• No results found

De invloed van het plaatsen van jongens en meisjes op een seksegemengde of seksegescheiden leefgroep binnen gesloten instellingen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van het plaatsen van jongens en meisjes op een seksegemengde of seksegescheiden leefgroep binnen gesloten instellingen"

Copied!
60
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De invloed van het plaatsen van jongens en

meisjes op een seksegemengde of

seksegescheiden leefgroep binnen gesloten

instellingen

Masterscriptie Orthopedagogiek Pedagogische en onderwijskundige Wetenschappen Universiteit van Amsterdam Winnie Luub, 5772745 Begeleiding: Drs J. Sonderman Eerste beoordelaar: Dr. G.H.P van der Helm Tweede beoordelaar: prof. dr. G.J.J.M. Stams

(2)

Samenvatting

In huidig onderzoek is onderzocht of er op basis van de perceptie van het leefklimaat en op basis van agressie argumenten zijn om jongens en meisjes te plaatsen op een seksegemengde of seksespecifieke leefgroep binnen de jeugdzorgplus en justitiële jeugdinrichtingen.

Er zijn twee deelonderzoeken uitgevoerd. In deelonderzoek één, met 251 jongeren waarvan 45 jongeren op een gemengde- , 153 op een jongens- en 53 op een meisjesgroep is er binnen verschillende jeugdzorgplus en justitiële jeugdinrichtingen, aan de hand van de perceptie van het leefklimaat en de neiging tot agressie onderzocht of er sprake is van verschillen tussen de gemengde- en seksespecifieke leefgroepen.

In het tweede deelonderzoek, met in totaal 160 jongeren, waarvan 98 jongens en 62 meisjes, is er op een sekse gemengde leefgroep binnen Transferium Jeugdzorg gekeken of er sekse verschillen bestaan in de prevalentie van agressie incidenten en toegepaste maatregelen.

Uit deelonderzoek één komt naar voren dat op meisjesgroepen de sfeer en het totale leefklimaat negatiever ervaren wordt vergeleken met jongensgroepen. Ook wordt er op meisjesgroepen gemiddeld hoger gescoord op de neiging tot indirecte agressie dan op jongensgroepen.

Deelonderzoek twee laat zien dat er op de prevalentie van agressie incidenten en de toegepaste maatregelen weinig sekse verschillen zijn bij het verblijf op een seksegemengde leefgroep. Wel wordt er geconstateerd dat jongens significant hoger scoren op verbale agressie en op kamerplaatsingen.

Er worden op basis van de perceptie van het leefklimaat en op basis van agressie voor zowel jongens als meisjes geen duidelijke argumenten gevonden voor het plaatsen op een seksegemengde of een seksespecifieke leefgroep.

(3)

The present study investigated if there are arguments, with regard to the perception of the group climate and aggression, for placing boys and girls on a mixed gender group or a boys- or girls’ treatment groups within the secure residential youth care and Juvenile detention centers.

The study was subdivided in two parts. The first substudy with 251 children, 45 on a mixed, 153 on a boys and 53 on a girlsgroup investigated if there are differences in perception of the group climate and tendency for aggression in the various living groups, mixed gender treatment groups, boys ’treatment groups and girls’ treatment groups, in secure residential youth care and Juvenile detention centers.

The second substudy, with 160 children, 98 boys and 62 girls focused on the differences in prevalence of aggression incidents and measures taken against boys and girls on a mixed gender treatment group in Transferium Jeugdzorg.

The first study shows in groups with only girls that perception of the atmosphere and the total group climate is significant lower than in groups with only boys. Also the tendency of indirect aggression the groups with only girls score significant higher than groups with only boys.

The second study shows there are not many differences between the genders in a mixed gender group on the prevalence of aggression and measures taken. Boys do have significant higher scores than girls on verbal aggression and room placements.

Overall for both boys and girls there are no strong arguments for placing them in mixed gender’ or boys’ or girls’ treatment groups. Growing older has a positive influence on the perception of the group climate for youth on mixed gender treatment groups.

(4)

Inhoudsopgave Samenvatting 2 Inhoudsopgave 4 Inleiding 5 - Sekseverschillen 5 - Seksegemengd en seksegescheiden 6 - Het leefklimaat 8 - Agressie 9 - Hoofdvraag en hypothese 11 Methode 13 - Participanten 13 - Meetinstrumenten 14 - (Statistische-) analyse 16 Resultaten 16 - Deelonderzoek 1 16 - Deelonderzoek 2 17 Discussie 18 - Beperkingen 20 - Aanbevelingen 20 Literatuurlijst 21 Bijlagen 25

(5)

Inleiding

De afgelopen jaren is de aandacht voor de behandeling van jongeren in de gesloten residentiële zorg toegenomen en zijn er veel veranderingen doorgevoerd. De grootste verandering die er heeft plaatsgevonden is het ontstaan van de gesloten jeugdzorg. Sinds 2010 worden jongeren op een civielrechtelijke titel in de jeugdzorgplus instellingen geplaatst en is het enkel nog mogelijk jongeren op strafrechtelijke titel te plaatsen in een justitiële jeugdinrichting (JJI, Boendermaker & Uit Beijerse, 2008).

De jeugdzorgplus instellingen hebben naast de seksegescheiden leefgroepen waar sprake van is in justitiële jeugdinrichtingen ook seksegemengde leefgroepen waar jongeren op geplaatst worden (Bureaus Jeugdzorg, 2010). Het plaatsen van jongeren in de jeugdzorgplus instellingen is de verantwoordelijkheid van plaatsingscoördinatoren. Zij dienen jongeren op een zo kort mogelijk termijn te plaatsen binnen een jeugdzorgplus instelling in het eigen zorggebied1. Op basis van interviews met vijf plaatsingscoördinatoren, één van elk zorggebied, zijn de argumenten voor het plaatsen van jongeren op een seksegemengde of seksegescheiden leefgroep in kaart gebracht, zie bijlage V. Er worden grote verschillen waargenomen in het plaatsingsbeleid van de zorggebieden. Onder andere met betrekking tot het gescheiden of samen plaatsen van sekse op de leefgroep is de visie van wat goed is voor de ontwikkeling van de jongeren sterk verdeeld. Voor het plaatsen van jongeren op een seksegemengde leefgroep worden veelal argumenten genoemd met betrekking tot het leren omgaan met het andere geslacht. Voor het gescheiden plaatsen van jongeren is vaak het beschermen van meisjes een belangrijke overweging, voor een overzicht van argumenten zie bijlage V.

Sekseverschillen

Het geslacht wordt over het algemeen niet gezien als een belangrijke factor in de uitkomsten van residentiële plaatsing (Handwerk et al., 2006). Echter zijn er significante verschillen tussen jongens en meisjes, die een belangrijk effect hebben op de ervaring van het leefklimaat door jongens en meisjes en zo ook op de uitkomst van de behandeling. Er wordt gezien dat meisjes na de behandeling in de residentiële zorg minder goed functioneren dan jongens (Nijhof, 2011). De problematiek bij binnenkomst van meisjes is veelal zwaarder. Ze hebben

1

(6)

meer affectieve en angst stoornissen, meer internaliserende en externaliserende problematiek, meer problemen met alcohol en drugs en ze neigen meer tot agressie (Connor, Doerfler, Toscano, Volungis, & Steingard, 2004). Deze zwaardere problematiek heeft een negatieve invloed op de verwachtingen van interacties op basis van het transactioneel model, wat van invloed is op de ervaring van het leefklimaat door meisjes. Meisjes blijken sfeer significant slechter te ervaren dan jongens in de gesloten jeugdzorg (Sonderman in voorbereiding). Andere sekseverschillen die van invloed zijn op de ervaring van het leefklimaat zijn de verschillen in relaties die worden waargenomen tussen jongens en meisjes. De therapeutische alliantie, de relatie met de hulpverlener, in dit geval de groepsleiding, is voor meisjes van groter belang dan voor jongens (Covington, 2000). Er zijn onderzoekers die aangeven dat relaties zo belangrijk zijn voor meisjes dat het plaatsen van meisjes op een leefgroep af te raden is. Ze worden sterker beïnvloed en zijn gevoeliger voor negatief gedrag dan jongens (Gavin & Furman, 1989). Wel lijkt er door groepsleiding te worden ingespeeld op deze behoefte van meisjes. Meisjes ontvangen in vergelijking met jongens meer steun van groepsleiding. Groepsleiding is naar jongens meer controlerend (Nijhof, 2011). Bij meisjes toont de groepsleiding meer warmte in de interactie (Van Dam, et al., 2011).

Op gebied van socialiseren wordt er gezien dat jongens veelal socialiseren door prestatiegericht te zijn en zij prefereren relaties die gekarakteriseerd worden door duidelijke rolverdeling en een directieve stijl van interactie (Belknap et al. 1997; Maccoby, 1990). Bij meisjes wordt meer gezien dat ze socialiseren door te luisteren naar anderen en het op waarde schatten van emotionele uitwisselingen die plaatsvinden in relaties met anderen (Blake, Amaro, Schwartz, & Flinchbaugh, 2001; Belknap, Holsinger, & Dunn, 1997; Maccoby, 1990).

