tevens minder interferentie optreedt. Tevens vonden Rowe et al. (2007) dat positief affect prestatie op een Remote Association Task (RAT), waarbij creativiteit getest wordt, verbeterde. Dit komt sterk overeen met de resultaten van Isen (2001). Vergelijkbare resultaten werden behaald door Gasper en Clore (2002) in een local-global focus task. Daar zorgde positief affect voor een meer local-globale en bredere kijk, waardoor “je sneller het bos ziet”. Negatief affect zorgde voor een meer lokale kijk met een nauwere focus waardoor “je sneller een boom ziet staan”. Deze onderzoeken ondersteunen een letterlijke, ruimtelijke versie van de Broaden & Build theorie die ook wel een spatiële hypothese van de invloed van affect op aandacht wordt genoemd (vgl. Phaf, 2015).

(4)

4 De genoemde resultaten op de RAT van Rowe et al. (2007) kunnen echter erg moeilijk verklaard worden vanuit deze spatiële hypothese. Het gaat hier immers om abstracte, semantische associaties die moeilijk binnen een spatieel zoeklicht van aandacht kunnen vallen. Ook Harmon-Jones, Gable en Price (2013) spraken de spatiële hypothese tegen met hun vondst dat de invloed van affect op het spatiële aandachts-zoeklicht plots verdwijnt wanneer de intensiviteit van motivatie als factor mee wordt genomen. De spatiële vernauwing lijkt volgens deze auteurs niet zozeer door de valentie maar door de intensiteit van de emotie te worden veroorzaakt.

Bovengenoemde onderzoeken geven misschien aan dat de spatiële hypothese ongeschikt is om de invloeden van affect op aandacht en creativiteit te verklaren. Bovendien wordt de spatiële hypothese direct tegengesproken door de resultaten van Phaf (2015). Vergelijkbaar met Rowe et al. (2007) werd hier een Eriksen Flanker taak uitgevoerd na zowel een positieve als negatieve emotie-inductie. Door maskering toe te voegen werd de aanbiedingsduur en verwerkingsduur van de flankers beperkt. Daarnaast werd de timing van het interval tussen flankers en target gevarieerd, de Stimulus Onset Asynchrony (SOA). Met deze temporele manipulatie werd een sterkere interferentie door de flankers gevonden na een negatieve inductie dan na een positieve inductie bij gelijktijdige aanbieding van flanker en target. Dit is een tegengesteld effect aan van wat verwacht wordt volgens de spatiële hypothese. De grotere interferentie na positieve inducties keerde weer terug voor toenemende SOAs wanneer er meer tijd was om om te schakelen tussen targets en flankers. De spatiële verklaring voor de affectieve modulatievan aandacht lijkt op zijn minst onvolledig en misschien zelfs onjuist te zijn.

Het onderzoek van Phaf (2015) geeft wel een sterke aanwijzing voor temporele in plaats van spatiële mechanismen. Heerebout en Phaf (2010a) vonden eerder onverwachts in een evolutionaire computer simulatie dat de opkomst van oscillerende knopen in een neuraal

(5)

5 netwerk de fitness van een organisme sterk verhoogde en dus een functionele eigenschap bleek te zijn. Deze oscillerende neurale knopen bevorderden het omschakelen van aandacht, attentional switching. Ze vonden na verdere analyse dat deze oscillaties een hogere frequentie hadden wanneer er gezocht werd naar eten en een lagere frequentie wanneer er gevlucht werd voor een dreiging (Heerebout & Phaf, 2010b). Deze twee handelingen worden respectief gezien als positief en negatief, waar affectief gereageerd op zou kunnen worden. Positief affect zorgde voor een verhoogde frequentie van de oscillaties oftewel snellere attentional switching, negatief affect zorgde voor vertraagde en verminderde attentional switching. Ditzelfde effect werd ook gevonden in humaan onderzoek in plaats van in computer simulaties van neurale netwerken (Heerebout, Todorović, Smedinga & Phaf, 2013; Phaf 2015).

Deze bevindingen lijken ondersteuning te geven aan een alternatieve, temporele hypothese die misschien de bestaande onvolledige en door resultaten betwiste spatiële hypothese kan vervangen. Affect moduleert volgens deze temporele hypothese de flexibiliteit van aandacht in plaats van de verbreding of versmalling van spatiële focus. De omvang van het zoeklicht blijft dus constant maar in plaats daarvan moduleert affect hoe snel dit zoeklicht kan bewegen. Tot nog toe is daarvoor echter voornamelijk evidentie gevonden vanuit spatieel georiënteerde taken zoals de Eriksen Flanker Taak. Om de resultaten in deze taak met attentional switching te verklaren is echter betrekkelijk ingewikkeld en klinkt vrij kunstmatig, er is weinig ruimte voor het omschakelen van de aandacht. Hierdoor is er voornamelijk evidentie tegen de spatiële hypothese gevonden en niet zo zeer voor de temporele hypothese. Wanneer dezelfde resultaten gevonden worden in een taak waar meer ruimte is voor attentional switching kan sterker ten gunste van de temporele hypothese beargumenteerd worden. De onderzoeksvraag is of positief affect leidt tot sneller omschakelen dan bij negatief

(6)

6 affect of dat er door positief affect juist een ruimtelijke verbreding plaats vindt ten opzichte van negatief affect.

