• No results found

Regionale arbeidsmarktinformatie in Vlaanderen - Downloaden Download PDF

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Regionale arbeidsmarktinformatie in Vlaanderen - Downloaden Download PDF"

Copied!
15
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

H. Dejonckheere*

Regionale arbeidsmarktinformatie in Vlaanderen

De kwaliteit van de Belgische statistieken laat heel wat te wensen over. Dit geldt evengoed voor de regionale arbeidsmarktinformatie. Net in dat segment van het statistisch landschap dienen zich nochtans een aantal hoopvolle ontwikkelingen aan. In deze bijdrage wordt een stand van zaken opgemaakt van de regionale arbeidsmarktinformatie in Vlaanderen. Naast een overzicht van wat België en Vlaanderen op dat vlak momenteel allemaal te bieden hebben, wordt ook geschetst vanuit welke hoeken beterschap verwacht mag worden. In het artikel wordt tevens een aantal beleidssuggesties (waaronder één wetswijziging) voorgesteld.

Inleiding

In de rangorde van tien OECD-landen volgens de kwaliteit van hun overheidsstatistieken, geciteerd in de bijdrage van dr. L. van der Laan, is België niet opgenomen. Dit strookt zeker met de povere indruk die het Belgisch statistisch landschap traditioneel nalaat bij internationale vergelijkin­ gen. Onlangs werd dit nog bevestigd met een laatste plaats ,voor België toen hetzelfde onder­ zoek opnieuw werd uitgevoerd, ditmaal bij 13 OECD-landen, België inbegrepen.1 En een recent Eurostat-rapport wijst er op dat de Belgische concurrentiepositie ook op het vlak van statisti­ sche organisatie verder verslechtert.2 Een aantal ontwikkelingen laat nochtans enig optimisme voor de toekomst toe, zeker op het vlak van (regionale) arbeidsmarktinformatie. Vanuit maat- schappijwetenschappelijke hoek werd reeds lang aangedrongen op initiatieven terzake. Maar ook vanuit de beleidswereld klinkt de vraag naar meer informatie over het functioneren van (sub-)regio- nale arbeidsmarkten steeds luider door.3 In deze bijdrage wordt een stand van zaken opgemaakt van de regionale arbeidsmarktinformatie in Vlaanderen. Daarbij gaat de aandacht niet alleen uit naar de beschikbare gegevens van Belgische o f Vlaamse dataleveranciers. Ook de ontwikkelin­

* II. Dejonckheere is als wetenschappelijk medewerker verbonden aan het Steunpunt Werkgelegenheid, Arbeid en

Vorming, Katholieke Universiteit Leuven.

gen die zich op statistisch vlak aandienen worden belicht. M et Eurostat wordt geconcludeerd dat enkel een grotere aandacht van de overheid voor de inzameling van beleidsondersteunend cijferma­ teriaal de Belgische statistische situatie gevoelig kan verbeteren. En dit geldt dan zeker niet alleen voor de houding van de overheid ten overstaan van het Nationaal Instituut voor de Statistiek (NIS). Ook de organisatie en de positie van de statistische diensten van de dataleverende sociale zekerheidsadministraties kunnen, mits voldoende politieke wil, fel verbeterd worden.

Gegevens geleverd door internationale statistische instanties, die het mogelijk maken Vlaanderen of Vlaamse regio’s in een internationaal perspectief te plaatsen, worden in het overzicht niet expliciet opgenomen. Daarvoor verwijzen we naar de bij­ drage van Van der Laan, die een dergelijk lijstje al opnam in zijn bespreking van de Nederlandse situatie.

Het in kaart brengen van regionale arbeidsmarktinformatie

Een overzicht geven van beschikbare regionale arbeidsmarktgegevens kan vanuit verschillende invalshoeken. De meest volledige werkwijze be­ staat erin per onderwerp (bijvoorbeeld de werk­ loosheidsgraad of het aantal uitkeringsgerechtigde volledig werklozen) de beschikbaarheid van gege­ vens aan te geven: de periodiciteit en de bron (leverancier en publikatie) van de gegevens, het regionaal niveau ervan en tenslotte de combinatie

(2)

van variabelen waarmee het onderwerp is be­ schreven (bijvoorbeeld geslacht, leeftijd enz.). Zoiets is uiteraard onmogelijk binnen het bestek van een bijdrage als deze. Geïnformatiseerde zoeksystemen zijn daarvoor beter geschikt Voor Vlaanderen werd zo’n systeem ontworpen door het Steunpunt Werkgelegenheid, Arbeid en Vor­ ming. Dit zoeksysteem, WAV-Statistics,4 bevat informatie over meer dan 2.000 tabellen met cijfergegevens over thema’s als werkgelegenheid, werkloosheid, arbeid, arbeidsvoorwaarden, ar­ beidsverhoudingen, vorming, aansluiting onder- wijs-arbeidsmarkt, en dergelijke. Dit ontsluitings­ systeem voor statistieken laat toe heel snel uit­ sluitsel te krijgen over vragen als ‘Bestaan er kwartaalgegevens over de werkloosheidsgraad per arrondissement naar leeftijd en geslacht?’, ‘Zijn de leeftijdgegevens ingedeeld per afzonderlijk jaar of slechts in klassen van vijf jaar?’ en ‘In welke publikatie kan ik die gegevens vinden, waar kan ik die publikatie bestellen?’.

Een tweede mogelijkheid is de statistieken te be­ spreken per regionaal niveau. Eerst wordt alle cij­ fermateriaal besproken, beschikbaar op het ge­ meentelijk niveau, vervolgens het arrondissemen­ teel niveau, het provinciaal niveau en tenslotte het niveau van de gewesten (Vlaanderen, Wallonië en Brussel).

Een derde manier van voorstellen tenslotte, min­ der precies maar beter geschikt voor een bijdrage als deze, gaat uit van een overzicht van de be­ langrijkste leveranciers van cijfergegevens over de (regionale) arbeidsmarkt(en). Per leverancier kan dan een algemeen beeld geschetst worden van de voorradige gegevens, van hun mogelijkhe­ den en hun beperkingen. Dit stramien zal hier aangehouden worden. Het heeft als voordeel ten aanzien van een voorstelling per regionaal niveau dat een beter inzicht verkregen wordt in de aard van het basismateriaal en de manier waarop dit dient te worden geïnterpreteerd. Vijf groepen gegevens zullen achtereenvolgens besproken worden: cijfers uit administratieve bronnen en bewerkingen ervan, cijfers uit steekproefenquêtes en uit statistische tellingen, en tenslotte cijfers uit arbeidsmarktprognoses.

Vijf soorten bronnen

We beginnen dit overzicht met de gegevens die langs administratieve weg worden verkregen. De administratieve bronnen met arbeidsmarktinfor­ matie zijn immers heel talrijk in Vlaanderen/Bel­

gië. Dit in tegenstelling tot, (of omwille van?), het te beperkt aantal bruikbare gegevens uit sta­ tistische tellingen en steekproefenquêtes. Zoals uit de bijdrage van Van der Laan kan worden opge­ maakt is de voorradigheid en bruikbaarheid van cijfermateriaal uit statistische tellingen en steek­ proefenquêtes in Nederland veel groter.

Administratieve gegevens

Administratieve gegevens hebben in vergelijking met gegevens uit steekproefenquêtes het voordeel dat ze zich veel makkelijker lenen tot verregaan­ de regionale opsplitsingen. Ze zijn immers altijd afkomstig van een exhaustieve telling. Wel wordt telkens slechts die populatie geteld die onder de toepassing valt van een afgebakend gebied van wetten en reglementeringen. Deze administratieve afbakening van populaties levert echter ook heel wat nadelen op. Zo stemmen de gebruikte defini­ ties uit de sociale wetgeving soms niet overeen met wat algemeen wordt verstaan onder tewerk­ gesteld of werkloos.5 Deze definities zijn ook niet internationaal vergelijkbaar. Vergelijkingen in de tijd zijn dan weer problematisch omwille van de voortdurende veranderingen in de sociale wetge­ ving. Bovendien wordt er voorbijgegaan aan randverschijnselen waarvoor nog weinig of geen wetgeving bestaat (bijvoorbeeld thuiswerk). De praktijk wijst tenslotte uit dat administratieve gegevens meestal laat ter beschikking worden gesteld. Dit is echter in vele gevallen te verklaren vanuit de administratieve doeleinden (de nodige controles moeten uitgevoerd worden). De publika­ tie van de resultaten van sommige statistische tellingen en steekproefenquêtes loopt in België trouwens ook regelmatig vertraging op. In wat volgt worden de Vlaams/Belgische werkgelegen­ heidscijfers eerst besproken. Daarna volgen de werkloosheidscijfers.