Seksegemengd en seksegescheiden

De ontwikkeling van de seksegemengde naast de seksegescheiden leefgroepen vereist onderzoek naar de invloed van de samenstelling van de leefgroep met betrekking tot sekse. Verschillende onderzoeken hebben aangetoond dat de samenstelling van de leefgroep van grote invloed is op de uitkomst van de behandeling (Van der Helm & Hanrath, 2012) en van cruciaal belang is voor de ontwikkeling van jongeren (Souverein, Van der Helm, & Stams, 2013).

Aan het begin van de puberteit trekken jongeren naar het eigen geslacht (Underwood, Schockner, & Hurley, 2001). Ze hebben weinig behoefte aan contact met het andere geslacht en benaderen hen vaak negatiever dan het eigen geslacht. Wanneer jongeren ouder worden

(7)

veranderd dit echter, ze krijgen steeds meer behoefte aan contact met het andere geslacht. De overige vrienden worden meestal minder belangrijk wanneer een jongere een partner krijgt (Lempers & Clark-Lempers, 1992; Simon, Eder, & Evans, 1992), waardoor de invloed en de druk die wordt ervaren vanuit de groep leeftijdgenoten afneemt. Een onderzoek op een middelbare school laat onder andere zien dat jongens meer naar meisjes trekken voor emotionele steun (Sears, Graham, & Campbell, 2009).

Bij volwassenen worden er verschillende resultaten gevonden met betrekking tot de invloed van de samenstelling van de leefgroep aan de hand van sekse. Vooral in groepen waar mannen ruim in de meerderheid zijn, bestaat het risico dat mannen dominant zijn (Greenfield et al., 2008), waardoor vrouwen stiller worden en zich meer beperkt voelen (Hodgins, El-Geubay, & Addington,1997). Voordelen van een gemengde groep zijn dat je kunt leren van het andere geslacht en er heerst een meer ontspannen sfeer op de groep. Er is echter nog zeer weinig onderzoek gedaan naar de impact van geslachtssamenstelling binnen een groep (Burrowes & Day, 2011). Een onderzoek naar deviantietraining laat zien dat hier meer sprake van is op meisjesgroepen dan op seksegemengde groepen (Nijhof et al., 2012). Dit lijkt te wijzen op het feit dat meisjes onderling een negatievere invloed op elkaar hebben met betrekking tot crimineel gedrag bij het verblijf op een meisjesgroep.

Onderzoek naar de mening van jongeren over het al dan niet samen plaatsen van jongeren met het andere geslacht op de leefgroep is onderzocht door van der Helm en anderen (2012). Aan de hand van diepte-interviews met een semigestructureerd karakter met een vooraf opgestelde topiclijst als leidraad is hier zicht op verkregen. Uit de analyse van de interviews is gebleken dat 47.6% van de jongeren uit dit onderzoek positief staat tegenover samen plaatsen van jongens en meisjes. Argumenten die ze geven zijn onderverdeeld in vier subcategorieën. Jongeren die aangeven dat ze in de maatschappij ook door elkaar en met elkaar leven en op een gemengde groep onder professionele begeleiding kunnen leren om te gaan met elkaar. De tweede subcategorie geeft argumenten dat jongeren behoefte hebben aan seksuele contacten en liefdesrelaties. De derde subcategorie is dat jongeren aangeven dat de sfeer op een gemengde leefgroep prettiger is. Er wordt aangegeven dat meisjes minder roddelen en bekvechten en jongens minder agressie laten zien en minder seksueel getinte grappen maken. Tot slot geven jongeren aan dat ze beter om kunnen gaan met jongeren van het andere geslacht en het gezelschap en contact met het andere geslacht missen tijdens verblijf op een seksegescheiden leefgroep.

Daartegenover staan 21.7% jongeren die aangeven in het onderzoek liever op een gescheiden groep te leven. De argumenten van deze jongeren zijn tevens onderverdeeld in

(8)

vier subcategorieën. Jongeren die aangeven dat er een reëel gevaar is voor seksueel geweld door jongens richting meisjes. De tweede subcategorie geeft argumenten dat veel meisjes op de leefgroep negatieve ervaringen hebben met jongens. De aanwezigheid van jongens kan een negatieve uitwerking hebben op de behandeling, bijvoorbeeld vanwege angst of juist seksueel ongeremd gedrag. Derde subcategorie zijn argumenten dat de aanwezigheid van het andere geslacht kan afleiden van waar het verblijf in de instelling om gaat. Tot slot is er een categorie jongeren die aangeeft dat de sfeer negatief beïnvloed wordt door de aanwezigheid van het andere geslacht.

Het leefklimaat

Het onderzoek van Van der Helm, Klapwijk, Stams en van der Laan (2009) onderscheidt twee soorten leefklimaat. Een open therapeutisch en een gesloten leefklimaat. Binnen een open leefklimaat is er sprake van een eigen verantwoordelijkheid, gelijkwaardige communicatie, mogelijkheid tot individuele groei, het elkaar aanspreken op gedrag, het hebben van respect voor elkaar en elkaar ruimte geven om te experimenteren (Van der Helm et al., 2009). Naast de hogere behandelmotivatie van jongeren en het positievere behandelresultaat wordt ook geconstateerd dat er minder agressie is. Er is sprake van meer empathie, een interne locus of control en meer emotionele stabiliteit (Van der Helm, Stams, van der Stel, van Langen, & van der Laan, 2011a; Van der Helm, Boekee, Stams, & Van der Laan, 2011b; Van der Helm, et al., 2009; Van der Helm, Genabeek Stams, & Van der Laan, 2011; Wilson & Lipsey, 2007).

Bij een gesloten leefklimaat daarentegen is er sprake van weinig ondersteuning vanuit de groepsleiding, weinig of geringe mogelijkheid tot groei, er heerst een negatieve sfeer en er is sprake van repressie. Dit leidt tot afname van de behandelmotivatie en toename van agressie en emotionele instabiliteit (Van der Helm, et al., 2011b).

Het leefklimaat op de leefgroep is onder te verdelen in vier elementen: ondersteuning, groei, sfeer en repressie. Ondersteuning is de steun en responsiviteit van de groepsleider naar de jongere. De steun is gebaseerd op de positieve relatie tussen jongeren en groepsleiding en de reactie van de groepsleiding op de speciale behoefte(n) van de jongere (Van der Helm, et al., 2009). Het aspect groei richt zich op de zingeving van het verblijf binnen de gesloten instelling en de omstandigheden die het de jongere gemakkelijker maakt te leren binnen en buiten de instelling (Van der Helm, et al., 2009). Het aspect sfeer geeft de mate aan waarin veiligheid en vertrouwen tussen de jongeren wordt gekoesterd door zowel de fysieke als sociale omgeving binnen de instelling (Van der Helm et al., 2009). Het laatste

(9)

element, repressie, omvat de mate en eerlijkheid van controle door de groepsleiding, de hoeveelheid regels en de handhaving ervan, de aanwezige privacy en verveling onder de jongeren (Van der Helm, Stams, & van der Laan, 2011; Van der Helm et al., 2009).

Agressie

Agressief gedrag is een complex probleem voor de residentiële jeugdzorg en is veelal een reden om jongeren te plaatsen binnen de residentiële zorg (Knorth & Van der Ploeg, 1994). Met name aan het begin en in het midden van de puberteit wordt er meer agressie waargenomen onder jongeren die vervolgens weer afneemt, zowel agressie binnen de sociale groep waar ze bij horen als naar buitenstaanders van de groep (Gavin & Furman, 1989). Er worden wel verschillen waargenomen tussen jongens en meisjesgroepen. Meisjes die bij elkaar zitten in een sociale groep hebben meer positieve interacties dan jongensgroepen. Dit lijkt in lijn met de gevoeligheid van meisjes voor negatieve interacties en de behoefte aan binding tijdens de ontwikkeling. Jongens hebben hier veel minder behoefte aan zij hebben veel meer behoefte aan exploratie (Grotevant, 1997).

Bij plaatsing binnen de jeugdzorgplus wordt bij jongens agressie meestal als hoofdoorzaak beschreven. Meisjes worden veel ter bescherming van zichzelf binnen de gesloten jeugdzorg geplaatst. Voornaamste redenen zijn dat er zorgen zijn om de relaties die meisjes hebben zoals dat er sprake is van prostitutie, loverboy problematiek of onduidelijkheid waar een meisje verblijft (Bureaus Haaglanden, 2011). Dat jongens als meer agressief gezien en beschreven worden, heeft ervoor gezorgd dat pas de laatste jaren onderzoek naar agressie van meisjes opgang komt (Bjorkqvist, 1994). Het verschil in agressie tussen jongens en meisjes wordt in verschillende studies weerlegd. Er wordt in onderzoeken gevonden dat het verschil niet zozeer in de kwantiteit van agressie ligt, maar in de kwaliteit (Bjorkqvist, 1994). De definitie en manier van onderzoeken lijkt met name van invloed op de sekseverschillen die gemeten worden (Henington, Hughes, Cavell, & Thompson, 1998). Dat jongens hoog scoren op directe agressie en meisjes op indirecte agressie wordt veel beschreven, echter zijn er ook onderzoeken die andere resultaten vinden. In een grote meta -analyse van Cardt, Stucky, Sawalani, en Todd (2008) wordt gezien dat jongens hoger scoren op directe agressie maar de verschillen met meisjes zijn minimaal. Dit betekent dat er een andere verklaring moet zijn dat groepsleiding in het onderzoek van Salmivalli, Lagerspetz, Björkqvist, Österman & Kaukiainen, (1996) aangeeft dat er meer agressie plaatsvindt op jongens groepen in vergelijking met meisjesgroepen.