Het doel van dit onderzoek is om in een enkele taak die zowel ruimte biedt voor temporele omschakeling en ruimtelijke verbreding de spatiële en temporele hypotheses te contrasteren, zodat de hypotheses tegenovergestelde resultaten voorspellen. Een taak die hiervoor geschikt lijkt, is een aangepaste versie van een Visuele Zoek Taak (VST). Door in deze taak te zoeken naar conjuncties van kenmerken wordt er een serial search uitgevoerd (Treisman & Gelade, 1980). Bij serial search worden de stimuli sequentieel, oftewel één voor één, afgezocht tot de target gevonden is. Dit sequentiële zoekproces bestaat dus uit omschakeling van aandacht tussen de stimuli waardoor er naast ruimtelijke verbreding ook attentional switching plaats kan vinden. De zoekcurve geeft de zoektijd weer als functie van het aantal items in het array. Serial search zorgt er voor dat er een lineaire relatie tussen aantal stimuli in de zoektaak en de reactietijd gevonden zal worden (Wolfe, 1994; Frischen, Smilek & Eastwood, 2008). De tijd die nodig is om te schakelen naar een volgende stimulus bestaat uit de helling (de tijd per item) van die rechte lijn.

De emoties die geïnduceerd worden zullen boos als negatief affect en blij als positief affect zijn. Deze emoties zijn goed te induceren emoties (Kučera & Haviger, 2012). De doeltreffendheid van de inductie zal gemeten worden door zelfrapportage, waarbij een baseline meting met een meting na de inductie vergeleken wordt

De verwachtingen voor de hellingen van de VST staan in de twee hypotheses diametraal tegenover elkaar. Volgens de temporele hypothese zal het na positieve inductie vanwege snellere attentional switching mogelijk zijn om het array met stimuli sneller af te zoeken dan na negatieve inductie. Hierdoor wordt volgens de temporele hypothese een steilere helling verwacht na een negatieve inductie dan na een positieve inductie (Figuur 1a). Volgens de spatiële hypothese zou juist verwacht worden dat positief affect zorgt voor een

(7)

7 breder visueel aandachtsveld met het gevolg dat er meer distractors binnen het visuele zoeklicht vallen die zorgen voor meer interferentie. Dit vergroot de zoektijd per item, hetgeen resulteert in een steilere helling na een positieve inductie dan na een negatieve inductie (Figuur 1b). De twee hypotheses verwachten dus precies het tegenovergestelde.

a) Temporele hypothese b) Spatiële hypothese

Figuur 1. Verwachtingen voor de hellingen van de VST volgens beide hypotheses. De groene lijn geeft positief affect weer, de rode lijn negatief affect. De grijze stippellijn geeft (een niet onderzochte) neutrale toestand.

Methode Deelnemers

Aan het onderzoek deden 48 deelnemers mee tussen de 18 en 36 jaar met een gemiddelde leeftijd van 24 jaar (sd = 4.93) waarvan 14 mannen en 32 vrouwen. De deelnemers hadden normaal zicht of droegen een bril of lenzen bij het onderzoek. Alle deelnemers spraken vloeiend Nederlands. Sommige deelnemers kregen proefpersoonpunten voor deelname aan het onderzoek, overige deelnemers namen vrijwillig deel. Ongemotiveerde deelnemers met een groot aantal fouten (>10%), een groot aantal uitbijter trails (>20%) of een ongewoon lange reactietijd werden verwijderd van het onderzoek.

(8)

8 Design

Dit onderzoek maakt gebruik van een 2x4 within-deelnemers design met de twee onafhankelijke variabelen: affect (positief en negatief) en array grootte (4,10,18,30 items). De gemeten afhankelijke variabele op de VST was reactietijd (RT) over correcte responsen. Uitbijters werden per deelnemer iteratief verwijderd aan de hand van een boxplot analyse, tot er geen nieuwe uitbijters meer gevonden werden. De volgorde van de trials was voor zowel aanwezigheid van de target als arraygrootte gerandomiseerd. Affectieve inductie vond plaats via autobiographical recall en affectieve primes tijdens de zoektaak. De werking van deze inductie werd gecheckt door de Self-Assessement Manikin Scale (SAM). Alle deelnemers voerden de inducties, blij en boos, beide uit. De volgorde van de inducties werd gebalanceerd over de deelnemers.