• Het RIZIV

De administratieve gegevens over de werkgele­ genheid zijn het talrijkst, maar ze liggen sterk verspreid over verschillende instellingen. Eén daarvan is het Rijksinstituut voor Ziekte en Inva­ liditeitsverzekering (RIZIV). Bij deze Sociale Zekerheidsinstelling zijn jaarlijks gegevens be­ schikbaar, afkomstig van de bijdragebonnen van de verzekeringsplichtigen. Elk jaar moet de ver­ zekerde een bon bij het RIZIV indienen als be­ wijs van zijn bijdrage voor de ziekte- en invalidi­ teitsverzekering. Dit geldt zowel voor

(3)

werkne-Tabel 1 Administratieve werkgelegenheidscijfers en bewerkingen daarvan

RIZIV RSZ RSZ RSVZ ASLK MTA

LATG Raming

Regio arro. gem. gem. gem. gem. land

woonplaats X X X X X bedrijf X X X X werkplaats X Eenheid betrekkingen X X personen X X X X Waarnemingsgebied arbeiders X X X X X bedienden X X X X X ambtenaren X X X zelfstandigen X X X helpers X X X Periodiciteit permanent kwartaal X X jaarlijks X X X X X driejaarlijks X Leeftijd X X X X X Geslacht X X X X X X X Nationaliteit X X X X Voltijd/deeltijd X X Interim/seizoenarb. X Bijberoep X Geprest, dagen X X X Lonen/bedr. inkomen X X X X X Sector X X X X X Bedrijfsgrootte (code) X X X Aanwezig.

xx Aanwezig na koppeling met gegevens rijksregister via Kruispuntbank. xxx Aanwezig na koppeling met gegevens uit RSZ-Werkgeversrepertorium.

mers als voor zelfstandigen en werklozen. De gegevens die op deze bijdragebon vermeld staan, worden opgenomen in twee statistische reeksen. Een eerste reeks betreft de zogenaamde ‘effectie­ ven’; het RIZIV kan cijfers leveren over de loon- trekkenden, het overheidspersoneel, de zelfstandi­ gen (helpers inbegrepen en niet af te zonderen), de inkomende grensarbeiders en, sinds 1989, de werklozen. Voor elk van deze categorieën zijn gegevens beschikbaar over leeftijd en geslacht. Het arrondissement is het laagste regionaal niveau waarop de gegevens beschikbaar zijn. Voor de eerste twee categorieën is er nog een bijkomend onderscheid tussen voltijdse en deeltijdse arbeid vanaf 1983 en een sectoriële onderverdeling (volgens NACE-code) vanaf 1990. Bij de zelf­ standigen kan de groep die een gemengde loop­

baan heeft (loontrekkende én zelfstandige) wor­ den afgezonderd. De loon- en arbeidstijdgegevens vormen een tweede reeks cijfers. Het betreft het aantal gepresteerde dagen en uren (enkel voor de deeltijdse werknemers) enerzijds en de lonen anderzijds. Ook deze cijfers kunnen onderver­ deeld worden naar sector en regio, tot op het niveau van het arrondissement.

Het RIZIV is in België de enige administratie die tegelijkertijd cijfers kan leveren over de leeftijds- structuur van de werkgelegenheid én over deel­ tijdarbeid, of over grensarbeid. In die zin is het een unieke en veel geraadpleegde bron. Toch zijn er een aantal beperkingen aan het gebruik van de gegevens. Ten eerste zijn er een onbekend aantal dubbeltellingen. Werknemers die in de loop van het kwartaal waarin de telling gebeurt van

(4)

werk-gever veranderen, of die twee betrekkingen com­ bineren, komen immers twee keer in de statistie­ ken voor, indien de twee jobs zich in verschillen­ de economische sectoren situeren. Bovendien ontbreekt de sectorcode (NACE-code) voor zo’n 200.000 werknemers. De sectorcode is trouwens slechts aanwezig vanaf het jaar 1989. En bij de indeling overheid/privé geldt de bemerking dat in principe enkel de vastbenoemde ambtenaren door het RIZIV bij de overheid gerekend worden. Het contractueel (tijdelijk) overheidspersoneel wordt bij de privé-sector geteld. Tenslotte moet opge­ past worden bij de interpretatie van de loonge­ gevens. De RlZIV-lonen zijn immers begrensde lonen, zodat voor de hogere lonen boven een be­ paald plafond geen reële cijfers beschikbaar zijn. Tabel 1 geeft een overzicht van de administra­ tieve werkgelegenheidscijfers. Dit laat toe de mogelijkheden en beperkingen van de RIZIV-ge- gevens en van de werkgelegenheidsgegevens die verder nog worden besproken onderling te verge­ lijken. Bij deze overzichtstabel en bij degene die nog volgen moet wel opgemerkt worden dat de variabelen die voor elke bron worden opgesomd niet noodzakelijk beschikbaar zijn voor alle delen van het waarnemingsgebied. De arbeidsüjdgege- vens van het RIZIV bijvoorbeeld hebben enkel betrekking op de deeltijdse werknemers. Boven­ dien kunnen niet altijd alle variabelen met elkaar worden gecombineerd. Een van de bronnen uit tabel 1, de raming van de beroepsbevolking door het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid (MTA) wordt wat verder besproken.

• De RSZ

Ook de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (RSZ) publiceert jaarlijks twee (gelijkaardige) reeksen cijfergegevens over de Belgische werkgelegen­ heid. In deze reeksen is het loon niet begrensd. Bovendien is het waarnemingsgebied van de RSZ-statistieken groter. Het RIZIV neemt immers een aantal bijzondere categorieën niet op. Een bijkomend voordeel is dat de RSZ-gegevens geleverd kunnen worden op gemeentelijk niveau. De geografische opdeling is hier wel volgens de vestigingsplaats van het bedrijf, en niet volgens de woonplaats van de werknemer, zoals in de RIZIV-reeksen. De RSZ-gegevens opsplitsen naar leeftijd of een onderscheid maken tussen voltijd­ en deeltijdarbeid is dan weer onmogelijk. Ook maakt de RSZ een andere indeling overheid/privé dan het RIZIV. Tenslotte mag niet uit het oog

worden verloren dat bij de RSZ geen gegevens beschikbaar zijn over werklozen of over zelfstan­ digen. Voor gegevens over deze laatsten kan men wel bij de Rijksdienst voor de Sociale Verzeke­ ring der Zelfstandigen (RSVZ, zie verder) terecht. Tot nu toe worden de door de RSZ gepubliceerde statistieken opgemaakt op basis van het statistiek- raam dat door de werkgever wordt opgestuurd. Dit bevat globale gegevens per werkgever. Er kunnen dus geen individuele werknemersgege- vens uit afgeleid worden. Bovendien worden eigenlijk banen geteld, en geen werknemers. Een persoon die op hetzelfde moment twee (deeltijd­ se) jobs uitvoert bij verschillende werkgevers, wordt bijgevolg dubbel geteld. Sinds 1990 kan de werkgever echter de gegevens die nodig zijn voor de berekening van de sociale bijdragen ook op elektronische wijze naar de RSZ sturen. Deze gegevens, ditmaal wel per individuele werknemer, worden verzameld in een aparte databank met loon- en arbeidstijdgegevens: deLATG-databank. Op basis van deze databank kunnen dus werkne­ mers geteld worden, in plaats van banen. Door een koppeling met de gegevens van het Rijksre­ gister via de Kruispuntbank van de Sociale Ze­ kerheid (KSZ, zie verder) biedt deze databank bovendien heel wat mogelijkheden voor het leve­ ren van bijkomende statistische gegevens. Gege­ vens over woonplaats, leeftijd, geslacht en natio­ naliteit van de werknemers worden hierdoor bereikbaar. Verder in deze bijdrage wordt er echter op gewezen dat het aanvragen van gege­ vens via de KSZ nog niet van een leien dakje loopt. Bovendien lijkt men van plan per persoon enkel de gegevens over de ‘belangrijkste’ baan te selecteren. Nochtans bestaat de aantrekkelijkheid van een databank als deze er juist in een persoon in verschillende hoedanigheden te gaan volgen, zowel in de tijd als op één en hetzelfde ogenblik. Met het oog op een vlotte inning van de werkge­ versbijdragen houdt de RSZ ook een werkgevers- bestand bij: het werkgeversrepertorium. Hierin vindt men, behalve de naam van elk bedrijf en zijn RSZ-inschrijvingsnummer, ook een sector- (NACE), een dimensie- (aantal tewerkgestelden) en een gemeentecode, zowel voor het volledige bedrijf als voor de verschillende filialen. In de databank is echter enkel het gedetailleerde adres (straat en nummer) van de aanvrager van het RSZ-nummer opgenomen. Dit valt niet noodzake­ lijk samen met het adres van de hoofdzetel van het bedrijf (bijvoorbeeld indien een werkgever of

(5)

zijn mandataris de aanvraag heeft verricht vanuit zijn thuisadres), en zeker niet met het adres van eventuele filialen. Dit maakt dat de databank bijvoorbeeld wel gebruikt kan worden voor het trekken van gestratificeerde steekproeven, maar dat de versturing van de vragenlijsten dan nog heel wat bijkomend opzoekingswerk vereist.