(10)

De indirecte agressie, die meestal toegeschreven wordt aan meisjes is in de meta -analyse van Cardt en anderen (2008) niet veel hoger bij meisjes dan bij jongens. Dat betekent dat jongens bijna net zoveel indirecte agressie laten zien als meisjes. Dit is niet in lijn met de meeste onderzoeken naar agressie en ook niet met de ervaringen die groepsleiding beschrijft in het onderzoek van Salmivalli en anderen (1996). Groepsleiding geeft hierin aan met name op meisjes groepen te ervaren dat er iets gaande is maar dat ze hun vinger er niet op kunnen leggen.

In onderzoek naar agressie op de leefgroep van Connor en anderen (2004) is gevonden dat meisjes zelfs meer neigen tot agressie dan jongens. Dit wordt ook gevonden in het onderzoek van Sonderman in voorbereiding die onderscheid heeft gemaakt in directe en indirecte agressie. Meisjes binnen de gesloten instellingen scoren op zowel de neiging tot directe als indirecte agressie hoger dan jongens. Een belangrijk verband dat gevonden is voor meisjes is de correlatie tussen het aspect sfeer en de neiging tot agressie (bijlage IV).

In onderzoek naar de agressie van jongeren binnen de gesloten instellingen door Nieuwehuizen en anderen (2006) wordt een model geïntroduceerd dat jongeren een bepaalde aanleg hebben tot het uitten van agressie en dat de neiging tot agressief gedrag, agressief gedrag veroorzaakt. Ander onderzoek ziet meer in het model dat agressie veroorzaakt wordt door het verblijf in de instelling (het verlies van autonomie, vernedering, angst). Een jongere reageert hierop door het uitten van agressie. In onderzoek van Gover, Mackenzie, en Amstrong (2000) wordt er voor beide theorieën bewijs gevonden. Dat betekent dat agressie van een jongere binnen de instelling kan verergeren door de omgeving.

Daarnaast blijkt dat met betrekking tot agressie binnen groepen, iedereen naar het gemiddelde trekt. Dit betekent voor jongeren die veel agressie tonen dat dit minder wordt in een rustige groep, maar voor jongeren die voorafgaand niet zoveel agressie vertoonden op een agressieve groep meer agressie gaan vertonen (Boxer, Goldstein, Muscher-Eizenman, Dubow, & Heretick, 2005).

Voor het omgaan met agressief gedrag door groepsleiding worden drie fases onderscheiden: voorkomen, beheersen en veranderen (Knorth, Klomp, Van den Bergh, & Noom, 2007). Bij het voorkomen van agressie is het van belang om de eerste signalen van dreigende agressie op te vangen. Groepsleiding geeft aan dat op meisjesgroepen deze processen moeilijker te herkennen zijn dan op jongensgroepen. Groepsleiding beschrijft op meisjesgroepen vaak het gevoel te hebben dat er iets speelt, maar dat ze hun vinger hier niet op kunnen leggen (Salmivalli et al., 1996). Een gevolg hiervan kan zijn dat processen langere tijd spelen voor er wordt ingegrepen. Bij jongensgroepen geeft groepsleiding aan dat jongens

(11)

opener zijn in hun gedrag en hierdoor beter te peilen. Over het algemeen is het duidelijk wanneer er iets aan de hand is op een jongens groep. Dit zorgt ervoor dat groepsleiding kan ingrijpen en dit bespreekbaar kan maken (Salmivalli et al., 1996), waardoor jongens de kans krijgen te leren van hun gedrag. De verschillen tussen jongens en meisjes kunnen zorgen dat meisjes zich minder veilig voelen op de groep en meer neigen tot agressie door de groepsprocessen die zich afspelen op de groep.

Bij het direct uitten van agressie door jongeren op de leefgroep is het van belang dat groepsleiding hierop reageert, de situatie beheerst. Door een situatie op zijn beloop te laten bestaat het risico dat een situatie uit de hand loopt (Klomp, 1995). Uit onderzoek van Nijhof (2011) komt naar voren dat groepsleiding meer controlerend is naar jongens dan naar meisjes. In het onderzoek van Cawson (2005) wordt gezien dat bij jongens het agressief gedrag min of meer geaccepteerd en bestempeld wordt als normaal door groepsleiding. Wel werd er direct ingegrepen bij het zien van geweld tussen jongens. Bij meisjes daarentegen wordt gezien dat het wordt afgedaan als minder belangrijk en minder van invloed.

Hoofdvraag en hypothese

Om gegronde uitspraken te kunnen doen over het effect van het verblijf op een seksegemengde, jongens- of meisjesgroep en of er sprake is van sekseverschillen is de volgende hoofdvraag opgesteld: Zijn er op basis van de perceptie van het leefklimaat en op

basis van agressie argumenten om jongens en meisjes te plaatsen op een seksegemengde of seksespecifieke leefgroep tijdens verblijf binnen jeugdzorgplus en justitiële jeugdinstellingen?

Aan de hand van twee deelonderzoeken wordt dit onderzocht. Deelonderzoek 1: Drie vormen van leefgroepen worden met elkaar vergeleken; de gemengde leefgroep, de jongensgroep en de meisjesgroep. Er wordt gekeken naar de ervaring van jongeren met betrekking tot het leefklimaat en de neiging tot agressie.

De verwachting is dat op de meisjesgroep het leefklimaat op het aspect sfeer significant slechter wordt ervaren dan op de jongensgroep en de gemengde leefgroep (Sonderman, in voorbereiding). Aangezien meisjes meer relationeel georiënteerd zijn dan jongens is het mogelijk dat het van grotere negatieve invloed is om meisjes uit hun leefomgeving te halen en te plaatsen op een leefgroep dan voor jongens (Blake et al., 2001; Belknap, Holsinger, & Dunn, 1997; Maccoby, 1990). Ook is er vaak sprake van zwaardere problematiek bij plaatsing in de gesloten instellingen (Gover, Mackenzie, & Amstrong, 2000). Tevens is de verwachting dat meisjesgroepen op de neiging tot agressie hoger scoren dan jongens groepen (Connor et al., 2004 & Sonderman in voorbereiding). Er is een

(12)

correlatie gevonden tussen sfeer en de neiging tot agressie bij meisjes (bijlage IV, Sonderman, in voorbereiding).

Voor het verblijven op een seksegemengde groep is de verwachting dat jongeren baat hebben bij elkaars aanwezigheid en daardoor het leefklimaat positiever ervaren, zoals jongeren zelf aangeven (Van der Helm et al., 2012) en zoals wordt gezien op de volwassen groepen (Burrowes & Day, 2011). Jongens geven aan bij meisjes terecht te kunnen voor emotionele ondersteuning, dit kan een positief effect hebben op zowel het leefklimaat als de neiging tot agressie. Bij meisjes wordt gezien dat er op een gemengde groep minder sprake is van deviantietraining dan op een meisjesgroep, dit kan voorkomen uit minder negatieve beïnvloeding of een betere sfeer op een gemengde groep. Op repressie wordt voor jongens een klein negatief effect verwacht bij verblijf op een gemengde leefgroep, doordat groepsleiding meer controlerend optreedt naar jongens ter bescherming van de meisjes op de groep (Nijhof, 2011). Door deze verwachte stijging op repressie wordt ook een lichte stijging op de neiging tot agressie verwacht bij het verblijf van jongens op een seksegemengde leefgroep (Van der Helm et al., 2011b).

Deelonderzoek 2: Binnen de Jeugdzorgplus instelling Transferium Jeugdzorg, die

enkel seksegemengde leefgroepen heeft is gekeken naar verschillen tussen jongens en meisjes op agressie incidenten en maatregelen.

Uit de literatuur komt naar voren dat meisjes meer neigen tot agressie in de gesloten instellingen; toch worden er weinig sekse verschillen verwacht tussen jongens en meisjes op de gemengde leefgroep. Ervaringen die beschreven worden door groepsleiding zijn dat jongens agressiever en dreigender overkomen. Bij meisjes wordt veel gesproken over het gevoel dat er wat speelt, maar dat niet duidelijk is wat dit is (Salmivalli et al., 1996). Hierdoor is de verwachting dat groepsleiding bij jongens eerder ingrijpt, waardoor er bij jongens iets meer maar lichtere incidenten worden gerapporteerd. Bij meisjes spelen incidenten langer, met als gevolg dat de explosie heftiger is en er daardoor wordt verwacht dat er minder maar heftigere incidenten worden gerapporteerd.