Apparatuur

De taken werden aangeboden op een ASUS 23inch VG236H beeldscherm met een resolutie van 1920x1080 pixels en een frequentie van 120 Hz. Responsen werden gegeven op een drukknop van een knoppenkast Deze lag op onderarmlengte van de tafelrand waardoor de deelnemer met de wijsvinger van zijn of haar dominante hand op de drukknop kon rustten. Ook werd er gebruik gemaakt van een kinsteun zodat de afstand (60 cm) en oriëntatie van het hoofd ten opzichte van het beeldscherm constant bleef gedurende het experiment. De kinsteun was verstelbaar in hoogte, zodat in combinatie met een comfortabele hoogte van de verstelbare bureaustoel het scherm op ooghoogte stond, ongeacht de lengte van de deelnemer.

Materiaal

Het zoekarray in de VST bestond uit 3 van 4 mogelijke verschillende items (cirkel/vierkant & wit/zwart). Eén van de items werd door de computer voor iedere proefpersoon willekeurig

(9)

9 gekozen als target. Het item dat geen kenmerk gemeen had met de target werd vervolgens niet gebruikt in de taak (bv. target: zwart vierkant, exclusie: witte cirkel). De willekeurig gekozen target bleef gedurende de gehele taak hetzelfde. Beide afleidende stimuli kwamen steeds in gelijke mate voor, maar de distractor die in vorm overeenkwam met de target-stimulus één keer meer wanneer de target aanwezig was. De cirkels hadden een grootte van 1.325 visuele graden of een diameter van 60 pixels (px) bij een resolutie van 1920x1080 px en een afstand tot het beeldscherm van 60 cm, de vierkanten hadden exact dezelfde oppervlakte als de cirkels. De items werden geprojecteerd op een 50% grijze achtergrond, alle items werden geplaatst op een random locatie op de lijn van 4 denkbeeldige concentrische cirkels waar respectief 4, 6, 8 en 12 items op geprojecteerd konden worden. De cirkels hadden respectievelijk een diameter van 1.766, 4.41, 7.05 en 9.69 visuele graden oftewel 80 , 200, 320 en 440 pixels. De targetstimulus was op exact 50% van de 520 trails (240 per conditie + 2x 20 oefentrails) aanwezig. De verschillende array groottes kwamen per conditie 24 (4 items), 48 (10 items), 72 (18 items) en 96 (30 items) voor. Bij array grootte 30 kwam de targetstimulus per conditie exact 12 keer voor op elke cirkel. De setsizes van de trails hadden een random volgorde. Elke trail bestond uit een fixatie kruis van 1000ms gevolgd door een prime (15 ms). Vervolgens werd de array getoond tot er een respons gegeven werd of 2500ms verstreken waren. Na elke trail moest op de knop onder de wijsvinger op de knoppenkast gedrukt worden om verder te gaan naar de volgende trail. (Figuur 2).

(10)

10

Figuur 2: De volgorde van de Visuele Zoek Taak van links naar rechts. Fixatie kruis, prime, array en doorklik scherm vormen samen één trail. Totaal werden er 520 trails per proefpersoon afgenomen.

De primes bestonden uit een met de inductie congruent affectief gezicht uit de Karolinska-set (Lundqvist, Flykt & Öhman, 1998; gevalideerd door Goeleven, Raedt, Leyman &Verschuere, 2008). Er werden 20 verschillende gezichten gebruikt voor beide inducties, voor een totaal van 40 gezichten waarvan de helft mannelijk en de helft vrouwelijk was. Hiermee werd de bewuste inductie onderhouden. Het kort laten zien van affectieve gezichten lijkt een sterk middel te zijn om emotie te induceren (Murphy & Zajonc, 1993), zelfs bij een korte aanbiedingsduur van 17 ms (Draine & Greenwald,1998). In dit onderzoek is gekozen voor een zeer korte aanbiedingsduur om de primes zo min mogelijk te laten afleiden.

De SAM (Bradley & Lang, 1994) werd gebruikt als manipulatiecheck voor de inductie. De taak bestond uit visuele voorbeelden van emotie en arousal afgebeeld door poppetjes. De deelnemer kon kiezen welk poppetje het meest overeenkwam met het huidige gevoel. Er kon steeds uit 5 opties gekozen worden, bij emotie van positief tot negatief en bij arousal van opgewonden tot kalm (Figuur 3). De SAM werd gekozen voor zijn korte duur en

(11)

11 minimale interferentie. De derde dimensie van de SAM (dominantie) werd achterwege gelaten aangezien de factoren hiervan niet gemanipuleerd werden. De SAM werd 4 keer afgenomen gedurende het experiment. Aan het begin van elk blok als baseline en na de VST als manupulatiecheck.

Figuur 3: De SAM zoals deze getoond werd tijdens het experiment. Bovenste rij afbeeldingen is een indicatie van affect, de onderste rij een indicatie van arousal.