• De RSVZ

De Rijksdienst voor de Sociale Verzekering van de Zelfstandigen (de RSVZ) registreert op zijn beurt alle personen aan wie het sociaal statuut van de zelfstandigen veiplichtingen oplegt: de zelfstandigen en de helpers, zowel met hoofd- als bijberoep. Het administratief karakter van de ge­ gevens leidt ook hier weer tot problemen. In de cijfers zijn immers ook degenen opgenomen die geen zelfstandige beroepsactiviteit meer uitoefe­ nen, maar in de regeling behouden blijven met het oog op de vrijwaring van hun recht op uitke­ ringen. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om perso­ nen die hun activiteiten hebben stopgezet wegens langdurige ziekte of invaliditeit. Een bijkomend nadeel is de sectorindeling. De RSVZ gebruikt een eigen classificatie, eigenlijk een mengeling van een beroeps- en een sectorindeling. De RSVZ-gegevens zijn wel beschikbaar op het gemeentelijk niveau.

• De ASLK

Een van de opdrachten van de Algemene Spaar- en Lijfrentekas (ASLK) was tot op heden het bij- houden van de individuele pensioenrekeningen. Daarvoor baseerde de ASLK zich op informatie verkregen van allerlei Sociale Zekerheidsinstellin­ gen, zoals de RSZ, het Fonds voor Beroepsziek­ ten, de arbeidsongevallenverzekeraars, de Rijks­ dienst voor Arbeidsvoorziening en de ziekenfond­ sen. Hierdoor ontstond een schat aan gegevens over het loopbaan verloop van de Belgische werk­ nemers. Jammer genoeg zijn deze gegevens, op één uitzonderingsperiode na,6 nooit toegankelijk geweest voor wetenschappelijk onderzoek. Met de komst van de Kruispuntbank (zie verder) komt hier hopelijk wel verandering in. Maar er dreigt alweer een ander gevaar: de ASLK staat op het punt (gedeeltelijk) geprivatiseerd te worden. Of dit gevolgen zal hebben voor het bijhouden van de individuele pensioenrekeningen en of daar in de toekomst nog statistische publikaties uit zullen voortvloeien, blijft vooralsnog onduidelijk. Op basis van de ASLK-gegevens werden tot voor

kort twee ‘publikaties’ uitgebracht: jaarlijkse en driejaarlijkse statistieken. De eerste worden mo­ menteel nog verder gepubliceerd, zij het dat ze telkens erg laattijdig beschikbaar worden. De driejaarlijkse statistieken verschenen voor de laatste keer in het jaar 1988. Eigenlijk zijn (wa­ ren) deze statistieken niet meer dan listings, zon­ der enig woord uitleg en zonder samenvattende tabellen. In de jaarlijkse publikaties, over bezoldi­ gingen en over de werkloosheid, is maar een beperkt aantal variabelen opgenomen. Leeftijd, maandelijkse bezoldigingen, aantal arbeidsdagen en gemiddeld dagloon zijn wel opgenomen, maar bijvoorbeeld niet uitgesplitst naar sector. De driejaarlijkse statistiek, opgesteld in opdracht van de Rijksdienst der Werknemerspensioenen op basis van een driejaarlijkse enquête bij alle werk­ gevers, bevatte meer variabelen. In deze publika- tie waren gegevens terug te vinden over het loon, de bezoldigde dagen, de leeftijd, de burgerlijke staat en de nationaliteit van de werknemer, het beroep en het geboortejaar van de echtge- no(o)t(e), telkens volgens sector op arrondisse- mentsniveau. De ASLK was tot nu toe de enige instelling die gegevens over de nationaliteit van de werknemers kon leveren.7 Gegevens over vastbenoemde ambtenaren en over zelfstandigen zijn echter niet in deze publikaties terug te vin­ den. Hoe de gegevens in de toekomst beschikbaar zullen worden gesteld, blijft voorlopig een open vraag.

• De VDAB

Een buitenbeentje onder de administratieve gege­ vens zijn de werkloosheidsgegevens (tabel 2). Deze liggen minder verspreid over verschillende instellingen en zijn merkelijk sneller beschikbaar. Bovendien zijn er meer gegevens over meer variabelen beschikbaar. De gegevens zijn, na goedkeuring d o o r,h et beheerscomité, telkens beschikbaar op gemeentelijk niveau.

De meeste gegevens over de Vlaamse werkloos­ heid worden geleverd door de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding (VDAB). De arbeidsbemiddeling van deze dienst kan op een uitgebreide informatica-ondersteuning rekenen via het SIMONA-systeem. Hierdoor beschikt de VDAB over een viertal bestanden. Het belangrijkste bestand is het werkzoekenden­ bestand. Daarin worden de werkzoekenden be­ schreven aan de hand van maar liefst 132 varia­ belen. Een groot deel daarvan is zuiver voor

(6)

Tabel 2 Administratieve werkloosheidscijfers VDAB RVA Regio Waarnemingsgebied gem. gem. Vlaanderen X België Periodiciteit X maandelijks X driemaandelijks X Vacatures X Beroepsopleidingen X Bedrijven X Werkzoekenden X Niet-werkzoekenden X Uitkeringen X Bedrijfssluitingen X

administratief gebruik bestemd. Toch bevat het werkzoekendenbestand ook een redelijk aantal variabelen dat voor onderzoek bruikbaar is. De meest gevraagde gegevens betreffen het geslacht, de werkloosheidsduur, de leeftijd, het studieni­ veau, (maximaal acht) geaspireerde beroepen en de nijverheidstak van de laatste tewerkstelling. Andere variabelen worden, aldus de VDAB-Stu- diedienst, veel minder door onderzoekers ge­ bruikt.

Het beroepsopleidingenbestand bevat gegevens over de werkzoekenden die een beroepsopleiding volgen of gevolgd hebben. Van de 109 variabelen in dit bestand is een deel ook in het werkzoeken­ denbestand terug te vinden. Het vacaturebestand bevat een 70-tal variabelen. Het meest recente bestand is het bedrijvenbestand. Het werkgevers- repertorium van de RSZ (zie hoger) werd aange­ vuld met eigen gegevens. Voor de bedrijven waarmee de VDAB contact heeft zijn iets meer dan 5 0 variabelen beschikbaar, waarvan een 14- tal de contacten beschrijft tussen de VDAB-dien- sten en de bedrijven.

• De RVA

Op het einde van de jaren tachtig werden heel wat taken van de Rijksdienst voor Arbeidsvoor­ ziening (RVA) geregionaliseerd. Alle bevoegdhe­ den inzake het beheer van de werkloosheidsver­ zekering bleven nationaal en worden ook nu nog door de RVA waargenomen. De bemiddeling en de beroepsopleiding van werkzoekenden en wer­ kenden werden respectievelijk gewestelijke en

gemeenschapsmaterie. In Vlaanderen behoren beide tot het takenpakket van de VDAB. Inzake het beheer van de statistische gegevens heeft dit tot gevolg dat de VDAB eigenaar is van alle data over werkzoekenden, vacatures en beroepsoplei­ ding. De RVA mag onder bepaalde voorwaarden wel beschikken over deze gegevens met het oog op het aanmaken van nationale statistieken. Daar­ naast kan de RVA vanuit haar eigen bevoegdheid statistische informatie leveren inzake werkloos­ heidsuitkeringen. Bovendien beschikt de RVA over statistieken met betrekking tot allerlei cate­ gorieën werkende niet-werkzoekenden: personen tewerkgesteld via de stages voor jongeren, te­ werkgestelde werklozen, tewerkgestelden in het derde arbeidscircuit, via het participatiefonds en in het bijzonder tijdelijk kader, gesubsidieerde contractuelen en werklozen tewerkgesteld in KMO-projecten. De RVA beschikt tenslotte over informatie met betrekking tot het aantal bedrijfs­ sluitingen, het aantal getroffen werknemers en de sector waarin deze bedrijven opereren.