Voor de toegepaste maatregelen wordt verwacht dat er door het vroegtijdig ingrijpen bij jongens zorgt voor iets meer toegepaste maatregelen. Er worden geen verschillen verwacht in de heftigheid van de maatregelen. Jongens worden als dreigender ervaren (Salmivalli et al., 1996), waardoor er ondanks het eerder ingrijpen van groepsleiding wel heftig ingegrepen wordt. Door het latere ingrijpen bij meisjes is een situatie al verder geëscaleerd waardoor er bij meisjes ook heftig ingegrepen moet worden.

(13)

Methode

Participanten

Deelonderzoek 1: Er is een landelijk onderzoek uitgezet onder jongeren binnen residentiële

setting naar het leefklimaat vanuit de Hogeschool Leiden en de Universiteit van Amsterdam. Jongeren binnen justitiële jeugdinrichtingen, gesloten, besloten en open jeugdzorginrichtingen hebben meegedaan aan het onderzoek. Ze hebben vragenlijsten ingevuld en er is een interview afgenomen. Jongeren hebben hiervoor een beloning gekregen. De jongeren zijn verschillende keren benaderd om mee te doen aan diverse metingen van het onderzoek. In huidig onderzoek zijn enkel jongeren in de jeugdzorgplus en justitiële jeugdinrichting meegenomen die deel hebben genomen aan de eerste meting. Er hebben in totaal 210 (72%) jongens meegedaan en 79 (27%) meisjes. Bij drie jongeren is niet ingevuld of het een jongen of een meisje betreft. Er zitten 171 jongens op een jongens groep (59%), 63 meisjes op een meisjesgroep (22%) en 56 jongeren zitten gemengd (19%). De gemiddelde leeftijd van de jongeren is 16,1 jaar (SD 1,66). De jongeren zijn tussen de 12 en 24 jaar tijdens de afname van het onderzoek. Van de jongeren die hebben meegedaan verbleven 200 (69%) in een jeugdzorgplus instelling en 91 (32%) jongeren in een justitiële jeugdinrichting.

Deelonderzoek 2: Transferium jeugdzorg is een jeugdzorgplus instelling, waar tachtig

jongeren verblijven op tien verschillende leefgroepen. De jongeren zijn tussen de 12 en 18 jaar en verblijven allen op een seksegemengde leefgroep. Voor huidig onderzoek zijn alle incidenten en toegepaste maatregelen van de periode juli 2012 tot juli 2013 gebruikt. Er zijn binnen Transferium jeugdzorg in deze periode 193 unieke jongeren geplaatst. Waarvan 34 jongeren korter dan 30 dagen. Er is bij 161 jongeren sprake geweest van een incident of één of meer opgelegde maatregel. Deze groep bestond uit 62 (39%) meisjes en 98 (61%) jongens (tabel 2).

(14)

Tabel 2.

Gegevens jongens (n=98) en meisjes (n=62) binnen Transferium jeugdzorg

Leeftijd Verblijf (1-07-2012 tot 1-07-2013)

Jongens Minimum 12.3 8 Maximum 17.6 365 M 15.7 161.1 SD 1.2 114.1 Meisjes Minimum 13.0 12 Maximum 17.7 365 M 15.4 167.4 SD 1.2 101.9 Meetinstrumenten

Deelonderzoek 1: De kwaliteit van het leefklimaat op de leefgroep zal gemeten worden met

het Prison Group Climate Instrument (PGCI). Er worden vier elementen van het leefklimaat onderscheiden, ondersteuning, groei, sfeer en repressie. De PGCI bestaat uit 50 items op een likertschaal met vijf mogelijkheden die lopen van 1= ‘helemaal niet van toepassing’ tot 5= ‘helemaal wel van toepassing’. Van de 50 items kunnen 36 items onderverdeeld worden onder de vier elementen van het leefklimaat. Ondersteuning heeft 12 items en meet professioneel gedrag en de responsiviteit van de groepsleiders richting de specifieke behoefte van de jongeren. Waarbij aandacht geven aan de jongeren, klachten serieus nemen, respect en vertrouwen belangrijke karakteristieken van ondersteuning zijn. De Cronbach’s alpha van de schaal ondersteuning is .88. Een voorbeeld item van deze schaal is: ‘De groepsleiding heeft aandacht voor mijn argumenten en gevoelens’. De schaal groei bestaat uit acht items en meet de mate waarin jongeren het gevoel hebben iets te leren, ze hoop hebben voor de toekomst en het nut inzien van hun verblijf binnen de instelling. De Cronbach’s alpha van groei is .87. Een voorbeelditem is: ‘ Ik werk hier aan mijn toekomst’. De schaal sfeer kent zeven items en meet de mate waarin jongeren elkaar vertrouwen, gevoelens van veiligheid naar elkaar toe kennen, instaat zijn om rust te vinden en genoeg frisse lucht en daglicht krijgen. De Cronbach’s alpha van sfeer is .79. Een voorbeeld item is: ‘We lopen elkaar op de groep soms behoorlijk in de weg’. De schaal repressie bestaat uit negen items en meet de ervaring van jongeren op striktheid en controle, oneerlijke en toevallige regels en een gebrek aan flexibiliteit op de leefgroep. De Cronbach’s alpha van repressie is .69. Een voorbeelditem van

(15)

repressie is: ‘De groepsleiding krijgt altijd zijn zin’. De Cronbach’s alpha voor de totale klimaatschaal is .92.

Met de Buss-Durkee Hostility Inventory- Dutch (BDHI-D) wordt gekeken of er verschillen zijn in de neiging tot directe en indirecte agressie van jongens en meisjes op de

seksegemengde en seksegescheiden leefgroepen. De BDHI-D is een

zelfbeoordelingsvragenlijst die meet de geneigdheid van agressie, onderverdeeld in directe en indirecte agressie. De BDHI-D is opgebouwd uit veertig items. Deze items zijn uitspraken waarbij er door de jongere gescoord wordt of deze voor hem of haar ‘waar’ of ‘onwaar’ is. Er zijn negentien items die meten indirecte agressie. De Cronbach’s alpha van de schaal neiging tot indirecte agressie is .78. Een voorbeeld van een item ‘Vaak voel ik me alsof ik ontplof’. Een hoge score op deze subschaal kan wijzen op veel ingehouden agressie en aanwijzing geven voor psychopathologie. Er zijn zestien items die geneigdheid tot directe agressie meten. De Cronbach’s alpha van de schaal neiging tot directe agressie is .80. Een voorbeeld van een item van directe agressie is ‘Als ik boos ben pak ik wel eens iets en maak ik dat kapot’. Een hoge score op deze schaal wijst op veel agressie in fysieke en verbale. Er zijn vijf items die sociale wenselijkheid meten. Een voorbeeld item van sociale wenselijkheid is ‘Ik heb nog nooit een hekel aan een ander gehad’. Een hoge score op deze subschaal kan wijzen op een te lage score op de schalen indirecte en directe agressie.

Deelonderzoek 2: Incidenten en maatregelen op een seksegemengde leefgroep

Van alle jongeren die verblijven binnen Transferium jeugdzorg worden de incidenten en toegepaste maatregelen geregistreerd in Plancare. Van de jongeren die van juli 2012 tot juli 2013 binnen Transferium jeugdzorg verbleven, zijn alle incidenten en toegepaste maatregelen geanonimiseerd overgezet van Plancare in Excel en vanuit Excel in SPSS. De incidenten en maatregelen zijn onderverdeeld in verschillende categorieën (tabel 3).

Tabel 3.

Gerapporteerde incidenten en toegepaste maatregelen

Incidenten Maatregelen

Dreigen met agressie - tegen medewerker Vastpakken

- tegen leeftijdsgenoot Preventieve maatregel

Verbale agressie - tegen medewerker - Coolingdown lopen

- tegen leeftijdsgenoot Reactieve maatregel

Fysieke agressie - tegen medewerker - Plaatsing op kamer - tegen leeftijdsgenoot - plaatsing in de time-out

(16)

(Statistische-) analyse

Deelonderzoek 1: Met een eenweg variantie toets (ANOVA) worden de verschillen tussen de

jongensgroep, meisjesgroep en seksegemengde groep berekend op de perceptie van het leefklimaat en de neiging tot agressie. Bij significante uitkomst wordt er aan de hand van een Post hoc (nsk)gekeken naar het hoofd effect.

Deelonderzoek 2: Alle incidenten en toegepaste maatregelen zijn ingevoerd in SPSS.

Er is gecorrigeerd op de verblijfsduur van de jongeren door alle data te delen door een jaar. Er is geselecteerd op incidenten en maatregelen die voor dit onderzoek relevante informatie geven. Aan de hand van een t-toets voor onafhankelijke variabelen is gekeken of er sprake is van significante sekse verschillen op de incidenten en toegepaste maatregelen.

Resultaten

Deelonderzoek 1:

Er is eerst gekeken naar het gemiddelde van de verschillende groepen. Hierbij is te zien dat meisjes op bijna alle gemeten aspecten de laagste gemiddelde waarde hebben met betrekking tot het leefklimaat en jongensgroepen overal gemiddeld het hoogste op scoren. Op de neiging tot agressie scoren de jongensgroepen het laagst, tabel 4.