Procedure

Deelnemers werden welkom geheten en kregen mondeling uitleg over het doel van het onderzoek gevolgd door een korte samenvatting van wat er ging komen. Ook kregen ze de informatiebrochure te lezen waarna een informed consent formulier ondertekend werd. Als eerste werd een baseline SAM-meting uitgevoerd waarna de deelnemers konden oefenen met de VST. Na 20 oefentrails van alle arraygroottes zowel met als zonder target besloot de proefleider of er nog meer oefening nodig was, of dat de deelnemer door kon gaan naar de emotie-inductie.

(12)

12 De inductie van emotie bestond naast de minder bewuste primes tijdens de VST ook uit een expliciete, bewuste inductie. Deze bewuste inductie bestond uit autobiographical recall, die volgens reviews (Gerrards-Hesse, Spies & Hesse, 1994; Jallais & Gilles, 2010) vooral met de expliciete instructie om die stemming over te nemen een robuuste inductie vormt. Voor autobiographical recall werd een voorbeeldverhaal (zie Bijlage 1) op het scherm geprojecteerd waarna de deelnemers werden geïnstrueerd om een vergelijkbaar persoonlijk, emotioneel beladen verhaal op papier te schrijven. De deelnemers werden aangespoord om zich goed in te leven en de bijbehorende emotie op te wekken. De verhalen werden niet gelezen door de proefleider.

Vervolgens werd de VST uitgevoerd met het hoofd in de kinsteun. De deelnemer werd aangemoedigd om zo snel mogelijk te reageren wanneer de target gevonden werd en dat het niet erg was om enkele fouten te maken. Reactietijd werd gemeten door de tijd tussen het verschijnen van het array met target en de reactie op de drukknop van de knoppendoos. Na 240 trails werd nogmaals de SAM afgenomen. Dit gehele blok inclusief oefentrails en twee SAM taken werd na een pauze van 5 a 10 minuten herhaald onder de andere emotie. Na de twee blokken werd tevens nog een exit interview afgenomen. De totale tijdsduur van het experiment was ongeveer 70 minuten.

Data analyse

Uit de gemiddelde reactietijden over de verschillende arraygroottes werden aan de hand van de least squares methode de hellingen van de zoekcurves berekend. Voordat enige statistische analyse wordt uitgevoerd wordt eerst een voorlopige interpretatie van de resultaten opgebouwd en gekeken of de resultaten meer de temporele of de spatiële richting opgaan. Over de hellingen zal vervolgens een one way factorial ANOVA uitgevoerd worden om na te gaan of de metingen voldoende nauwkeurig waren om deze interpretatie te ondersteunen. De verwachtte effectgrootte onder de temporele hypothese (r = 0.3) werd bepaald aan de hand

(13)

13 van het aantal deelnemers en de verwachte power( 1 – β = 0.8). Dit iseen medium effectgrootte. Voor de SAM analyse zal per inductie en per factor (emotie en arousal) een paired samples t-test worden uitgevoerd over de scores van de baseline meting en de manipultiecheck.

Resultaten

Eén deelnemer werd uitgesloten van de resultaten. Uit de reactietijden (tweemaal zo lang als gemiddeld) en het exitinterview bleek een gebrek aan motivatie. Geen deelnemers werden uitgesloten aan de hand van fouten ( > 10%). Er waren geen aanwijzingen voor een ongelijke verdeling van targets over de condities (Χ2(3) = 4.52, p = 0.220).

SAM scores (zie Tabel 1) over de twee meetmomenten per inductie waren voor de positieve emotie (t(46) = -0.518, p = 0.607) en arousal (I(46) = 0.645, p = 0.522) niet blijer of meer opgewonden na de inductie en hadden een verwaarloosbare effect size (|r| < 0.1). De stemming was wel bozer na de negatieve inductie (t(46) = -8.11, p < 0.001) met een grote effect size (r = 0.767) eveneens als de arousal na de negatieve inductie (t(46) = 2.55. p = .014, r = .352). Het lijkt er op dat alleen de negatieve inductie succesvol was.

Tabel 1

Gemiddeldes en standaard deviaties van de SAM scores op de verschillende inducties en factoren Baseline Manipulatiecheck Positief Emotie 2.04 (.69) 2.11 (.78) Arousal 3.89 (.82) 3.81 (.93) negatief Emotie 1.94 (.64) 2.77 (.82) Arousal 3.91 (.88) 3.57 (.93)

Scores lopen van positief tot negatief bij emotie (1 = zeer positief, 5 = zeer negatief) en van opgewonden tot kalm bij Arousal (1 = zeer opgewonden, 5 = zeer kalm)

(14)

14 Visuele Zoek Taak

Na het verwijderen van uitbijters bleef 93% van de trails over voor analyse. De overall ge-middelde reactietijd was iets langer na de positieve inductie (M = 478 ms, SD = 24 ms) dan na de negatieve inductie (M = 473 ms, SD = 27 ms), zie Tabel 2 en Figuur 4. De helling was na de positieve inductie enigzins minder steil dan na de negatieve inductie, F(1,45) = 2.21, p = .144, ηp2 = .047. Het gaat hier echter om kleine en niet significante verschillen.