Bewerkingen van administratieve gegevens

• HetM TA

De Ramingen van de Beroepsbevolking, gepubli­ ceerd door het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid (MTA), proberen tegemoet te komen aan een aantal problemen die hierboven reeds ten aanzien van administratieve gegevens werden geformuleerd. Het MTA verzamelt gegevens van verschillende Sociale Zekerheidsinstellingen, elk

(7)

met hun eigen onvolledig waarnemingsveld, zuivert die uit en vult die aan. Op basis van internationaal erkende definities (van de Europese Gemeenschap, het Internationaal Arbeidsbureau en de Organisatie voor Economische Samenwer­ king en Ontwikkeling) werd een reeks coherente ramingen van de Belgische beroepsbevolking opgesteld per 30 juni van elk jaar, te beginnen met 1970. Hierdoor wordt ten dele tegemoet gekomen aan de stroeve interpreteerbaarheid en de beperkte vergelijkbaarheid van de administra­ tieve bronnen, zowel internationaal als in de tijd. Deze MTA-cijfers bieden momenteel het meest betrouwbare overzicht van de werkelijke omvang en samenstelling van de beroepsbevolking. Ze zijn echter enkel beschikbaar voor heel België. Ook ontbreken gegevens over bijvoorbeeld deel­ tijdarbeid, beroep en opleiding. Een grote vooruit­ gang kondigt zich hier wel aan. Vanaf 1994 wordt de raming van de beroepsbevolking immers voor de drie gewesten apart uitgevoerd en de opname van het onderscheid voltijds/deeltijds is in voorbereiding.

• De SERV

Ook op basis van administratieve gegevens publi­ ceerde de Sociaal-Economische Raad Vlaanderen (SERV) reeds tweemaal een sociaal-economische atlas van Vlaanderen en een begeleidend rapport over de regionale ontwikkeling, telkens met gege­ vens op gemeentelijk niveau. Interessant aan deze publikaties waren zeker de pendelgegevens (waar­ bij de werkplaats evenwel niet exact gekend is), de specialisatie-indices (die de belangrijkheid van een subsector voor een regio weergeven), en de regionale ontwikkelingsindices (ROFs, samenge­ stelde indicatoren op basis van inkomens-, werk­ loosheids- en pendelgegevens). Deze SERV-gege- vens lijken veel te bieden te hebben voor arbeids­ marktonderzoek. Toch kunnen er een aantal be­ denkingen geformuleerd worden. De pendelgege­ vens zijn zoals gesteld niet exact en zijn boven­ dien dringend aan updating toe. De laatst beschik­ bare gegevens dateren immers van 1985. Ook de regionale ontwikkelingsindices worden niet door­ lopend berekend. Bovendien zal een volgende updating, door het ontbreken van pendelgegevens, niet leiden tot volledig identieke gegevens. De beschikbaarheid van de gegevens is dus erg onre­ gelmatig, en de eenvormigheid niet verzekerd. Daarnaast moet nog blijken of deze gegevens makkelijk toegankelijk zullen zijn voor weten­

schappelijk onderzoek.

Gegevens uit steekproefenquêtes

Zoals gesteld zijn de problemen met gegevens verzameld vanuit een administratieve logica voor­ al hun stroeve interpreteerbaarheid en hun be­ perkte vergelijkbaarheid, zowel in de tijd als internationaal. Met steekproefenquêtes kunnen deze problemen omzeild worden. De vragenlijst kan zo opgesteld worden dat de gegevens makke­ lijk in te passen zijn in statistische definities en categorieën. Het nadeel van steekproefenquêtes is dan weer dat de gegevens meestal niet op een gedetailleerd regionaal niveau ter beschikking kunnen worden gesteld, omdat rekening moet worden gehouden met statistische betrouwbaar­ heidsintervallen. Het Nationaal Instituut voor de Statistiek (NIS) levert arbeidsmarktgegevens via drie soorten steekproefenquêtes (tabel 3).

• Arbeidsduurenquêtes

Twee keer per jaar organiseert het NIS een steek- proefenquête naar de wekelijkse arbeidsduur in de industrie. Dit levert cijfers op over de arbeidsduur van arbeiders (volgens een drietal definities) en van bedienden. De arbeidsduur in de niet-indus- triële sectoren wordt niet onderzocht en bedrijven van minder dan 10 werknemers zitten niet in de steekproef. De gegevens zijn enkel beschikbaar op nationaal niveau en er is geen onderscheid volgens geslacht.

• Loonenquêtes

Een tweede halfjaarlijkse NIS-enquête verzamelt cijfermateriaal over de bruto-uurlonen van arbei­ ders en bedienden in de industriële sectoren. Voor bedienden is er eveneens een enquête in een beperkt aantal dienstensectoren. Een driemaande­ lijks onderzoek tenslotte betreft de lonen van mannelijke arbeiders vanaf 21 jaar in de indus­ trie. Alle onderzoeken betreffen de bedrijven met meer dan 10 werknemers. De gegevens zijn be­ schikbaar volgens geslacht, sector, grootteklasse van de onderneming en provincie.

• Jaarlijkse steekproefenquête naar de

beroepsbevolking

Dé potentiële bron voor arbeidsmarktinformatie, met heel wat unieke gegevens die noch in admi­ nistratieve bestanden, noch in statistische tellin­ gen zijn terug te vinden, is de Steekproefenqête naar de Beroepsbevolking (SEB). Deze door de

(8)

Tabel 3 Arbeidsmarktgegevens uit steekproefenquêtes en tellingen

Steekproefenquêtes Volkstelling Landbouw­ Industriële

Arbeidsduur Lonen Beroepsbev. telling tellingen

Regio land prov. prov. gem. gem. arro*/gem.

woonpl.WN/zelf. X X X werkplaats Waarnemingsgebied X X X X arbeiders X X X X X bedienden X X X X X ambtenaren X X zelfstandigen X X X helpers X X X landbouw X X X industrie X X X X X diensten X X X Periodiciteit maandelijks driemaandelijks X X halfjaarlijks jaarlijks tienjaarlijks X X X X X X Geslacht X X X Arbeidsduur X X X X Lonen Diverse X X X X

Voor de maandelijkse gegevens is het arrondissement het laagste regionale niveau.

EG geïnitieerde enquête bij meer dan 30.000 (!) Belgische huishoudens bevat immers informatie over flexibele uren en contracten, over ploegen- arbeid en sinds 1992 ook over avond-, nacht-, zaterdag- en zondagwerk. De SEB is naast de tienjarige volkstelling de enige bron voor het onderwijsniveau van de beroepsbevolking en le­ vert bovendien informatie over opleidingen ge­ volgd in een referteperiode. De gegevens die hierover beschikbaar worden gesteld zijn vanaf 1992 nog sterk uitgebreid. Eveneens vanaf 1992 is er een belangrijke uitbreiding van de vragen over een eventuele tweede betrekking en over het zoeken naar werk.8

Hierboven werd echter gesproken over potentiële bron. Er schort immers een en ander aan de SEB. Door de soms nogal onduidelijke vraagstelling wordt de interpretatie van heel wat gegevens bemoeilijkt. Bovendien wordt tot nu toe een ander sterk punt van de SEB niet verzilverd. De SEB zou immers informatie kunnen leveren over de werksituatie van huishoudens en heeft tevens een semi-panel karakter met mogelijkheden voor meer dynamische arbeidsmarktgegevens.9 Derge­

lijke gegevens kunnen echter voorlopig door het NIS niet geleverd worden. Tenslotte wordt vanuit wetenschappelijke hoek dikwijls luidop getwijfeld aan de kwaliteit van de SEB-gegevens. Vooral bij de manier waarop het veldwerk verloopt en de codering gebeurt, worden meer en meer vragen gesteld. Een injectie van middelen in de SEB, zowel financieel als qua know-how, zou voor de beschikbaarheid van adequate arbeidsmarktin­ formatie in België dan ook de grote sprong voor­ waarts kunnen betekenen. Een verhoogde investe­ ring in de SEB zou bovendien kunnen leiden tot een afbouw van de hoeveelheid informatie die de volkstelling dan nog moet inzamelen. Daarnaast zou onderzocht kunnen worden hoe de represen­ tativiteit van de SEB op een lager geografisch niveau kan worden opgedreven. Met een steek­ proef van meer dan 30.000 huishoudens moet het toch mogelijk zijn meer cijfermateriaal ter be­ schikking te stellen dat het arbeidsmarktbeleid op lokale of subregionale arbeidsmarkten onder­

(9)

Gegevens uit statistische tellingen

Gegevens uit tellingen hebben in principe het meest te bieden inzake beschikbaarheid van re­ gionale statistische gegevens. Gezien de bevra­ ging bij statistische tellingen niet gebonden is aan administratieve richtlijnen, kunnen de resultaten makkelijk geïnterpreteerd worden vanuit statisti­ sche definities en categorieën. Bovendien kunnen de resultaten tot op een erg laag regionaal niveau uitgediept worden, voorzover de vertrouwelijk­ heid het toelaat. Er zijn immers geen beperkingen van statistische betrouwbaarheid bij verre regio­ nale opsplitsing van de resultaten, zoals het geval is bij steekproefenquêtes. In België zijn er statis­ tische tellingen met informatie over de aanbod- kant van de arbeidsmarkt (de volkstelling) als met betrekking tot de vraagkant (industriële en land­ bouwtellingen en voor een deel ook de volkstel­ ling; zie tabel 3. Deze opsomming laat al direct één groot hiaat zien: de dienstensector komt in dit rijtje nergens voor. Bovendien zal blijken dat vele essentiële gegevens over de vraagzijde van de arbeidsmarkt ontbreken, en dat de bruikbaarheid van de tellingen zeker te wensen overlaat.