Tabel 4.

Beschrijvende statistieken van het leefklimaat en de neiging tot agressie van gemengde groepen (n =45), jongensgroepen (n=153) en de meisjesgroepen (n= 53).

Gemengd Jongens Meisjes

M SD M SD M SD F Sfeer 3.07 0.75 3.19 0.88 2.80 0.80 4.38* Ondersteuning 3.31 0.74 3.40 0.90 3.14 0.65 2.07 Groei 3.16 0.97 3.30 1.0 2.99 0.84 2.10 Repressie 3.62 0.74 3.41 0.70 3.56 0.58 2.01 Leefklimaat 2.97 0.57 3.12 0.72 2.84 0.53 3.70* Directe Agressie 2.36 0.46 2.19 0.38 2.27 0.46 3.39 Indirecte Agressie 1.92 0.40 1.75 0.40 1.98 0.35 8.07* *= p<.05

(17)

Eenweg variantie analyse

Er is aan de hand van een One-way Anova gekeken naar significante verschillen tussen de drie groepen.

Leefklimaat: Er zijn significante verschillen gevonden tussen de jongensgroep, meisjesgroep

en op de gemengde groep op het aspect sfeer (F (2,262) = 4.38, p<.05) en het totale leefklimaat (F (2, 268) = 3.7, p<.05). De post hoc toets SNK laat zien dat er een significant verschil is tussen de jongens- en meisjesgroepen op het aspect sfeer en het totale leefklimaat. Er zijn geen significante verschillen gevonden op de andere aspecten van het leefklimaat en niet tussen de gemengde- en de jongensgroep evenals tussen de gemengde- en de meisjesgroep.

Neiging tot agressie: Er zijn significante verschillen gevonden tussen de jongensgroep,

meisjesgroep en de gemengde groep op de neiging tot indirecte agressie (F(2,257) = 8.07,

p<.05). De post hoc (nsk) toets laat zien dat er een significant verschil is tussen de jongens-

en meisjesgroep op de neiging tot indirecte agressie. Er zijn geen significante verschillen gevonden tussen de gemengde- en de jongensgroep evenals tussen de gemengde- en de meisjesgroep.

Deelonderzoek 2:

Incidenten

Aan de hand van de t-toets voor onafhankelijke variabelen blijkt dat er een significant verschil is tussen jongens en meisjes op verbale agressie (t(142.39 ) = 2.29, p<.05). Jongens vertonen significant meer verbale agressie dan meisjes. De verbale agressie die hier gemeten is, is opgebouwd uit verbale agressie tegen leeftijdsgenoot en verbale agressie tegen medewerker. Bij het onderscheiden hiervan wordt er een significant verschil gemeten op de verbale agressie tegen medewerker (t(142.93) = 2.41, p<.05). Er wordt geen significant sekseverschil gemeten op verbale agressie tegen leeftijdsgenoten.

(18)

Tabel 6.

Gerapporteerde incidenten van jongens (n=98) en meisjes (n=62).

Jongens Meisjes

M SD M SD df t

Dreigen met agressie 0.02 0.03 0.03 0.33 145 1.75

Verbale agressie 0.05 0.06 0.03 0.04 142.39 2.29*

Fysieke agressie 0.02 0.05 0.01 0.02 146 1.77

* = p<.05

Ingezette maatregelen

De t-toets voor onafhankelijke variabelen laat zien dat er een significant verschil is tussen jongens en meisjes voor het inzetten van de reactieve maatregel (t(154) = 2.62, p<.05) door groepsleiding. De maatregel wordt bij meisjes minder vaak ingezet.

De reactieve maatregel is te onderscheiden in drie verschillende aspecten: kamerplaatsing, plaatsing in de time-out en plaatsing in de afzondering. Bij het onderscheiden hiervan wordt er enkel op plaatsing op kamer (t(1,152,45) = 3.35, p<.05) een significant verschil gemeten tussen jongens en meisjes.

Tabel 7.

Toegepaste maatregelen van jongens (n=98) en meisjes (n=62).

Jongens Meisjes M SD M SD df t Vastpakken .01 .03 .01 .03 156 0.38 Preventieve maatregel .02 .03 .03 .08 65.98 -1.54 Reactieve maatregel .13 .14 .11 .48 154 2.62* *= p<.05 Discussie

Het doel van deze studie was onderzoeken of er met betrekking tot de perceptie van het leefklimaat en agressie argumenten zijn om jongens en meisjes te plaatsen op een seksegemengde of seksegescheiden leefgroep binnen de jeugdzorgplus en JJI’s. Aan de hand van twee deelonderzoeken is dit onderzocht. In het eerste deelonderzoek is gekeken naar de ervaring van de jongeren op een seksegemengde- , jongens- en meisjesgroep op het

(19)

leefklimaat en de neiging tot agressie. In het tweede deelonderzoek is er gekeken naar de agressie incidenten en toegepaste maatregelen van jongens en meisjes die verblijven op een seksegemengde leefgroep.

Uit het eerste deelonderzoek is naar voren gekomen dat op meisjesgroepen het leefklimaat aspect sfeer en totale leefklimaat als negatiever ervaren wordt dan op jongensgroepen. Met betrekking tot de neiging tot agressie wordt gezien dat erop meisjesgroepen meer neiging tot indirecte agressie is dan op jongensgroepen.

Uit het tweede deelonderzoek is naar voren gekomen dat er geen grote sekseverschillen worden gemeten op de agressie incidenten en toegepaste maatregelen. Er wordt gezien dat jongens meer verbale agressie tegen medewerkers laten zien en vaker de reactieve maatregel kamerplaatsing opgelegd krijgen. Een verklaring hiervoor kan zijn dat jongens als dreigender overkomen en er eerder gehandeld wordt wanneer jongens verbale agressie tonen. Tevens kan dit komen doordat medewerkers meer controlerend zijn naar jongens (Nijhof, 2011).

Er zijn geen significante verschillen gevonden tussen de seksegescheiden en seksegemengde leefgroep. Een mogelijke verklaring is dat jongeren die verblijven binnen de gesloten instellingen een moeilijke groep jongeren is. Alle jongeren verblijven in de gesloten instellingen omdat er sprake is van zware problematiek. Dit kan ervoor zorgen dat de verwachte steun die de sekse aan elkaar kunnen geven uitblijft.

Er wordt in huidig onderzoek geen significant hogere score van meisjesgroepen gevonden op de neiging tot directe agressie in vergelijking met jongensgroepen. Anders dan in het onderzoek van Sonderman in voorbereiding, wel in overeenstemming met de resultaten van het onderzoek van Cardt et al. (2008) waar uit naar voren is gekomen dat jongens en meisjes weinig verschillen op directe agressie. Een andere verklaring kan zijn het moment dat de meting is afgenomen. Bij meisjes wordt gezien dat ze naarmate ze langer gesloten zitten, ze negatiever worden beïnvloed. De meting is vrij snel na binnenkomst afgenomen. Wellicht is de uitkomst anders op langere termijn.

Aan de hand van huidig onderzoek zijn er geen sterke argumenten gevonden om een jongere op een seksegemengde of seksegescheiden leefgroep te plaatsen. De verschillen tussen jongens en meisjes op incidenten en maatregelen op de gemengde leefgroep zijn minimaal en op de perceptie van het leefklimaat en agressie worden er geen effecten gemeten voor jongens en meisjes voor het verblijf op een seksegemengde of seksegescheiden leefgroep. Echter de seksegemengde leefgroepen hebben als voordeel dat er ruimere

(20)

plaatsingsmogelijkheden zijn. Wel is het handhaven van seksegescheiden leefgroepen van belang voor jongeren, die specifieke zorg nodig hebben.

Beperkingen

In huidig onderzoek zijn enkele beperkingen aan te geven die maken dat de resultaten met enige voorzichtigheid moeten worden geïnterpreteerd. Ten eerste kan het plaatsen door de plaatsingscoördinatoren van invloed zijn op de jongeren die verblijven op een seksegemengde of seksegescheiden leefgroep. De meisjes met (vermoedens van) loverboy problematiek worden veelal op een seksegescheiden leefgroep geplaatst. De meisjes die op een seksegemengde leefgroep geplaatst worden zijn meisjes die duidelijk grenzen aan geven. De kans is hierdoor groot dat dit meisjes zijn met meer externaliserende problematiek, die letterlijk van zich af slaan. Dit kan een negatief effect hebben op de leefklimaat aspecten en de neiging tot agressie die gemeten is.

De meting van de jongeren die gebruikt is in huidig onderzoek is vrij snel afgenomen na binnenkomst. Dit kan van invloed zijn op de ervaringen van jongeren. Na een langer verblijf op de groep kan het groepsproces verder ontwikkeld zijn en wellicht een grotere of andere rol spelen.

Binnen de seksegemengde leefgroepen is er geen rekening gehouden met de verhoudingen tussen jongens en meisjes. Een aspect dat van invloed kan zijn op hoe een jongere de leefgroep ervaart (Hodgins, El-Geubay, & Addington, 1997).