Tabel 2

Gemiddelde reactietijden (ms) op de VST over de 4 array groottes, gescheiden per inductie

Setsize 4 10 18 30

Positief 448 475 484 505

(15)

15

Figuur 4: de twee zoekcurves na de verschillende inducties. Een duidelijk lineair verband is zichtbaar.

Nadere analyse van de data gaf blijk van een aantal vlakke of negatieve zoekcurves bij enkele deelnemers. Dit is karakteristiek voor parallel search in plaats van een lineaire oplo-pende zoekcurve die verwacht wordt bij serial search. Er is hier dan ook waarschijnlijk spra-ke van een pop-out effect. Omdat met parallel search de hypothesen over serial search niet onderzocht kunnen worden, worden data van deelnemers met twee vlakke of negatieve zoek-curves (helling < 0) en data van deelnemers met één vlakke of negatieve zoekcurve en één zoekcurve met een flauwe helling (helling < 0.5) verwijderd. Dit betrof in totaal zeven deel-nemers.

Wanneer er sprake zou zijn van meer van deze pop-out effecten na de positieve induc-tie zou dit ondersteuning kunnen vormen voor de spatiële hypothese. Aangezien je visuele aandachtszoeklicht dan verbreed zou zijn is er meer ruimte om onmiddelijk de target te zien.

(16)

16 Dit bleek echter niet het geval. In totaal waren er 8 vlakke of negatieve zoekcurves waarvan 3 na positieve inductie en 5 na negatieve inductie. Wanneer deze deelnemers worden verwijderd van de resultaten en de analyse opnieuw wordt uitgevoerd, is de overall gemiddelde reactietijd na de positieve inductie (M = 485 ms, SD = 27 ms) nog steeds gemiddeld langer dan na de negatieve inductie (M = 479 ms, SD = 32 ms). Opnieuw is de helling van de zoekcurve na de positieve inductie minder steil dan na de negatieve inductie, F(1,45) = 3.752, p = 0.06, ηp2 = 0.090. Alhoewel er nog steeds geen sprake is van een significant verschil, is de effectgrootte toegenomen (Figuur 5).

Figuur 5: De gemiddelde zoekcurves na het verwijderen van deelnemers met een vlakke of negatieve zoekcurve

Onverwacht bleek ook de balanceringsvariabele volgorde een grote rol te spelen. Er was een significant interactie effect voor helling tussen inductie en volgorde aanwezig F(1,45) = 11.103, p = 0.002, ηp2 = 0.226. Deelnemers waren telkens in de tweede helft van het expe-riment sneller dan in de eerste helft. Wanneer de hellingen van de zoekcurves met een

(17)

onaf-17 hankelijke t-test per helft vergeleken werden was er voor het eerste blok geen verschil van de helling op de zoekcurve, t(38) = .07, p = .945. Maar de overall gemiddelde reactietijd na de positieve inductie was langer (M = 516 ms, SD = 35 ms) dan na de negatieve inductie (M = 496 ms, SD = 33 ms, zie Figuur 6). In de tweede helft verschilden de twee zoekcurves echter wel van helling. Na de negatieve inductie was de helling van de zoekcurve steiler dan na posi-tieve inductie, t(38) = -2.13, p = .04). Tevens was de gemiddelde reactietijd na posiposi-tieve in-ductie (M = 451 ms, SD = 19 ms) sneller dan na negatieve inin-ductie (M = 463 ms, SD = 26 ms, zie Figuur 7).

(18)

18 Figuur 7: De zoekcurves met positief en negatief affect in het tweede deel van het experiment.

Discussie

Er leek op de VST aanvankelijk geen verschil in toename van reactietijd per item tussen de twee inducties. Wanneer vlakke zoekcurves werden verwijderd was de helling na de negatieve inductie echter iets steiler dan na de positieve inductie. Wanneer er per blok tussen deelne-mers werd vergeleken vanwege het onverwachte volgorde effect bleek er een grotere toename van zoektijd per item na de negatieve inductie dan na de positieve inductie. Tevens kwam een pop-out effect niet vaker voor na de positieve inductie zoals verwacht zou worden volgens de spatiële hypothese. Deze resultaten lijken daardoor meer te neigen naar een temporele hypo-these.