• De volkstelling

Een van de bronnen bij uitstek voor regionale ar- beidsmarktgegevens zou de volkstelling moeten zijn. Om de tien jaar worden alle Belgische inwo­ ners immers geteld. Bovendien worden bij die telling een resem gegevens verzameld: onder andere leeftijd, opleiding, economische (in-)acti- viteit, arbeidsduur, positie binnen het bedrijf (arbeider, bediende, kader, ...), beroep, sector, pendel en grensarbeid. Deze telling vindt echter slechts om de tien jaar plaats. Bovendien worden de gegevens telkens erg laattijdig ter beschikking gesteld. Zo werden de gegevens over de beroeps­ activiteit die in 1981 werden verzameld, slechts in 1986 gepubliceerd. Deze laattij digheid is voor een groot deel te wijten aan personeelsgebrek. De overheid stelt het NIS immers slechts een beperkt contingent tijdelijke werknemers ter beschikking om deze tienjaarlijkse klus te klaren. Bovendien wordt dit vooropgestelde kader nooit volledig opgevuld. En indien deze tijdelijke werknemers vroegtijdig vertrekken mogen ze niet worden vervangen.

De beperkte periodiciteit en^ laattijdige beschik­ baarheid van de gegevens maken dat ze eigenlijk onbruikbaar zijn voor arbeidsmarktonderzoek. De vraag rijst dan ook of de volkstelling zich niet

veeleer moet beperken tot de essentie, namelijk de telling van de bevolking. De beschikbaarheid van gegevens over de beroepssituatie van de Belgische bevolking zou dan gegarandeerd kun­ nen worden via een versterkte investering in de Steekproefenquête naar de Beroepsbevolking, die nu reeds in heel wat meer, unieke beroepsinfor­ matie voorziet.

Overige tellingen

Bij het overlopen van de statistische tellingen met gegevens over de vraagzijde van de Belgische arbeidsmarkt lijkt het alsof de dienstensector in België onbestaande is. Enkel in de landbouw- en de meeste industriële sectoren worden tellingen uitgevoerd die ook zijdelings summiere arbeids- marktgegevens opleveren. De tellingen in de industriële sectoren missen bovendien een over­ koepelend concept. Beleids- of onderzoeksvragen die zich niet tot één of tot een aantal specifieke sectoren beperken kunnen dan ook moeilijk be­ antwoord worden. Van de ene sector worden im­ mers alle bedrijven geteld, van de andere slechts die vanaf 5, 10 of 20 werknemers. Bovendien is de sectorindeling onduidelijk. De gegevens wor­ den traditioneel volgens een eigen classificatie ingedeeld. Omzetting naar NACE-codes is daarbij niet onmogelijk maar alleszins toch omslachtig. Een volledige overschakeling naar de NACE- classificatie is daarom dringend gewenst. De industriële tellingen verschaffen momenteel gegevens op arrondissementeel (voor de maande­ lijkse tellingen) of gemeentelijk niveau (jaarlijkse tellingen). Het gaat om beperkte gegevens over de werkgelegenheid, over de arbeidsduur en over lonen. Aan deze tellingen wordt momenteel ge­ sleuteld. Vanaf 1994 worden gegevens van de vernieuwde tellingen verwacht. Op welke wijze deze gegevens verzameld zullen worden, staat nog niet definitief vast. Een antwoord op de vraag of de nieuwe statistieken beter bruikbaar zullen zijn, laat dan ook nog even op zich wach­ ten.

Gegevens uit arbeidsmarktprognoses

• De NBB

Via de conjunctuuronderzoeken die de Nationale Bank uitvoert bij de industriële bedrijven wordt onder andere ook informatie verkregen over het voorziene verloop van het tewerkgesteld perso­ neel voor de drie maanden volgend op de

(10)

bevra-Tabel 4 Arbeidsmarktgegevens uit prognoses

NBB Planbureau Planbureau

Regio gewest gewest land

Periodiciteit maandelijks X halfjaarlijks X onregelmatig X Aard informatie kwalitatief X kwantitatief X X Sector X X Leeftijd X Aanbod X Vraag X X X Werkloosheid X

ging. Per sector geeft het gepubliceerde cijfer het verschil weer tussen het percentage van de bedrij­ ven dat een verhoging van zijn werkgelegenheid voorspelt en het percentage van de bedrijven dat een verlaging van zijn werkgelegenheid voorziet. Dit is dus een zeer ruwe kwantitatieve indicator, mede gebruikt als onderdeel van een synthetische conjunctuurindicator. De publikatie ervan gebeurt maandelijks, per subsector van de verwerkende nijverheid en de bouwsector, afzonderlijk voor de drie gewesten.

• Het Planbureau

Meer informatie kan worden gehaald uit de ar- beidsmarktvooruitzichten die halfjaarlijks door het Nationaal Planbureau worden gepubliceerd, als onderdeel van de algemene economische projec­ tie. Deze leveren geen ruwe kwalitatieve indicato­ ren, maar absolute aantallen. De halfjaarlijkse projectie bevat echter geen regionale gegevens. In aparte publikaties van het Planbureau zijn die wel terug te vinden, zij het alleen voor de vraagzijde van de arbeidsmarkt (werkgelegenheid). Zo ver­ schenen reeds de regionale werkgelegenheids- vooruitzichten per sector 1990-1994 en de regio­ nale werkgelegenheidsvooruitzichten 1990-1995. Voor de particuliere sector wordt er eerst een regionale projectie gemaakt van de door het na­ tionale model verstrekte toegevoegde waarden, waaruit dan de werkgelegenheid wordt afgeleid via de regionale produktiviteitsfuncties. Voor de overheidssector zijn de werkgelegenheidscijfers het resultaat van een exogene raming, gebaseerd

op het extrapoleren van de regionale structuren in het verleden. In de publikaties wijst het Planbu­ reau zelf op het relatief mechanisch karakter van de oefeningen en de omzichtigheid die bijgevolg aan de dag moet worden gelegd bij de beoorde­ ling van de resultaten. De regionale vooruitzich­ ten hebben volgens het Planbureau dezelfde waar­ de en beperkingen als de nationale projecties. Zij steunen namelijk op de nationale en internationale variabelen zoals zij op het moment van de pro­ jectie worden ingeschat zonder rekening te hou­ den met onvoorziene nieuwe feiten of belangrijke nieuwe politieke beslissingen. De gegevens uit arbeidsmarktprognoses worden voorgesteld in tabel 4.

How are the mighty fallen?

Uit dit overzicht van de statistische gegevens kan worden opgemaakt dat de beschikbaarheid van regionale arbeidsmarktgegevens te wensen over­ laat. Er zijn wel veel gegevens voorradig op gemeentelijk of arrondissementeel niveau, maar ze zijn administratief van aard. Dit maakt het moeilijk en in vele gevallen onmogelijk om ze voor wetenschappelijke doeleinden te gebruiken. Voor de administratieve werkgelegenheidscijfers komt daar nog bij dat er weinig beschrijvende variabelen aanwezig zijn en dat de gegevens erg verspreid liggen over verschillende instellingen, met alle gevolgen vandien voor incoherentie, hiaten en dubbeltellingen. Makkelijker hanteer­ bare gegevens op een voldoende laag regionaal niveau zouden dan ook afkomstig moeten zijn

(11)

van statistische tellingen. Maar deze zijn dan weer weinig bruikbaar door hun laattijdigheid en beperkte periodiciteit (tellingen met gegevens over de aanbodzijde van de arbeidsmarkt) of door het ontbreken van essentiële gegevens (tellingen met vraagzijdegegevens).