Tot slot zijn er enkele beperkingen aan de analyses die zijn uitgevoerd tijdens dit onderzoek. De onderzoeksgroep van jongeren die verbleven op een seksegemengde leefgroep was klein, met name van meisjes op de seksegemengde leefgroep verblijven. Door de kleine groep kan het zijn dat er geen significante resultaten gevonden zijn.

Aanbevelingen

Het onderzoek naar de invloed van de samenstelling van de leefgroep aan de hand van sekse voor jongens en meisjes binnen de gesloten setting is nieuw. De resultaten uit huidig onderzoek moeten daarom gezien worden als aanzet tot verder onderzoek. Om beter gegronde uitspraken te kunnen doen is het van belang dat er in vervolg onderzoek gebruik wordt gemaakt van een grotere onderzoeksgroep, met name de meisjes die op een seksegemengde leefgroep.

Bij vervolg onderzoek zijn er verschillende aspecten die meegenomen kunnen worden. De samenstelling van de gemengde leefgroep is een belangrijk aspect. Bij het kijken

(21)

naar de agressie incidenten en toegepaste maatregelen kan er meer informatie verkregen worden over verschillen en overeenkomsten tussen jongens en meisjes door ook de inhoud van incidenten mee te nemen. Ook de achtergrond van de jongeren die op een seksegemengde of seksegescheiden leefgroep geplaatst zijn kan van invloed zijn. Het is van belang om te kijken of er verschillen zijn in de ontwikkeling na de gesloten plaatsing voor jongeren die op een seksegemengde of seksegescheiden leefgroep hebben gezeten.

Van belang is om te realiseren dat de jongeren binnen de gesloten instellingen een moeilijke groep jongeren is. Er is sprake van ernstige uiteenlopende problematiek. Het is niet waarschijnlijk dat er voor alle jongens of meisjes één aanpak werkt. Desondanks is het van belang om meer zicht te krijgen in de voor- en nadelen van het al dan niet samenplaatsen van sekse op een leefgroep. Op die manier kan er een weloverwogen beslissing worden genomen bij het plaatsen van jongens en meisjes.

Literatuurlijst

Algemene Rekenkamer (2010). Bevindingen algemene rekenkamerinstroom,

doorstroom en uitstroom (gesloten) jeugdzorg. Verkregen op 8 januari 2014 via:

http://www.psynip.nl/websiteopenbaarhemas/sectorjeugd/gesloten-jeugdzorg/briefalgemene-rekenkamer.pdf

Belknap, J., Holsinger, K., & Dunn, M. (1997). Understanding Incarcerated Girls: The Results of a Focus Group Study. The Prison Journal, 77(4),381-404.

Bjorkqvist, K. (1994). Sex differences in physical, verbal and indirect aggression: review of recent research. Sex rolls a gernal of research, 30 (3-4), 177-188.

Blake, S.M., Amaro, H., Schwartz, P. M., & Flinchbaugh, L. J. (2001). Developing Theory Based Substance Abuse Prevention Programs for Young Adolescent Girls. The

Journal of Early Adolescence, 21 (3), 256-293.

Blos, P. (1967). The second individuation proces in adolescence. Psychoanalytic Study of the

Child, 22, 162-186.

Boendermaker, L. & Uit Beijerse, J. (2008). Jeugd en opvoeding achter ‘tralies’. Justitiële

jeugdinrichtingen tussen juridische beginselen en pedagogische praktijk. Amsterdam:

SWP.

Boxer, P., Goldstein, S. E., Muscher-Eizenman, D., Dubow, E. F., & Heretick, D. (2005). Developmental Issues in School Based Aggression Prevention from a Social Cognitive Perspective. The Journal of Primary Prevention, 26 (5), 383-400.

Burrowes, N. & Day, J. (2011). Offender Experiences and Opinions of Mixed-Gender Group Work in the Community A Qualitative Study. International Journal of Offender

Therapy and Comparative Criminology, 55 (7), 1154-1165.

Cardt, N.A., Stucky, B.D., Sawalani, G.M., & Todd, D.L. (2008). Direct and indirect aggression during childhood and adolescence: a meta-analytic review of gender differences intercorrelations, and relations to maladjustment. Child development.79 (5), 1185-1229.

(22)

Connor, D. F., Doerfler, L. A., Toscano, P. F., Volungis, A. M., & Steingard, R. J. (2004). Characteristics of children and adolescents admitted to a residential treatment center.

Journal of Child and Family Studies, 13, 497-510.

Covington, M. V. (2000). Goal theory, motivation, and school achievement: An integrative review. Annual Review of Psychology, 51, 171–200.

Dam, C. van, Nijhof, K.S., Veerman, J.W., Engels, R.C.M.E., Scholte, R.H.J., & Delsing, M.J.M.H. (2011). Group Care Worker Behavior and Adolescents’ Internalizing and Externalizin Problems in Compulsory Residential Care. Residential Treatment for

Children and Youth, 28(3), 232-250.

Delemarre- van de Waal, H. A. & Huisman, J. (2001). Puberteit en puberteitsstoornissen: biologische regulatie , psychologische ontwikkeling en behandeling. Tijdschrift voor

kindergeneeskunde, 69, 145-151.

Dienst Justitiële Inrichtingen. (N.D). Strafrechtelijke titels, capaciteit en landelijke bestemmingen.verkregen op 20 november 2012, via

http://www.dji.nl/Onderwerpen/Jongeren-in-detentie/Straffen-en-maatregelen/

Furman, W. & Buhrmester, D. (1992). Age and Sex Differences in Perceptions of Networks of Personal Relationships. Child Development , 63 (1), 103-115.

Gavin, L. A. & Furman, W. (1989) Age differences in adolescents' perceptions of their peer groups. Developmental Psychology, 25(5), 827-834.

Gover, A. R., Mackenzie, D.L., & Amstrong, G.S. (2000). Importation and deprivation explanations of juveniles’adjusment to correctional facilities. International journal

of offender therapy and comperative criminology, 44(4), 450-467.

Greenfield, S. F., Potter, J. S., Lincoln, M. F., Popuch, R. E., Kuper, L., & Gallop, R. J. (2008). High psychiatric symptom severity is a moderator of substance abuse treatment outcomes among women in single vs. mixed gender group treatment. The

American journal of drug andalcohol abuse, 34(5), 594-602.

Grotevant, H.D. (1997). Coming to Terms with Adoption. Adoption Quarterly, 1(1), 3-27. Grotevant H.D. & Cooper C. R. (1986). Individuation in Family Relationships A Perspective

on Individual Differences in the Development of Identity and Role-Taking Skill in Adolescence. Human Development, 29, 82–100.

Handwerk, M. L., Huefner, J. C., Smith, G. L., Clopton, K., Hoff, K. E., & Lucas, C. P. (2006). Gender Differences in Adolescents in Residential Treatment. American

Journal of Orthopsychiatry, 76 (3), 312-324.

Helm, G.H.P. van der, Boekee I., Stams, G. J. J. M., & Laan P.H. van der. (2011). Fear is the key, keeping the balance between flexibility and control in a Dutch you th prison.

Journal of children’s services, 6( 4) ,248-263.

Helm, G. H. P. van der., & Hanrath, J. (2012). Wat werkt in de gesloten jeugdzorg. Amsterdam: SWP.

Helm, G.H.P van der, Klapwijk, M., Stams, G. J. J. M., & Laan P.H. van der (2009). ‘What Works’for juvenile prisoners. The role of group climate in a youth prison. Journal of

chilren’s services, 4(2), 36-48.

Helm, G.H.P van der, Stams, G. J. J. M., Stel, J.C. van der, Langen, M. A. M. van., & Laan P. H. van der (2012). Group climate and Empathy in a sample of incarcerated boys.

(23)

International Journal of offender therapy and comparative criminology, 56 (8),1149

1160.

Helm, G. H. P van der, Genabeek, M. van, Stams, G. J. J. M., & Laan P. H. van der (2011). Violence in youth prison: the role of group climate and personality. Journal of

forensic psychiatry & psychology,1, 23‐40.

Henington, C., Hughes, J. N., Cavell, T. A., & Thompson, B. (1998) The role of relational aggression in identifying aggressive boys and girls. Journal of school psychology, 36 (4), 457-477.

Hodgins, D. C., El-Gurbaly, N., & Addington, J. (1997). Treatment of substance abusers: single or mixed gender programs? Addiction, 92(7), 805-812.

Knorth, E. J., Harder, A.T., Zandberg, T., & Kendrick, A. J., (2008). Under one roof: a review and selective meta-analyses on the outcomes of residential child and youth care. Children and youth services review, 30 (2), 123-140.

Knorth, E. J., Klomp, M., Van den Bergh, P. M., & Noom, M. J. (2007). Aggressive adolescents residential care: a selective review of treatment requirements and models.

Adolescence, 42(167), 461-485.

Knorth, E. J. & Ploeg, J. D. van der. (1994). Residential care in the Netherlands and Flanders: Characteristics of admitted children and their family. International Journal of

Comparative Family and Marriage, 1, 17–27.

Lempers, J. D. & Clark-Lempers, D. S. (1992). Young, middle, and late adolescents' comparisons of the functional importance of five significant relationships. Journal of

Youth and Adolescence, 21 (1), 53-96.