(19)

19 De variantie van de metingen was echter te groot om volledig overtuigende conclusies te kunnen trekken in de richting van de temporele hypothese. Alhoewel er een duidelijk line-air verband van de reactietijden met de verschillende arraygroottes werd gevonden zodat er over het algemeen sprake was van serial search, trad bij enkele deelnemers een pop-out effect op. Ondanks dat het item dat geen kenmerken gemeen had met de target steeds verwijderd werd, sprong de target er voor sommige deelnemers te veel uit waardoor er meteen de aan-dacht op gevestigd kon worden. Voor een vervolgonderzoek is het een optie om de target en de afleidende stimuli meer gelijkend te laten zijn om een pop-out effect te voorkomen. Dit kan bereikt worden door in plaats van een 50% grijze achtergrond met witte en zwarte stimuli twee tinten grijs te gebruiken voor de stimuli, zodat ze minder van elkaar af steken. Ook kun-nen meer gelijkende vormen gebruikt worden. Bijvoorbeeld twee vormen met hoeken in plaats van een ronde vorm en een vorm met hoeken. Een andere opties is om gelijkende letters te gebruiken zoals N en H. Deze stimuli werden ook gebruikt bij de Eriksen Flanker Taak (Rowe et al., 2007; Phaf, 2015). Dan is het echter wel van belang dat de stimuli nog op een tweede kenmerk van elkaar verschillen zodat er sequentieel gezocht wordt.

Tevens was er een groot volgorde-effect aanwezig waarbij deelnemers in de tweede helft van het experiment consistent sneller reageerden op de zoektaak. De effecten van induc-tie werden tevens pas duidelijk in de tweede helft van het experiment. Een mogelijke oorzaak is dat er onvoldoende geoefend was voorafgaand aan de eerste helft. Deelnemers controleer-den bijvoorbeeld hun respons voordat er werd gereageerd in de eerste helft maar niet meer in de tweede helft. Er werd waarschijnlijk doorgeleerd tijdens de eerste helft van het experiment. Dit doorleren zorgde waarschijnlijk voor een plafond-effect tijdens de eerste helft van het experiment waardoor de invloed van de inducties verdween. Dit kan in een volgend onder-zoek opgelost worden door simpelweg meer oefentrails aan te bieden tot een punt waarop de gemiddelde reactietijd niet meer afneemt, eventueel als extra blok. Hierdoor neemt echter de

(20)

20 lengte van het experiment toe. Dit kan nadelig zijn voor de motivatie en de emotie waarmee de taak wordt gemaakt. Deelnemers gaven bij het exit interview van het huidige onderzoek namelijk vaker aan dat door de repetitie de taak als langdradig ervaren werd. Een andere optie is om tussen de blokken af te wisselen van target. Deelnemers hebben dan op het eerste blok een andere target dan op het tweede blok. Hierdoor zou er een effect van target kunnen ont-staan. Dit is echter waarschijnlijk een kleiner effect dan het huidige volgorde-effect, zeker wanneer gebruik gemaakt zou worden van meer gelijkende targets zoals hierboven besproken.

Een derde factor die de nauwkeurigheid van de metingen beperkt kan hebben is de onvoldoende werkzaamheid van de positieve emotie-inductie. Hierdoor is het mogelijk dat niet een positieve en negatieve affectionele staat met elkaar vergeleken zijn, maar een nega-tieve met een neutrale stemming. Dit zou het verschil van prestatie op de VST tussen de twee inducties zeker kunnen verkleinen. Een andere mogelijkheid is dat de deelnemers door het uitvoeren van de taak negatief beïnvloed werden. Dit werd vaker opgemerkt door de deelne-mers tijdens het exit interview. Hierdoor werd de positieve inductie teniet gedaan en bleef de negatieve inductie juist in stand. Het onderhouden van de emotie door het primen met de af-fectionele gezichten heeft waarschijnlijk niet gewerkt. Om dit in het vervolg vast te stellen kan er direct na de inductie een extra manipulatiecheck afgenomen worden in plaats van enkel na het afnemen van de VST. Dit is gebruikelijk bij een groot deel (81%) van het emotieonder-zoek (Gerrards-Hesse, Spies & Hesse, 1994). Tevens kan de minder bewuste inductie aange-past worden om de geïnduceerde emotie beter te onderhouden. Een langere aanbiedingsduur van de affectionele primes zou hiervoor kunnen zorgen. Er was bij het huidige onderzoek ech-ter gekozen voor een zeer korte aanbiedingsduur zodat de primes zo min mogelijk stoorden bij het uitvoeren van de taak. Daarom kan er misschien beter een andere, niet storende tech-niek gebruikt worden om de inductie te onderhouden. Phaf (2015) gebruikte hiervoor muziek die de deelnemers zelf konden uitkiezen. Deze muziek werd zowel tijdens de

(21)

autobiographi-21 cal recall als tijdens het uitvoeren van de hoofdtaak afgespeeld. Alhoewel deelnemers over-wegend positief waren, leken zowel positieve als negatieve inductie hierbij stand te houden.