Anno 1993 kan de organisatie van de gegevens­ verzameling met betrekking tot (regionale) ar- beidsmarktontwikkelingen in België dan ook ronduit slecht genoemd worden. Maar het was ooit anders. Met Quetelet was België immers een veelgeprezen voorbeeld. De volkstelling van 1846 werd beschouwd als de eerste met een weten­ schappelijk karakter. En de Duitse statisticus Engel formuleerde zijn beroemde wet op basis van Belgische data. De laatste twintig jaar waren rapporten m et ernstige bedenkingen over de kwa­ liteit van de statistische informatie echter niet van de lucht.10 De Centrale Raad voor het Bedrijfsle­ ven (CRB) leverde in een advies van oktober 1988 betreffende de verbetering van de statistie­ ken op sociaal-economisch gebied onder andere kritiek op het ontbreken van enkele essentiële statistieken. Hiermee bedoelde de CRB bijvoor­ beeld statistische informatie over bedrijven uit de dienstensector en over kleine bedrijven, over de werkgelegenheid in de non-profitsector, over het aantal arbeidsplaatsen en de effectieve arbeids­ duur, over voltijds en deeltijds tewerkgestelden, interims, stagiairs, thuisarbeiders en vrijwilligers­ werk, over arbeidsvoorwaarden en beroepskwali- fïciaties. De Stichting Technologie Vlaanderen (STV) sprak zich een jaar later uit voor een re­ gelmatiger peilen naar de behoeften van de ge­ bruikers. Volgens STV moet ook het aanmaken van regionale databanken ernstig onderzocht worden.

Van waar deze verslechtering van de Belgische ‘statistische competitiviteit’ ? In een recent rapport over de organisatie van de gegevensverzameling in de verschillende EG-lidstaten gaf Eurostat daarop enige antwoorden. Zo is de juridische positie van het Nationaal Instituut voor de Statis­ tiek (NIS) erg stroef. Elk nieuw onderzoek vraagt immers een politieke beslissing, net als elke methodologische aanbeveling. Bovendien valt in de Belgische statistiekwet nergens een verwijzing naar het NIS te bespeuren. De rol van de Hoge Raad voor de Statistiek kan zeker versterkt wor­ den. Het opstellen van een meeijarenplan zou al een eerste stap in de goede richting kunnen zijn. Maar vooral de omkadering van het NIS laat veel

te wensen over. HetNIS-personeel vertegenwoor­ digt 1,1 persoon per 10.000 inwoners, tegenover 1,5 voor het EG-gemiddelde. Het aandeel univer- sitairen onder het NIS-personeel bedraagt slechts 6%. In de EG is dit gemiddeld 14 è 25%. Ten­ slotte was de betrekking van Directeur-Generaal van het NIS gedurende jaren vacant, wat een vlotte werking van het instituut zo goed als on­ mogelijk maakte. Eurostat besluit dat er veel politieke wil nodig zal zijn om de eerder desas­ treuze toestand in België te verbeteren. Vele van deze bemerkingen gelden trouwens niet alleen voor het NIS. De stiefmoederlijke behandeling van de statistische diensten van de vele Belgische administratieve producenten van statistisch mate­ riaal wordt onder andere weerspiegeld in hun schrijnende onderbezetting. En de minimale om­ schrijving van de statistische opdracht in de wet op de Kruispuntbank (zie verder) is een gemiste kans die herinnert aan het ontbreken van enige vermelding van het NIS in de statistiekwet.

Te verwachten ontwikkelingen

Met de Belgische statistieken is het dus niet zo goed gesteld. Een viertal ontwikkelingen laten nochtans enig optimisme toe voor de toekomstige kwaliteit van het statistisch materiaal. Het zijn de oprichting van Steunpunten voor Maatschappelijk Onderzoek, de ontwikkeling naar een Kruispunt­ bank van de Sociale Zekerheid, de aanzetten voor een nieuw beleid op het Nationaal Instituut voor de Statistiek en, meer specifiek voor de beschik­ baarheid van (regionale) arbeidsmarktinformatie, de passages over arbeidsmarktonderzoek in het protocol van maart 1993, afgesloten tussen de Vlaamse regering en de Vlaamse sociale partners.

Steunpunten voor Maatschappelijk Onderzoek

In het recentste Programma Maatschappelijk On­ derzoek van de Diensten voor Programmatie van het Wetensdhapsbeleid, dat werd opgestart in de periode 1989-1991 en waarvan de laatste activi­ teiten aflopen in 1995, werd naast een luik met thematisch onderzoek een luik Steunpunten voor­ zien. Het doel van de Steunpunten bestaat erin de beschikbare statistieken en andere basisinformatie omtrent een bepaald sociaal-wetenschappelijk thema bijeen te brengen, ze eventueel aan te vullen, in een coherente structuur te gieten en ze vervolgens ter beschikking te stellen van onder­ zoekers. Hierbij moet uiteraard de gegevensverza­ meling van bestaande overheidsinstellingen niet

(12)

worden overgedaan. Wel is het de bedoeling dat de Steunpunten als draaischijf fungeren tussen de onderzoekswereld en de instellingen die met het vergaren van gegevens zijn belast.

Ondertussen zijn deze Steunpunten al bijna drie jaar aan het werk. Het Vlaamse Steunpunt Werk­ gelegenheid, Arbeid en Vorming slaagde er reeds in een nieuwe dynamiek op gang te brengen waarbij verantwoordelijken van de dataleveran­ ciers hun statistieken toelichten in de viermaande­ lijkse Nieuwsbrief WAV. Bovendien worden door Steunpuntmedewerkers nieuwe methodologieën ontwikkeld die in co-publikaties met de dataleve­ ranciers worden voorgesteld. Ook krijgen onder­ zoekers de kans om hun vragen, problemen en suggesties met betrekking tot de data voor te leggen op seminaries en studiedagen, enzovoort. Daarnaast bouwt dit Steunpunt een Informatie-, Documentatie- en Adviescentrum uit waar alle basisinformatie wordt verzameld en ontsloten, waar aanvraagprocedures voor ruwe gegevens worden toegelicht of waar snel wordt doorver­ wezen naar de juiste dataleveranciers. Gebrui­ kersgroepen tenslotte moeten in de toekomst hét forum worden voor de kwalitatieve verbetering van de statistieken op het gebied van werkgele­ genheid, arbeid en vorming.

Een Kruispuntbank voor de Sociale Zekerheid: veel mogelijk in theorie...

De goedkeuring in januari 1990 van de wet tot oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid (KSZ) was het sein voor een doorgedreven informatisering in die sector, met aanzienlijke perspectieven voor so- ciaal-wetenschappelijk onderzoek. De meer dan 2.000 instellingen belast met de toepassing van de Sociale Zekerheid worden sindsdien geleidelijk ingeschakeld in een netwerk voor elektronische uitwisseling van vaak gevoelige persoonsgege­ vens. Een Kruispuntbank met slechts elementaire basis- en referentiegegevens werd het gedecentra­ liseerde alternatief voor een ‘big brother’ Kruis- punktoabank. De KSZ houdt in een repertorium enkel bij van wie welke gegevens bij welke in­ stelling te vinden zijn. De data zelf worden nog altijd bij de verschillende instellingen bijgehou­ den. Het project is ondertussen drie jaar in wer­ king. Via zijn netwerk zou in principe een schat aan statistisch materiaal gegenereerd kunnen wor­ den. De Kruispuntbank combineert immers de voordelen van vele administratieve data: de

quasi-volledigheid van de RSZ, de gegevens over deel­ tijdarbeid van het RIZIV, de nationaliteitsgege- vens die aanwezig waren in de driejaarlijkse ASLK-statistieken... De diverse koppelingen laten toe personen zowel in de tijd (aanmaken van loopbaanprofielen) als in verschillende hoedanig­ heden (bijvoorbeeld deeltijds werken/deeltijds werkloos) te volgen. De combinatie van werk­ plaats (geschat op basis van gegevens van de RSZ) en woonplaats (Rijksregister) moet geogra­ fische mobiliteitsstudies mogelijk maken.

... maar in de praktijk?