Lipsey, M. W. (2006). The effects of community-based Group treatment for delinquency a

meta analytic search for cross-study generalizations. In: Dodge KA, Dishion TJ,

Lansford J. E, editors. Deviant Peer Influences in Programs for Youth: Problems and

Solutions. New York: Guilford.

Maccoby, E. E. (1990). Gender and relationships: A developmental account. American

Psychologist, 45(4), 513-520.

Nijhof, K. S. (2011). Crossing Barriers: Evaluation of a new compulsory residential

treatment program for youth. Nijmegen: Doctoraal proefschrift, Faculteit der Sociale

Wetenschappen, Radboud Universiteit

Nijhof, K. S., Vermulst, A. A., Veerman, J. W., Dam, C. van., Engels, R. C. M. E., & Scholte, R. H. J. (2012). The associations between structural treatment characteristics and post-treatment functioning in compulsory residential youth care. Child & youth

care forum, 41(4), 387- 406.

Ploeg, J. D., van der, Bergh, P. M., van den, Klomp, M., Knorth, E. J., & Smit, M. (1992).

Vulnerable Youth in Residential Care, Leuven: Garant Publisher,

Salmivalli, C., Lagerspetz, K., Björkqvist, K. B., Österman, K. & Kaukiainen, A. (1996). Bullying as a group process: Participant roles and their relations to social status within the group. Aggressive Behavior, 22 (1), 1-15.

Sameroff, A. J. (2009). The Transactional Model of Development: How Children and

(24)

Sameroff, A. & Friese, B. (1990) Transactional regulation and early intervention. In S.

Meisels & J. Shonkoff (Eds.), Handbook of early childhood intervention (pp. 119

159). Cambridge, England: Cambridge University Press.

Sears, H. A., Graham, J., & Campbell, A. (2009). Adolescent boys' intentions of seeking help from male friends and female friends. Journal of Applied Developmental

Psychology, 30 (6), 738 748.

Simon, R.W., Eder, D., & Evans,C. (1992). The Development of Feeling Norms Underlying Romantic Love among Adolescent Females. Social Psychology Quarterly, 55 (1), 29 46.

Souverein, F. A., Helm, G. H. P, van der., & Stams, G. J. J. M. (2013). The enduring myth of ‘nothing works’ in secure residential and correctional youth care. Children and youth

services Review, 35 (12), 1941-1945.

Stichting Bureaus Jeugdzorg Haaglanden/Zuid-Holland (2011). Kenmerken van en doelen voor de gesloten jeugdzorg. Verkregen op 23 september 2013 via: http://bjzhaaglanden.nl/over-bureau-jeugdzorg/jaarverslagen-en-publicaties

Underwood, M. K., Schockner, A. E., & Hurley, J. C. (2001). Children's Responses to Same and Other-Gender Peers: An Experimental Investigation With 8-, 10-, and 12-Year Olds. Developmental Psychology, 37(3), 362-372.

Wilson, S. J. & Lipsey, M. W. (2007). School-based interventions for aggressive and disruptive behavior: update of a meta analysis. American journal of preventive

(25)
(26)

Bijlage II

1.Plaatsing jongeren binnen de gesloten instellingen

Voor plaatsing binnen de gesloten instellingen, zowel in een JJI als in de jeugdzorgplus is een beschikking gesloten plaatsing van de kinderrechter noodzakelijk. Bij plaatsingsbeschikking voor een JJI is er sprake van een strafbaar feit, de officier van justitie verzoekt dan om onvoorwaardelijke straf. Bij een plaatsingsbeschikking gesloten jeugdzorg is er sprake van een risico op beschadiging van de jongere zelf en/of de samenleving. Deze machtiging is aangevraagd door bureau jeugdzorg (vanaf nu: BJZ) of de Raad voor de kinderbescherming. Op basis van de plaatsingsbeschikking kan BJZ een indicatie besluit voor gesloten residentiële plaatsing afgeven. Vrijwel altijd is er dan ook sprake van een jeugdbeschermingsmaatregel (OTS, Voogdij).

1.1 Plaatsing jeugdzorgplus

Wanneer het nodig wordt geacht een jongere te plaatsen binnen de jeugdzorgplus wordt de coördinator gesloten jeugdzorg van bureau jeugdzorg erbij betrokken. Deze bepaalt in welke categorie, een jongere onder te brengen is en voert een risico taxatie uit (bijlage I). In december 2009 is er een plaatsingsprotocol geschreven met afspraken om jongeren binnen de jeugdzorgplus te plaatsen, voorafgaand aan de invoering van het scheiden van civiel- en strafrechtelijk geplaatste jongeren in 2010 (Plaatsingscoördinatieprotocol Jeugdigen met een machtiging gesloten jeugdzorg in het gesloten- jeugdzorgaanbod, 2010). De coördinatoren gesloten jeugdzorg van BJZ melden vervolgens de desbetreffende jongere aan bij de plaatsingscoördinator binnen het zorggebied.

De plaatsingscoördinatoren hebben intensief contact met de jeugdzorgplusinstellingen en de coördinatoren gesloten jeugdzorg vanuit BJZ. Ze werken namens alle bureaus jeugdzorg en de jeugdzorgplus instellingen binnen het zorggebied. Zij houden bij plaatsing zoveel mogelijk rekening met de eerste keuze die vermeld staat op het indicatie besluit. Wanneer zij een instelling toewijzen aan een jongere is de instelling verplicht deze jongere op te nemen. Het is de insteek de jongere zo spoedig mogelijk te plaatsen na aanmelding bij de plaatsingscoördinator.

In overleg met de jeugdzorgplusinstellingen is Nederland opgedeeld in vijf zorggebieden (bijlage I). Binnen de verschillende zorggebieden zijn de jeugdzorgplusinstellingen gezamenlijk verantwoordelijk te voldoen aan de acceptatie plicht om alle jongeren die aangemeld worden te voorzien van een plek. In onderling overleg tussen de verschillende instellingen die jeugdzorgplus aanbieden is er differentiatie mogelijk. Differentiatie als het organiseren van een seksegescheiden leefgroep. Door het accent te leggen op plaatsing

(27)

binnen het eigen zorggebied wordt het mogelijk gemaakt om trajectzorg te bieden. De behandeling binnen de jeugdzorgplus instelling wordt niet gezien als een op zichzelf staande behandeling maar als onderdeel van de behandeling. Er wordt zoveel mogelijk samenwerking gezocht met andere instellingen en organisaties om de behandeling voort te kunnen zetten wanneer een jongere de jeugdzorgplus instelling verlaat.

Er zijn enkele mogelijkheden om af te wijken van zorg binnen het eigen zorggebied. Wanneer een jongere gespecialiseerde zorg nodig heeft, die niet geboden kan worden binnen het eigenzorggebied. Er zijn landelijke specialisaties voor jongeren. De landelijk specialisaties bestaan uit:

- Kinderen onder 12 jaar.

- ZIKOS, Zeer Intensieve Kortdurende Observatie en Stabilisatie. Voor jongeren die zich in een ernstige psychiatrische crisis bevinden.

- Het Moeder-kindhuis.

Een andere mogelijkheid voor het uitwijken naar een ander zorggebied is dat het onwenselijk is dat een jongere binnen het eigen zorggebied verblijft, een reden hiervoor is dat een jongere (mogelijk) gevaar loopt. Tot slot kan er bij urgente plaatsingen afgeweken worden van gestelde afspraken, zoals het plaatsen binnen het eigen zorggebied. Hierbij staat het zo spoedig mogelijk plaatsen van een jongere voorop. Kenmerken van urgentie zijn:

- Acute nood en/of levensbedreigende omstandigheden - De jeugdige heeft geen enkele verblijfsplaats meer - Er is of wordt een (spoed)machtiging gegeven.

(28)
(29)

29 Bijlage IV SEM V Depressief_1 Depressief_2 Eigenwaarde_1 Sfeer_1 Indagres_1 Eigenwaarde_2 Sfeer_2 Indagres_2 e7 e5 e1 e2 e9 e8 e6 e4 e3 e10 .47 .55 .49 -.16 -.92 .71 -.72 -.26 .13 -.72 .42 .29 -.45 -.72 .37 -.25 .68 -.10 .71 -1.01 .21 .66 .48 .75 .26 .48 -.18 -.33 -.55 -.20

(30)

Bijlage V Topiclijst en uitkomsten interviews

- Hoe is de samenwerking tussen bureau jeugdzorg , de jeugdzorgplus instellingen en de plaatsingscoördinatoren?

- Is er sprake van differentiatie in de leefgroepen binnen uw zorggebied? Zoja welke differentiaties zijn er?

- Wat zijn de belangrijkste aspecten waar rekening mee wordt gehouden bij het plaatsen van jongeren?

- Wordt de samenstelling van de leefgroep aan de hand van sekse als contra indicatie gegeven? Is hierbij verschil tussen jongens en meisjes? Welke argumenten worden hierbij gegeven?

- Zijn er jongeren waarbij er specifiek om een seksegemengde leefgroep wordt gevraagd? Zoja welke argumenten worden hierbij gegeven?