Alhoewel er meer onderzoek nodig is waarbij minder variatie van de resulaten aanwezig is, lijken de resultaten van dit onderzoek te wijzen in de richting van de nieuwe temporele hypothese. Opmerkelijk is daarbij dat dit onderzoek de gevestigde spatiële hypothese tegen-spreekt. Het lijkt er dus op dat een blij persoon in een winkel meer geld uit geeft dan een ie-mand in een negatieve affectionele staat omdat er sneller tussen de producten omgeschakeld kan worden en daardoor meer producten opgemerkt worden, en niet door de verbreding van aandacht.Wanneer er in het vervolg meer resultaten gelijkend aan het huidige onderzoek ge-vonden kunnen worden, tevens in andere taken dan een VST, zal dit de huidige verschuiving van het paradigma over de modulatie van aandacht door emotie in de richting van de tempore-le hypothese ten goede komen. Je zou kunnen zeggen dat er wordt omgeschakeld van spatieel naar temporeel.

(22)

22 Literatuurlijst

Bradley, M. M., & Lang, P. J. (1994). Measuring emotion: the self-assessment manikin and the semantic differential. Journal of behavior therapy and experimental psychiatry, 25, 49-59.

Colzato, L. S., Van Wouwe, N. C., & Hommel, B. (2007). Feature binding and affect: Emotional modulation of visuo-motor integration. Neuropsychologia, 45, 440-446. Donovan, R. J., Rossiter, J. R. (1982). Store atmosphere: An environmental psychology

approach. Journal of retailing, 58, 34-57.

Donovan, R. J., Rossiter, J. R., Marcoolyn, G., & Nesdale, A. (1994). Store atmosphere and purchasing behavior. Journal of retailing, 70, 283-294.

Draine, S. C., & Greenwald, A. G. (1998). Replicable unconscious semantic priming. Journal of Experimental Psychology: General, 127, 286 -303.

Gerrards‐Hesse, A., Spies, K., & Hesse, F. W. (1994). Experimental inductions of emotional states and their effectiveness: A review. British journal of psychology, 85, 55-78. Frederickson, B. L. (2005). The broaden-and-build theory of positive emotions .Philosophical

transactions of the Royal Society of London Biological Sciences, 359, 1367-1377. Frischen, A., Eastwood, J. D., & Smilek, D. (2008). Visual search for faces with emotional

expressions. Psychological bulletin, 134, 662-676.

Gasper, K., & Clore, G. L. (2002). Attending to the big picture: Mood and global versus local processing of visual information. Psychological science, 13, 34-40.

Goeleven, E., De Raedt, R., Leyman, L., & Verschuere, B. (2008). The Karolinska directed emotional faces: a validation study. Cognition and Emotion, 22, 1094-1118.

(23)

23 Harmon-Jones, E., Gable, P. A., & Price, T. F. (2013). Does negative affect always narrow

and positive affect always broaden the mind? Considering the influence of motivational intensity on cognitive scope. Current Directions in Psychological Science, 22, 301-307. Heerebout, B. T., & Phaf, R. H. (2010a). Emergent oscillations in evolutionary simulations:

Oscillating networks increase switching efficacy. Journal of Cognitive Neuroscience, 22, 807-823.

Heerebout, B. T., & Phaf, R. H. (2010b). Good vibrations switch attention: An affective function for network oscillations in evolutionary simulations. Cognitive, Affective, & Behavioral Neuroscience, 10, 217-229.

Heerebout, B. T., Todorović, A., Smedinga, H. E., & Phaf, R. H. (2013). Affective modulation of attentional switching. The American journal of psychology, 126, 197-211.

Isen, A. M. (2001). An influence of positive affect on decision making in complex situations: Theoretical issues with practical implications. Journal of consumer psychology, 11, 75-85.

Isen, A. M., Daubman, K. A., & Nowicki, G. P. (1987). Positive affect facilitates creative problem solving. Journal of personality and social psychology, 52, 1122-1131. Jallais, C., & Gilet, A. L. (2010). Inducing changes in arousal and valence: Comparison of

two mood induction procedures. Behavior research methods,42, 318-325. Kučera, D., & Haviger, J. (2012). Using mood induction procedures in psychological

research. Procedia-Social and Behavioral Sciences, 69, 31-40.

Lundqvist, D., Flykt, A., & Öhman, A. (1998). The Karolinska directed emotional faces (KDEF). CD ROM from Department of Clinical Neuroscience, Psychology section, Karolinska Institutet, 91-630

(24)

24 Murphy, S. T., & Zajonc, R. B. (1993). Affect, cognition, and awareness: affective priming

with optimal and suboptimal stimulus exposures. Journal of personality and social psychology, 64, 723.

Phaf, R. H. (2015). Attention and positive affect: Temporal switching or spatial broadening?. Attention, Perception, & Psychophysics, 77, 713-719.

Phelps, E. A., Ling, S., & Carrasco, M. (2006). Emotion facilitates perception and potentiates the perceptual benefits of attention. Psychological science,17, 292-299.

Rowe, G., Hirsh, J. B., & Anderson, A. K. (2007). Positive affect increases the breadth of attentional selection. Proceedings of the National Academy of Sciences, 104, 383-388. Treisman, A. M., & Gelade, G. (1980). A feature-integration theory of attention. Cognitive

Psychology, 12, 97-136.