Zover is de Kruispuntbank echter nog niet gevor­ derd. De versoepeling van de dagdagelijkse admi­ nistratieve werking krijgt logischerwijze voorrang, wat maakt dat het opmaken van statistieken voor­ alsnog stiefmoederlijk wordt behandeld. Dit strookt met de traditie die tot nog toe in de af­ zonderlijke Sociale Zekerheidsinstellingen aanwe­ zig was. Het gevaar bestaat echter dat de nood­

zakelijke dynamiek nooit echt op gang komt. Het

ontwerpen van goede statistische reeksen op basis van gegevens die via de Kruispuntbank worden gekoppeld vereist immers veel ruimte om te experimenteren. Maar noch de wetenschappelijke wereld, noch het NIS hebben daartoe de moge­ lijkheden. Beiden moeten immers met een aantal hindernissen rekening houden. Zo staat in de Kruispuntbankwet gestipuleerd dat het leveren van sociale statistieken en representatieve steek­ proeven enkel toegelaten is indien deze nuttig zijn voor de kennis, de conceptie en het beheer van de Sociale Zekerheid, dit is de zogenaamde opportuniteitsclausule. De vraag rijst dan ook of het Kruispuntbankproject, met theoretisch vele nieuwe mogelijkheden voor sociaal-wetenschap- pelijk onderzoek, in de praktijk niet tegelijkertijd ook een verenging van de mogelijkheden in zich draagt. Hoe zal deze clausule van ‘opportuniteit voor de Sociale Zekerheid’ immers geïnterpre­ teerd worden? Voldoet onderzoek naar de ar­ beidsorganisatie in een bepaalde sector, waarvoor men een aantal arbeidsmarktgegevens zou willen opvragen, aan de gestelde voorwaarden? Het inschrijven in de Kruispuntbankwet van een alge­ mene statistische opdracht ter aanvulling van de huidige beleidsondersteunende opdracht, zou dergelijke potentiële problemen alleszins kunnen vermijden.

Naast het opportuniteitsprincipe zijn er nog een tweetal andere drempels bij het aanvragen van

(13)

gegevens via de Kruispuntbank. Eén daarvan is de privacy-clausule. O f de behandeling van ge­ gevens tijdens een bepaald sociaal-wetenschappe­ lijk onderzoek al dan niet een gevaar kan ople­ veren voor inbreuken in de persoonlijke levens­ sfeer wordt beoordeeld door het Toezichtscomité voor de Sociale Zekerheid.

De laatste drempel is het prijskaartje die aan een aanvraag vasthangt. De praktijk wijst uit dat, zeker indien een koppeling met het Rijksregister vereist is, het aanmaken van statistische tabellen de onderzoeksbudgetten in aanzienlijke mate kan belasten.11 Voor het sociaal-wetenschappelijk onderzoek vormen deze drempels vaak onoverko­ melijke obstakels. Veel experimenten met moge­ lijk nieuwe statistische reeksen moeten bij onge­ wijzigd beleid vanuit die hoek dan ook niet ver­ wacht worden. En aangezien ook het NIS mo­ menteel niet de middelen en de structuren heeft om veel te experimenteren, is het gevaar groot dat de KSZ als veelbelovende nieuwe statistische bron in grote mate onbenut zal blijven.

Het Nationaal Instituut voor de Statistiek: een nieuwe leiding, een nieuw beleid?

Toch ontbreekt niet alle hoop voor het NIS. De directeursstoel is er immers na jaren weer opge­ vuld. Dit leidde al tot een eerste herstructure­ ringsplan. Het wordt momenteel besproken bin­ nen een interministeriële werkgroep. Krachtlij­ nen12 zijn een autonomer juridisch statuut, een andere besteding van de budgettaire middelen (meer universitairen), een permanente opleiding van het personeel en doorlopende investering in informatica. O f er voldoende politieke wil zal zijn om dit te realiseren valt echter te betwijfelen. Een verschuiving van personeel (laaggeschoolden naar andere departementen, universitairen naar het NIS) is in het Belgische ambtelijke bestel allesbe­ halve evident. Moest de politieke belangstelling voor degelijk beleidsondersteunend cijfermateriaal plots toch opflakkeren, dan kan men alleen maar hopen dat dit ook zal leiden tot een vruchtbare relatie tussen NIS, Kruispuntbank en wetenschap­ pelijke wereld. Aan belangstelling vanuit weten­ schappelijke hoek ontbreekt het alvast niet.

Centrale sturing Vlaams arbeidsmarktonderzoek

Een laatste belangrijke ontwikkeling opent zonder twijfel perspectieven voor een gevoelige verbete­ ring van het statistisch apparaat, net in dat seg­ ment dat in deze bijdrage wordt toegelicht. Tij­

dens de Vlaamse werkgelegenheidsconferentie drukten zowel de Vlaamse regering als de Vlaam­ se sociale partners op de noodzaak voor een kwalitatieve verbetering van de Vlaamse arbeids­ marktinformatie. Daarom spraken ze in het proto­ col van 17 maart 1993, ondertekend bij de afslui­ ting van de Vlaamse banenronde, hun intentie uit het arbeidsmarktonderzoek in het vervolg centraal te sturen, met aandacht voor de ontwikkeling van de externe arbeidsmarkt, de aansluiting onderwijs­ arbeidsmarkt en het functioneren van de interne arbeidsmarkt, telkens met effectmeting als inhe­ rent onderdeel van het onderzoeksdomein. Dit opent eindelijk de weg voor een degelijk alge­ meen onderzoek naar de vraagzijde van de ar­ beidsmarkt. Over embryonale ontwikkelingen binnen de Vlaamse bedrijfswereld, die toelaten reeds heel vroeg de toekomstige ontwikkelingen op de externe arbeidsmarkt op te sporen, is mo­ menteel immers veel te weinig bekend. Boven­ dien is er in het protocol sprake van toelevering van beleidsondersteunend cijfermateriaal dat subregionale tendensen bevat. Deze analyses moeten uitmonden in periodieke trendrapporten. Omdat uit de bestaande statistieken nooit afdoen­ de gegevens kunnen worden afgeleid om ener­ zijds de statistische lacunes met betrekking tot de vraag naar arbeid op te vullen en anderzijds vol­ doende subregionale tendensen te schetsen, kan in dit protocol de sleutel voor de toekomst zitten. Periodieke subregionale arbeidsmarktonderzoeken volgens een gecoördineerde methodologie, als waarborg voor de grootste mate van vergelijk­ baarheid, kunnen de bestaande hiaten in het Vlaams statistisch landschap immers voor een groot deel opvullen.

Maar hier geldt dezelfde conclusie als ten aanzien van het NIS. Enkel politieke wil en voldoende middelen kunnen er voor zorgen dat op een we­ tenschappelijk verantwoorde wijze meer beleids­ ondersteunend statistisch materiaal wordt verza­ meld. Laten we dan ook hopen dat deze recent geuite Vlaamse politieke intenties snel leiden tot concrete uitvoeringsbesluiten, zodat de Vlaamse beleidsmakers niet verzinken in de opmerkelijke onverschilligheid die hun Belgische collega’s nu al twintig jaar ten opzichte van beleidsondersteu­ nend cijfermateriaal aan de dag leggen.

Noten

1 The Economist, 11 september 1993, p. 13 en p. 63. 2 Eurostat, ‘Grandeur et malheur de la statistique beige’. In:

(14)

Organisation de la statistique dans les états membres de la communauté européenne. Luxemburg 1993, vol I en II. 3 Zie onder andere de passages over arbeidsmarktonderzoek

in het protocol dat werd ondertekend door de Vlaamse regering en de Vlaamse sociale partners ter gelegenheid van de Vlaamse Werkgelegenheidsconferentie. SERV- Bericht, SERV, Brussel, jrg. 8, nr. 3/93B, maart 1993, p. 7 en p. 14.

4 Meer informatie over dit ontsluitingssysteem voor statis­ tisch materiaal kunt u vinden in de nota WAV-Statistics. Een ontsluitingssysteem voor statistieken. Deze nota kan aangevraagd worden op het Informatiecentrum van het Steunpunt WAV te Leuven, tel. 016/283239.

5 Het begrip tewerkgestelde werklozen, een categorie uit de Belgische werkloosheidsreglementering, is terzake wel­ licht een van de duidelijkste (?) voorbeelden.

6 Zoals iets verder in deze bijdrage zal blijken heeft de Sociaal-Economische Raad Vlaanderen voor een bepaalde tijd over de ASLK-databank kunnen beschikken om, in samenwerking met het Leuvense Centrum voor Econo­ mische Studieën, onder andere pendelgegevens te bereke­ nen.

7 Door een koppeling met het Rijksregister in het kader van de Kruispuntbank (zie verder) is de beschikbaarheid van de variabele nationaliteit wel groter geworden. 8 Dejonckheere H., ‘Steekproefenquête naar de beroeps­

bevolking 1992: een pak nieuwe gegevens’. In: Nieuws­ brief WAV. Leuven, Steunpunt Werkgelegenheid, Arbeid en Vorming 1992, 4.