- Worden er jongeren buiten het zorggebied geplaatst? Zoja wat zijn redenen om dit te doen?

- Welke ontwikkelingen hebben er plaatsgevonden in het plaatsen van jongeren binnen het zorggebied?

- Is er contact tussen de verschillende zorggebieden met betrekking tot het plaatsen van jongeren en de aanpak hiervan?

Zorggebied Zuid-west. Binnen het zorggebied Zuid-west vallen Zuid-Holland, Stadsgewest Haaglanden en Stadsregio Rotterdam. Er zijn 378 plaatsen beschikbaar binnen de gesloten jeugdzorg. De aanbieders binnen het zorggebied zijn: Jutters Combinatie, Schakenboch (jeugdformaat), de Hoenderloo groep, de Ottho Gerard Helderingstichting, LSG -Rentray, de Horizon en ZIKOS. De Horizon en ZIKOS hebben een landelijke specialisatie. Bij Horizon is een leefgroep speciaal ingericht voor kinderen onder de twaalf jaar die gesloten geplaatst moeten worden. Het ZIKOS is een landelijke specialisatie voor psychiatrische problematiek. Deze landelijke specialisatie betekent dat jongeren vanuit heel Nederland binnen de instelling geplaatst kunnen worden om gespecialiseerde behandeling te ontvangen. Naast deze landelijke specialisaties ligt de nadruk van de jeugdzorgplus instellingen in het zorggebied Zuid-West op gespecialiseerde zorg. Hiermee vindt er veel differentiatie plaats. Waaronder differentiatie op basis van het geslacht. Dit maakt dat jongens en meisjes binnen dit

(31)

zorggebied veelal niet op een gemengde groep verblijven. Het gebeurt niet dat er een voorkeur bij een plaatsing wordt uitgesproken voor een seksegemengde leefgroep.

Opvallend is dat er wordt beschreven dat voor jongens de plaatsing op een specifieke jongens groep meestal voorkomt uit het feit dat de betreffende jongen meer risicovol gedrag of agressie laat zien. Deze jongen wordt op een extra beveiligde groep geplaatst wat een jongens groep is. extra beveiligde leefgroep, dit zijn jongens groepen. Bij meisjes wordt deze afweging gemaakt ter bescherming van meisjes. Meisjes die geplaatst worden omdat er (mogelijk) sprake is van loverboy problematiek. Dit zijn de meisjes waarbij er expliciet vermeld staat dat ze op een meisjes groep geplaatst dienen te worden.

De plaatsingscoördinator geeft aan dat jongeren steeds meer in het eigen zorggebied geplaatst kunnen worden. Dit is door de ervaring met de jongeren en de instellingen beter zijn toegespitst op de doelgroep. Ook is dit mogelijk doordat de communicatie steeds beter wordt tussen de gezinsvoogden, plaatsingscoördinatoren en de instellingen. Er wordt beter naar de jongeren gekeken en de jongeren worden bewust geplaatst binnen een instelling. Het resultaat hiervan is dat het aantal overplaatsingen minder wordt. Er wordt aangegeven dat de differentiatie en specialisatie goed is voor de jongeren. Op deze manier kunnen ze goed geholpen worden, het samenplaatsen van jongens en meisjes wordt meer gezien als volgende stap. Jongeren moeten zo kort mogelijk verblijven binnen de gesloten instelling. Er wordt beschreven dat het wellicht beter is ze op dit moeilijke moment in hun leven niet ook te belasten met de omgang van het andere geslacht. Wanneer een jongere geplaatst wordt binnen een gesloten instelling is dit omdat andere vormen van hulp niet meer toerijkend zijn. Een jongere loopt op alle aspecten van hun leven tegen gevaren of moeilijkheden aan waar ze niet uitkomen. De gesloten instelling kan hierin rust bieden door de jongeren te beschermen en even niet bloot te stellen aan de vele verschillende taken in het da gelijks leven. Wanneer de jongeren toe zijn aan de volgende stap bijvoorbeeld een besloten plek, is dit een ontwikkelingstaak die erbij kan komen. Jongeren hebben meer rust en kunnen geholpen worden goed contact op te bouwen met het andere geslacht.

Zorggebied: Noord. Binnen het zorggebied Noord vallen Groningen, Friesland en Drenthe. De aanbieders binnen het zorggebied zijn: Woodbrookers (Het Poortje) en Wilster intensieve jeugdzorg (het Poortje). Er zijn 144 plekken voor jongeren. In gesprek met de plaatsingscoördinator wordt duidelijk dat er zoveel mogelijk zorg op maat wordt geboden. Jongeren worden indien mogelijk binnen het eigen zorggebied geplaatst ook op het moment dat een jongere in aanmerking komt voor gespecialiseerde zorg. Er wordt eerst gekeken of

(32)

het niet mogelijk is deze gespecialiseerde zorg te bieden binnen het eigen zorggebied. Er wordt flexibel omgegaan met het aanbod om dit per individu zo passend mogelijk te maken.

Een groot deel van de leefgroepen binnen dit zorggebied zijn seksegemengde leefgroepen. In het gesprek wordt aangegeven dat het idee is dat jongeren zo spoedig mogelijk terug moeten naar de maatschappij. Daarom is het van belang dat ze om leren gaan met het andere geslacht. Er wordt aangegeven dat er veel meisjes worden a angemeld waarbij (mogelijk) sprake is van loverboy problematiek. In het contact met jongens binnen de leefgroep is dit een groot risicofactor. Wel wordt er aangegeven dat het probleem bij de meisjes niet zozeer ligt in het feit dat ze niet met jongens om kunnen gaan, maar het niet aan kunnen geven van grenzen in hun contacten. Daarbij komt dat wanneer jongens en meisjes elkaar op de leefgroep tegen komen ze begeleid kunnen worden in het contact. Op die manier kunnen ze beiden leren van de omgang met elkaar, dit maakt ze weerbaarder en maakt het mogelijk om de vaardigheden te ontwikkelen waarmee een jongere weer terug kan keren in de maatschappij.

Het zorggebied: Noord-west. Binnen het zorggebied vallen Noord-Holland, Stadregio Amsterdam en Utrecht. De aanbieders van jeugdzorgplus binnen dit zorggebied zijn: Transferium jeugdzorg, de Koppeling en Almata/de Lindehorst. Er zijn 272 jeugdzorgplus plekken voor jongeren. Er wordt aangegeven door de plaatsingscoördinator dat er binnen het zorggebied ook heel bewust wordt geplaatst in de eigen omgeving van de jongere. Dit zorggebied gaat in vergelijking met de andere zorggebieden nog een stap verder met het plaatsen van jongeren in de eigen omgeving. Jongeren worden in principe in de instelling geplaatst die het dichtst in de buurt ligt van de omgeving waar de jongere vandaan komt. Het gebeurt echter wel eens dat wordt ingeschat dat jongeren niet op een seksegemengde leefgroep kunnen verblijven. Wederom wordt aangegeven dat dit meestal het geval is bij meisjes. Meisjes die seksueel wervend zijn en aangemeld zijn met (vermoedens van) loverboy problematiek. Bij jongens waar dit in overweging wordt genomen is het over het algemeen zo dat zij bekend staan om de negatieve contacten met meisjes. Waarmee het scheiden van de jongeren tevens is ter bescherming van de meisjes op de groep. Wanneer er enkel sprake is van gemengde groepen moet er in sommige gevallen uitgeweken worden naar een andere instelling die iets verder weg ligt van de herkomstplek van de jongere. Dit wor dt in goed overleg besloten.

Het zorggebied: Zuid. Binnen zorggebied Zuid vallen Noord-Brabant, Zeeland en Limburg. De aanbieders van jeugdzorgplus in dit gebied zijn: Ottho Gerard Helderingstichting, Bijzonder jeugdwerk Brabant, Icarus, Juzt en Almata. Er is in dit

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het is geen toeval dat Tepper in zijn onderzoek de invloed van genderopvattingen op het lezen van fictie heeft onderzocht; het is bekend dat meisjes al op jonge leeftijd een

The cumulative realized response of 50% in body length for the EVEN year-group after six generations of selection (8.3% per generation), and the 33% for the ODD year-group after

Trigonella foenum graecum (fenugreek) seed powder improves glucose homeostasis in alloxan diabetic rat tissues by reversing the altered glycolytic, gluconeogenic

Tijdens de puberteit verandert het lichaam van jonge mensen en zie je ook uiterlijke ver- schillen. Het geslachtsorgaan van meisjes noemt

Zowel het verschil tussen jongens en meisjes in de omgang met computers, het zelfvertrouwen dat ze hebben en de kennis en vaardigheden die verschillen bij beide groepen zijn redenen

-De vragen over gezond lijnen (dikmakende voeding vermijden, voedsel met weinig calorieën eten, minder eten dan een bepaald aantal calorieën, een dag minder eten na een dag

The results observed during in vivo experiments are very well explained by the developed contact and friction model, which predicts the friction as a function of product

Verder hebben we in dit onderzoek expliciet aandacht geschonken aan de verschillen tussen jongens en meisjes in de relatieve invloed van vriendschappen en bindingen met ouders en