Wolfe, J. M. (1998). Visual search. Attention, 1, 13-73.

Wolfe, J. M. (1994). Guided search 2.0 a revised model of visual search. Psychonomic bulletin & review, 1, 202-238.

(25)

25 Bijlage

Bijlage 1: voorbeeldverhalen a) Positief affect

Ik heb leren paardrijden op de manege vanaf mijn 8e en al snel begon ik met wedstrijden rijden. Op een gegeven moment was het veulen van de pony van mijn zus groot genoeg geworden om ingereden te worden: eindelijk mijn eigen pony! Ons eerste wedstrijdseizoen was een heel heftige tijd. Mijn pony was nog jong en erg pittig: ze bokte sprong alle kanten op als het haar niet beviel. Dat was vaak erg frustrerend, maar ik bleef volhouden en langzaam gingen we vooruit.

Aan het einde van het seizoen waren de kringkampioenschappen. Het was een warme dag en we moesten 2 x een proef rijden. Door het warme weer was mijn pony rustiger dan normaal, de eerste proef ging al goed en de 2e zelfs beter. Ik mocht daardoor meedoen aan de finale: wat was ik blij verrast! Nu al trots op mezelf en mijn pony reed ik de finale proef. Ik vond het heel fijn gaan, maar ik had verder geen verwachtingen. Tijdens de prijsuitreiking reed ik door de grote ring afwachtend op de plaatsingen die afgeroepen worden. Ze gaan dan van de laatste plaats naar de eerste. Maar mijn naam werd maar niet omgeroepen en ik raakte helemaal in de war toen ze bij nummer drie waren: ze waren me vergeten… Maar dat was niet zo, want ik was kampioen geworden! Iedereen was zo blij voor me maar ik was het blijst van iedereen. Ik heb dagen lang niet kunnen stoppen met glimlachen. Ik mocht door naar de Nederlandse kampioenschappen en daar werd ik derde. Een ongelofelijke prestatie als je naar het start van het seizoen kijkt. Dit is een van de fijnste herinneringen die ik heb.

b) Negatief affect

In het tweede jaar van psychologie had ik een vak, het gesprekspracticum. Hiervoor mocht je eigenlijk geen lessens missen om het vak te halen. Je moest wekelijks een volle dag (10:00 tot

(26)

26 18:00) en een halve dag aanwezig zijn. Ook moest je meedoen met de oefeningen. Het vak duurde twee maanden.

We kwamen als gehele groep vaak te laat en daar was onze begeleider in het begin erg coulant over. Later werd dit minder, het te laat komen werd ook minder. Af en toe kwam er nog iemand te laat binnen. Hiermee werd de grens van onze begeleider opgezocht. Toen ik mij op een gegeven moment - door overmacht - versliep, werd ik direct het vak uitgezet. Iemand anders had eerder een hele dag gemist en mocht wel blijven. Voor mijn gevoel hadden wij de grens als collectief bereikt. Onze begeleider wilde nu een statement maken naar de groep om het overwicht te bewaren. Dit gebeurde een week voor het einde van het vak. De eindopdracht had ik al gedaan.

Nu moest ik het vak helemaal opnieuw doen in het tweede semester. Ik kon daarom geen 3e jaars-vakken doen en moest die weer een jaar later doen waardoor ik niet in semester 1 van dit jaar kan afstuderen. Vanwege het gesprekspracticum, doe ik een half jaar langer over mijn bachelor. Naast dit onfortuinlijke gegeven, vond ik het verschrikkelijk om het vak helemaal opnieuw te doen. Inhoudelijk was het voor de tweede keer ook erg saai. Daarnaast was het voor mij ook irrelevant omdat ik niets met klinische gespreksvaardigheden doe in mijn studierichting. Het kostte alleen veel tijd en die ik moest doorbrengen met mensen waar ik weinig aansluiting mee vond en de hele dag mee moest praten.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het artificieel grondwater dat de bakken bevloeit, verandert van samenstelling. Vooral de nitraat en ammoniumconcentraties verschillen van de beginsituatie. Er is te veel nitraat

[r]

En als die aanname niet klopt — op de ene dag zijn meer jarigen dan op de andere — wat heeft dat dan voor ge- volgen voor de groepsgrootte die nodig is om minimaal 50 procent kans

Onderstaande grafiek geeft naar geslacht en leeftijd de samenstelling weer van het aantal personen dat in het vierde kwartaal van 2016 werkzaam is bij het Rijk.. De blauwe kleur geeft

[r]

Smallstonemediasongs.com printed &amp; distributed by KoormuziekNL, Dordrecht - www.koormuziek.nl Vermenigvuldigen van deze bladmuziek zonder toestemming van de uitgever is

Uw Geest als hulp voor ons totdat Het werk op aarde is gedaan. Ja, de dag zal komen Dat ik

[r]