9 Dejonckheere H., ‘Steekproefenquête naar de beroeps­ bevolking’. In: Nieuwsbrief WAV. Leuven, Steunpunt Werkgelegenheid, Arbeid en Vorming 1991, 4. 10 Berckmans A., P. Gevers P. & A. Mok, Adekwaatheid

van arbeidsmarktinformatie, UIA, Acco, Leuven 1975. Lambert M., Arbeidsmarktinformatie en arbeidsbemidde­ ling, Onderzoeksrapport voor het Staatsesecretariaat voor de Nederlandse gemeenschap en het Vlaamse Gewest, HIVA 1981.

Decoster A., E. De Rycker, P. Van Elewyck & A. Vle- minckx, Arbeidsmarktinformatie en arbeidsbemiddeling in Vlaanderen, HIVA, Leuven 1982.

Vleminckx M., ‘Tewerkstelling: klaarheid gevraagd’. In: Kwartaaloverzicht van de economie, Brussel, Ministerie van Economische Zaken 1988/1.

Centrale raad voor het Bedrijfsleven, Advies betreffende de verbetering van de statistieken op sociaal-economisch gebied, Brussel 1988.

Bourdeaud’hui, R., Overzicht beschikbaar statistisch materiaal, Brussel, STV 1989.

Coolen, P. & M. Janssen, Onderzoek tiaar de noodzaak van aanpassingen van het Belgisch Statistisch apparaat op het vlak van de sociale statistieken, Brussel, Diensten voor Programmatie van het Wetenschapsbeleid 1989. Eurostat, Organisation de la statistique dans les états membres de la communauté européenne. Luxemburg

1993, vol I en II.

11 Rosvelds S. & H. Dejonckheere, ‘Zelfde zweet, ander brood. Relaas van de eerste aanvraag van gegevens bij de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid’. In: Nieuwsbrief WAV. Leuven, Steunpunt Werkgelegenheid, Arbeid en Vorming 1993, 1.

12 D e Morgen, zaterdag 14 augustus 1993.

Literatuur

- Berckmans A., P. Gevers & A. Mok (1975), Adekwaat­ heid van arbeidsmarktinformatie, UIA, Acco, Leuven. - Bellens W. & J. Ouziel (1992-1993), ‘De raming van de

beroepsbevolking op 30 juni’. In: Nieuwsbrief WAV. Leuven, Steunpunt Werkgelegenheid, Arbeid en Vorming. - Bourdeaud’hui R. (1989), Overzicht beschikbaar statis­

tisch materiaal, Brussel, STV.

- Centrale raad voor het Bedrijfsleven (1988), Advies be- treffende de verbetering van de statistieken op sociaal- economisch gebied, Brussel.

- Coolen P. & M. Janssen (1989), Onderzoek naar de noodzaak van aanpassingen van het Belgisch Statistisch apparaat op het vlak van de sociale statistieken, Brussel, Diensten voor Programmatie van het Wetenschapsbeleid. - Decoster A., E. De Rycker, P. Van Elewyck & A. Vle­ minckx (1982), Arbeidsmarktinformatie en arbeidsbe­ middeling in Vlaanderen, HIVA, Leuven.

- Dejonckheere, H. (1991-1993), diverse bijdragen over statistieken en hun methodologie, onder andere over de Kruispuntbank, de LATG-databank, de volkstelling, de Steekproefenquête naar de Beroepsbevolking en het ont­ sluitingssysteem voor statistieken WAV-statistics. In: Nieuwsbrief WAV. Leuven, Steunpunt Werkgelegenheid, Arbeid en Vorming.

- Dejonckheere, H. (1991), ‘De Steekproefenquête naar de Beroepsbevolking’. In: Nieuwsbrief WAV. Leuven, Steun­ punt Werkgelegenheid, Arbeid en Vorming, 4. - Dejonckheere, H. & F. Holderbeke (1992), ‘De Kruis­

puntbank: een stand van zaken’. In: Nieuwsbrief WAV. Leuven, Steunpunt Werkgelegenheid, Arbeiden Vorming, 1.

- Dejonckheere, H. (1992), ‘Zoekssysteem arbeidsmarkt- data’. In: Nieuwsbrief WAV. Leuven, Steunpunt Werk­ gelegenheid, Arbeid en Vorming, 1.

- Dejonckheere, H. (1993), WAV-statistics. Een ontslui­ tingssysteem voor statistieken. Leuven, Steunpunt Werk­ gelegenheid, Arbeid en Vorming, niet-gepubliceerde nota, 2 p .

- Dejonckheere, H. & F. Holderbeke (1992), ‘Verwerking volkstelling verloopt volgens plan’. In: Nieuwsbrief WAV. Leuven, Steunpunt Werkgelegenheid, Arbeid en Vorming, 2.

- Dejonckheere, H. (1992), ‘Steekproefenquête naar de beroepsbevolking 1992: een pak nieuwe gegevens’. In: Nieuwsbrief WAV. Leuven, Steunpunt Werkgelegenheid, Arbeid en Vorming, 4.

- Dejonckheere, H. (1992), ‘De loon- en arbeidstijdgege- vens van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid’. In: Nieuwsbrief WAV. Leuven, Steunpunt Werkgelegenheid,

Arbeid en Vorming, 4.

- Dereymaeker, R. (1979), ‘Statistieken ten dienste van de bedrijven: hun beschrijving en methodologie’. Eerste deel. In: Statistisch Tijdschrift. Brussel, Nationaal Insti­ tuut voor de Statistiek, 12.

- Dereymaeker, R. (1980), ‘Statistieken ten dienste van de bedrijven: hun beschrijving en methodologie’. Eerste deel. In: Statistisch Tijdschrift. Brussel, Nationaal Insti­ tuut voor de Statistiek, 1.

- Eurostat (1993), Organisation de la statistique dans les états membres de la communauté européenne. Luxem­ burg, vol I en II.

(15)

bemiddeling, Onderzoeksrapport voor het Staatssecretari­ aat voor de Nederlandse gemeenschap en het Vlaamse Gewest, HIVA.

Machiels, O. (1993), ‘Methodologie van de RlZIV-statis- tieken’. In: Nieuwsbrief WAV. Leuven, Steunpunt Werk­ gelegenheid, Arbeid en Vorming, 2 e.v.

Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid (1992), D e be­ roepsbevolking in België. Methodologische nota. Brussel, Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid, 154 p. Nationaal Instituut voor de Statistiek (1977), ‘Industriële statistieken. Beschrijving en gebruikte methodologie’. In: Industriële statistieken, speciaal nummer, 69 p. Robben, F. (1991), ‘De wet houdende oprichting en orga­ nisatie van een kruispuntbank van de sociale zekerheid’. In: Nieuwsbrief WAV. Leuven, Steunpunt Werkgelegen­ heid, Arbeid en Vorming, 1 en 2.

ander brood. Relaas van de eerste aanvraag van gegevens bij de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid’. In: Nieuwsbrief WAV. Leuven, Steunpunt Werkgelegenheid, Arbeid en Vorming, 1.

Steunpunt Werkgelegenheid, Arbeid en Vorming, Het Steunpunt WAV: structuur en werking. Leuven, Steunpunt Werkgelegenheid, Arbeid en Vorming, niet-gepubliceerde nota, 5 p.

Vlaams Economisch Sociaal Overlegcomité (1993), ‘Pro­ tocol met betrekking tot de werkgelegenheidsconferentie’. In: SERV-Bericht, SERV, Brussel, jrg. 8, nr. 3/93B, maart, p. 7 en p. 14.

Vleminckx, M. (1988), ‘Tewerkstelling: klaarheid ge­ vraagd’. In: Kwartaaloverzicht van de economie, Brussel, Ministerie van Economische Zaken, 1.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

117 Figure 4-8 - Change in storage based on total inputs (precipitation + inflows) minus the total outputs (evaporation + outflow) in the water balance, observed change in

Abstract: In the present paper, we obtain the upper bounds for the second Hankel determinant for certain subclasses of analytic and bi-univalent functions.. Moreover,

Such an approach resists the reduction of game design to common game elements and instead aims to apply broader game-design practices and approaches in the development of

Specifically, the goals of the present study were to examine (a) variability in preschoolers’ ToH performance over time in terms of between-person differences in within-person

To further examine the contribution of polypropylene fibers to the compressive strength of PFRCC materials, compressive tests were carried out on small cube speci- mens with

The second phase of the project involved primary research with tourists travelling independently, group tour operators, and destination marketing organizations (DMOs). The third

In SUPC, realizing that the outdated CSI caused by delay between relay selection instant and transmission instant can impair diversity order severely, we propose an

As the native Indian population of Vancouver Island have distinct ideas of property in land, and mutually recognize their several exclusive possessory rights in certain